| Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b bouwveld 18 |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0034.TAMOP18bCF01-On01 |
Het TAM-IMRO omgevingsplan is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) waardoor gemeenten in de beginperiode van de Omgevingswet het omgevingsplan in de oude IMRO-standaard kunnen gebruiken. Een TAM-IMRO omgevingsplan is primair bedoeld om urgente gebiedsontwikkelingen te kunnen faciliteren. Hierbij kan de oude techniek voor planvorming worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO en de bestaande voorziening Ruimtelijkeplannen.nl. TAM-IMRO vraagt niet om alternatieve software. Het gaat meer om langduriger gebruik van de bestaande systemen en koppelingen. Juridisch moet wel worden voldaan aan de regels onder de Omgevingswet. Dat betekent dat er sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) betekent dat er een balans bestaat tussen verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Het omgevingsplan bevat voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL) (artikel 4.2 lid 1). In de voorliggende motivering is een verantwoording gegeven, waaruit blijkt dat er met de beoogde ontwikkeling van bouwveld 18 van Nobelhorst sprake is van een ETFAL.
In 2010 is het ontwikkelingsplan "Almere Hout Noord: Wijk voor Initiatieven" vastgesteld door de gemeenteraad. De woonwijk Nobelhorst is één van de grootste ontwikkelgebieden van Almere, gelegen in Almere Hout Noord. Aan de noordzijde van Nobelhorst ligt het bestemde bedrijventerrein Twentsekant. In 2019 heeft de gemeenteraad van Almere een motie aangenomen om te onderzoeken of het bestemde bedrijventerrein, dat niet is gerealiseerd, gedeeltelijk kan worden omgezet naar woningbouw. Op basis van een ruimtelijke verkenning is gebleken dat dit haalbaar is, maar dat dit nader moet worden uitgewerkt in een addendum op het ontwikkelingsplan. Hierin zijn onder andere de beleidskaders voor ontwikkeling, het woonprogramma, de ruimtelijke haalbaarheid, de ontwikkelstrategie op hoofdlijnen en het programma van eisen opgenomen. Dit addendum is op 4 april 2024 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze vaststelling geeft mandaat voor de verdere omkleuring van fase 5 van een deel van het bedrijventerrein Twentsekant naar woongebied en aanleiding tot dit TAM-IMRO omgevingsplan voor veld 18.
Bouwveld 18 is een bouwveld dat zowel in fase 3 (bouwveld 18a) als in fase 5 (bouwveld 18b) ligt. Ontwikkeling van woningbouw op het noordelijk deel van het plangebied (bouwveld 18b) is strijdig met de ter plaatse geldende bestemming ‘Bedrijventerrein - Uit te werken’ uit het het bestemmingsplan/ omgevingsplan Almere Hout Noord. Het zuidelijk deel (bouwveld 18a) past grotendeels binnen de kaders van het bestemmingsplan/ omgevingsplan Almere Hout Noord, maar is deels ook strijdig met de bestemming 'Water'.
Om bovenstaande strijdigheden weg te nemen en om het plan in samenhang planologisch te borgen is ervoor gekozen om deze fases samen in één ontwerp en één TAM-omgevingsplan op te pakken. Dit betekent dat bouwveld 18 in zijn geheel aansluit bij de stedenbouwkundige randvoorwaarden van fase 3.
Het stedenbouwkundig plan voorziet in totaal in maximaal 639 nieuwe woningen. Hierbij is er een mix tussen koop, huur, betaalbaar, middelduur en duur beoogd. het type woningen bestaan uit rijtjeshuizen van verschillende groottes, 2-onder-1- kapwoningen en appartementen.
Dit TAM-IMRO omgevingsplan bevat de planologische omkleuring van Nobelhorst bouwveld 18 van het braakliggend gebied naar een woonwijk met ruimte voor maximaal 639 woningen. Het plangebied is onderdeel van de woonwijk Nobelhorst. Nobelhorst ligt ten zuiden van de A6 en ten westen van de A27.
