| Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Oostvaarderskliniek |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0034.TAMOP3T01-on01 |
Forensisch psychiatrisch centrum (FPC) de Oostvaarderskliniek (Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Divisie ForZo/JJI) is een van de twee Rijksinstellingen op het gebied van forensisch-psychiatrische behandeling (tbs) in Nederland. Door toename van het aantal tbs-opleggingen en het groeien van de wachtlijsten voor plaatsing van justitiabelen in een tbs-kliniek (zij moeten steeds langer wachten in een gevangenis, totdat zij voor behandeling in een kliniek kunnen worden opgenomen) was en is er een dringende en toegenomen behoefte aan een uitbreiding van het aantal forensisch-psychiatrische behandelplekken, met name op beveiligingsniveau 4 (dit is het hoogste beveiligingsniveau).
De behoefte aan forensisch psychiatrische behandelplekken is landelijk alleen maar toegenomen. Dit betekent dat inmiddels alle tbs-instellingen is gevraagd om tot capaciteitsuitbreiding over te gaan; dit geldt zowel de Rijksinstellingen, als de particuliere instellingen. Dit betekent ook dat uitbreiding van de capaciteit niet alleen aan de orde zal zijn bij FPC de Oostvaarderskliniek, maar ook bij andere tbs-instellingen. De noodzaak tot de voorgenomen uitbreiding van FPC de Oostvaarderskliniek blijft onverminderd van kracht.
Het grootste deel van de tbs-capaciteit (op beveiligingsniveau 4) in Nederland is met name in het noorden, oosten en zuiden van het land gerealiseerd. Het midden en en het Westen van land blijven hierbij achter, terwijl de vraag hier groot is. Het is vanuit het perspectief van een reële regionale spreiding van tbs-capaciteit, dat DJI zich ten doel stelt ook (extra) capaciteit in en voor het midden en het Westen van het land te realiseren. De tekorten aan tbs-plekken zijn dermate groot, dat aan alle klinieken is gevraagd naar uitbreidingsmogelijkheden, dus ook aan FPC de Oostvaarderskliniek.
Daarom is DJI voornemens FPC de Oostvaarderskliniek aan de Carl Barksweg 3 te Almere, liggend in de Stripheldenbuurt, uit te breiden om aan de stijgende vraag te kunnen voldoen. Tevens kan hiermee worden voorzien in de behoefte aan kleinschalige afdelingen met een een kleine groepsgrootte (intensieve zorg), die met de komst van het Pieter Baan Centrum aan FPC de Oostvaarderskliniek zijn ontvallen.
FPC de Oostvaarderskliniek is daarbij relatief gemakkelijk uit te breiden, omdat er direct naast de bestaande bouw ruimte is in de vorm van een perceel grond dat in eigendom is van het Rijk. Dit levert direct een substantieel aantal extra tbs-plekken op, die nodig zijn om aan de landelijke vraag te kunnen voldoen.
Uitbreiding van een forensische psychiatrische centrum op deze locatie is in strijd met het tijdelijke deel van het Omgevingsplan Almere, namelijk het bestemmingsplan 'Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt', waardoor een planologische wijziging noodzakelijk is om de voorgenomen uitbreiding mogelijk te maken.
Het TAM-omgevingsplan is op het oog een omgevingsplan dat los staat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd.
Het plangebied van dit TAM-omgevingsplan ligt aan de oostzijde van Almere, op de overgang tussen de bebouwde kom en het Luierpark, met daarachter de Buitenring (N702), het Kotterbos en de Oostvaardersplassen. Het plangebied maakt onderdeel uit van Stripheldenbuurt. Ten ten zuiden, westen en noordwesten van de Oostvaarderskliniek zijn voornamelijk woningen gelegen. Figuur 1.1 toont de ligging van het plangebied.
Figuur 1.1: Ligging plangebied weergegeven op een luchtfoto (bron: QGIS, eigen bewerking)
Het plangebied staat kadastraal bekend als: gemeentecode AMR04, sectie R en de perceelnummers 2456, 2758, 3153 en 3163. In figuur 1.2 is de kadastrale verkaveling weergegeven. De percelen 3153 en 3163 worden bij de Oostvaarderskliniek getrokken om de uitbreiding mogelijk te kunnen maken.
Figuur 1.2: Ligging plangebied weergegeven op een luchtfoto met kadastrale percelen (bron: QGIS, eigen bewerking)
Ter plaatse van het projectgebied geldt het "Omgevingsplan gemeente Almere" (/akn/nl/act/gm0034/2020/omgevingsplan), zoals gepubliceerd op 25 april 2024 (in werking vanaf 25 april 2024). Het plangebied valt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan, aangezien de voormalige bestemmingsplannen nog niet zijn omgezet naar het definitief omgevingsplan. In Hoofdstuk 3 van dit TAM-omgevingsplan wordt hier nader op ingegaan.
Hoofdstuk 1 betreft de inleiding. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven in de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 vindt de toetsing aan het geldende omgevingsplan plaats. Hoofdstuk 4 geeft een beschouwing van de relevante beleidskaders en hoofdstuk 5 betreft een beschrijving van de omgevingskwaliteit, waarbij onder meer de stedenbouwkundige inpassing, archeologie en duurzaamheid aan bod komen. Hoofdstuk 6 bevat vervolgens een beschrijving van de aspecten met betrekking tot de fysieke leefomgeving, waar omgevingsaspecten zoals bodem, geluid en gezondheid behandeld worden. In hoofdstuk 7 wordt de juridische regeling van het plan beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan.
Aan de Carl Barksweg 3 staan forensisch psychiatrisch centrum, de Oostvaarderskliniek en de forensisch observatiekliniek, het Pieter Baan centrum. In de Oostvaarderskliniek worden onder andere patiënten met een tbs-maatregel behandeld. Maar ook patiënten met een andere juridische titel worden hier behandeld. Verder bevindt zich binnen de Oostvaarders een forensische verslavingskliniek. In het Pieter Baan centrum worden in opdracht van de rechter verdachten onderzocht om te bepalen of er iets psychisch aan de hand is.
De kliniek is gesitueerd aan de rand van Almere met aan de zuidwest zijde de Carl Barksweg en woonbebouwing van de Stripheldenbuurt. Aan de noordoost zijde van de kliniek ligt het Stripheldenpark met daarachter de provinciale Buitenringweg N702 met het aansluitend het Kotterbos en het nationale park de Oostvaardersplassen.
Het totale plangebied is geheel in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf en beslaat in circa 7 hectare. Het noordoostelijk deel van het plangebied dat circa 1,6 hectare bedraagt is recentelijk aangekocht met als doel de Oostvaarderskliniek uit te breiden. Dit deel van het plangebied is op dit moment onderdeel van het Stripheldenpark. Dit park is onderdeel van de groene buffer tussen bebouwing en de Buitenring N702. Het park en ook het kavel wordt doorkruist door verharde en onverharde doorlopende wandelpaden en een doorgaand fietspad.
Door de hoge ommuring zijn er geen zichtlijnen en er is geen contact tussen de binnenwereld van de kliniek en de buitenwereld. Voor de omgeving is alleen: de muur en -in de avond- de verlichting op de muur waarneembaar. Het bestaande voorgebouw waar personeel verblijft, heeft een glazen gevel en is meer open. Omdat het voorgebouw aansluit op een parkeerterrein is er ook hier geen sprake van contact met de omliggende woonbebouwing. Het bestaande parkeerterrein is aan de voorzijde en noordwestzijde van de bebouwing gelegen en bestaat uit 260 parkeerplaatsen. Van de 260 parkeerplaatsen zijn er drie gereserveerd, twee voor mindervaliden en één voor artsen. Hierdoor zijn in totaal 254 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig. Naast parkeerplaatsen voor auto's is op het noordwestelijk gelegen parkeerterrein ook een overdekte fietsenstalling aanwezig.
In de huidige situatie wordt het plangebied ontsloten door de Carl Barksweg. Via de Carl Barksweg en de Stripheldenweg wordt aangesloten op de de provinciale Buitenringweg N702.
Figuur 2.1: Afbeelding Google Streetview, huidige situatie
Er is een landelijk groot en groeiend tekort aan behandelplekken voor reguliere tbs-patiënten en tbs patiënten met een hoog intensieve zorgbehoefte. Het aantal tbs-opleggingen stijgt en wachtlijsten voor plaatsing in een tbs-kliniek groeien.
Daarbij heeft de Oostvaarderskliniek sinds de komst van het Pieter Baan Centrum in 2018, 30 behandelplaatsen minder.
Om die reden worden bij beide Rijks tbs-klinieken plannen voorbereid voor uitbreiding van het aantal behandelplaatsen. De Oostvaarderskliniek is voornemens het huidige aantal behandelplaatsen van 188 uit te breiden met 46 plaatsen tot een totaal van 234 behandelplaatsen.
Een dergelijke uitbreiding is niet mogelijk binnen de bestaande contouren. Om die heeft het Rijksvastgoedbedrijf in 2022 het plangebied gekocht van Staatsbosbeheer met de bedoeling hier een uitbreiding van de Oostvaarderskliniek te realiseren. Het aangekochte kavel is daartoe kadastraal gescheiden (nummer R3153) en heeft een oppervlakte van 15.445 m2. Ook is een klein snipperkavel van de gemeente Almere aangekocht (nummer R3163 en 178 m2) zodat een logisch, rechthoekig en goed ontsloten geheel ontstaat.
Bij de koop en verkoop zijn afspraken gemaakt met Staatsbosbeheer over de staat waarin het bestaande park moet worden achtergelaten indien de beoogde bebouwing daadwerkelijk wordt vergund en gerealiseerd. Bestaande wandelpaden, het fietspad en afwateringsgangen moeten worden verlegd zodat een nieuwe, logische structuur ontstaat. Ook wordt gevraagd om voldoende waterberging en maatregelen die de ecologische waarde van het park vergroten. Bijvoorbeeld door de aanleg van een plas-dras gebied waar soorten gedijen die van nature in de omgeving voorkomen. Het bosperceel dat verdwijnt moet elders worden gecompenseerd in overleg met Staatsbosbeheer en de vergunningverlenende instantie in deze, de Provincie Flevoland. Inmiddels zijn hier afspraken over gemaakt en is de compensatie noodzakelijk voor de realisatie van de uitbreiding (binnen het plangebied), vooruitlopend op een aanvraag voor kap, uitgevoerd op een door Staatsbosbeheer voorgedragen locatie Tureluurweg. Daarnaast heeft Staatsbosbeheer aangegeven (Bijlage 1 Toezegging boscompensatie) elders in Zuidelijk Flevoland, wellicht zelfs in Almere, percelen beschikbaar om extra compensatie toe te passen i.v.m met de aanleg van watercompensatie en het verleggen van de watergang en het fietspad (buiten het plangebied).
Figuur 2.2: te compenseren bos binnen en buiten het plangebied (bron: Kruit Kok Landschapsarchitecten)
Ook uit de participatie avonden die zijn georganiseerd kwamen aanbevelingen en wensen van omwonenden met betrekking tot de inrichting buiten de muur. Om die reden is -vooruitlopend op de procedure wijziging omgevingsplan- een eerste landschappelijk ontwerp gemaakt en besproken in een open avond voor omwonenden. De reacties op het eerste landschappelijk waren positief. Het ontwerp dient als basis voor verdere uitwerking.
Figuur 2.3: Concept landschappelijke inpassing (bron: Feddes en Olthof)
Figuur 2.4: schetsontwerp terrein (bron: Kruit Kok Landschapsarchitecten)
De energievoorziening van de kliniek biedt geen ruimte voor de nieuwe plannen. Om nieuw te kunnen bouwen moet eerst de capaciteit van de stroomvoorziening worden uitgebreid. Concreet moet een volledige nieuwe hoogspanningsinstallatie worden aangelegd met een nieuw: inkoopstation, transformatoren, noodstroomagregaat en verdeelinrichting. Dit past niet binnen de bestaande technische ruimten en daarom moet eerst extra ruimte binnen de muur worden gemaakt, door deze muur aan de noordwest-zijde te verplaatsen. Deze muur die in de huidige situatie “schuin” staat wordt “recht”gezet waardoor extra ruimte ontstaat voor de nieuwe installatieruimten.
De uitbreiding zelf bestaat er uit dat de aanwezige muur verlengd zal worden om het aangekochte kavel. Zo ontstaat een vierkant ommuurd terrein. De muur krijgt dezelfde vormgeving als de bestaande muur. De parkeerplaats aan de noordwest zijde zal in dezelfde structuur van de aanwezige parkeerplaats worden verlengd in noordoostelijke richting. Het aantal parkeerplaatsen zal hierdoor met minimaal 53 parkeerplaatsen worden uitgebreid waardoor in totaal 313 parkeerplaatsen, waarvan 307 openbaar toegankelijk, op eigen terrein aanwezig zijn. De bestaande ontsluiting zal ongewijzigd aanwezig blijven.
Voor de gebouwen binnen de muur moet nog een ontwerp worden opgesteld. Doelstelling is op het nieuwe terrein 2 reguliere afdelingen en 4 intensieve zorgafdelingen te realiseren. De bestaande bebouwing is van een hoog architectonisch niveau en voor de nieuwe bebouwing wordt eenzelfde hoog architectuur niveau nagestreefd.
Het tijdelijk deel van het Omgevingsplan gemeente Almere bestaat uit de (voormalig geldende) bestemmingsplannen, de verordeningen tijdelijk deel omgevingsplan en de bruidsschat. Hierna wordt per relevant onderdeel (de bestemmingsplannen) de voorgenomen ontwikkeling die dit TAM-wijzigingsbesluit omgevingsplan mogelijk maakt, getoetst op strijdigheden.
Op 4 oktober 2018 is het bestemmingsplan "Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt" vastgesteld door de gemeenteraad van Almere. Op basis van dit bestemmingsplan heeft onderhavig plangebied de bestemmingen 'Groen' en 'Maatschappelijk'. Daarnaast is in het plangebied, ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' een bouwvlak opgenomen dat voor maximaal 80% bebouwd mag worden.
De voor 'Maatschappelijk' en 'Groen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor respectievelijk maatschappelijke voorzieningen en groenvoorzieningen. Gebouwen zijn enkel toegestaan binnen een bouwvlak, waarbij een maximale bouwhoogte van 13 meter geldt. Een en ander is weergegeven op figuur 3.1.
Figuur 3.1: verbeelding bestemmingsplan "Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt" (bron: QGIS, eigen bewerking)
De voorgenomen ontwikkeling voorziet onder andere in de uitbreiding van bebouwing op de voor 'Groen' aangewezen gronden. De ontwikkeling is derhalve in strijd met zowel de gebruik- als bouwregels behorende bij de bestemming 'Groen'.
Het bestemmingsplan 'Veegplan 2023' is op 24 juni 2024 vastgesteld door de gemeenteraad van Almere. Met dit plan worden verschillende juridische en/of tekentechnische onvolkomenheden uit een aantal bestemmingsplannen hersteld. Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Voor het bestemmingsplan 'Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt' ziet het herstel toe op het wijzigen van de bestemming 'Wonen-1' naar 'Gemengd-2' ter plaatse van een winkel. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn de doorgevoerde wijzigingen echter niet relevant waardoor het Veegplan 2023 niet van toepassing is op het plangebied.
Het Chw bestemmingsplan "Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning" is op 6 februari 2020 door de gemeenteraad van Almere vastgesteld. Middels dit bestemmingsplan wordt het splitsen en verkameren van woningen gereguleerd. Woningsplitsing en verkamering van woningen kan de leefomgeving aantasten. Dit plan biedt een juridisch-planologische regeling om die aantasting te beperken. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van woningen waardoor het Chw bestemmingsplan "Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning" niet relevant is.
De Parapluherziening Parkeren is op 17 december 2020 door de gemeenteraad van Almere vastgesteld Het doel van deze parapluherziening is om een regeling, waarmee parkeerplaatsen worden geëist, toe te voegen aan de bestemmingsplannen die een dergelijke regeling nog niet hebben. De regeling wordt eveneens toegevoegd aan de bestemmingsplannen die na 29 november 2014 zijn vastgesteld en wél een parkeerregeling bevatten. Ten slotte dient de regeling uit deze parapluherziening als basis voor alle toekomstige bestemmingsplannen. Op die manier wordt toegewerkt naar een situatie waarin overal in Almere dezelfde regeling geldt. In voorliggend TAM-omgevingsplan is een parkeerregeling opgenomen die overeenkomt met de regeling uit de Parapluherziening Parkeren.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk. De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de NOVI is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
21 nationale belangen
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De NOVI benoemt de volgende nationale belangen:
Relatie tot het plangebied
Onderhavig TAM-omgevingsplan maakt de uitbreiding van de Oostvaarders kliniek in het plangebied mogelijk. Geen van de 21 nationale belangen zijn relevant voor het plangebied.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan staat een ontwikkeling toe, die niet in strijd is met de opgaven uit de NOVI.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan onder meer regels over omgevingswaarden, instructieregels en beoordelingsregels. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden.
Omgevingswaarden
Een omgevingswaarde is een van de instrumenten waarmee overheden het beleid van een omgevingsvisie kunnen uitvoeren. Deze moet objectief zijn vast te stellen en meetbaar zijn. De rijksomgevingswaarden zijn vastgesteld in hoofdstuk 2 van het Bkl. De rijksomgevingswaarden luiden als volgt:
Provincies en gemeenten mogen afwijkende of aanvullende omgevingswaarden stellen voor luchtkwaliteit, zwemwater en waterkwaliteit. Ook kunnen ze omgevingswaarden stellen voor onderwerpen waarover het Rijk geen omgevingswaarden stelt. Hierbij te denken aan omgevingswaarde voor geur- of lichthinder.
Instructieregels
Een instructieregel is een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe dat orgaan een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Instructieregels gaan over de inhoud, toelichting of motivering van een instrument dat een bestuursorgaan op grond van de Omgevingswet kan inzetten.
Regels voor monitoring
Bij monitoring verzamelen bestuursorganen gedurende langere tijd op systematische wijze gegevens over de fysieke leefomgeving of onderdelen daarvan.
Relatie tot het plangebied
Hoofdstuk 5 Bkl bevat instructieregels voor het omgevingsplan. Afdeling 5.1 stelt instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De toets aan deze instructieregels vindt plaats in Hoofdstuk 5 Omgevingskwaliteit en Hoofdstuk 6 Aspecten fysieke leefomgeving van deze motivering. Daar waar aan de orde, zijn de instructieregels vertaald in de Regels van dit TAM-omgevingsplan.
Afdeling 5.2 bevat instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Deze instructieregels gaan over:
Onderhavig TAM-omgevingsplan ziet niet toe op de hoofdspoorweginfrastructuur, de infrastructuur van rijkswegen en lokale spoorwegen. Zodoende kan een nadere toetsing aan deze instructieregels achterwege blijven. Verder voorziet dit TAM-omgevingsplan enkel in de uitbreiding van een forensisch psychiatrische kliniek. Het lozen van industrieel afvalwater in het openbaar vuilwaterriool is derhalve eveneens niet aan de orde. Ditzelfde geldt voor de bebouwingscontouren jacht en houtkap: deze zijn niet opgenomen in dit TAM-omgevingsplan waardoor toetsing aan deze instructieregels achterwege kan blijven.