Figuur 1.1: Ligging Nobelhorst
Het plangebied voor bouwveld is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Begrenzing van het plangebied
Het omgevingsplan van de gemeente Almere wordt deels vervangen door het voorliggende TAM-IMRO omgevingsplan voor bouwveld 18. De volgende onderdelen van het omgevingsplan worden vervangen:
Tabel 1.1 Te vervangen onderdelen omgevingsplan gemeente Almere
| Bestemmingsplan | Belangrijkste activiteiten/ bestemming(en) | In werking getreden | Vervalt na inwerkingtreding nieuw TAM-IMRO omgevingsplan? | |
| 1 | Almere Hout Noord | Bedrijventerrein Bedrijventerrein - uit te werken, Wonen, Water |
13-02-2014 | Deels |
| 2 | Chw bestemmingsplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning | Overige zone - algemene regels Woningsplitsing en kamerbewoning | 06-02-2020 | Deels |
| 3. | Parapluherziening parkeren | 17-12-2020 | Deels | |
| 4. | Veegplan | Overige zone - herziening 03 Almere Hout Noord | 22-04-2024 | Deels |
| 5. | Veegplan 2023 | Overige zone - herziening 20 parapluherziening parkeren | 27-06-2024 | Deels |
Figuur 1.3 Uitsnede omgevingsplan (bestemmingsplan) "Almere Hout Noord" met plangebied indicatief geduid met een rode contour. Bron: Regels op de kaart, 2024
Strijdigheid met (tijdelijk) omgevingsplan
Het geldende ruimtelijke regime betreft het tijdelijke omgevingsplan. Dit omgevingsplan bestaat uit: (ruimtelijke) regels uit verschillende, per 1 januari 2024, vervallen instrumenten, zoals bestemmingsplannen. In het geval van het plangebied betreft dit het bestemmingsplan "Almere Hout Noord", zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Almere op 13 februari 2014. Aan de gronden binnen het plangebied zijn de volgende bestemming toegekend:
De voor 'Bedrijventerrein - Uit te werken' gronden (noordelijk deel van het plangebied) zijn niet bestemd voor het beoogde programma met woningen. De gronden voor 'Woongebied' (zuidelijk deel van het plangebied) zijn wel bestemd voor wonen, maar deze bestemming kan niet voorzien in het beoogde programma en de stedenbouwkundige opzet. Dit leidt er toe dat voor een deel van de woningen ruimte benodigd is binnen de bestemming 'Water'. Het volledig beoogde programma zijn daarmee deels strijdig met het geldende (tijdelijke) omgevingsplan.
Na deze inleiding (hoofdstuk 1) volgt de planbeschrijving (hoofdstuk 2). Hierin wordt nader ingegaan op de ontwikkeling, stedenbouwkundige keuzes en het programma. Daarna volgt de planopzet (hoofdstuk 3). Hierin wordt nader toegelicht op welke wijze de regels zijn opgebouwd en wat de betekenis is van de verschillende regels. In hoofdstuk 4 is het beleidskader opgenomen, waarin het plan is getoetst aan het relevante beleid van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 5 bevat de omgevingstoets. Hierin is het plan getoetst aan verschillende milieu- en omgevingsaspecten, zoals bodem, geluid, ecologie en water. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de implementatie van het plan met onder meer aandacht voor de procedure en participatie.
Het plangebied ligt in Almere Hout Noord. Het omvat het plangebied Nobelhorst en bedrijventerrein Twentsekant met samen een omvang van circa 335 hectare, waarvan circa 300 ha wordt ontwikkeld als woongebied met bijbehorende voorzieningen en ruimte voor wijkeconomie. Almere Hout Noord wordt aan de noordwestzijde begrensd door de A6, aan de noordoostzijde door de HOV-reservering/Stichtselijn, aan de zuidoostzijde door het golfterrein en aan de zuidwestelijke zijde door de Hoge Vaart.