Afdeling 5.3 bevat regels over ontheffing van instructieregels voor het omgevingsplan. Deze hoeven niet te worden aangewend ten behoeve van de ontwikkeling die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is in overeenstemming met het Bkl.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water is in december 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en bevorderen van duurzaam gebruik van water. In de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte (2006), de Startovereenkomst 'Waterbeleid 21e eeuw' (WB21), de Bestuurlijke Notitie Watertoets en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW), komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren. Thema's zoals 'water in de stad' en 'water als ordenend principe' zijn als speerpunten in het vigerende beleid beschreven. Basisprincipes van dit beleid zijn: 'meer ruimte voor water' en het 'voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd'. Dit resulteert in twee drietrapsstrategieën:Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren).
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)
Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (2017)
In september 2017 is het Deltaplan (als onderdeel van het Deltaprogramma 2018) Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) aan de Tweede Kamer aangeboden. Het doel is ruimtelijke adaptatie binnen Nederland te accelereren. Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is een gezamenlijk nationaal plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk met concrete acties en doelen voor de verantwoordelijke overheden. Het doel van dit plan is om het proces van ruimtelijke adaptatie te versnellen en minder vrijblijvend te maken, op basis van afspraken over de doelen, de werkwijze en de monitoring van de uitvoering. Daarvoor wordt de methodiek van 'weten, willen, werken' gehanteerd conform de werkwijze die in 2014 in de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is afgesproken: in beeld brengen wat de kwetsbaar heden zijn (weten), vervolgens ambities formuleren (willen) en aan de slag gaan om onze leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust te maken (werken).
Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma 2022-2027. Het Nationaal Waterprogramma vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
In samenhang beschouwen van opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties.
Voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd. Hierbij gelden ook de volgende tritsen:
Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw zijn twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Relatie tot het plangebied
De relevante onderwerpen voor dit bestemmingsplan worden behandeld in paragraaf 6.17 Waterbelang. Dit TAM-Omgevingsplan voldoet daarmee aan het Europese en Nationale waterbeleid.
De Omgevingsvisie FlevolandStraks is vastgesteld op 8 november 2017 door de Provinciale Staten. De Omgevingsvisie geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van het gebied. Het gaat over de periode tot 2030 en verder.
In de Omgevingsvisie zijn zogenoemde Flevo-principes opgenomen. De principes geven inspiratie voor de uitwerking van de Omgevingsvisie. De Flevo-principes worden bij iedere opgave als startpunt meegenomen en toegepast in de praktijk. Het betreft de volgende zes principes:
Kernopgaven
De Omgevingsvisie geeft aan dat in de kern de provincie zich moet blijven aanpassen aan de maatstaven van de toekomst. Hierbij zijn drie kernopgaven geformuleerd.
Het verhaal van Flevoland (fysieke leefomgeving)
Door wereldwijde trends gaan veel plekken steeds meer op elkaar lijken en neemt eigenheid af. Flevoland wil zich hieraan onttrekken en zijn eigen verhaal blijven vertellen. Wonen in een schone en groene omgeving, in de nabijheid van omliggende stedelijke regio's is een van de punten waarom Flevoland wordt gewaardeerd.
Krachtige samenleving (sociaaleconomische omgeving)
Momenteel vormen Almere en Lelystad aantrekkelijke vestigingsplaatsen nabij de volle Randstand. Hier kan ruim stedelijk gewoond worden in een groene omgeving. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als een omgeving met uitstekende mogelijkheden voor ontplooiing, ontwikkeling en ontspanning. Het is een aantrekkelijk vestigingsgebied. Het in Flevoland aanwezige talent alsmede de potentie, kracht en ondernemerschap van de samenleving dient te worden benut.
Ruimte voor initiatief (bestuurlijke omgeving)
In 2030 en verder heeft Flevoland de belofte van bestuurlijke vernieuwing waargemaakt en wordt anders en effectiever bestuurd. De maatschappelijke opgave wordt centraal gezet en worden de krachten uit de samenleving benut. Iedere keer opnieuw wordt bepaald wat een effectieve manier is om dit te doen. Per onderwerp wordt bekeken met welke partners de opgave wordt aangepakt.
Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland.
Strategische opgaven
Naast de kernopgaven zijn ook strategische opgaven geformuleerd. In de strategische opgaven staan vraagstukken en ambities beschreven. Het gaat om de volgende vier opgaven.
Duurzame energie
In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de provincie die draait op duurzame energie. Flevoland heeft de energietransitie slagvaardig aangepakt. Flevoland gebruikt zo min mogelijk energie en wekt zelf of in de omgeving duurzame energie op. In Flevoland zijn hoofdzakelijk energieneutrale en energie producerende woningen en bedrijven.
Regionale kracht
In 2030 en verder heeft Flevoland een aantal voorzieningen dat op bovenregionaal niveau van excellente kwaliteit is. Voorzieningen met een aantrekkingskracht en een reputatie die over de provinciegrenzen heen gaan. Het gaat onder meer om Lelystad Airport, excellente woonmilieus in Almere en Lelystad, prachtige groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de waterrijke randen van de polder en de toplandbouw. Grotendeels zijn dit ook de oorspronkelijke krachten van Flevoland. De polder is ingericht voor landbouw, wonen en recreatie met een bovenlokale betekenis. Met deze ambitie geeft Flevoland een eigentijds vervolg aan deze oorspronkelijke opzet van Flevoland. De economische krachten van de Noordelijke Randstad (Amsterdam, Utrecht, Gooi en Amersfoort) en Zwolle strekken – onder andere via corridor- en knooppuntontwikkeling - steeds verder en intensiever de polder in. Flevoland is optimaal aangesloten op de diverse (infrastructurele) netwerken. Hiermee wordt de positie van Flevoland in de netwerken versterkt en daarmee de positie van de Flevolander.
Circulaire economie
In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest) stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens maakt Flevoland geschikt voor duurzaam (her)gebruik.
Landbouw: meerdere smaken
In 2030 en verder staat Flevoland bekend om het aanpassingsvermogen van de agrosector. Hier zijn de voorlopers van de meerdere smaken in de agrosector te vinden. De beste garantie om blijvend een speler van wereldformaat te zijn, is een agrosector met diversiteit en het vermogen om zich voortdurend te verbeteren. Dit laat Flevoland in 2022 op de Floriade aan de wereld zien.
Relatie tot het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling draagt niet bij aan de voornoemde opgaven van de provincie, maar is hier eveneens niet strijdig mee.
Conclusie
Onderhavig TAM-omgevingsplan is niet strijdig met de ambities uit de Omgevingsvisie FlevolandStraks.
In de omgevingsverordening staan de regels hoe de provincie Flevoland omgaat met de fysieke leefomgeving. Het zijn de regels die gaan over onder andere (vaar)wegen, grondwater, watersysteem, zwemwater, stilte, grondwaterbeschermingsgebieden, natuur, ontgrondingen, borden in het landelijk gebied, duurzame energie, geitenhouderijen en schaliegas.
Relatie tot het plangebied
De Omgevingsverordening provincie Flevoland is opgebouwd uit artikelen die toezien op het gehele grondgebied en specifieke werkingsgebieden. Hieronder wordt eerst de toets aan de regels voor het gehele grondgebied uitgevoerd. Vervolgens zal de relatie van de werkingsgebieden tot de voorgenomen ontwikkeling nader worden beschouwd.
Regels voor het gehele grondgebied
luchthaven gelegen in de provincie Flevoland
Artikel 10.2 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland bepaalt dit hoofdstuk van toepassing is op het vaststellen of wijzigen van een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling.
Dit TAM-omgevingsplan maakt geen luchthaven mogelijk waardoor dit artikel niet van toepassing is.
Bescherming vogels tegen landbouwwerkzaamheden
Artikel 16.6 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland bepaalt dat de verboden, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid onder g van de Omgevingswet en artikel 11.37, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het verbod tot doden, niet gelden ten behoeve van activiteiten bestemd en geschikt voor de bescherming van vogels, hun nesten en eieren en hun niet vliegvlugge jongen tegen landbouwwerkzaamheden en vee.
Dit TAM-omgevingsplan maakt geen landbouwwerkzaamheden mogelijk waardoor dit artikel niet van toepassing is.
Vergunningvrije activiteiten ruimtelijke inrichting of ontwikkeling bestendig beheer of onderhoud.
Artikel 16.5 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland bepaalt de verboden, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid van de Omgevingswet, met uitzondering van het verbod tot opzettelijk doden, niet gelden voor soorten genoemd in Bijlage XI onder B ten aanzien van de belangen genoemd in artikel 11.56 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Indien binnen het plangebied van dit TAM-omgevingsplan dergelijke soorten voorkomen geldt voor deze soorten geen vergunningplicht met uitzondering van het opzettelijk doden van soorten.
Maatwerkregel bestrijding van schadeveroorzakende dieren
Artikel 16.4 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland bepaalt dat het verbod, bedoeld in artikel 5.1 tweede lid. aanhef en onder g van de wet in samenhang met artikel 11.54 eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, om zonder omgevingsvergunning in het wild levende zoogdieren van de soorten, genoemd in bijlage IX onder A van het Besluit activiteiten leefomgeving, opzettelijk te doden of te vangen niet geldt als deze flora- en fauna-activiteiten door grondgebruikers worden verricht ter voorkoming of bestrijding van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren met betrekking tot de soorten en onder de voorschriften genoemd in Bijlage XI onder A.
Binnen het plangebied van dit TAM-omgevingsplan komen geen gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren voor waardoor deze verbodsontheffing niet van toepassing is.
Maatwerkregel: vrijstelling meldplicht vellen houtopstanden
Artikel 16.10 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland bepaalt dat in dat artikel genoemde gevallen in aanvulling op artikel 11.126, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving het in het eerste lid van artikel 11.126 geregelde verbod niet van toepassing is.
De in artikel 16.10 genoemde gevallen zijn niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied van dit TAM-omgevingsplan.
Gegevens en bescheiden: onbekende historische grondwaterverontreiniging
Artikel 16.8 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland bepaalt welke gegevens en bescheiden verstrekt dienen te worden bij beëindiging van een grondwatersanering.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 6.3 Bodem) blijkt dat een grondwatersanering ter plaatse van het plangebied van dit TAM-omgevingsplan niet nodig is. Hierdoor is dit artikel 16.8 niet van toepassing voor het plangebied van dit TAM-omgevingsplan.
Gegevens en bescheiden: beëindigen grondwatersanering
Artikel 16.12 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland bepaalt welke gegevens en bescheiden verstrekt dienen te worden indien een grondwatersanering noodzakelijk is.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek (zie paragraaf 6.3 Bodem) blijkt dat een grondwatersanering ter plaatse van het plangebied van dit TAM-omgevingsplan niet nodig is. Hierdoor is dit artikel 16.12 niet van toepassing voor het plangebied van dit TAM-omgevingsplan.
Ontgrondingen
Afdeling 7.2.1 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland (bestaande uit artikel 7.4 t/m 7.6) stelt regels met het oog op het vrijstellen van activiteiten waarvoor vanwege het doel of de omvang van de ontgronding geen vergunningplicht geldt.In artikel 7.4 worden aanvullingen geformuleerd op de vrijstellingen zoals geformuleerd in artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving. De volgende activiteiten die worden voorzien voor de voorgenomen ontwikkeling zijn onder meer vrijgesteld op basis van artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving:
De aanvullingen uit de Omgevingsverordening provincie Flevoland zijn niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt dat vermoedelijk geen omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit noodzakelijk is. Indien meer dan 1.500 m3 ontgraven dient te worden is op basis van artikel 7.5 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland een melding noodzakelijk.
Mocht toch een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit noodzakelijk zijn, dan zal deze worden aangevraagd. De Omgevingsverordening provincie Flevoland staat hier niet aan in de weg.
Aanleg en gebruik van een open bodemenergiesysteem
Artikel 16.12 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland bepaalt dat met het oog op doelmatig gebruik van bodemenergie of doelmatig waterbeheer geen omgevingsvergunning is vereist voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het aanleggen of gebruiken van een open bodemenergiesysteem als de hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken niet meer is dan 10 m3 per uur.
In dit stadium van de voorgenomen plannen is nog onbekend of binnen het plangebied van dit TAM-omgevingsplan een bodemenergiesysteem wordt aangelegd die voldoet aan de vergunningsvrije regels van de de Omgevingsverordening provincie Flevoland.
Mocht een omgevingsvergunning voor de aanleg van een bodemenergiesysteem noodzakelijk zijn, dan zal deze worden aangevraagd. De Omgevingsverordening provincie Flevoland staat hier niet aan in de weg.
Oprichten geitenhouderij
Artikel 17.3 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland bepaalt dat het met ingang van 2 februari 2019 verboden is om een nieuwe geitenhouderij te vestigen.
Dit TAM-omgevingsplan maakt geen geitenhouderij mogelijk waardoor dit artikel niet van toepassing is.
Vrijstelling amfibieën en ringslangen ter veiligstelling tegen verkeer
Artikel 16.7 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland bepaalt dat de verboden om in het wild levende dieren te vangen en opzettelijk te verstoren, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid onder g van de Omgevingswet en artikel 11.46, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, alsmede het verbod om amfibieën te vangen, als bedoeld in artikel 11.54, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet gelden ten aanzien van deze amfibieën en de ringslang indien de betrokken handelingen plaatsvinden ter veiligstelling van deze dieren tegen het verkeer.
Binnen dit TAM-omgevingsplan worden geen wegen voorzien waarvoor een dergelijke vrijstelling van toepassing is. Hierdoor is artikel 16.7 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland niet van toepassing voor dit TAM-omgevingsplan.
Specifieke werkingsgebieden
Op basis van de digitale viewer van de Omgevingsverordening provincie Flevoland (te raadplegen via Regels op de Kaart) kan beoordeeld worden binnen welke specifieke werkingsgebieden het plangebied is gelegen. Dit betreffen de volgende werkingsgebieden:
Buiten windgebied
Artikel 14.17 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland betreft instructieregels voor het omgevingsplan. Op basis van dit artikel sluit een omgevingsplan uit dat buiten windgebied nieuwe windmolens worden gerealiseerd of dat bestaande windmolens worden opgeschaald.
De beoogde ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van windmolens. Dit is niet wenselijk vanuit het gebruik en veiligheid. Hiermee word voldaan aan de instructieregels uit de Omgevingsverordening provincie Flevoland.
Gebied binnen de bebouwde kom
Artikel 12.8 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland betreft omgevingswaarden m.b.t. wateroverlast binnen bebouwde kom. Voor het gebied binnen de bebouwde kom geldt een overstromingskans van ten hoogste 1/100 per jaar. Gebieden die niet voldoen aan de in Artikel 12.8 en voorgeschreven norm onderwerpt het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap aan een technisch oordeel om de oorzaak daarvan te achterhalen. Als uit het technisch oordeel blijkt dat sprake is van een knelpunt dan onderzoekt het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap in welke richting maatregelen genomen moeten worden.
Door te voldoen aan het beleid van Waterschap Zuiderzeeland wordt voldaan aan overstromingsnorm 1/100 jaar zie verder paragraaf 6.17 Waterbelang.
Bescherming Natuurnetwerk Nederland
In de provincie Flevoland geldt dat externe werking op het NNN ook getoetst moet worden (Omgevingsverordening Flevoland, artikel 7.5.1 – Provincie Flevoland, 2021b). Dit houdt in dat voor ontwikkelingen in gebieden buiten - maar op korte afstand van - het NNN ook gewaarborgd dient te worden dat een plan de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet aantast.
Eco Groen heeft een effectbeoordeling uitgevoerd Bijlage 10 Quickscan natuurtoets, waarvan onderstaand een samenvatting betreft.
Het initiatief vindt buiten het NNN plaats. Er is zodoende geen sprake van oppervlaktevermindering of aantasting van samenhang van het bestaande NNN.
Naar aanleiding van de plannen zal het terrein van de Oostvaarderskliniek worden uitgebreid waarbij een muur wordt gerealiseerd waarop lichtmasten worden toegepast ten behoeve van de veiligheid. Gedurende de aanlegfase is sprake van tijdelijke verstoringseffecten. Tijdens de gebruiksfase is uitstraling van verlichting, evenals optische verstoring richting het NNN te verwachten. Er is echter sprake van bestaande verstoring door licht, geluid en optische aanwezigheid van verkeer op de tussenliggende Buitenring (N702). Verstoring door licht, geluid en optische aanwezigheid wordt gedempt door bovengenoemde verstoringsbron en door opgaande bosschages op de rand van het NNN (langs de Buitenring). De tijdelijke werkzaamheden en het gebruik van de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek leiden niet tot een significante aantasting van de bovengenoemde wezenlijke kenmerken en waarden. Er is geen sprake van significante aantasting van het NNN in de provincie Flevoland.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is in overeenstemming met de (instructie)regels uit de Omgevingsverordening provincie Flevoland.
Watervisie en Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland
De Watervisie verbindt waterthema's en maatschappelijke opgaven. Voor een gezonde en duurzame ontwikkeling van het gebied is het nodig om het natuurlijke systeem (bodem en water) en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen met elkaar te verbinden in een gezamenlijke aanpak. Niet met maakbaarheid als vertrekpunt, maar toekomstbestendigheid.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bevat de strategische en tactische doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. Het beheergebied wordt waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Investeringen in het watersysteem zorgen dat er ook in de toekomst voldoende water is bij langdurige droogte én voldoende bescherming bij hoogwater.
Relatie tot het plangebied
De relevante onderwerpen voor dit bestemmingsplan worden behandeld in paragraaf 6.17 Waterbelang. Het Omgevingsplan voldoet daarmee aan het provinciale en regionale waterbeleid.
In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op relevant gemeentelijk beleid.
Volgens plan is Almere uitgegroeid tot een moderne tuinstad van stadsdelen in een groen-blauw raamwerk. De Omgevingsvisie is erop gericht dit te behouden, maar ook de vele uitdagingen aan te kunnen gaan. Deze visie is gebaseerd op twee principes: organische ontwikkeling (spontaan, geen vast eindbeeld) en adaptief beleid (inspelen op verrassingen, geen blauwdrukken). Deze principes liggen ten grondslag aan vier uitgangspunten:
Relatie tot het plangebied
Het bebouwde deel van het plangebied maakt deel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur "woon(werk)gebied" (zie figuur 4.1). Functiemening past binnen de filosofie van de omgevingsvisie waarin bewoners, bedrijven en bezoekers zo veel mogelijk zelfstandig invulling geven aan hun ruimte behoefte. Voorgenomen ontwikkeling betreft geen nieuwe ontwikkeling maar een uitbreiding van een bestaande activiteit, die in de huidige situatie al naast wonen plaatsvindt.
Deze uitbreiding wordt voorzien ter plaatse van de ruimtelijke hoofdstructuur "bos" (zie figuur 4.1). Het groen-blauwe raamwerk van Almere bestaat uit de bossen, parken, wateren en natuurgebieden in en om de stad. Het bevat de groene longen tussen de stedelijke kernen. De begrenzing (op kaart) en de essentie van het groenblauw raamwerk zijn opgenomen in de beleidsnota Kleur aan Groen (2014). Daarin staan ook de ontwikkelprincipes en spelregels die gelden bij ontwikkelingen in deze gebieden.
Daarnaast vindt de uitbreiding niet plaats ter plaatse van een zevental ruimtelijke reserveringen die op dit moment nog niet fysiek zichtbaar zijn in de ruimtelijke hoofdstructuur.
Figuur 4.1 Uitsnede omgevingsvisiekaart (bron: Omgevingsvisie Almere 2017)
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is voorziet in een transformatie van een gedeelte van de hoofdstructuur bos naar woon(werk)gebied. Hiermee past de ontwikkeling niet geheel binnen de hoofddoelen, speerpunten en ambities zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Almere 2017. Aangezien met de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek een zwaarwegend nationaal maatschappelijk belang wordt gediend wordt dit belang groter geacht dan de beperkte afwijking met de Omgevingsvisie Almere 2017.
Sinds 2014 is met de nota ‘Kleur aan Groen’ een beleid ingezet om het groenblauwe raamwerk verder te ontwikkelen. Het geeft nu ook ruimte aan initiatieven om het groen aan te vullen met voorzieningen die de gebruiksmogelijkheden en aantrekkelijkheid van de groengebieden vergroten. Als het groengebied er zelf beter van wordt, mag er – beperkt – gebouwd worden in en langs het groenblauwe raamwerk.
Initiatieven in het groen en het water zijn divers van aard en kunnen op verschillende wijze bijdragen aan de betekenis van het groen. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie’. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie.
In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw. De principes gelden zowel voor ongebouwde als voor gebouwde initiatieven, bijbehorende infrastructuur en parkeerterreinen.
De ontwikkelprincipes zijn er op gericht om vanuit de gebiedskwaliteit te werken, zonder die vooraf per gebied vast te leggen. Daarvoor wordt de globale indeling in landschapstypen gehanteerd. Per landschapstype zijn de ruimtelijke kenmerken en het kenmerkende gebruik beschreven. Deze geven richting aan de nieuwe ontwikkeling.
Voor een aanzienlijk deel van het groenblauwe raamwerk geldt dat niet de gemeente, maar Staatsbosbeheer, Stichting Flevo-landschap of het Waterschap Zuiderzeeland eigenaar zijn van de grond. Voor die gebieden gaan gemeente en eigenaar/ beheerder een samenwerking aan bij de activering van het groen en blauw. Initiatieven kunnen zowel gemeld worden bij de eigenaar/ beheerder als bij de gemeente. In beide gevallen is Kleur aan Groen met de ontwikkelprincipes kaderstellend. In aanvulling daarop gelden eventuele gebiedsplannen als richtinggevend.
De zes ontwikkelprincipes zijn:
Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meer waarde heeft.
Relatie tot het plangebied
Het gedeelte waar de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek wordt voorzien behoort, volgens de nota 'Kleur aan Groen', tot het landschapstype 'bos'.
Figuur 4.2 Uitsnede bosgebieden (bron: beleidsnota 'Kleur aan Groen' 2014)
Met de voorgenomen uitbreiding van de Oostvaarderskliniek zal er bosareaal verdwijnen, ca. 1,6 ha. Dit verlies aan Areaal zal elders in de provincie gecompenseerd worden middels de al plaatsgevonden grondruil tussen Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf. De beoogde locatie hiervoor is een perceel in Oosterwold, dat ingeklemd ligt in de oksel van de Tureluurweg en de Hoge Vaart. Het perceel is circa 4 ha groot en is vrijwel geheel onderbracht in het NNN. Staatbosbeheer streeft in deze omgeving naar een groene verbinding tussen de Almeerderhout en Horstewold, waar dit betreffende perceel met de nieuwe inrichting op termijn onderdeel van kan uitmaken. Gestreefd wordt naar een gemengd beeld van loofhout- en naaldhoutsoorten met een gevarieerde leeftijdsopbouw. De combinatie van de acht bestaande en één nieuwe loofhoutsoorten en twee toegevoegde naaldhoutsoorten maakt de inrichting toekomstbestendig en klimaatrobuust. In Bijlage 2 Beplantingsplan boscompensatie is een nadere beschrijving van het beplantingsplan opgenomen. Het Beplantingsplan boscompensatie is beoordeeld door de provincie Flevoland in het kader van het verzoek van het Rijksvastgoedbedrijf om via een maatwerksvoorschrift, op op grond van artikel 11.130 Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), compensatie vast te stellen. de Provincie Flevoland heeft het ingediende plan getoetst aan de eisen die in afdeling 16.2.3 van de Omgevingsverordening provincie Flevoland zijn opgenomen. Op basis van deze toetsing heeft zij vastgesteld dat nieuwe bosaanplant op andere grond dan de grond waar houtopstand is geveld, is toegestaan. De locatie, kwaliteit en borging van de nieuwe aanplant, zoals de ingediende plannen laten zien, passen in het beleid van de provincie Flevoland. Op grond van artikel 11.130 Bal en artikel 16.12 Omgevingsverordening provincie Flevoland heeft de provincie Flevoland besloten om compensatie conform het op 24-06-2024 toegezonden Herplant en Compensatieplan toe te staan Bijlage 3 Besluit boscompensatie.
De voorgenomen ontwikkeling past niet bij de ontwikkelprincipes vanuit de nota 'Kleur aan Groen'. Het initiatief versterkt immers niet de identiteit van het gebied, is niet verbonden met het gebied en draagt niet blijvend bij aan het beheer van het gebied.
Het voorgenomen initiatief is echter noodzakelijk gezien er landelijk een dringende behoefte aan meer behandelplekken in tbs-klinieken bestaat door het stijgende aantal tbs-opleggingen en het groeien van de wachtlijsten voor plaatsing in een tbs-kliniek. Hiermee dient de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek een zwaarwegend nationaal maatschappelijk belang door de maatschappij te beschermen. Dit belang wordt groter geacht dan de plaatselijke negatieve gevolgen voor het bosgebied. De tekorten aan forensisch psychiatrische plekken op beveiligingsniveau 4 zijn dermate groot, dat aan alle bestaande klinieken is gevraagd naar mogelijkheden tot uitbreiding. Daarbij kan ook FPC de Oostvaarderskliniek niet achterblijven.
Zij is daarbij relatief makkelijk uit te breiden, omdat er direct naast de bestaande bouw ruimte is in de vorm van een perceel grond dat in eigendom is van het Rijk.
Conform het ontwikkelprincipe 6 informeert het college de raad vooraf per raadsbrief over dit initiatief dat afwijkt van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meer waarde heeft.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is niet in overeenstemming met de beleidsnota 'Kleur aan Groen'. Echter met de voorgenomen ontwikkeling wordt een zwaarwegend nationaal maatschappelijk belang gediend. Dit belang wordt groter geacht dan de plaatselijke negatieve gevolgen voor de recreatieve groenstructuur.
De Visie ecologie 2020 vervangt het Ecologisch Masterplan Almere uit 2005 en bevat de kaders voor nieuwe bestemmingsplannen, en voor omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van bestemmingsplannen. Deze visie maakt de nieuwste inzichten op stedelijke ecologie toepasbaar voor de inrichting en beheer van de natuurinclusieve stad. Het vormt een uitgangspunt voor zowel bestaand als nieuw beleid en voor programma's die gaan over de ontwikkeling en het beheer van de stad.
De natuurinclusieve stad betekent dat bij al het handelen kansen voor natuur worden benut, zoals bij de planning van wijken, bij de bouw van woningen en panden en bij het beheer van de openbare ruimte.
Hierbij heeft gemeente Almere het volgende toekomstbeeld:
Dit toekomstbeeld wordt bereikt langs drie lijnen: Verbind natuur met mens, verbind plaats en context en verbind natuur met natuur. Dat betekent dat wordt ingezet op educatie, dat gebruik gemaakt wordt van potentieel door de juiste dingen op de juiste plek te doen, en dat gezorgd wordt voor ecologische verbindingen rond, door en in de stad. Deze strategie wordt geborgd in beleid, ontwikkeling en beheer van de stad.
Het realiseren van de toekomstvisie wil gemeente Almere bereiken door het opstellen van de volgende acht doelen:
Relatie tot plangebied
De juiste beplanting op de juiste plek hangt niet alleen van de (bodem)omstandigheden af, maar ook van omgeving, water en landschappelijke inrichting. Almere kent verschillende ‘landschappen’ die allemaal een eigen identiteit hebben. Het plangebied behoort tot het landschapstype moerassfeer (figuur 4.3).
Figuur 4.3 Uitsnede landschapssferen Almere (bron: Visie ecologie 2020)
Achter de dijk staat het land nog onder invloed van het omringende water en is er vaak sprake van een moerassfeer. Deze natuurwaarden vinden we ook langs de Almeerse grachten en weteringen waar de laatste jaren veel natuurvriendelijke oevers zijn aangelegd. Deze wateren die ook in verbinding staan met de grote binnendijkse plassen (Weerwater, Leeghwaterplas, Noorderplassen) vormen de haarvaten van de aan water en moeras gebonden natuur.
De voorgenomen ontwikkeling past niet bij de doelen 'Visie ecologie 2020'. Zo zal groen dienen plaats te maken voor de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek. Het voorgenomen initiatief is echter noodzakelijk gezien er landelijk een dringende behoefte aan meer behandelplekken in tbs-klinieken bestaat door het stijgende aantal tbs-opleggingen en het groeien van de wachtlijsten voor plaatsing in een tbs-kliniek. De uitbreiding van de Oostvaarderskliniek dient hiermee een zwaarwegend nationaal maatschappelijk belang door de maatschappij op deze manier te beschermen. Dit belang wordt groter geacht dan de plaatselijke negatieve gevolgen voor de moerassfeer. De tekorten aan forensisch psychiatrische plekken op beveiligingsniveau 4 zijn dermate groot, dat aan alle bestaande klinieken is gevraagd naar mogelijkheden tot uitbreiding. Daarbij kan ook FPC de Oostvaarderskliniek niet achterblijven.
Zij is daarbij relatief makkelijk uit te breiden, omdat er direct naast de bestaande bouw ruimte is in de vorm van een perceel grond dat in eigendom is van het Rijk.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is niet in overeenstemming met de met de 'Visie ecologie 2020'. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt echter een zwaarwegend nationaal maatschappelijk belang gediend. Dit belang wordt groter geacht dan de plaatselijke negatieve gevolgen voor de moerassfeer.
De mobiliteitsvisie verbindt de opgaven van de groeiende stad, de noodzaak van schonere en duurzamere mobiliteit en de kansen die nieuwe vormen van mobiliteit biedt. De visie is uitgewerkt langs vier hoofdlijnen met de daarbij behorende doelen:
Relatie tot het plangebied
De beoogde uitbreiding van de Oostvaarderskliniek betreft een beperkte ontwikkeling die niet zal bijdragen aan de mobiliteitsvisie maar ook zeker de doelen uit deze visie niet zal belemmeren. Zo zal de ontsluiting van het gebied ongewijzigd blijven.
Conclusie
Dit TAM-omgevingsplan is in overeenstemming met de Almere Mobiliteitsvisie 2020 - 2030.
Met de nota parkeernormen beschrijft de gemeente Almere het kader ten aanzien van het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor fiets en auto bij nieuwbouw, verbouw of transformatie.
Op basis van de parkeernormen, vastgelegd in bijlage 3 van de nota, wordt berekend hoeveel auto- en fietsparkeerplaatsen benodigd zijn voor een bepaalde ontwikkeling; de parkeereis. De parkeereis wordt berekend door de omvang van de functie(s) te vermenigvuldigen met de parkeernormen. Daarbij is ook van belang waar in Almere de ontwikkeling plaatsvindt. Afhankelijk van de locatie valt een initiatief in zone A, B, C, D, E of F. De parkeereis is een minimale eis waar aan voldaan moet worden.
Relatie tot het plangebied
De beoogde uitbreiding van de Oostvaarderskliniek is gelegen in zone D voor de auto en zone C voor de fiets. Voor een TBS-kliniek zijn geen Auto- en fiesparkeernormen in de Nota Pakeernormen opgenomen. Hierdoor is maatwerk noodzakelijk om de parkeereis te bepalen. In paragraaf 6.12 Mobiliteit en parkeren zal hier nader op worden ingegaan.
Conclusie
Uit paragraaf 6.12 Mobiliteit en parkeren van dit TAM-omgevingsplan blijkt dat het TAM-omgevingsplan in overeenstemming met de Nota Parkeernormen 2020 is.
Het Waterplan 2017-2022 is een trendbreuk in het stedelijk waterbeleid voor Almere. Voor het eerst hebben gemeente en waterschap, met talrijke betrokkenen,een samenhangende visie op alle wateraspecten opgesteld, ‘van riool tot recreatie’. De gezamenlijke ambitie is dat Almere verder wordt versterkt als een ‘stad van het zuiverste water’, een ondernemende, veelzijdige waterstad. Vanuit vier doelstellingen voor maatschappelijke waterthema’s wordt gewerkt aan (meetbare) resultaten voor de periode 2017-2022, met een doorkijk naar 2030:
Relatie tot het plangebied
Voor het plangebied betekent dit dat in overleg met het waterschap het waterbelang wordt afgewogen. Het waterbelang is beschreven in paragraaf 6.17.
Conclusie
Uit paragraaf 6.17 Waterbelang van dit TAM-omgevingsplan blijkt dat het TAM-omgevingsplan in overeenstemming met het Waterplan Almere 2017-2022.
In de Duurzaamheidsagenda beschrijft de gemeente Almere haar ambities en de doelstellingen voor het duurzaamheidsbeleid voor de komende jaren en geeft richting aan de duurzame ontwikkeling van de stad.
Het doel van de Duurzaamheidsagenda is dat Almere een ecologisch, sociaal en economisch duurzame stad is. Deze nieuwe stad, die in de jaren 70 van de vorige eeuw als duurzame stad werd ontworpen op uit zee gewonnen land, zal ook in de toekomst nog steeds leefbaar en gezond zijn. Almere zal een vitale gemeenschap zijn en blijven, met een rijke verscheidenheid aan woon- en werkmogelijkheden, in een leefbare en toekomstbestendige omgeving van ruimte, water, natuur en cultuurlandschappen die door de tijd heen kunnen groeien en veranderen.
De Duurzaamheidsagenda kent 6 thematische doelstellingen;
Daarnaast kent de Duurzaamheidsagenda drie gemeentebrede transities waarmee duurzaamheid wordt geborgd in de interne gemeentelijke processen en verantwoordelijkheden:
Voor klimaatadaptatie betekent dit:
Bij nieuwe ontwikkelingen en groot onderhoud meenemen van maatregelen, die de stad stap voor stap bestendig maken tegen extreme neerslag en hittestress. Er mag geen verslechtering optreden ten opzichte van de huidige situatie. Denk aan groene daken, regenwater waar nodig gebruiken als verkoeling (beperking van hittestress), waterberging op eigen terrein in bv de vorm van wadi's (zie ook waterwet), voldoende schaduwplekken op warme gevels (beperking van hittestress), warmtewerende bouwmaterialen en het tegengaan van verdroging van de ondergrond (beperking van verdroging).
Relatie tot het plangebied
Voor de voorgenomen ontwikkeling betekent dit dat de uitbreiding in overeenstemming met de Duurzaamheidsagenda gerealiseerd dient te worden. (in paragraaf 5.4 zal nader op dit onderwerp worden ingegaan).
Conclusie
Door te ontwikkelen conform de Duurzaamheidsagenda is dit TAM-omgevingsplan in overeenstemming met deze Duurzaamheidsagenda.
De Gemeente Almere heeft een nieuwe visie op het gezondheidsbeleid voor 2024-2026 ontwikkeld, waarbij de nadruk ligt op preventie, integratie van gezondheid in alle beleidsterreinen en het bieden van de juiste zorg op de juiste plek. De visie richt zich op het verbeteren van de gezondheid van alle Almeerders door een gezonde leefstijl en een gezonde leefomgeving te stimuleren. Dit omvat activiteiten en voorzieningen die gezond leven ondersteunen, zoals sport, welzijn en gezonde voeding. Ook de samenwerking tussen verschillende zorg- en welzijnsdomeinen krijgt extra aandacht, om de zorg toegankelijker en veerkrachtiger te maken voor de groeiende en veranderende bevolking van Almere.
Het gemeentelijke gezondheidsbeleid zet de komende jaren in op de doelstellingen:
Relatie tot het plangebied
Het gezondheidsaspect is nader beschreven in paragraaf 6.6.
Conclusie
Uit paragraaf 6.6 Gezondheid van dit TAM-omgevingsplan blijkt dat het TAM-omgevingsplan in overeenstemming is met de Visie Gezondheid Almere 2024-2026.
In de Visie op de Almeerse Energietransitie staan de doelen en ambities om te komen tot een energieneutraal en aardgasvrij Almere in 2050.
De huidige doelstellingen zijn:
De nieuwe ambitie ziet toe op de versnelling van de energietransitie richting 2030. De verhoogde doelstelling is:
De energietransitie is een veelomvattende opgave. Ook de gewenste versnelling en het bereiken van 55% CO2-reductie in 2030 is een complex traject. Niet alles kan nu of tegelijkertijd. Ook werkt de gemeente Almere nog aan het vergroten van de (ambtelijke) uitvoeringscapaciteit, maar dit vraagt tijd. Dit betekent prioriteren binnen de werkzaamheden die bij de energietransitie horen. Dit doen de gemeente Almere door op de inhoud voor de periode tot 2030 focus aan te brengen. Zodat ze kunnen versnellen, meer aandacht kunnen besteden aan wat de meeste aandacht verdient, maar ook waar nu vanuit onze samenleving de meeste aandacht voor wordt gevraagd. De gemeente Almere kiest daarom op de inhoud voor drie inhoudelijke programmalijnen:
Programmalijn 1: Bestaande stad (gebouwde omgeving)
Doel 2050: energieneutraal en het Almeerse energiesysteem is aardgasvrij.
Deze lijn richt zich op de bestaande gebouwde omgeving en het CO2- en aardgasvrij maken van die omgeving. Dit gaat gebeuren op drie manieren, namelijk door:
Het verminderen van de vraag naar energie is van groot belang. Energie die niet wordt gebruikt hoeft ook niet te worden getransporteerd en opgewekt. De uitvoering vindt plaats door een gebieds- en doelgroepgerichte aanpak. Basis hiervoor is de Transitievisie Warmte.