Bouwveld 18 wordt in twee delen gescheiden door de Kievietstocht. De belangrijkste openbare ruimte is het water gecombineerd met de dorpsroute in het midden van het plangebied. Deze as door het gebied wordt beëindigd met een accent aan het einde van de zichtlijn. De dorpsroute door deze as is de belangrijke langzaam verkeersverbinding met de andere fases van Nobelhorst.
In het gebied worden twee bloktypologieën toegepast. Aan de J.H. van 't Hofflaan staat de stedelijkere typologie, waar het parkeren op straat is opgelost aan de voorkant van de woningen. Ten zuiden van het water, dichter bij het dorp Nobelhorst, staan de woningen aan het groen, doordat het parkeren aan de binnenkant van de woonblokken is opgelost. Dit creëert twee aantrekkelijke woonmilieus binnen hetzelfde bouwveld.
Het totale bouwprogramma voor bouwveld 18 bevat maximaal 639 woningen.
Figuur 2.1: Verkavelingsschets van bouwveld 18
De ambities met hen plangebied zijn als volgt:
Figuur 2.2 Stedenbouwkundig concept bouwveld 18
In dit hoofdstuk zijn de activiteiten omschreven en zijn de planuitgangspunten benoemd. Van hieruit is een toelichting op de juridische regeling opgenomen in paragraaf 3.3.
Met de nieuwe Omgevingswet worden regels gebundeld en vereenvoudigt voor alles wat buiten te zien, te horen en te ruiken is. De regels gaan onder andere over hoe we omgaan met natuur, milieu, bouwen en wonen.
Tot 1 januari 2024 golden in de gemeente meerdere bestemmingsplannen. Vanaf 1 januari 2024 heeft de gemeente één omgevingsplan. Dit omgevingsplan bestaat onder andere uit alle voor 1 januari 2024 geldende bestemmingsplannen. De bestemmingsplannen moeten op termijn worden omgezet naar het nieuw deel van het omgevingsplan.
Het omgevingsplan stelt regels over de fysieke leefomgeving. In het omgevingsplan stelt zij welke activiteiten wel of niet worden toegestaan en welke regels gelden voor de activiteiten. Het omgevingsplan van de gemeente is digitaal raadpleegbaar via het Omgevingsloket.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt een aantal regels op rijksniveau. Deze regels worden overgeheveld naar het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Deze zogeheten bruidsschat is opgenomen in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan. Gemeenten kunnen deze regels (gewijzigd) overnemen in het nieuw deel van het omgevingsplan.
Het omgevingsplan kan gewijzigd worden. Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet dient een wijziging van het omgevingsplan te voldoen aan de eisen van de Omgevingswet en deze dient te worden gedaan via STOP-TPOD. STOP-TPOD is de afkorting van de Standaard voor officiële publicaties (STOP) en Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).
Het is, gelet op de grote veranderingen van de Omgevingswet en de nog niet altijd werkende techniek, mogelijk om gebruik te maken van de tijdelijke maatregel voor het wijzigen van het omgevingsplan. Er is voor 2024 een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) genomen zodat het omgevingsplan van de gemeente wel gewijzigd kan worden met gebruik van de 'oude' bestemmingsplan software 'Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). TAM-IMRO is door de Minister in 2021 beschikbaar gesteld om urgente gebiedsontwikkeling niet te laten vertragen. Dit plan is een TAM-omgevingsplan ten behoeve van het realiseren van woningen.