Programmalijn 2: Nieuwe stad (gebiedsontwikkeling)
Doel 2050: Almere is energieneutraal, gebiedsontwikkelingen (vanaf nu) zijn energieleverend.
Deze programmalijn richt zich op de groei van Almere conform de ‘Woonvisie 2020-2030’ en het bijbehorende ‘Stedelijk Woningbouwprogramma Almere 2021-2024’. Een energieneutrale stad in 2050 lijkt ver weg, maar om dat te realiseren moeten we nu beginnen. De woningbouwopgave leidt tot een grotere behoefte aan zowel warmte als aan elektriciteit. Dat geldt ook voor de groei in bedrijvigheid. Het moment om ervoor te zorgen dat de energie- en CO2-opgave van onze groeiende stad niet verder toeneemt is dan ook vóór en tijdens de bouw. In combinatie met het bekijken van het energieverbruik over de gehele levensduur van het object. De uitdaging bij gebiedsontwikkeling is om ondanks de groei van Almere de energiebehoefte van de gemeente als geheel te verminderen. Daarbij is energieleverend bouwen in nieuwe ontwikkelingen cruciaal om het doel van energieneutraal als stad als geheel te behalen. Energieneutraal en circulair bouwen vormt hiervan een onderdeel. Het vraagt ook om aandacht aan de voorkant voor de ruimtelijke inpassing van onze energiesystemen, zowel onder- als bovengronds en in samenhang met de gehele stedelijke ontwikkeling. Deze opgave geldt voor zowel de ontwikkeling van nieuwe gebieden als van gebieden waarin transformatie plaatsvindt. De rol van de gemeente hierin is zowel regisserend door de juiste kaders en voorwaarden te scheppen als responsief door onze partners te stimuleren.
Programmalijn 3: Verkeer en vervoer
Doel 2050: klimaatneutraal door faciliteren overgang naar elektrisch vervoer en verminderen van mobiliteit.
De belangrijkste bron van die CO2-uitstoot komt van het wegverkeer. Dit komt door de grote pendelafstanden voor woon-werkverkeer en het relatief hoge aandeel autogebruik voor interne verplaatsingen. Maatregelen gericht op duurzame mobiliteit spelen dus een grote rol in het halen van de klimaat- en energiedoelstellingen. Uiteraard zijn die maatregelen niet alleen van belang voor de klimaat- en energiedoelstellingen: ook voor de bereikbaarheid en het aantal knelpunten op het wegennetwerk in de regio Almere-Amsterdam zijn maatregelen gericht op mobiliteit van belang. Dit blijkt uit het Verdiepend onderzoek Amsterdam Bay Area (2022). Uit het onderzoek blijkt dat als maatregelen die passend zijn bij het klimaatscenario voor de klimaatdoelstellingen 2030 worden uitgevoerd en gehaald, de knelpunten in verkeersafwikkeling en reistijd niet meer zouden bestaan.
De gemeente kan energiebesparing en duurzame mobiliteit op verschillende manieren faciliteren en stimuleren. Door het faciliteren van laadinfrastructuur voor particulieren en ondernemers, het inzetten op emissievrije zones in de binnenstad of meer OV-, voet- en fietsverkeer stimuleren in de stad. Maar ook wet- en regelgeving speelt hier een rol via de handhaving van de werkgebonden personenmobiliteit. Ook de ontwikkeling van de stad kan bijdragen aan het voorkomen/verminderen van mobiliteit. Namelijk door rekening te houden met de manier waarop stedelijke ontwikkeling plaatsvindt, door circulair te bouwen, het toepassen van duurzame bouwmethoden en logistiek en door in te zetten op knooppuntontwikkeling en het realiseren van werkgelegenheid en voorzieningen nabij woningen. De invloed van een gemeente op het gebruik van de autosnelweg is echter beperkt.
Relatie tot het plangebied
De uitbreiding van de Oostvaarderskliniek zal met een laag energieverbruik en met een lage CO2-uitstoot worden gerealiseerd. Zo zullen duurzame bronnen worden gebruikt voor de verwarming en/of koeling van de nieuwe gebouwen conform het beleid van het Rijksvastgoedbedrijf. Daarnaast zullen op het parkeerterrein laadmogelijkheden voor het opladen van elektrische voertuigen worden geboden om het elektrisch vervoer zo veel mogelijk te stimuleren.
Conclusie
De uitbreiding van de Oostvaarderskliniek draagt bij aan de ambities uit de Visie op de Almeerse Energietransitie door het energiezuinig uitvoeren van de nieuwe bebouwing en het stimuleren van elektrisch vervoer.
In de Omgevingswet is een goede omgevingskwaliteit opgenomen als een centrale doelstelling (artikel 1.3 Omgevingswet). Dit duidt op het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving.
Op Rijksniveau zijn er een beperkt aantal instructieregels opgesteld voor landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De provincie en gemeente hebben hierdoor vrijheid om de aspecten landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit in te vullen in bijvoorbeeld de Omgevingsvisie en het Omgevingsplan. Eén van de instructieregels waaraan de provincies en gemeenten moeten voldoen betreft het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5 van het Bkl).
Relatie tot het plangebied
Door KruitKok Landschapsarchitecten is een landschapsinrichtingplan opgesteld. Het SO hiervan is als Bijlage 14 Landschapsinrichting bij deze motivering bijgevoegd. In het plan wordt ingegaan op de hoe het parkeren, de waterberging, inrichtingselementen en beplanting ingepast wordt. Hoe binnen de muren en buiten het gezichtsveld van omwonenden de nieuwe bebouwing precies wordt vormgegeven is in dit stadium van het plan nog niet bekend. Aangezien dit niet zichtbaar is vanaf de buitenkant is de stedenbouwkundige inpassing niet van belang.
Conclusie
Het aspect landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing staat de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan niet in de weg.
De toets voor zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand, ook wel de 'laddertoets' genoemd, moet gedaan worden voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen die 'voldoende substantieel' zijn. Het doel van de laddertoets is een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in (niet-) stedelijke gebieden.
Op basis van artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) dient een omgevingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand, in het omgevingsplan rekening te houden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling. Als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied, dan dient in het omgevingsplan te worden beschreven wat de mogelijkheden zijn om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.
Relatie tot het plangebied
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g Bkl. Dit TAM-omgevingsplan maakt immers de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek mogelijk. De planlocatie maakt daarnaast onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied, gelet op de ligging nabij de ringweg en de omliggende functies. In paragraaf 1.1 Aanleiding is de behoefte aan de uitbreiding beschreven.
Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in zorgvuldig ruimtegebruik en wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit aspect staat derhalve de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan niet in de weg.
In de motivering van dit TAM-omgevingsplan dient beschreven te worden op welke wijze rekening is gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties (etfal). Deze aspecten omvatten in ieder geval de onderdelen die zijn opgenomen in artikel 1.2 van de Omgevingswet.
Om onder andere ervoor te zorgen dat bedrijven op een verantwoorde afstand van woningen worden gesitueerd is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten opgesteld. Hierdoor wordt in een vroeg stadium bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden met de belangen van bedrijven en woningen.
Zo wordt onder andere zoveel mogelijk voorkomen dat bedrijven hinder veroorzaken bij omliggende woningen.
Milieuzonering is een hulpmiddel bij ruimtelijke planvorming. Het is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes onder andere bij uitbreidingen van bedrijven. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt.
In de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie (onderstaande tabel). richtwaarde.
Relatie tot het plangebied
Dit TAM-omgevingsplan maakt de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek mogelijk in het plangebied. In het geldende Omgevingsplan gemeente Almere zijn (nog) geen normen vastgesteld ten aanzien van de milieuwaarden op de thema’s geluid en geur. Derhalve wordt om te beoordelen of de voorgenomen uitbreiding inpasbaar is, gebruik gemaakt van de 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering 2009' van de VNG.
Het plangebied kent de bestemmingen 'maatschappelijk'en 'groen' en wordt gewijzigd in de functie 'Forensisch Psychiatrisch Centrum'. Omliggende bestemmingen (thans: functies) betreffen overwegend 'Wonen', 'Gemengd', 'Groen' en 'Verkeer - verblijfsgebied'. Vanwege de genoemde bestemmingen en de ligging aan de Buitenring (N702) kan geconcludeerd worden dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype gemengd gebied. In onderhavig TAM-omgevingsplan voorziet de ontwikkeling in het uitbreiden van een bedrijfsmatige functie die reeds aanwezig is.
Conform de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek behoren ziekenhuizen en geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting tot SBI-code 86.10. Dergelijke bedrijven betreffen categorie 2 bedrijven met een gecorrigeerde richtafstand (vanwege omgevingstype gemengd gebied) van 10 meter tot een gemengd gebied. Aangezien in de Oostvaarderskliniek ook buitenactiviteiten plaatsvinden wordt uitgegaan van één milieucategorie hoger waardoor de kliniek een milieucategorie 3.1 bedrijf betreft. Dergelijke bedrijven hebben een gecorrigeerd richtafstand van 30 meter in een gemengd gebied hebben voor het aspect geluid.
De dichtstbijzijnde woonbestemmingen zijn aan de noordwestzijde van de Oostvaarderskliniek gelegen. De Oostvaarderskliniek is gebouwd in 2008, het bouwjaar van deze woningen betreft 2023. De woningen zijn hiermee gerealiseerd toen de Oostvaarderskliniek al jaren in gebruik was. De dichtstbijzijnde gevels van deze woningen tot aan de Oostvaarderskliniek bedraagt ruim 10 meter. Dit betreft het parkeerterrein van de inrichting. De activiteiten achter de muur van de Oostvaarderskliniek zijn op ruim 40 meter van de dichtstbijzijnde gevels van deze woningen. Aangezien de gecorrigeerde richtafstand voor de kliniek 30 is, is alleen het parkeerterrein relevant voor eventuele overlast afkomstig van de huidige inrichting.
De uitbreiding van de Oostvaarderskliniek zorgt er niet voor dat de milieucategorie van de kliniek hoger wordt dan milieucategorie 3.1. Daarnaast bevindt de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek (de locatie die de bestemming 'groen' heeft) zich op ruim 75 meter van de dichtstbijzijnde woonbestemmingen, gelegen aan de noordwestzijde van de Oostvaarderskliniek. Hierdoor reikt de de gecorrigeerde richtafstand voor het uitbreidingsgebied niet tot aan de dichtstbijzijnde woonbestemmingen. Wel zal het aantal verkeersbewegingen op het huidige deel van het parkeerterrein toenemen.
M+P heeft een geluidsonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5 Akoestisch onderzoek). Dit onderzoek is aangevuld met akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege het parkeerterrein en plaatsen van noodstroomaggregaten voor de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek (Bijlage 6 Aanvullend akoestisch onderzoek). Hierbij wordt opgemerkt dat de gehanteerde situering van de noodstroomaggregaten maatgevend is voor plaatsing binnen de ommuring.
Bij toetsing aan de grenswaarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan en aan de richtwaarde uit de handreiking VNG blijkt dat in de avondperiode de grenswaarden en de richtwaarden bij drie woningen wordt overschreden wat betreft het parkeren.
Bij toetsing aan de grenswaarden van de maximaal optredende geluidniveaus LAmax uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan dan wel de handreiking VNG blijkt dat deze alleen in de nachtperiode worden overschreden voor wat betreft de piekgeluiden die optreden ten gevolge van het dichtslaan van de portieren van de personenwagens.
Indien een scherm geplaatst wordt met een minimum bouwhoogte van 2,7 meter kan voldaan worden aan de gestelde grenswaarden uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan en aan de richtwaarde stap 2 van de Handreiking VNG. In de geometrie en de regels zijn de locatie en de minimum en maximum bouwhoogte van het geluidscherm vastgelegd.
Een andere oplossing om de overschrijding teniet te doen is om het NW parkeerterrein (zie parkeerterrein aan de linker kant in onderstaand figuur) in de nachtperiode met een slagboom of hek af te sluiten en alleen in de dagperiode open te stellen voor in- en uitgaand verkeer en in avondperiode alleen voor vertrekkend verkeer. Uit de parkeerdrukmeting (bijlage 1 bij het onderzoek verkeer en parkeren) blijkt dat voldoende parkeercapaciteit (circa 100 parkeerplaatsen beschikbaar) op het voorterrein aanwezig is om de nachtploeg op te vangen.
In de nachtperiode is het parkeerterrein gesloten. Door deze situatie verandert het aantal voertuigen per parkeerterrein en blijkt dat aan de grenswaarden uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan en aan de richtwaarde uit de handreiking VNG wordt voldaan voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT.
Bij toetsing aan de grenswaarden van de maximaal optredende geluidniveaus LAmax uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan blijkt dat wordt voldaan aan deze grenswaarden indien het noordwestelijke parkeerterrein in de nachtperiode niet te gebruiken is en in de avondperiode alleen te gebruiken is voor vertrekkend verkeer. Ook wordt in dat geval voldaan aan de richtwaarde stap 2 van de Handreiking VNG. In de regels is deze optie in de plaats van een geluidscherm ook opgenomen.
De noodstroomaggregaten zorgen niet voor een overschrijding van de grenswaarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Ook wordt er voldaan aan de richtwaarde stap 2 van de Handreiking VNG. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de gekozen situering binnen de ommuring representatief is voor de noodstroomaggregaten. Andere plekken leveren vergelijkbare of lagere geluidniveaus bij de woningen op. De noodstroomaggregaten veroorzaken geen hoge geluidspieken en zullen hierdoor voldoen aan de grenswaarde en richtwaarde wat betreft maximaal optredende geluidniveaus LAmax.
Conclusie
Het aspect activiteiten en milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan niet in de weg.
Onderdeel van de fysieke leefomgeving is het cultureel erfgoed en werelderfgoed. Cultureel erfgoed bestaat uit vijf elementen, namelijk monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschap en roerend of immaterieel erfgoed. Alle wettelijke regelingen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving zijn in de Omgevingswet terecht gekomen. Artikel 5.130 en Artikel 5.131 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat de instructieregels voor het cultureel erfgoed. Het beschermingsregime in het omgevingsplan moet ertoe strekken om in een vroeg stadium inzicht te verschaffen in het cultureel erfgoed dat binnen het desbetreffende gebied aanwezig is en om dit cultureel erfgoed voldoende te beschermen als een activiteit wordt ontplooid. De Omgevingswet vormt samen met de Erfgoedwet (2016) het fundament voor de bescherming van het erfgoed.
Relatie tot het plangebied
Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten archeologie, cultuurhistorie en erfgoed.
Archeologie
De gemeente Almere heeft een archeologienota met een bijbehorende archeologische beleidskaart. Op deze kaart is te zien dat het plangebied is gelegen in een archeologievrij gebied en hierdoor is het aspect archeologie geen belemmering voor het plangebied.
Figuur 5.1 Archeologische beleidskaart gemeente Almere, plangebied rood omcirkelt (bron: https://www.almere.nl/over-almere/historie/archeologie/archeologische-beleidskaart-almere)
Cultuurhistorie en erfgoed
Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd stadsgezicht. Dit heeft tot gevolg dat in beginsel geen rekening gehouden hoeft te worden met het handhaven van de bestaande bouw- en kapvormen als uitgangspunt. Daarnaast is in het plangebied ook geen bestaande bebouwing aanwezig, die aan te merken is als karakteristiek en/of een monumentale status heeft.
Landschappelijk gezien heeft het plangebied wel enigszins waarde. Hier is voldoende aandacht aan besteed in de paragraaf 5.1 van deze motivering.
Conclusie
Het aspect archeologie, cultuurhistorie en erfgoed staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen.
Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).
Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het Aanvullingsbesluit Bodem en de activiteiten zijn opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving:
Relatie tot het plangebied
De bodem van het plangebied ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zwavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggemaakt, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem (polder) werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.
Dit TAM-omgevingsplan staat de uitbreiding van Oostvaarderskliniek in in het plangebied toe. Derhalve is in september/oktober 2021 door PJ Milieu BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 7).
Uitkomst van het verkennen bodemonderzoek is dat uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan kwik zijn aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten van de onderzochte parameters aangetoond. Tot slot zijn in het grondwater licht verhoogde gehalten aan barium, nikkel en naftaleen aangetoond.
Naast het bodemonderzoek is eveneens de waterbodem onderzocht. De analyseresultaten wijzen uit dat in het slib van de waterbodem een licht verhoogd gehalte minerale olie aanwezig is.
Geconcludeerd wordt dat de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling en dat aanvullend of nader bodemonderzoek niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect bodem staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. De regels over geluid gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken.
In de bruidsschat is het onderdeel geluid geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de bruidsschat zijn waarden bepaald (zie artikel 22.57 bruidsschat waar waarden gelden). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:
De instructieregels uit afdeling 3.5 (Bkl) zijn van toepassing op de beheersing van geluid door een weg, spoorweg of industrieterrein (artikel 3.18 lid 1 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge). Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl).
Relatie tot het plangebied
Gevangenissen, jeugdgevangenissen en TBS-inrichtingen worden niet beschouwd als geluidsgevoelige bouwwerken in het kader van artikel 3.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Geluid vormt hiermee geen randvoorwaarde voor de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek.Wel speel geluid een rol in het kader van bedrijven en milieuzonering. Dit is nader beschreven in paragraaf 6.1.
Daarnaast is een akoestisch onderzoek Bijlage 5 uitgevoerd naar onder andere wegverkeerslawaai en het parkeerterrein. Hierbij is onder ander gekeken naar de geluidsbelasting op de mogelijke toekomstige semi zelfstandige intramurale wooneenheden. Uit de berekeningen blijkt dat op een hoogte tot en met 4,5 meter voldaan wordt aan de standaardwaarde van 50 Lden. Aangezien deze woningen op de begane grond zijn voorzien worden maatregelen om de geluidsbelasting op de toekomstige zelfstandige intramurale wooneenheden te beperken niet noodzakelijk geacht. Het onderzoek is aangevuld met een akoestisch onderzoek Bijlage 6 waarbij de noodstroomaggregaten en het parkeerterrein nader zijn onderzocht. Dit onderzoek is al beschouwd in 6.1 Bedrijven en milieuzonering.
Conclusie
Het aspect geluid staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat gemeenten in het omgevingsplan rekening dienen te houden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Rekening houden met geur werkt twee kanten op:
Gemeenten dienen dus te overwegen wat de beste locatie is voor een activiteit en/of de beste locatie voor een geurgevoelig gebouw.
Relatie tot het plangebied
Dit TAM-omgevingsplan voorziet in de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek. Gevangenissen, jeugdgevangenissen en TBS-inrichtingen (celfunctie, geen gebouw met een woonfunctie) zijn op basis van artikel 5.91 van het Besluit kwaliteit leefomgeving niet aan te merken als geurgevoelige gebouwen. Daarnaast emitteert de Oostvaarderskliniek zelf geen geur.
Conclusie
Het aspect geur staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Het Rijk stelt ondergrenzen voor de bescherming van de gezondheid. Bijvoorbeeld via instructieregels of omgevingswaarden voor geluid, luchtkwaliteit, geur en waterkwaliteit. Naast de gezondheidsbescherming kan het bevoegd gezag het belang van gezondheidsbevordering meewegen. Zo heeft de fysieke leefomgeving positieve gezondheidseffecten als deze uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten.
Relatie tot het plangebied
Ten aanzien van gezondheidsbescherming geldt dat in de paragrafen 6.4,6.5, 6.10 en 6.17 reeds wordt ingegaan op respectievelijk de aspecten geluid, geur, luchtkwaliteit en water. Voor gezondheidsbevordering geldt dat hiervoor (nog) geen specifiek gemeentelijk beleid voorhanden is. Wel kan opgemerkt worden dat de inwoners van Almere gebruik kunnen maken van de sportfaciliteiten binnen de Oostvaarderskliniek. Mogelijk kan het omliggende park zodanig worden heringericht dat het plangebied in de toekomst uitnodigt tot ontmoeten, beweging en tot spelen (als gevolg van bijvoorbeeld de aanleg van natuurlijke speelvoorzieningen).
Conclusie
Het aspect gezondheid staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Onder sociale (on)veiligheid wordt hier verstaan criminaliteit, overlast en onveiligheidsbeleving.
Relatie tot het plangebied
Om sociale onveiligheid zo veel mogelijk weg te nemen bij omwonenden zet FPC de Oostvaarderskliniek verschillende instrumenten en maatregelen in.
Communicatie
In de Bestuurlijke Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Almere en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is vastgelegd dat periodiek bestuurlijk overleg tussen de gemeente Almere, DJI en FPC de Oostvaarderskliniek (OVK) plaatsvindt om alle voorkomende zaken in en rond de kliniek te bespreken. Voorts onderhoudt de OVK periodiek en structureel overleg met belanghebbenden in de Stripheldenbuurt, waaronder de Werkgroep "Buren van de tbs" en de Werkgroep "Bewoners van de Stripheldenbuurt. Tijdens overleg met de Werkgroep Buren van de tbs sluit ook de gebiedsmanager aan en wordt ook vertegenwoordiging van de Politie structureel uitgenodigd. Ook organiseert FPC de Oostvaarderskliniek periodiek Open Dagen voor omwonenden om het werken van de kliniek en het uitvoeren van de tbs-maatregel met goede voorlichting te kunnen toelichten.
Vragen m.b.t. de kliniek en/of de veiligheid in de Stripheldenbuurt kunnen 24 uur per dag gesteld worden via info.oostvaarderskliniek@dji.minjus.nl en communicatie.oostvaarderskliniek@dji.minjus.nl of via het algemeen nummer van de kliniek. Ook maakt de OVK gebruik van een website www.oostvaarderskliniek.nl, die de omgeving op de hoogte houdt van ontwikkelingen in en om de kliniek.
Bouwkundige maatregelen
FPC de Oostvaarderskliniek is een hoogbeveiligde inrichting, die voldoet aan het Programma van Eisen, zoals DJI dat voor dergelijke justitiële instellingen heeft vastgesteld. Zo wordt de kliniek omheind door een 5 meter hoge muur (1e perimeter) met stroomvoerende detectie en bewakingscamera's en lichtmasten. Binnen de muren is een 2e perimeter in de vorm van hekken met stroomvoerende detectie aangebracht. Onlangs is de CCTV (camerapark) van de OVK integraal vernieuwd. Al deze maatregelen zien erop dat tbs-gestelden binnen de muren blijven en onbevoegden niet kunnen binnenkomen. Voor de feiten wordt er nog op gewezen, dat er sinds inhuizing geen ontvluchting uit de kliniek heeft plaatsgevonden, noch dat er enige poging is gedaan om onbevoegd binnen de kliniek te geraken. De bouwkundige beveiligingsmaatregelen dragen bij aan het wegnemen/verminderen van mogelijke onveiligheidsgevoelens bij omwonenden. Met namen de verlichting draagt zorg dat er geen donkere plekken zijn op en rond het complex.
Organisatorische maatregelen
Conform wettelijke vereisten hanteert FPC de Oostvaarderskliniek een uiterst zorgvuldige werkwijze, die ziet op het bewaken en vergroten van de veiligheid in en buiten de kliniek.
Alle bewegingen van patiënten van binnen naar buiten en omgekeerd worden geregeerd door strikte procedures. Het meest kritische proces is uit de aard der zaak het uitvoeren van verlof door patiënten buiten de kliniek.
Het verlofproces verloopt zorgvuldig en voldoet aan de landelijke wet- en regelgeving. Voor patiënten voor wie het in het kader van de behandeling belangrijk is om op verlof te gaan, wordt een verlofmachtiging aangevraagd bij de landelijke verlofunit, die namens de minister besluit of een patiënt met verlof mag gaan. De verlofunit adviseert op basis van een multidisciplinair besluit van het adviescollege verloftoetsing of een verlofaanvraag veilig kan worden uitgevoerd. Voorafgaand aan deze aanvraag heeft er een risicotaxatie plaatsgevonden in de kliniek en is in een multidisciplinair overleg besproken of de kliniek achter de verlofaanvraag staat. Het Informatiepunt Detentieverloop wordt ook geïnformeerd over de voorgenomen aanvraag, zodat ook rekening gehouden wordt met de belangen van de slachtoffers. De verlofmachtiging wordt aangevraagd voor één stap in het verlofproces. Dit begint altijd bij beveiligd verlof, dan via dubbel begeleid verlof naar enkel begeleid verlof, en van onbegeleid verlof naar transmuraal verlof. Bij elke stap kijkt de verlofunit opnieuw mee en moet zij haar goedkeuring verlenen. Pas als de verlofunit goedkeuring heeft verleend kan de kliniek overgaan tot de uitvoering van verlof. Een verlofmachtiging is 1 jaar geldig en dient na 1 jaar te worden geëvalueerd; deze evaluatie wordt eveneens door de landelijke verlofcommissie van het Ministerie beoordeeld.
Ook het daadwerkelijk uitvoeren van verlof door patiënten is met strikte waarborgen omgeven. Zo wordt een specifiek verlofdoel/-bestemming naar duur en opzet inhoudelijk beoordeeld door het Hoofd Behandeling van de patiënt, wordt deze gepland in afstemming met het team van de leefafdeling en altijd voor- en besproken door de mentor en de patiënt. Een begeleid(e) verlof(beweging) vindt altijd plaats onder begeleiding van een medewerker, die voor het begeleiden van een patiënt op verlof is getraind. Deze medewerker heeft daartoe een landelijke training gevolgd, de zogenaamde SUST-training. SUST staat voor Samen Uit, Samen Thuis. Een uit te voeren verlofbeweging wordt geaccordeerd door het verstrekken van een verlofpas, die is getekend door het Hoofd Behandeling en het Afdelingshoofd. Deze verlofpas en overige bescheiden worden in de daartoe bestemde systemen geregistreerd.Voor de volledigheid wordt nog gemeld dat het Hoofd Behandeling in samenwerking met het behandelteam het schaduwen van verloven en Track & Trace van verlofbewegingen via mobiele telefoon en beeldbellen kunnen indiceren. Sommige patiënten dragen een enkelband als voorwaarde voor hun onbegeleid verlof. Een dergelijke enkelband geeft een melding, indien een patiënt zich bevindt op een plek waar hij/zij niet mag zijn. De enkelband geeft tevens de mogelijkheid om (naderhand) de route te controleren/uit te lezen
Mocht een patiënt zich in het onwaarschijnlijke geval tijdens een verlof onttrekken aan het toezicht van de begeleidende medewerker en/of kliniek, dan wordt door de kliniek per ommegaande een stappenplan geactiveerd, welke als doel heeft de onttrekking ongedaan te maken. Hierbij wordt per direct het opsporingsteam FAST.NL van de politie ingeschakeld, ook worden overige belanghebbende partijen geïnformeerd; zo ook de burgemeester en de piketambtenaar van de gemeente Almere.
Voor het jaar 2024 geldt dat er vanuit FPC de Oostvaarderskliniek 5768 verlofbewegingen zijn uitgevoerd. Een onttrekking heeft zich hierbij niet voorgedaan
Naast het zorgvuldig voorbereiden en uitvoeren van het verlofproces worden behandeling en verblijf van een patiënt in FPC de Oostvaarderskliniek met het oog op de veiligheid in en om de kliniek omgeven door een waaier aan (controle)maatregelen, te weten:
Door de kliniek wordt via de Teamleiders Geïntegreerde Beveiliging en de Medewerker Integriteit en Veiligheid structureel contact onderhouden met de Politie Almere. De samenwerking met de politie en GOR is daarbij in convenanten vastgelegd. Ook is sprake van rechtstreeks contact met het Openbaar Ministerie.
Ontwikkelopgave 2025-20230 “OVK versterkt!”
het kader van de ontwikkelopgave 2025 – 2030 is het programma “OVK versterkt!” opgesteld en inmiddels gestart. Hierin worden naast het herijken van de missie, visie en kernwaarden en het cultuur & leiderschapsprogramma, gewerkt aan de kritische bedrijfsprocessen van de OVK door specifiek daartoe aangestelde projectleiders geüpdatet. Dit geldt onder meer voor het verlofproces en de daarmee samenhangende documenten. Ook wordt in de Ontwikkelopgave voor de fysieke veiligheid van de kliniek nadrukkelijk aandacht ingeruimd. Zo is er een nieuw gijzelingsbeleid vastgesteld, alsook een nieuwe sleutelmatrix, is een nieuw landelijk beleid toegangscontrole in aantocht en wordt het bestaande Calamiteitenplan omgezet naar een digitaal Actiehandboek. Voor de onderdelen, die de fysieke veiligheid raken, zullen ook bouwkundige en technische wijzigingen worden doorgevoerd.
Conclusie
De 24-uurs bereikbaarheid van de kliniek, transparantie in informatievoorziening en de periodieke afstemming met en voorlichting aan belanghebbende partijen in combinatie met het samenstel aan bouwkundige (technische) en organisatorische maatregelen zouden moeten bijdragen aan het verminderen van mogelijke onveiligheidsgevoelens bij omwonenden en overige belanghebbenden.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Relatie tot het plangebied
In het geldende omgevingsplan zijn geen regels opgenomen over buisleidingen / hoogspanningsleidingen met een bijbehorende beschermingszone. Ook uit de HoogspanningsNet Netkaart volgen geen kabels en leidingen die in of in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen.
Daarnaast worden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling grondroerende werkzaamheden uitgevoerd. Een grondroerder is verplicht informatie over de ligging van eventuele ondergrondse kabels en leidingen op de graaflocatie op te vragen. Dit moet gebeuren vóór de graafwerkzaamheden beginnen. Hiermee wordt geborgd dat er geen schade optreedt aan ondergrondse kabels en leidingen of dat er gevaarlijke situaties ontstaan.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Voldoende zonlicht en schaduw zijn aspecten van de fysieke leefomgeving. Voldoende zonlicht of juist voldoende schaduw op bijvoorbeeld gebouwen, tuinen, terrassen en speelplekken is belangrijk. Zo draagt voldoende zon bij aan een aangenaam verblijfsklimaat, maar geldt eveneens dat men in de steeds hetere zomers ook de schaduw moet kunnen opzoeken. De Rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruikmaken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan.
Gemeenten kunnen door regels aan bouwwerken te stellen in het omgevingsplan voorkomen dat er te veel of te weinig schaduw ontstaat. Hierbij kan gedacht worden aan: voldoende afstanden tussen (hoge) bebouwing, bouwhoogten, fysieke vorm van de gebouwen, ligging openbare ruimte en speelplekken ten opzichte van bebouwing en zongericht verkavelen. Naast stedenbouwkundige oplossingen kunnen gemeenten ook kiezen voor het vastleggen van een omgevingsvergunningplicht in het omgevingsplan of vastleggen van een meldingsplicht voor bouwen van hoge gebouwen in het omgevingsplan. Daarnaast kan in het omgevingsplan worden opgenomen dat bij een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling een bezonningsonderzoek op basis van de TNO-norm dan wel gemeentelijke norm dient te worden uitgevoerd.
Relatie tot het plangebied
Onderhavig TAM-omgevingsplan staat het realiseren van hoofdgebouwen tot een hoogte van maximaal 13 meter toe. De gemeente Almere heeft geen specifiek beleid voor bezonning opgesteld, waardoor teruggevallen kan worden op de landelijk geaccepteerde TNO-norm. Conform de TNO-norm is het uitvoeren van een bezonningsonderzoek noodzakelijk, indien sprake is van bebouwing met een hoogte van 25 meter of meer. De ontwikkeling die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt, voorziet hier niet in. Daarnaast zijn in de directe omgeving van het plangebied geen woningen gelegen, die eventuele schaduwwerking van de ontwikkeling kunnen ondervinden. Het vastleggen van een bezonningsnorm in dit TAM-omgevingsplan wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het aspect bezonning staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Kunstmatige verlichting kan vier soorten negatieve effecten veroorzaken, te weten:
Lichthinder is een thema dat decentrale overheden moeten afwegen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat daarom geen rijksinstructieregels voor lichthinder. Alleen voor kunstlicht in de tuinbouw bij kassen staan rijksregels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het Bal noemt lichthinder niet als een specifieke milieubelastende activiteit. Wel kan een lichthinder veroorzakende activiteit een functioneel ondersteunende activiteit zijn bij een milieubelastende activiteit in de zin van het Bal. In dat geval is de specifieke zorgplicht van het Bal van toepassing op het veroorzaken van lichthinder. Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen, lokaal algemeen verbindende voorschriften stellen en kan eventueel ook direct handhavend optreden als er onmiskenbaar strijd is met de zorgplicht. Overheden kunnen hierbij de “Richtlijn lichthinder” van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) als uitgangspunt hanteren. Concreet kan bijvoorbeeld gedacht worden aan kwantitatieve of kwalitatieve normen, aan het opleggen van een bepaalde afstelling of aan armaturen met afschermkapjes. Dit kan ook voor vormen van lichthinder die niet door het Bal zelf geregeld worden.
Daarnaast kunnen in de provinciale verordening, een gemeentelijke visie en/of het omgevingsplan regels gesteld worden omtrent (het voorkomen van) lichthinder.
Relatie tot het plangebied
De ontwikkeling die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt voorziet in de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek. De functie 'Forensisch Psychiatrisch Centrum' is geen activiteit die onevenredige lichthinder veroorzaakt voor de omgeving. Wel zou lichthinder door verlichting van het buitenterrein kunnen ontstaan.
In de huidige situatie zijn klachten van lichthinder bekend. Hierdoor is pilot opgestart om de lichtuitstraling naar de woningen en omliggende natuurgebieden te voorkomen . De uitbreiding van de verlichting komt niet dichter bij bestaande woningen te staan dan de huidige reeds aanwezige verlichting. Door bij deze pilot aan te sluiten is hierdoor lichthinder afkomstig van de nieuw te plaatsen verlichting niet te verwachten.
Conclusie
Het aspect lichthinder staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
De overheid toetst en monitort de luchtkwaliteit vooral in de zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) of fijnstof (PM10). Soms wordt hier reeds een rijksomgevingswaarde overschreden. Of de achtergrondconcentratie is zo hoog, dat bij toevoeging van een nieuw project alsnog een rijksomgevingswaarde overschreden kan worden. De vergunningverlener beoordeelt een aanvraag op het effect op de luchtkwaliteit in de leefomgeving. In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Dit geldt voor de besluiten, als deze zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen een aandachtsgebied. Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl.
Het CIMLK is in opdracht van IenW in beheer bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De structuur en betekenis van gegevens in het CIMLK is vastgelegd in een Informatiemodel Monitoring Luchtkwaliteit.
Relatie tot het plangebied
Voor het plangebied is beschouwd in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan luchtverontreiniging. Daarnaast wordt het woon- en leefklimaat in het kader van luchtkwaliteit toegelicht.
Toets NIBM
Toetsen aan de omgevingswaarden voor luchtkwaliteit is niet nodig indien een project of activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Dan gaat het bijvoorbeeld om een ruimtelijk project of activiteit waarvoor een omgevingsvergunning nodig is maar waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Indien dit het geval is, is er geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor (NO2) en fijnstof (PM10) nodig. Een project of activiteit draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Dit volgt uit artikel 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
In artikel 5.54 van het Bkl staan standaardgevallen niet in betekenende mate aangegeven, waaronder:
Gezien de omvang van bovenstaande voorbeelden en de beperkte uitbreiding van de Oostvaarderskliniek kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Aandachtsgebieden luchtkwaliteit
De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51, lid 2 van het Bkl. De gemeenten die onder deze agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 van de Omgevingsregeling. De gemeente Almere is niet aangewezen als een van de aandachtsgebieden.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een gezonde fysieke leefomgeving, wordt in kaart gebracht wat de totale concentraties van fijnstof en stikstof ten opzichte van bijbehorende grenswaarden zijn. Met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) zijn de totale concentraties ter plaatse van een rekenpunt nabij het plangebied inzichtelijk gemaakt in tabel 6.1.
Tabel 6.1: totale concentraties stikstof en fijnstof nabij het projectgebied (bron: CIMLK)
Uit de tabel blijkt dat de concentraties voor NO2, PM10 en PM2,5 ruimschoots onder de grenswaarden liggen en dat alleen voor ultra fijnstof niet voldaan kan worden de WHO-advieswaarden. Zodoende kan gesproken worden van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Omgevingswet (afdeling 16.4) en het Omgevingsbesluit (hoofdstuk 11) met bijlage V. In afdeling 16.4 Omgevingswet is onderscheid gemaakt tussen de MER en de m.e.r.-beoordeling voor plannen en programma's (paragraaf 16.4.1) en tussen de MER en de m.e.r.-beoordeling voor projecten (paragraaf 16.4.2). In bijlage V van het Omgevingsbesluit is de aanwijzing van de m.e.r-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten geregeld. In bijlage V zijn verschillende kolommen opgenomen. Zo bevat kolom 1 in samenhang met kolom 2 van bijlage V Omgevingsbesluit de projecten waarvoor een project-MER moet worden gemaakt. Kolom 1 in samenhang met kolom 3 van bijlage V Omgevingsbesluit bevat de projecten waarvoor een project-m.e.r.-beoordeling moet worden verricht. De besluiten waarvoor de projectMER-plicht of de project-m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, zijn aangewezen in kolom 4 van bijlage V Omgevingsbesluit. In kolom 4 wordt onder 'het omgevingsplan' ook 'de omgevingsplanactiviteit' verstaan (art. 11.6 lid 3 Omgevingsbesluit). Indien een ontwikkeling bijvoorbeeld kwalificeert als een stedelijk ontwikkelingsproject, is een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Er dient in dat geval te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen.