TAM-IMRO is bedoeld voor gemeenten die hun omgevingsplan nog niet kunnen of willen wijzigen in STOP-TPOD. Dit geldt zowel voor gemeenten die om technische redenen niet kunnen werken met STOP-TPOD, als voor gemeenten die technisch al wel kunnen werken met STOP-TPOD, maar om andere redenen ervoor kiezen om in de beginfase TAM-IMRO te gebruiken om hun omgevingsplan te wijzigen. Een TAM-omgevingsplan kan eruitzien als een bestemmingsplan, maar deze kan ook uitzien als een omgevingsplan. Bij het TAM-omgevingsplan behoort ook een geometrie. Het TAM-omgevingsplan wordt gepubliceerd op ruimtelijkeplannen.nl en wordt automatisch doorgestuurd naar het Omgevingsloket.
Het TAM-omgevingsplan is juridisch onderdeel van het omgevingsplan, maar ziet eruit als een losstaand plan. Het TAM-omgevingsplan wordt een nieuw hoofdstuk van het omgevingsplan. Het TAM-omgevingsplan bouwveld 18 wordt als hoofdstuk 22b ingevoegd in het omgevingsplan van de gemeente Almere.
Het omgevingsplan is vormvrij, gemeenten kunnen zelf bepalen op welke manier het omgevingsplan wordt opgebouwd en hoe dit op de geometrie (kaartbeeld) wordt weergegeven.
Het juridisch bindende gedeelte van het omgevingsplan bestaat uit planregels en de bijbehorende geometrie waarop de functies en activiteiten zijn aangegeven.
De geometrie en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in:
De preambule regelt de verhouding tussen het TAM-omgevingsplan en het omgevingsplan. Zo bepaalt de preambule dat het TAM-omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk 22b en dat de artikelen gelezen moeten worden als artikel 22b.1, 22b.2, etc.
Artikel 1 Toepassingsbereik
Lid 1 Verhouding ruimtelijke regels omgevingsplan tijdelijk deel
Dit lid bepaalt dat de regels uit onder andere oude bestemmingsplannen niet van toepassing zijn op de locatie zoals bedoeld in lid 3. Het TAM-omgevingsplan kan er niet voor zorgen dat de onderliggende regels uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan vervallen. Hierdoor dienen deze niet van toepassing te worden verklaard.
Lid 2 Relatie met de bruidsschat (tijdelijk deel)
Dit lid bepaalt dat een groot deel van de regels uit de bruidsschat niet van toepassing zijn als deze in strijd zijn met de regels in dit hoofdstuk (TAM-omgevingsplan). Hiervan zijn uitgezonderd de regels over vergunningvrij bouwen uit paragraaf 22.2.7.3 (onder andere artikel 22.36) uit de bruidsschat.
Lid 3 Geometrische afbakening reikwijdte TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b, bouwveld 18
Dit lid bepaalt op welke locatie dit hoofdstuk (TAM-omgevingsplan) van toepassing is en koppelt de geometrie aan het TAM-omgevingsplan.
Artikel 2 Begripsbepalingen
Dit artikel bevat de voor dit hoofdstuk noodzakelijke begrippen. Dit zorgt voor duidelijkheid en daarmee rechtszekerheid.
Artikel 3 Wijze van meten
Dit artikel legt uit hoe bij de toepassing van een regel gemeten moet worden.
Artikel 4 Aanvraagvereisten
Door dit artikel worden de aanvraagvereisten uit de bruidsschat ook van toepassing verklaard op een omgevingsvergunning op grond van dit hoofdstuk. Bij het opnemen van een vergunningplicht in het omgevingsplan worden tevens beoordelingsregels en aanvraagvereisten opgenomen.
De voormalige bestemmingen zoals verblijfsgebied en woongebied worden nu een functie genoemd. De activiteiten (bouwen, slopen, kappen etc.) zijn gekoppeld aan deze functies.
Artikel 5 Woongebied
Dit artikel bepaalt welke activiteiten binnen de locatie 'Woongebied' zijn toegestaan. Het aangeven van de functie op de geometrie geeft een duidelijk beeld van de indeling van het plangebied.
Hoofdstuk 3 bevat de regels over de activiteiten. Deze activiteitenregels moeten in samenhang worden gelezen met de geometrie. Op de geometrie staat waar welke activiteit is toegestaan.
Artikel 6 Algemene regels
Dit artikel bepaalt dat groen- en watervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, kunstobjecten, kunstwerken zijn toegestaan in het hele plangebied. Parkeren is als bijbehorende activiteit in het gehele plangebied toegestaan. Tevens is een algemeen gebruiksverbod opgenomen.
Artikel 7 Verblijfsgebied
Met dit artikel worden activiteiten met betrekking tot gebruik en instandhouding mogelijk gemaakt voor de inrichting van voorzieningen in de openbare ruimte.
Artikel 8 Wonen
Lid 1
Met het bepaalde onder lid 1 worden de activiteiten toegestaan met betrekking tot wonen en de daarbij behorende tuinen en erven. Hierbij hoort ook het houden van een beroep of bedrijf aan huis, samen met nutsvoorzieningen, windmolens, zonnepanelen en zonnecollectoren.
Lid 2
Met het bepaalde onder lid 2 worden specifieke gebruiksregels gesteld voor activiteiten die behoren tot de activiteit wonen.
Sublid 8.2.1
Dit sublid bepaalt onder welke voorwaarden het uitoefenen van een beroep of bedrijf, behorend tot de activiteit wonen, is toegestaan. Het gaat om activiteiten waarvan wordt aangenomen dat er weinig overlast voor de omringende woonomgeving zal ontstaan. Om overlast te voorkomen zijn hier de voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan. Als hier niet aan kan worden voldaan ontstaat er strijdig gebruik met de activiteit wonen, waar tegen kan worden opgetreden.
Sublid 8.2.2
Dit sublid bevat regels ten behoeve van kamerbewoning en woningsplitsing. Hierbij geldt dat kamerbewoning en woningsplitsing enkel is toegestaan indien wordt voldaan aan een van de gestelde voorwaarden onder a. en b voor de hospitabewoning en verkamering tot twee wooneenheden. In de meeste gevallen is voor de verkamering of woningsplitsing geen omgevingsvergunning vereist. Het gaat dan om het veranderen van het gebruik van één woning voor meer dan één huishouden, of het gebruiken van de woning in de vorm dat een extra woning wordt gevormd. De hospitaregeling komt er kortgezegd op neer dat in een woning de hoofdbewoner twee onzelfstandige wooneenheden (kamers) mag verhuren aan elk een persoon. Verkamering van een woning tot twee onzelfstandige wooneenheden is eveneens uitgezonderd van de vergunningplicht indien de wooneenheden elk worden bewoond door maximaal 1 persoon.
Lid 3
Sublid 8.3.1 en 8.3.2
Dit sublid bepaalt dat alleen met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het gestelde onder sublid 8.2.1 ten aanzien van het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis.
Sublid 8.3.3 en 8.3.4
Dit sublid bepaalt onder welke voorwaarden een omgevingsvergunning kan worden verleend in sublid 8.2.2 ten behoeve van verkamering en woningsplitsing. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning is mogelijk als na de fysieke leefbaarheidseisen en de algemene leefbaarheidstoets uit de nota Kamerbewoning en woningsplitsing blijkt dat (ook) na de verkamering en woningsplitsing sprake is van kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen. Daarnaast is voorgeschreven dat het gaat om verkamering van 3 of maximaal 4 kamers die elk worden bewoond door 1 persoon en de verkamering plaatsvindt in het hoofdgebouw. Kamerbewoning wordt toegestaan wanneer de onzelfstandige woonruimte (kamer) wordt bewoond door maximaal één persoon. Dit ter voorkoming van overbewoning.