De initiatiefnemer van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project moet zijn voornemen schriftelijk mededelen aan het bevoegd gezag (zie ook Omgevingsbesluit artikel 11.10). De mededeling is vorm vrij, wel zijn er eisen aan de inhoud. In de praktijk staat de informatie vaak in een aparte notitie (aanmeldnotitie). In deze mededeling staat de informatie die het bevoegd gezag nodig heeft om te bepalen of de initiatiefnemer een MER moet maken. De mededeling en aanvraag kunnen tegelijkertijd, het verzoek om de m.e.r.-beoordelingsbeslissing is dan onderdeel van de aanvraag. Het is ook mogelijk om eerst te verzoeken om een m.e.r.-beoordelingsbeslissing, en daarna de aanvraag te doen.
Het bevoegde gezag beslist binnen zes weken of sprake is van aanzienlijke milieueffecten en neemt die beoordeling op in de te verlenen omgevingsvergunning (artikel 11.11 Omgevingsbesluit).
Relatie tot het plangebied
In bijlage V bij het Omgevingsbesluit zijn de projecten aangewezen waarvoor een mer-(beoordelings)plicht geldt. De beoogde ontwikkeling is onder J.11 opgenomen in kolom 1 van bijlage V, maar uit kolom 2 blijkt dat een mer-plicht niet van toepassing is. Op grond van kolom 3 is een m.e.r.-beoordeling wel nodig.
Tabel 6.2: relevant onderdeel J.11 uit bijlage V van het Omgevingsbesluit
In het kader van de m.e.r.-beoordeling dient een mededeling te worden gedaan van het aangewezen project bij het bevoegd gezag, waarin een beschrijving van het project, de locatie en de mogelijke milieueffecten zijn opgenomen. De aanmeldnotitie is opgenomen als Bijlage 8 Aanmeldnotitie bij deze motivering.
Conclusie
Omdat sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject onder J.11, dient een m.e.r.-beoordeling doorlopen te worden. Het bevoegd gezag neemt een apart besluit op de project-mer-beoordeling.
Door Goudappel is een verkeersonderzoek Bijlage 9 Verkeer en parkeren uitgevoerd. De beoogde uitbreiding is namelijk van invloed op het benodigde aantal parkeerplaatsen, de verkeersgeneratie en de kwaliteit van de verkeersafwikkeling.
Autoparkeren
De gemeente Almere heeft haar parkeernormen vastgelegd in de ‘Nota Parkeernormen 2020’ d.d. oktober 2020. De parkeernormen zijn gebaseerd op de landelijk te hanteren parkeerkencijfers van CROW. De parkeervraag is berekend door de omvang van het functieprogramma van de ontwikkeling te vermenigvuldigen met de bijbehorende parkeernorm (het aantal benodigde parkeerplaatsen per eenheid). Het benodigde aantal parkeerplaatsen fluctueert over de momenten van de dag en over de dagen van de week.
De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van de bestaande tbs-kliniek ‘Oostvaarderskliniek’ met behandelkamers. In de huidige situatie zijn er in totaal 188 behandelkamers. Op het terrein rondom de kliniek zijn in de huidige situatie 254 parkeerplaatsen aanwezig (exclusief gereserveerde parkeerplaatsen). Daarnaast is het voornemen om de parkeercapaciteit netto uit te breiden met circa 50 parkeerplaatsen, waarmee het totaal aantal parkeerplaatsen na uitbreiding komt op circa 304 parkeerplaatsen.
Gemeentelijke parkeernormen
De gemeente Almere maakt binnen haar Nota parkeernormen onderscheid naar locatie van de ontwikkeling ten opzichte van het centrum. De stad Almere is opgesplitst in 7 deelgebieden. Conform bijlage 3 van de gemeentelijke parkeernota is de Oostvaarderskliniek gelegen in ‘zone D’. In deze tabel is de functie ‘penitentiaire inrichting’ opgenomen.
Op basis van het gemeentelijk beleid zijn ten behoeve van de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek 16 ((46:10)x 3,4) extra parkeerplaatsen benodigd.
Aangezien de zorg in een tbs kliniek anders is als een penitentiaire inrichting is de parkeernorm niet geheel passend. Om de parkeerbehoefte beter te laten aansluiten op de specifieke eigenschappen van de functie is er gekeken naar de daadwerkelijk bezetting van de parkeercapaciteit op eigen terrein. Om de daadwerkelijke bezetting te bepalen is een parkeeronderzoek gehouden in de vorm van een drukmeting op eigen terrein. Op de volgende momenten is de huidige parkeerbezetting ieder uur geregistreerd:
Op basis van het aantal bezette parkeerplaatsen tijdens de drukste momenten (werkdagen van 10:00 tot en met 16:00 uur) en het huidige aantal behandelkamers (188) is het benodigd aantal parkeerplaatsen per behandelkamer berekend, door het aantal bezette parkeerplaatsen te delen door het aantal behandelkamers.
De gemiddelde parkeerbezetting op de drukste momenten (tussen 10.00 en 16.00 uur) is op dinsdag 229 en op donderdag 201 parkeerplaatsen. Gemiddeld zijn er (229+201/2=) 215 parkeerplaatsen bezet tijdens de drukste uren van de drukste dagen. Zaterdag heeft een lagere parkeerbezetting en is daarom buiten beschouwing gelaten om een worst-case scenario te berekenen.
Het aantal parkeerplaatsen per behandelkamer komt hiermee op 1,14. Dit betekent dat voor de uitbreiding 53 (46 x 1,29) extra parkeerplekken benodigd zijn.
Tijdens het uitvoeren van de parkeertellingen heeft NDC-Nederland gemerkt dat het tijdens de ploegwisseling (om 13.30 uur) drukker werd op het parkeerterrein dan tijdens de eerder afgesproken telmomenten. NDC-Nederland heeft daarom ook op dinsdag 26 en donderdag 28 november 2024 de parkeerbezetting om 13.30 uur meegeteld.
Het maximaal geregistreerde aantal bezette parkeerplaatsen tijdens de ploegwisseling was 270 parkeerplaatsen op dinsdag (222 parkeerplaatsen op donderdag). Dit gebeurt slechts voor een kleine periode en is daarom niet representatief voor het werkelijke gebruik van de parkeerplaatsen op de locatie.
Het benodigde aantal parkeerplaatsen als gevolg van de uitbreiding bedraagt circa 16 tot 53 parkeerplaatsen, berekend respectievelijk op basis van de gemeentelijke parkeernormen en op basis van het doorzetten van het feitelijke gebruik.
Op basis van de beschikbare ruimte is ingeschat dat de parkeercapaciteit met circa 70 parkeerplaatsen kan worden uitgebreid. Netto geeft dit een toevoeging van circa 50 parkeerplaatsen, die in de toekomstige situatie beschikbaar zullen zijn, aangezien circa 20 parkeerplaatsen vervallen met het verplaatsen van de perimeterbeveiliging. Dit is voldoende om het benodigde aantal parkeerplaatsen conform het gemeentelijke parkeerbeleid te faciliteren. Als het huidige gebruik op basis van het gemiddelde piekgebruik wordt doorgezet, is dit echter niet voldoende. Op basis van de analyse zijn er 53 extra parkeerplaatsen nodig tijdens het (reguliere) piekmoment.
De ontwikkelaar gaat de mogelijkheid onderzoeken om de extra 3 parkeerplaatsen te realiseren, conform de berekeningen op basis van het daadwerkelijke gebruik. Echter, gezien het kleine tekort op basis van de theoretische berekeningen (3 parkeerplaatsen), wordt niet verwacht dat dit verschil grote parkeerproblemen op de locatie zal veroorzaken.
Fietsparkeren
De fietsparkeernormen zijn landelijk volop in ontwikkeling. Nog niet voor elke voorziening zijn er al kentallen. Dit geldt onder andere voor een penitentiaire inrichting. Wanneer een bouwinitiatief ontplooid wordt met een functie waarvoor nog geen fietsparkeernorm in de tabel van de ‘Nota Parkeernormen 2020’ staat, wordt in overleg tussen initiatiefnemer en gemeente Almere bepaald hoeveel fietsparkeerplaatsen benodigd zijn. De initiatiefnemer doet hierbij als eerste een voorstel. De afspraken worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst.
Net als de parkeerbehoefte conform het gemeentelijke beleid geeft de daadwerkelijke bezetting van de functie een nauwkeuriger beeld van de nieuwe verkeerssituatie. Daarom wordt ook een functiespecifiek kencijfer voor de verkeersgeneratie (per behandelkamer) opgesteld, op basis van het feitelijke benodigde aantal parkeerplaatsen per behandelkamer.
Voor één behandelkamer zijn feitelijk 1,14 parkeerplaatsen benodigd. Gemiddeld vinden er 3 parkeerwisselingen per dag plaats (elke shift van het personeel zorgt voor een parkeerwissel), waarbij één parkeerwisseling zorgt voor twee verkeersbewegingen (aankomend en vertrekkend). Het worst-case verkeersgeneratiekencijfer op basis van het aantal benodigde parkeerplaatsen per behandelkamer wordt (1,14x3x2=) 6,8 mvt/weekdagetmaal . De extra verkeersgeneratie van de uitbreiding van 46 behandelkamers bedraagt circa 313 mvt op een gemiddelde weekdag.
Omdat het een uitbreiding van een bestaande functie betreft is het aannemelijk dat de verkeersintensiteit als gevolg van bijvoorbeeld servicelogistiek niet tot een significante verkeersgeneratie leidt.
De berekende verkeersgeneratie doet zich voor in het etmaal. Piekmomenten zullen er zijn tijdens de personeelsshift. De wegvakken en kruispunten in de omgeving van de Oostvaarderskliniek kennen piekbelastingen tijdens de reguliere ochtend- en avondspitsperioden. Deze perioden zijn maatgevend voor de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau.
Het verkeer wordt in zowel de huidige als toekomstige situatie afgewikkeld via de rotonde op de kruising van de Carl Barksweg en de Stripheldenweg en via de rotonde op de kruising van de Stripheldenweg en de Buitenring (N702).
Volgens opgave van opdrachtgever kent de Oostvaarderskliniek de volgende ‘piekmomenten’:
Voor de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op kruispuntniveau is uitgegaan van enkel de verkeersstromen door het personeel, en niet van bezoekers van patiënten en mensen die komen voor een rondleiding. In een worst-case scenario, waarin alle nieuwe werknemers ten behoeve van de uitbreiding tegelijkertijd met de auto aankomen tijdens het drukste uur in de ochtend en weer vertrekken tijdens het drukste avondspitsuur zijn dit circa 55 extra motorvoertuigen per uur. Deze verkeersgeneratie is opgeteld bij de verkeersintensiteit in de referentiesituatie 2030. Voor de volgende scenario's is met behulp van de Meerstrooksrotondeverkenner van de provincie Zuid-Holland de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op de rotondes geanalyseerd:
De input voor de verkeersberekeningen is afkomstig uit het gemeentelijke verkeersmodel en bestaan uit zogenaamde kruispuntstromen. Hierin is per rijrichting de verkeersintensiteit in de ochtend- en avondspitsperiode inzichtelijk gemaakt. In de analyse naar de planvariant zijn de kruispuntstromen uit het prognosejaar 2030 aangevuld met de berekende verkeersgeneratie als gevolg van de geplande ontwikkeling. Dit verkeer is naar rato over de rijrichtingen verdeeld.
Er is sprake van een acceptabele verkeerssituatie, wanneer de maximale verzadigingsgraad (VG) van een rotonde onder de 0,7 ligt. Bij een waarde daarboven is er sprake er mogelijk sprake van congestie op één of meerdere toeleidende wegvakken.
Rotonde Carl Barksweg - Stripheldenweg
Uit het onderzoek blijkt dat de op de rotonde Carl Barksweg – Stripheldenweg er in de referentie- en de plansituatie sprake is van een acceptabele verkeerssituatie. Deze rotonde heeft in de huidige vormgeving voldoende capaciteit om het verkeer zowel in de referentie- als in de plansituatie goed af te wikkelen. Op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat de rotonde in de huidige vormgeving nog restcapaciteit heeft.
Rotonde Stripheldenweg – Buitenring (N702)
De rotonde tussen de Stripheldenweg en Buitenring (N702) is in de huidige vormgeving een grote enkelstrooks rotonde. Op de Buitenring (N702) zijn voor en na de rotonde twee rijstroken beschikbaar. Op de Stripheldenweg is een enkele rijstrook voor het op- en afrijdende verkeer aanwezig. Uit het onderzoek blijkt dat zowel in de referentie situatie (prognose 2030) als in de plansituatie 2030 (na uitbreiding) de rotonde in de huidige vormgeving onvoldoende capaciteit heeft om het verkeer goed af te wikkelen. Dit leidt op de oostelijke tak van de Buitenring tot een verzadingsgraad van meer dan 0,90. Het effect van de ontwikkeling is echter beperkt. Om te onderzoeken wat het probleem is, is ook de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op basis van de huidige verkeersintensiteit onderzocht.
Voor het basisjaar 2017 is er zowel en de huidige situatie als in de plansituatie is er sprake van een acceptabele situatie. De verzadigingsgraad blijft ruim onder 0,70. Het planeffect op de kwaliteit van de verkeersafwikkeling is beperkt. Uit deze resultaten wordt geconcludeerd dat de hoge verkeersdruk op de rotonde Stripheldenweg – Buitenring niet het gevolg is van de uitbreiding, maar van de autonome groei elders in Almere. In de referentiesituatie 2030 nemen de verkeersintensiteiten dermate toe dat het risico bestaat dat de huidige vormgeving van de rotonde niet meer voldoet.
Hiermee kan geconcludeerd de uitbreiding op de kwaliteit van de verkeersafwikkeling beperkt is en niet leidt tot problemen met de verkeersafwikkeling.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is opgegaan in de Omgevingswet: de Aanvullingswet natuur, het Aanvullingsbesluit natuur en de Aanvullingsregeling natuur. Er is sprake van een beleidsneutrale overgang. Het huidige normenkader, de instrumenten en de bevoegdheidsverdeling voor het natuurbeschermingsrecht blijft ongewijzigd. Stikstofdepositie is geregeld in artikel 22.20 van de Omgevingswet. De regels van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming (Wnb) blijven gelden tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum. Hier vindt, vooralsnog, dus geen verandering plaats ten opzichte van oorspronkelijke wet- en regelgeving. Na de - nog te bepalen - datum dient stikstof te worden gemonitord als omgevingswaarde.
Relatie tot het plangebied
In het kader van natuurbescherming dient de aan- of afwezigheid van beschermde soorten vastgesteld te worden en de invloed op beschermde natuur bepaald te worden. Hiertoe is een quickscan natuurtoets voor het plangebied uitgevoerd. De quickscan is uitgevoerd door Ecogroen en de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 10 van deze motivering. Hierna worden de resultaten uit dit onderzoek kort weergegeven. Daarnaast wordt onder 'gebiedsbescherming' onder andere ingegaan op het aspect stikstofdepositie. In dit kader is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd door Ecogroen. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als Bijlage 11.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek van Ecogroen bleek dat op basis van de literatuurstudie en het eerste veldbezoek effecten op vleermuizen, jaarrond beschermde nesten van vogels en verblijfplaatsen van boommarter, kleine marters, grote vos en ringslang op voorhand niet zijn uit te sluiten binnen het uit te breiden compensatie perceel. Om die reden heeft in de periode van april tot en met september 2022 onderzoek naar deze soorten plaatsgevonden.
Uitkomsten van dit nader onderzoek zijn:
Houtopstanden
Binnen het plangebied is een onder de Omgevingswet beschermde houtopstand gelegen. Ter van het verlies aan bosareaal is Staatsbosbeheer inmiddels begonnen met de voorbereidingen van de boscompensatie in Oosterwold. De voorbereidingen voor de aanplant van douglas, fijnspar en hulst zijn in volle gang (zie bijlage 1 voor nadere beschrijving van de boscompensatie). Hiermee is aangetoond dat er geen strijdigheid optreedt met beschermde houtopstanden.
Visie ecologie 2020 gemeente Almere
Het plangebied is gelegen in een gebied dat in de visie ecologie 2020 van de gemeente Almere is aangemerkt als Groenblauw Raamwerk, met de landschapssfeer moeras. In het kader van deze visie zijn een aantal bovenwettelijke maatregelen geadviseerd die de lokale biodiversiteit kunnen vergroten. Te denken valt aan:
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op circa 900 meter van Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied met stikstofgevoelig habitat of leefgebieden betreft het Naardermeer op circa 17,7 kilometer afstand. Negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn op basis van de afstand, tussenliggende infrastructuur en bosschages, en een AERIUS-berekening (kenmerk RNQt61K4Q4Dr), waarbij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase bepaald is, uitgesloten. De AERIUS-berekening is geüpdatet (Bijlage 11 Stikstofdepositieonderzoek) met de nieuwste versie van de AERIUS-tool (AERIUS Calculator versie 2024.0.1) Uit de berekening voor de zowel de aanlegfase (met kenmerk S1FL7NEdsNJ2 van 7 november 2024) als de gebruiksfase (met kenmerk RkPjkCCaq2oC van 7 november 2024) volgt geen toename van stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jaar) op de stikstofgevoelige omliggende Natura 2000-gebieden.Hierom zijn negatieve gevolgen van stikstofdepositie voor de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden uit te sluiten en zijn vervolgstappen niet noodzakelijk.
De Omgevingswet, onderdeel gebiedsbescherming, staat vaststelling van het plan niet in de weg. Het plan is uitvoerbaar en er is geen sprake van vergunningplicht (in het kader van gebiedsbescherming) bij uitvoering van het plan.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt op circa 85 meter afstand van de begrenzing van het NNN in de provincie Flevoland (deelgebied Randzone Oostvaardersplassen - Kotterbos). De werkzaamheden en het toekomstige gebruik van de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek leiden niet tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, het oppervlak of de samenhang van het NNN. Er is geen sprake van significante aantasting van het NNN in de provincie Flevoland.
Vervolgstappen zijn niet aan de orde, het plan is uitvoerbaar in het kader van het NNN. Wel wordt in het kader van de zorgplicht geadviseerd om uitstraling van verlichting naar het NNN zoveel mogelijk te beperken.
Conclusie
Het aspect natuur staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (etfal), is het wenselijk om duidelijk aan te geven welke duurzame aspecten aanwezig zijn of waar het plan aan bijdraagt (ook in relatie tot de Bruidsschat, art. 22.52).