Bij woningsplitsing is vereist dat de te vormen nieuwe woning tenminste een oppervlakte heeft van 50 m² GBO. De minimale gebruiksoppervlakte-eisen worden gesteld om een minimale woonkwaliteit voor zelfstandige woonruimte te waarborgen en sluit aan bij de groeiende behoefte aan woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens in Almere de komende jaren. Het effect van de minimummaat van 50 m² gebruiksoppervlakte is dat splitsen van woning slechts in aanmerking komt als de initiële woning een gebruiksoppervlakte heeft van tenminste 100 m². Deze 100 m² is de gemiddelde maat van de woningen in Almere, en daarmee wordt voorkomen dat er extra druk ontstaat als een bestaande woning in een bestaande woonwijk wordt gesplitst in drie of meer appartementen. Dat geeft een extra belasting op de directe omgeving van de woning (door bijvoorbeeld extra parkeerdruk). Er is een tendens waar te nemen dat er behoefte is aan kleinere goedkope nieuwbouw appartementen en het is voorstelbaar dat een initiatiefnemer een woning wil verbouwen om één extra kleiner appartement te realiseren. Om aan deze reden wordt voorgesteld om de mogelijkheid op te nemen om in een woning één appartement met een gebruiksoppervlakte van ca. 30 m² op te nemen. Op die manier wordt tegemoet gekomen aan de mogelijkheid om één extra klein appartement te realiseren. Hieraan wordt dan de voorwaarde gekoppeld dat de andere woning een gebruiksoppervlakte heeft van ten minste 70 m². Op die manier wordt voorkomen dat woningen van 100 m² in meer dan twee woningen worden gesplitst.
Lid 4
Dit lid bepaalt dat het gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte, dat niet bedoeld is voor het uitoefenen van een beroep- of bedrijf aan huis, verboden is om overlast voor naburige percelen te voorkomen.
Artikel 9 Algemene bouwregels
Lid 1
Dit lid bevat de algemene bouwregels die van toepassing zijn binnen het omgevingsplan en dienen als basis voor alle bouwactiviteiten. Indien er meerdere bouwregels van toepassing zijn op een bepaalde locatie, moeten alle relevante regels worden nageleefd om ervoor te zorgen dat de bouwactiviteiten voldoen aan de geldende voorschriften.
Lid 2
Bouwactiviteiten zijn alleen toegestaan als ze passen binnen de toegestane functies en activiteiten zoals beschreven in de regels van het omgevingsplan. Dit betekent dat elke bouwactiviteit moet worden beoordeeld op basis van de geschiktheid voor de beoogde functie en activiteit, om ervoor te zorgen dat de bouw in overeenstemming is met de planologische doelstellingen.
Lid 3
Bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd onder bepaalde voorwaarden. Zo mogen bijbehorende bouwwerken maximaal 50% van het achtererfgebied beslaan, met specifieke hoogte- en dieptebeperkingen. Erfafscheidingen mogen variëren in hoogte afhankelijk van hun locatie. Voor vrijstaande en geschakelde woningen gelden minder beperkingen voor erfbebouwing
Lid 4
Dit lid bepaalt dat, in afwijking van de geometrie, ondergeschikte bouwwerken zijn toegestaan buiten de functiegrenzen en activiteitgrenzen, zonder dat de planologische structuur wordt verstoord. Deze regels zorgen ervoor dat functionele en technische toevoegingen aan gebouwen mogelijk zijn zonder de visuele en ruimtelijke impact op de omgeving te vergroten.
Artikel 10 Wonen
Dit artikel bevat de regels ten aanzien van het bouwen van woningen.
Artikel 11 Bouwregel verblijfsgebied
Dit artikel bevat de regels ten aanzien van het bouwen van voorzieningen, bouwwerken geen gebouw zijnde, bedoeld binnen het verblijfsgebied. Deze regels zijn in aanvulling op artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 12 Voorwaardelijke verplichting waterberging
Dit artikel bepaalt dat binnen 12 maanden na oplevering van de woningbouw, ter plaatse van de genoemde aanduiding, in de realisatie en instandhouding van waterberging wordt voorzien overeenkomstig het aangegeven percentage.
Artikel 13 Voorwaardelijke verplichting geluid
Dit artikel bepaalt dat het in gebruik nemen van geluidgevoelige gebouwen alleen is toegestaan indien wordt voldaan aan de standaardwaarde conform art. 5.78t Bkl. Als niet kan worden voldaan dient te worden afgeweken van deze standaardwaarde. Het afwijken van deze standaardwaarde en daarmee het verkrijgen van een omgevingsvergunning, kan alleen als wordt voldaan aan paragraaf 5.1.4.2a.5 Bkl en het gemeentelijk geluidbeleid.
Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
In dit artikel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
Artikel 15 Overige regels
Dit artikel ziet erop toe dat er voldoende parkeerplaatsen, samen met ruimte voor het laden en lossen van goederen, worden gerealiseerd binnen het plangebied bij de oprichting, uitbreiding of wijziging van een bouwwerk of een verandering van gebruik.
Artikel 16 Overgangsrecht
Dit artikel bevat standaard overgangsrecht voor bouwen en gebruik.
Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In onderstaande tabel staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het omgevingsplan. In bijlage 1 is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader.
| Beleidsdocument | Beleidsuitgangspunt | Vertaling in het bestemmingsplan |
| Rijksbeleid | ||
| Nationale omgevingsvisie (NOVI) | Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI wil het Rijk een langetermijnvisie geven op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het betreft hier een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving, groot en veelzijdig en vaak met elkaar verweven. Het is een nationale visie die zelfbindend is voor het Rijk. De aanpak van de NOVI gaat uit van de nationale belangen die in de leefomgeving aan de orde zijn, inclusief de opgaven die daaruit zijn afgeleid. Waar op deze opgaven een geïntegreerde aanpak noodzakelijk is, geeft de NOVI richting. Op andere onderwerpen wordt naar sectoraal beleid verwezen. De NOVI is continu aanpasbaar. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze prioriteiten worden beleidskeuzes gemaakt. De vier prioriteiten zijn: I. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; II. Duurzaam economisch groeipotentieel; III. Sterke en gezonde steden en regio's; IV. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. | Het voornemen past binnen de ambities en maatregelen zoals gesteld in de NOVI. |
| Instructieregels Rijk (AMVB's) | Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is onder de Omgevingswet gewijzigd in de Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's). In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan de rijksinstructieregels. De hoofdonderwerpen van deze regels zijn: Waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2 Bkl); Beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3 Bkl); Beschermen van de gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4 Bkl), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit; Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 5.129g Bkl); Het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6 Bkl) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden; Het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7 Bkl), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën; Het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8 Bkl). |
Op basis van voorliggende motivering kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de uitgangspunten uit het Bkl. |
| Instructieregel Bkl | Ladder voor duurzame verstedelijking | Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en vanuit bestaand beleid en het addendum voldoende aangetoond kan worden dat er een nut en noodzaak is om het woonprogramma mogelijk te maken. |