Relatie tot het plangebied
Zoals in paragraaf 4.3.7 ook reeds is beschreven, dient de voorgenomen ontwikkeling rekening te houden met de risico's van klimaatverandering. Het op te stellen landschappelijk inrichtingsplan (zie ook paragraaf 5.1 van deze motivering) dient een biodivers en klimaatadaptief landschap te realiseren met gebiedseigen beplanting. Beplanting is inheems en tevens aantrekkelijk voor bijen, vlinders en vogels. Materialisatie is duurzaam, waterdoorlatend en voegt zich qua kleur in het landschap. Verder zal de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek moeten voldoen aan de BENG-eisen en de MilieuPrestatie Gebouwen (MPG). Zodoende draagt het plan voldoende bij aan duurzame aspecten.
Het plan staat nu nog in het beginstadium maar zal worden uitgewerkt conform de Routekaart Verduurzamen Rijksvastgoed (Bijlage 4 Routekaart Strategie Rijksvastgoed). Deze routekaart is een langetermijnaanpak. Natuurlijke momenten van mutaties in de levenscyclus van RVB-vastgoed zijn schaars. Een renovatie,nieuwbouw en sloop wordt daarom optimaal benut voor verduurzaming en gekoppeld aan instandhouding.
Met vier thema’s werkt het Rijksvastgoedbedrijf integraal afgewogen aan duurzaam Rijksvastgoed en voldoet het RVB aan huidige- en anticipeert ze op toekomstige wetgeving. het betreft de thema's:
Elke vastgoedlocatie of type ingreep heeft eigen variabelen: mate van verstening, aanwezige (beschermde) planten en dieren, risico's op klimaateffecten, gebiedsgerichte initiatieven en herbruikbaarheid van materialen bijvoorbeeld. Na standaard vooronderzoek van de duurzaamheidspotentie krijgen alle 4 duurzaamheidsthema’s een logische en ambitieuze plek in de vestigingskeuze en vastgoedingreep.
Wat betreft mobiliteit zal het huidige parkeerterrein worden uitgebreid om de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek te kunnen opvangen. Tevens zal hierbij het huidig aantal laadpalen worden uitgebreid.
Conclusie
Het aspect "duurzaamheid en natuurinclusief bouwen" staat de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan niet in de weg.
Bij omgevingsveiligheid gaat het om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen, de veiligheid van inrichtingen en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Omgevingsveiligheidsbeleid biedt de kaders waarmee een gebied zo ingericht kan worden dat mensen die er wonen of werken voldoende zijn beschermd bij ongevallen met gevaarlijke stoffen. Door vooraf na te denken over bescherming en doeltreffende maatregelen te nemen, kunnen mensen die in het gebied wonen of werken worden beschermd. Dit kan bijvoorbeeld door afstand te houden of mensen in het gebied de mogelijkheid te bieden om te vluchten of schuilen. Het 'plaatsgebonden risico' en 'aandachtsgebieden' zijn instrumenten van het omgevingsveiligheidsbeleid waarmee invulling gegeven wordt aan het beschermen van de omgeving.
Het wettelijk kader m.b.t. omgevingsveiligheid is vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In het besluit staan instructieregels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Bij de beoordeling van de omgevingsveiligheid zijn twee begrippen van belang:
Er is een onderscheid tussen drie soorten gevaren: warmtestraling (brand), overdruk (explosie) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolk). Daarmee zijn er ook drie typen aandachtsgebieden:
Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).
De gemeente moet in het omgevingsplan binnen deze aandachtsgebieden rekening houden met het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Dit staat in het eerste lid van artikel 5.15 van het Bkl. Dit artikel biedt de gemeenteraad een eigen afwegingsruimte bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen een aandachtsgebied. Dat wil zeggen: zolang het gaat om een locatie buiten de afstand waar de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico geldt. Het noemen van het aantal van tien personen betekent niet dat de kans berekend moet worden. De vraag of van een groepsrisico sprake is, kan de gemeente ook beantwoorden met demografische gegevens of onderbouwde schattingen.
Relatie tot het plangebied
Dit TAM-omgevingsplan staat de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek toe en voorziet daarmee niet in risicovolle activiteiten. Op basis van de kaarten van Atlas Leefomgeving is het plangebied daarnaast niet gelegen in een brandaandachtsgebied, een explosieaandachtsgebied of een gifwolkaandachtsgebied. In het geldende omgevingsplan zijn daarnaast (nog) geen beperkingengebieden ten aanzien van externe veiligheid opgenomen.
Figuur 6.1 Aandachtsgebieden omgevingsveiligheid (bron:https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten)
Over de Buitenring (N702/S106) vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats . De Buitenring heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6. Hiermee vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek.
Er is een indicatieve groepsrisicoberekening uitgevoerd (zie Bijlage 12 Indicatieve berekening groepsrisico) om de invloed van de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek binnen het effectgebied van een explosie (Bleve) te bepalen. Aangezien het groepsrisico kleiner is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording, waarbij wordt ingegaan op:
In het geldende omgevingsplan is opgenomen dat het plangebied voldoende primair, secundair en tertiair bluswater kent. De personen die binnen de Oostvaarderskliniek aanwezig zijn, betreffen over het algemeen beperkt zelfredzame personen. Een dergelijk gebouw is doorgaans minder snel te evacueren. Maatregelen waardoor slachtoffers kunnen worden voorkomen of beperkt dienen te worden overwogen.
Uit de indicatieve groepsrisicoberekening blijkt, dat geen bebouwing toestaan binnen de 100% letaliteitsgrens van een Bleve (ca. 85 m afstand van de Buitenring), de effecten verlaagd. Dit heeft de 1e voorkeur. Mocht in dit gebied toch bebouwing nodig zijn, dan dienen aanvullende bouwkundige maatregelen getroffen worden. Deze maatregelen richten zich op de zwakste schakel bij een Bleve: het glas in de gevel, zoals geen glas of scherfvrij glas toepassen in de gevel(s) parallel aan de Buitenring.
Daarom is op de geometrie een aanduiding 'Veiligheidszone-effectafstand bleve wegtransport' met bijbehorende planregel in dit TAM-omgevingsplan opgenomen. In Bijlage 13 Motivering explosieaandachtsgebied provinciale weg N702 (Buitenring) is een motivering van de omvang van het explosieaandachtsgebied provinciale weg N702 (buitenring) opgenomen.
De detaillering van de benodigde maatregelen dient in overleg te gebeuren met de externe veiligheidsdeskundige van de gemeente en Brandweer Flevoland.
Daarbij wordt dan het al aanwezige beschermingsniveau, bestaande uit de omliggende muur om het terrein beoordeeld. Het is bekend dat een betonnen muur vooral bescherming biedt, tegen de overdruk die bij een Bleve vrijkomt, als de bebouwing daar direct achter ligt. De reductie van de drukgolf is verwaarloosbaar, als bebouwing op een afstand van 2 a 3 maal de hoogte van de muur staat.
Met de hierboven genoemde aanduiding, in combinatie met de hieraan verbonden planregel, wordt het totaal te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar geacht.
Conclusie
Het aspect omgevingsveiligheid staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Het Bkl bepaalt dat in het omgevingsplan rekening moet worden gehouden met trillingen door activiteiten in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw. Het omgevingsplan dient er daarnaast in te voorzien dat trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van trillinggevoelige gebouwen aanvaardbaar zijn. Van deze aanvaardbaarheid is sprake wanneer in het omgevingsplan toepassing is gegeven aan de waarden zoals benoemd in artikel 5.87, eerste en tweede lid, artikel 5.87, vierde lid, artikel 5.88 of 5.89 Bkl. Of aan deze waarden kan worden voldaan, dient te blijken uit een onderzoek naar trillingshinder.
Relatie tot het plangebied
Dit TAM-omgevingsplan voorziet in de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek. Gevangenissen, jeugdgevangenissen en TBS-inrichtingen zijn op basis van artikel 3.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving niet aan te merken als trillinggevoelige gebouwen. Daarnaast veroorzaakt de Oostvaarderskliniek zelf geen trillingen.Derhalve is het uitvoeren van een trillingshinderonderzoek niet noodzakelijk.
Daarnaast dient in het algemeen bij de realisatie of uitbreiding van trillinggevoelige gebouwen binnen een afstand van 100 meter van het spoor het risico op trillingshinder te worden beoordeeld. Het plangebied is op een grotere afstand dan 100 meter (ruim 800 meter) van het spoor gelegen.
Conclusie
Het aspect trillingen staat niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Het watertoetsproces dat sinds november 2003 wettelijk verplicht is door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening, komt onder de Omgevingswet terug als 'Weging van het waterbelang'.
Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken.
Relatie tot het plangebied
Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van het het Waterschap Zuiderzeeland. Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling getoetst dient te worden aan de Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland. Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland bevat regels over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen, de zuiveringtechnische werken en de wegen die in beheer zijn bij het waterschap. De Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland berust op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de Keur Waterschap Zuiderzeeland 2017. Bovendien bevat het regels over lozingen, die voorheen op het niveau van de centrale overheid waren geregeld.
Hieronder wordt op de diverse onderdelen uit de Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland in relatie tot het plangebied in gegaan.
Waterkwantiteit
Toename verharding
Artikel 3.78 lid 2 van de Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen door aanleg van nieuw verhard oppervlak in stedelijk gebied, bij een toename van 750 m² verharding of meer.
Wateroverlast
Streefbeeld: Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.
De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013.
De voorgenomen uitbreiding vindt plaats in stedelijk gebied en bedraagt inclusief de verhardingen vanaf 2013 circa 16.500 m2. Deze toename is groter of gelijk aan 750 m2 waardoor compensatie noodzakelijk is.
Figuur 6.1 Overzichtstekening met verhardingen sinds 2013
De beleidsregel ‘Compensatie toename verharding en versnelde afvoer’ geeft aan op welke wijze een toename aan verharding of versnelde afvoer moet worden gecompenseerd. De maximaal toelaatbare peilstijging binnen een gebied bepaald de bergingsnorm t.a.v. extra verharding. Het plangebied ligt in een gebied waar de maximaal toelaatbare peilstijging >0,8-1,0 bedraagt. De hierbij van toepassing zijnde bergingsnorm betreft 5,5% t.a.v. de extra verharding. Dit betekent dat binnen het plangebied 907,5 m2 aan open water op streefpeil gerealiseerd dient te worden. Uitgangspunt hierbij is dat de compensatie gerealiseerd moet worden in het plangebied. Indien dit om gegronde redenen niet mogelijk is, kan – in overleg met waterschap Zuiderzeeland – naar een alternatieve locatie gezocht worden. Hierbij moet de compensatie binnen hetzelfde peilvak plaatsvinden, of eventueel benedenstrooms.
Indien hierbij natuurvriendelijk oevers worden aangelegd met een talud van 1:4-1:5 is reductie op de bergingsnorm van toepassing (0,5-1,0%). In dat geval kan volstaan worden met de realisatie van minder open water (825 m2 bij talud 1:4 en 742,5 m2 bij talud 1:5).
Genoemde beleidsregel wordt herzien met een verwachte vaststelling rond 2027. Daarbij wordt ook de bergingsnorm geactualiseerd in lijn met de meest recente KNMI-klimaatscenario's en neerslagstatistieken. Voor een klimaatbestendige leefomgeving, nu en in de toekomst, is voldoende ruimte voor water cruciaal. In dit licht adviseert het waterschap om nu al uit te gaan van de advies-bergingsnorm. Deze is gebaseerd op KNMI-klimaatscenario's van 2023 en bijbehorende neerslagstatistiek: 11 m³/100 m² toename verhard oppervlak. Dit betekent dat binnen het plangebied, hetzelfde peilvak, of eventueel benedenstrooms 1.815 m² aan open water op streefpeil gerealiseerd dient te worden. Ten tijde van de vergunningsaanvraag zal getoetst worden aan het vigerende beleid.
De daken van de huidige woongebouwen zijn voorzien van groene daken. De woonafdelingen die in de nieuwbouw worden beoogd zullen eveneens zoveel mogelijk van groene daken worden voorzien. Met de realisatie van groene daken wordt bijgedragen aan het voorkomen van hittestress, het vergroten van de biodiversiteit en het vertraagd afvoeren van hemelwater. Groene daken houden namelijk regenwater vast, ze zijn goed voor vogels, bijen en vlinders en houden de omgeving en de vertrekken eronder koel.
De watergang ten noorden van het plangebied dient te worden omgelegd om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Hiertoe zal de watergang naar het noorden worden 'opgeschoven'. Tevens zal aan de westkant naast plangebied een nieuwe watergang worden gegraven die in verbinding staat met de 'noordelijke' watergang. De nieuwe watergang bedraagt 900 m2 met natuurvriendelijke oevers van 1:4. Dit is ruim meer dan de benodigde 825 m2.
Figuur 6.2 Waterberging tot 2027
Om ook aan de toekomstige beleidsregels te kunnen voldoen bestaat de mogelijkheid deze nieuwe watergang geschikt te maken voor 1.815 m2 aan open water. Dit door het talud van 1:4 om te zetten naar een talud 1:2. De voorkeur gaat echter uit om dan een greppel aan te leggen in combinatie met een vloeibos. Deze greppel sluit haaks aan op de nieuw aan te leggen watergang. Door het bos in te richten als vloeibos kan het gaan fungeren om de extreme pieken in wateroverlast op te vangen.
Figuur 6.3 Waterberging na 2027
Voor het versneld tot afvoer te laten komen van neerslag door aanleg van nieuw verhard oppervlak is een watervergunning nodig. Voor het dempen en graven van watergangen is eveneens een watervergunning noodzakelijk. Voordat de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek kan plaatsvinden dient eerst de watercompensatie voltooid te zijn. De benodigde watervergunning(en) zullen te zijner tijd worden aangevraagd.
Verrichten van werkzaamheden die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de
staat van waterstaatswerken
Artikel 3.32 sud van de Waterschapsverordening Waterschap Zuiderzeeland bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning werkzaamheden, die tot gevolg kunnen hebben dat verandering wordt gebracht in de staat van waterstaatswerken, te verrichten bij een oppervlaktewaterlichaam: in het gebied aangeduid als oppervlaktewaterlichaam - kernzone, oppervlaktewaterlichaam - binnenbeschermingszone of oppervlaktewaterlichaam - buitenbeschermingszone.
Goed functionerend watersysteem
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Randvoorwaarden goed functionerend watersysteem
Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem Almere Buiten. Het plangebied ligt in het peilgebied ALM1 (Bron: Peilbesluit stedelijk gebied Almere 2006) en heeft een peil van -5,80 NAP. De Lage Vaart, waar de afwatering van het plangebied op plaatsvindt, heeft een peil van -6,20 NAP. In het plangebied is een watergang aanwezig. De watergangen hebben als functie de aangrenzende bebouwde woonbuurten af te wateren richting de hoofdwatergang de Lage Vaart. De Lage Vaart is onderdeel van het hoofdwatersysteem Zuidelijk Flevoland en zorgt voor ontwatering van het gebied richting het Oostvaardersdiep / Markermeer.
In het plangebied wordt water gedempt. Voordat met enige demping wordt gestart, dient de compensatie van open water (verleggen, verbreden of nieuw aanleggen) te zijn aangelegd. De voor demping van bestaande watergangen gebruikte materialen moeten voldoen aan de eisen uit het Besluit Bodemkwaliteit en /of de waterbodemkwaliteitskaart van waterschap Zuiderzeeland.
Goede structuurdiversiteit
Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.
Oppervlaktewater met een doelstelling voor goede chemische en/of biologische waterkwaliteit (vaak helder) wordt niet nadelig beïnvloed door water met een lagere waterkwaliteitsdoelstelling (vaak troebel). Negatieve chemische beïnvloeding van de ecologische (water)kwaliteit of het ecologische functioneren van wateren, door ruimtelijke ontwikkelingen wordt voorkomen, omdat compensatie zeer beperkt mogelijk is.
Als compensatie van de extra verharding en indien van toepassing het dempen/verleggen van de noordelijk gelegen watergang zal deze watergang in zuidelijke richting (aan de westkant van de beoogde uitbreiding) worden uitgebreid. Deze uitbreiding zal de chemische en/of biologische waterkwaliteit niet negatief beïnvloeden.
Permanent watervoerende watergangen in het stedelijk gebied dienen te voldoen aan een technisch profiel en hebben een minimale waterdiepte van 1,2 meter bij streefpeil, een minimale bodembreedte van 1 meter en een talud van 1:3 of flauwer. Grotere waterpartijen en plassen hebben een waterdiepte van minimaal 1,5 meter bij streefpeil. In het geval een Stedelijk Waterplan is vastgesteld, wordt uitgegaan van in het plan aangegeven profielen per gebruiksfunctie. Voor de dimensionering van sloten, vaarten en tochten in het landelijk gebied wordt de legger van Waterschap Zuiderzeeland gevolgd.
Waterkwaliteit
Bij het ontwerp van een nieuw watersysteem moet rekening gehouden worden met de hoeveelheid kwel en de kwelwaterkwaliteit. Het plangebied is (gedeeltelijk) gelegen in een gebied met kwel van matige tot slechte kwaliteit. Het waterschap wordt vroegtijdig betrokken voor advies over het ontwerp van het nieuwe watersysteem.
Indien de inrichting van het plangebied en omliggende omgeving nader wordt uitgewerkt zal dit geschieden in nauwe samenwerking met het waterschap.
Het aanwezige grond- en oppervlaktewater in het plangebied biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna. De chemische toestand van het aanwezige water vormt hier geen belemmering voor. Het belangrijkste beleidsdossier voor oppervlaktewater is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW beschermt drinkwaterbronnen, zwemwateren en leefgebieden van dieren en planten. In het plangebied van het bestemmingsplan zijn geen waterlichamen aanwezig in het kader van de KRW (bron: Achtergronddocument KRW IJsselmeerpolders planperiode 2016 - 2021). Dit TAM-omgevingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de bestaande waterkwaliteit in deze watergang zal verslechteren.
Bij de uitbreiding van de Oostvaarderskliniek zullen geen uitloogbare materialen worden gebruikt die in contact kunnen komen met schoon hemelwater. Hiermee wordt de milieuhygiënische grondwaterkwaliteit niet nadelig beïnvloed door het beoogde initiatief.
Riolering
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.
Voor bestaand gebied wordt gestreefd naar het afkoppelen van niet-vervuild verhard oppervlak van het rioolstelsel. Afstromend hemelwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.
In het plangebied is een gescheiden rioleringsstelsel aanwezig. Afvalwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie AWZI Almere welke loost in de Lage Vaart. Kwel- en hemelwater wordt in het plangebied, deels middels drainage, afgevoerd naar het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten op bestaande riolering ter plaatse.
Conclusie
Het beoogde plan brengt vergaande consequenties voor de waterhuishouding met zich mee. Hierdoor is de normale procedure in het kader van de weging van het waterbelang van toepassing. De uitbreidingsmogelijkheden die voorliggend TAM-omgevingsplan mogelijk maakt zijn afgestemd met het Waterschap Zuiderzeeland. Conclusie is dat voldoende rekening wordt gehouden met het waterbelang. Dit aspect staat derhalve de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan niet in de weg.
Laserstraalvrije gebied Luchthavenbesluit Lelystad
Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen
Relatie tot het plangebied
Op het plangebied is het laserstraalvrije gebied van toepassing. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Aangezien laserstralen niet worden voorzien binnen de Oostvaarderskliniek vormt dit verbod geen belemmering.
Radars voor militaire luchtvaart
Zoals bij de beschrijving van het Besluit kwaliteit leefomgeving is aangegeven (zie bijlage XIV E) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Op het plangebied zijn de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Herwijnen 90 m, Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Zijn de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist.
Relatie tot het plangebied
Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet hiermee aan de eisen van radarverstoringsgebieden. Windmolens zijn overigens ook niet voorzien en wenselijk vanuit gebruik.
Conclusie
Het aspect luchthavens staat derhalve niet aan de uitvoerbaarheid van dit TAM-omgevingsplan in de weg.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Deze nieuwe wet bundelt alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Vanaf 1 januari heeft iedere gemeente één omgevingsplan dat voor het gehele grondgebied van de gemeente geldt. Dit tijdelijke omgevingsplan bestaat uit alle voor 1 januari 2024 geldende bestemmingsplannen. Tevens bevat het tijdelijke omgevingsplan de zogenaamde 'bruidschat', alle regels voor de fysieke leefomgeving op Rijksniveau.
Het omgevingsplan kan gewijzigd worden waarbij voldaan dient te worden aan de eisen die vanuit de Omgevingswet worden gesteld. Bij een wijziging van het omgevingsplan dienen de STOP-TPOD (Standaard voor officiële publicaties en Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten) standaarden gehanteerd te worden.
TAM-IMRO (Tijdelijke Alternatieve Maatregel / Informatiemodel Ruimteljke Ordening) is een hulpmiddel voor gemeenten die hun omgevingsplan nog niet kunnen of willen wijzigen middels STOP-TPOD. Deze gemeenten kunnen ervoor kiezen gebruik te maken van TAM-IMRO om hun omgevingsplan te wijzigen. Hiertoe dient een TAM-omgevingsplan te worden opgesteld. Een TAM-omgevingsplan lijkt op een bestemmingsplan onder de Wet ruimtelijke Ordening, maar dient te voldoen aan de Omgevingswet. Een TAM-omgevingsplan bestaat uit regels, een geometrie en een motivering en wordt gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl door gebruikmaking van de IMRO-standaard. Het TAM-omgevingsplan maakt juridisch onderdeel uit van het omgevingsplan, maar ziet eruit als een losstaand plan. Het TAM-omgevingsplan vormt een nieuw hoofdstuk (Hoofstuk 22c) van het omgevingsplan.
TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Oostvaarderskliniek
Onderhavig TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Oostvaarderskliniek vormt een wijziging van het omgevingsplan. Een forensisch psychiatrisch centrum op deze locatie is in strijd met het in het tijdelijke deel onderdeel uitmakende bestemmingsplan "Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt", waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden. Het TAM-omgevingsplan is op het oog een omgevingsplan dat losstaat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Oostvaarderskliniek dient dus ook als zodanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de Regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een pre-ambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22c van het omgevingsplan.
De preambule regelt de verhouding tussen het TAM-omgevingsplan en het (tijdelijke) omgevingsplan. In de preambule is vastgelegd dat het TAM-omgevingsplan gelezen dient te worden als hoofdstuk 22c van het omgevingsplan.
Artikel 1: Toepassingsbereik
De vaststelling van een TAM-omgevingsplan leidt er niet toe dat de oude regels uit de/het voormalige bestemmingsplan(nen) die binnen het plangebied golden komen te vervallen. Door het opnemen van een toepassingsbereikverklaring wordt geregeld dat de regels uit het TAM-omgevingsplan voorrang hebben op de oude regels, in het geval deze regels strijdig zijn met elkaar.
De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op het plangebied van onderhavig TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Oostvaarderskliniek. Het betreft hierbij de volgende besluiten:
Artikel 2: Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels van het voorliggende TAM-omgevingsplan. Er is een aantal begrippen dat rechtstreekse werking heeft vanuit de Omgevingswet of een van de daarbij behorende AMvB's. Deze behoeven niet te worden opgenomen in het omgevingsplan. Om de leesbaarheid van dit plan te bevorderen is een aantal veel gebruikte begrippen toch één op één in dit artikel opgenomen.
Artikel 3: Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel zijn regels opgenomen over hoe wordt gemeten bij de toepassing van de regels van het TAM-omgevingsplan.
Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor de specifieke locatie. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de geometrie behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op de (nog tijdelijke) landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn echter wel zodanig opgesteld dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet (en de voor TAM-omgevingsplannen beschikbare technische en juridische werkinstructie).
Artikel 4 'Maatschappelijk-Oostvaarderskliniek'
In dit artikel is bepaald dat het gebied ter plaatse van het werkingsgebied 'Maatschappelijk-Oostvaarderskliniek' de functie van een forensisch psychiatrisch centrum heeft. Binnen het plangebied is hierdoor alleen een forensisch psychiatrisch centrum toegestaan. Het artikel legt tevens een link met hoofdstuk 3 en 4 van de regels waar de toegestane activiteiten en bouwactiviteiten zijn opgenomen.
Artikel 5: Algemene regels over activiteiten
In dit artikel worden omgevingsnormen of maatvoeringen zoals vermeld op de geometrie van toepassing verklaart op het gebruik van de gronden. Daarnaast zijn de toegestane bijbehorende activiteiten beschreven.
Artikel 6: Activiteit maatschappelijk-Oostvaarderskliniek
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - activiteit maatschappelijk-Oostvaarderskliniek' zijn activiteiten toegestaan met betrekking tot voorzieningen die nodig zijn om functie van forensisch psychiatrisch centrum te kunnen vervullen.
Artikel 7: Algemene bouwregels
In dit artikel worden alle bouwregels uit voorliggend omgevingsplan van toepassing verklaard. Bouwactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze passen binnen de toegestane activiteiten zoals omschreven in deze regels. Zo zijn er regels van toepassing m.b.t. het bouwvlak en zijn er regels opgesteld aangaande maatvoeringsaanduidingen of omgevingsnormen.
Artikel 8: Bouwregel maatschappelijk-Oostvaarderskliniek
In artikel 8 is een specifieke bouwregel opgenomen die enkel van toepassing is voor de Oostvaarderskliniek. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - bouwregel maatschappelijk-Oostvaarderskliniek' gelden de voorgeschreven regels ten aanzien van gebouwen en ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Artikel 9: Ondergeschikte bouwonderdelen op daken van gebouwen
De regels die van toepassing zijn voor ondergeschikte bouwdelen op daken van gebouwen zijn weergegeven in artikel 9.
Artikel 10:Belemmeringengebied effectafstand Bleve wegtransport
In artikel 10 zijn regels opgenomen onder welke voorwaarden bebouwing is toegestaan binnen de effectafstand van een Bleve veroorzaakt door wegtransport'. Hiervoor is het noodzakelijk dat aan de nieuwe bebouwing binnen de effectafstand zoals weergegeven op de geometrie bouwkundige maatregelen worden getroffen.
Artikel 11: Voorwaardelijke verplichting waterberging
In artikel 11 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat binnen het plan of hetzelfde peilvak voldoende waterberging plaatsvindt als gevolg van de toegenomen verharding.
Artikel 12 Algemene omgevingsplanactiviteit
In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaronder burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning kunnen afwijken van de in deze regels opgenomen bebouwingsregels m.b.t. de maximum bouwhoogte, maximum bebouwingspercentage en het maximum oppervlak,. Deze afwijkingen mogen niet meer dan 10% van de in de regels vastgelegde maten bedragen. Tevens dient geen onevenredige aantasting van: het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeerssituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden plaats te vinden.
Artikel 13: Anti-dubbeltelregel
Dit artikel voorkomt dubbeltellingen bij aanvragen van omgevingsvergunningen over hetzelfde gebied.
Artikel 14: Overige regels
In artikel 14 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor wat betreft parkeren en voor het laden of lossen. Deze regel borgt dat in het plan voldoende parkeergelegenheid en laad- en losgelegenheid op eigen terrein gerealiseerd wordt.
Artikel 15: Strijdige activiteiten
In dit artikel zijn activiteiten/functies opgenomen die in strijd zijn met het omgevingsplan. Onder het gebruik van locaties in strijd met het omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de locaties ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
Artikel 16: Overgangsrecht
In artikel 16 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het omgevingsplan zijn opgenomen.
Economische uitvoerbaarheid
De economische uitvoerbaarheid drukt zich uit in de kans dat de beoogde ontwikkeling die voortvloeit uit het plan ook realistisch is. Met het stijgend aantal tbs-opleggingen en groeiende wachtlijsten voor plaatsing in een tbs-kliniek, is er een dringende behoefte aan meer behandelplekken in tbs-klinieken. De Oostvaarderskliniek is een van de weinige locaties waar een uitbreiding van behandelplaatsen nog gerealiseerd kan worden. Deze uitbreiding wordt voorzien ter plaatse van de bestemming 'Groen'. Deze afname aan groen zal worden gecompenseerd waarmee de in dit plan beschreven verruiming van de bouwmogelijkheden economisch haalbaar wordt geacht.
Financiële uitvoerbaarheid
De ontwikkeling die dit TAM-omgevingsplan mogelijk maakt is een initiatief van een ontwikkelende partij. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Van het te ontwikkelen gebied is de gemeente zelf geen eigenaar. Hiertoe is tussen ontwikkelaar en gemeente een anterieure overeenkomst afgesloten zodat het kostenverhaal verzekerd is. Daarnaast zijn ten gevolge van dit TAM-omgevingsplan geen investeringen in de openbare ruimte te verwachten.
De kans op nadeelcompensatie wordt nihil geacht, aangezien de uitbreiding grenst aan 'Groen' en de provinciale weg N702 . De financiële uitvoerbaarheid is hiermee geborgd.
Conform artikel 10.2 Omgevingsbesluit heeft ten behoeve van dit TAM-omgevingsplan participatie plaatsgevonden. Voor de voorgenomen ontwikkeling hebben verschillende participatiemomenten plaatsgevonden.
Inspraak
De gemeente Almere hanteert bij het maken van omgevingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe TAM-omgevingsplan betreft een wijziging ten opzichte van het vorige, geldende bestemmingsplan. Er is daarom voor gekozen om voorafgaand aan de planologische procedure inspraak te houden.
Samen met de gemeente Almere is de kliniek een traject gestart waarbij communicatie en participatie met de bewoners van de Stripheldenbuurt centraal staat. Voor het geheel is een communicatie- en participatieplan opgesteld (Bijlage 15 Communicatie- en participatieplan).
Tevens is Dietz Communicatie ingehuurd om het proces zo goed mogelijk op te starten. Hiervoor is consultatie en communicatiestrategie in gezamenlijkheid met de gemeente, gebruiker en Rijksvastgoedbedrijf opgesteld (Bijlage 16 Consultatie en communicatiestrategie).
Informatiemarkt
In de afgelopen periode is de buurt geïnformeerd over de plannen in eerste instantie middels een brief. In een later stadium is de buurt ook uitgenodigd voor het bijwonen van een informatiemarkt. De informatiemarkt heeft op een tweetal avonden in september 2021 plaatsgevonden. Hierin kregen de belangstellende de mogelijkheid om meer informatie te verkrijgen en in gesprek te gaan met de initiatiefnemers (Oostvaarderskliniek en Rijksvastgoedbedrijf) en gemeente Almere.
Tijdens deze informatie avonden konden buurtbewoners informatie krijgen over de uitbreidingsplannen, het proces er rondom heen, over de TBS kliniek en over TBS in het algemeen. Tijdens deze bijeenkomsten konden buurtbewoners ook opmerkingen, vragen of wensen aangeven met betrekking tot veiligheid, parkeren – verkeer en groen - openbare ruimte. Er is van de informatiemarkt een verslag gemaakt (Bijlage 17 Verslag informatiemarkten). Hierin staan ook de gemaakte opmerkingen vanuit de buurtbewoners.
Een veel voorkomende vraag ging over de keuze voor het uitbreiden van juist deze locatie. Waarom in Almere, terwijl er andere klinieken recent gesloten zijn of instellingen zoals de gevangenis leegstaan? Het antwoord op deze vraag is opgenomen in de veel gestelde vragen op de site van de Oostvaarderskliniek.
Een veel gehoorde zorg is het personeelstekort in de sector. Duidelijk is gemaakt dat zonder extra personeel een uitbreiding van patiënten niet mogelijk is, oftewel er zal eerst nieuw personeel worden geworven en worden ingewerkt voordat er extra patiënten komen.
Naast het verstrekken van informatie en het beantwoorden van vragen, is ook vooral veel informatie opgehaald. De persoonlijke verhalen, ervaringen en ideeën vormen een schat aan informatie om mee te nemen in de planuitwerking en de consultatie. Terugkoppeling naar de buurt zal plaatsvinden waarbij wordt aangegeven wie over welk punt gaat en hoe dit wel of niet een plek heeft gekregen in de plannen.
Klankbordgroep en themasessies
Tijdens de bijeenkomsten en via de site hebben belangstellenden zich kunnen opgeven om mee te denken in een klankbordgroep of themasessies.
Klankbordgroep
Omwonenden in de klankbordgroep denken mee over het zo goed mogelijk betrekken van de omgeving bij de informatieverstrekking tijdens het hele proces, van planvorming tot realisatie van de nieuwbouw. De frequentie van overleg met de klankbordgroep zal tussen de 2 of 4 keer per jaar plaatsvinden, een en ander afhankelijk van de status van het project.
Vanuit de kliniek, het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Almere wordt geregeld een klankbordgroep overleg ingepland. Vanuit de omwonende zijn er 10 betrokken personen. Tot op heden, eind 2021 heeft het eerste overleg plaats gevonden, zijn er 10 overleggen geweest. Er is geen standaard afspraak hoe vaak een overleg plaats vind. Er wordt in het overleg afgesproken in welke periode het volgende overleg zal plaats vinden. Afhankelijk van de ontwikkelingen wordt dan een overleg ingepland.
Buiten de standaard agendapunten in een overleg, zijn binnen dit overleg de volgende agendapunten altijd aan de orde:
Ad 1) tijdens dit agenda punt wordt met de aanwezigen besproken wat er voor een geluiden er in de buurt zijn. Het gaat hierbij vaak om wat heeft een klankbordgroep-lid vernomen van buren etc. Vanuit deze geluiden wordt er gekeken wat er nodig kan zijn om de buurt te informeren.
Ad 2) tijdens dit agenda punt is steeds de planvorming van het project besproken, zoals, de aanbestedingsprocedure en dat er nu gestart is met de ontwerpfase. Verder is tijdens dit agenda punt ook besproken wanneer de partiële wijziging omgevingsplan ingediend gaat worden, en wat de status hiervan is.
Ad 3) tijdens dit agenda punt wordt besproken wanneer, hoe en waarover de omgeving geïnformeerd kan worden
Themasessies
Aan de hand van de gemaakte opmerkingen tijden de informatiemarkt heeft er een eerste themasessie op de drie onderwerpen plaatsgehad: Veiligheid, parkeren – verkeer en groen – openbare ruimte.
Het verslag van deze sessie is nog niet gereed, maar een korte terugkoppeling van de besproken punten is hieronder weergegeven In enkele themasessies gaan we dit najaar inhoudelijk in gesprek over drie veelbesproken thema’s: groen, parkeren & verkeer en veiligheid.
Veiligheid
Werving personeel lijkt volgens omwonende moeizaam te zijn, men zou graag meer op de hoogte gehouden willen worden van de voortgang hiervan. Uitgangspunt van de kliniek is wel dat voordat er meer patiënten komen het personeelsbestand op orde moet zijn en voldoende ingewerkt.
Communicatie kan volgens omwonende beter, ook bij vermoedens, er wordt nu nagedacht hoe dit beter kan, bijvoorbeeld een meldpunt opzetten.
Onveilig gevoel van omwonende bij OV-bus-halteplaatsen, hierover zal in een vervolgoverleg gesproken gaan worden hoe dit verbeterd kan worden.
Meer openheid van wat de kliniek kan doen voor omwonende, zoals bij voorbeeld een fietsenmaker, moestuin, kaarsenmakerij etc.
Parkeren - verkeer
Het parkeerterrein wordt door de omwonende als lelijk en kaal ervaren, de voorkeur heeft om dit zo veel mogelijk te onttrekken aan het zicht of groener te maken.
Er is een wens om in de buurt laadpalen voor elektrische auto's te hebben, de wens is niet op het parkeerterrein van de kliniek maar in de buurt. Dit zal de gemeente verder bekijken.
In de buurt wordt veel verkeersdruk ervaren. Het betreft verschillende punten, de gemeente zal deze punten intern bespreken en later op terugkomen.
Er wordt gevraagd de groenstrook aan de voorzijde tussen de OVK en de wijk meer dekkend te maken, dit zorgt voor een natuurlijke geluidsdemping/ zicht demping van de weg. De huidige groenstrook is recent flink gesnoeid door de gemeente, maar daarna niet meer aangeplant. Vooral in de winter is deze erg kaal.
Er wordt te hard gereden op de Carl Barksweg, waardoor onveilige situaties ontstaan. Er wordt voorgesteld de snelheid te verminderen naar 30 km per uur.
Er wordt voorgesteld tijdens de bouwwerkzaamheden er een special plan voor het vrachtverkeer te maken, mogelijk met een eigen afrit (route) vanaf de ring waardoor de CB weg ontlast wordt. Dit zou consequenties hebben voor het groen (eventuele doorkruising van het park) en voor de bewoners die aan de achterzijde van de Stripmakerbuurt wonen.
Groen – openbare ruimte
Het verzoek is of de uitstraling van de muur aangepast kan worden, zodat deze minder opvalt / meer wegvalt. Dit zou ook kunnen door groenvoorzieningen er voor te plaatsen.
De verlichting wordt erg hoog en ver uitstralend bevonden. Er is door Rijksvastgoedbedrijf al een onderzoek ingesteld om te kijken hoe dit aangepast kan worden. Het verzoek van de omwonende is om te kijken naar de hoogte, de uitstraling van het licht, de lichtbron en het totale verlichtingsplan inclusief parkeerterrein om daar één geheel van de maken.
De aansluiting van het plangebied op de omgeving moet nog ontworpen worden. Staatsbosbeheer was niet aanwezig en wordt wel gemist door de omwonenden.
Het is de wens dat de uitstraling van de parkeerplaats zo groen mogelijk is. Dit zal worden meegenomen naar de ontwerpfase.
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg zijn instanties gevraagd om een reactie te geven op het concept TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22c Oostvaarderskliniek. Tijdens de periode van het vooroverleg zijn reacties ontvangen van Tennet, de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeeland. De beantwoording van deze reacties is bijgevoegd als Bijlage 18 Nota van beantwoording overlegreacties. De reacties van de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeeland hebben geleid tot aanpassing van de toelichting van het TAM-omgevingsplan.