| Rijk-Regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM) | Binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is het Rijk-Regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM) aangewezen als gebiedsontwikkeling van nationaal belang. Belangrijkste doelstelling is het mogelijk maken van een drievoudige schaalsprong in het gebied met betrokken overheden: woningbouw, infrastructuur en ecologische verbindingen. Het doel is om meer dan 60.000 nieuwe woningen te bouwen, 100.000 extra arbeidsplaatsen te realiseren, de bereikbaarheid van de regio Amsterdam-Almere te verbeteren en het Markermeer en IJmeer tot groot natuur- en recreatiegebied te ontwikkelen. Het gebied moet een internationaal concurrerende Europese topregio worden. | Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de uitgangspunten en opgave zoals opgenomen in het RRAAM. |
| Proviciaal en regionaal beleid | ||
| Omgevingsvisie FlevolandStraks | De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst. | Aangetoond is dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie. |
| Omgevingsprogramma Flevoland (2019) | Het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving is gebundeld in één programma. | De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsprogramma Flevoland (2019). |
| Omgevingsverordening Flevoland (2022) | In de Omgevingsverordening zijn de regels weergegeven welke de provincie heeft opgesteld voor het grondgebied. De verordening vloeit voort uit de omgevingsvisie. | Het voorliggende planvoornemen is in lijn met de Omgevingsverordening Flevoland. |
| RO Visie Werklocaties Flevoland 2015 | Provinciale regelgeving voor de fysieke leef[omgeving is opgenomen in de omevings- verordening. Voor de ruimtelijke economie geldt op dit moment nog dat de RO Visie Werklocaties Flevoland 2015 leidend is. Hierin staat beschreven wat nodig is om te komen tot sterke werklocaties met toekomstwaarde in de provincie Flevoland. Belangrijkste redenen voor deze visie zijn: Er is sprake van een nieuwe realiteit: de afgelopen decennia is Flevoland sterk gegroeid. In de toekomst is de vraag echter minder groot dan in de Visie Werklocaties Flevoland 2030+ in 2010 werd verwacht. Daarnaast is sprake van een kwalitatief andere vraag. Hierdoor beantwoordt het aanbod van nu regelmatig niet meer aan de vraag van vandaag en morgen. Met deze visie wordt ingespeeld op deze nieuwe realiteit. Recent (2023) is het Nieuw Economisch Beleid vastgesteld. Een van de uitwerkingen is de ontwikkeling van het zogenoemde spoor 4 – ruimtelijk economische ontwikkeling. Mogelijk zal als gevolg van vaststelling (begin 2024) van dit spoor aanpassingen of een update volgen van de RO Visie Werklocaties Flevoland 2015. |
Het voorliggende planvoornemen is in lijn met de RO Visie werklocaties en speelt in op de gewijzigde markt van werklocaties. Voorliggend plan houdt rekening met de gedeeltelijke omkleuring van bedrijventerrein Twentsekant. In 2019 heeft de gemeenteraad van Almere een motie aangenomen om te onderzoeken of het bestemde bedrijventerrein, dat niet is gerealiseerd, gedeeltelijk kan worden omgezet naar woningbouw. De marktvraag naar bedrijvigheid was/ is minder groot dan het aanbod. Daarnaast is er een grote vraag naar woningen. Bij het raadsvoorstel is ook een motie aangenomen, waarbij het college is verzocht om zoveel mogelijk (betaalbare) woningbouw op Twentsekant mogelijk te maken. Naar aanleiding van deze motie heeft het college een ruimtelijke verkenning uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat circa 1.400 woningen gecombineerd kunnen worden met bruto circa 37 hectare bedrijventerrein ten behoeve van een regulier werkmilieu. De gemeenteraad heeft in 2021 de projectopdracht Twentsekant met ruimtelijke verkenning vastgesteld. In 2023 is het tweede addendum op het ontwikkelingsplan Almere Hout Noord gemaakt, dat op 4 april 2024 door de gemeenteraad is vastgesteld. In dit ontwikkelingsplan is de bruto circa 37 hectare bedrijventerrein gehandhaafd. Voorliggend plan blijft buiten de grenzen van die bruto circa 37 hectare gronden bedrijventerrein en voorziet niet in een transformatie van het te behouden bedrijventerrein. |
| MRA Bedrijventerreinenstrategie | Bedrijventerreinen spelen een belangrijke rol in de economie van de Metropoolregio Amsterdam (MRA), maar ze staan onder druk. De terreinen zijn goed voor een kwart van de werkgelegenheid in de regio en kunnen een essentiële rol spelen bij de grote transitieopgaven, zoals de energietransitie, circulaire economie en vergroening van de leefomgeving. De strategie is opgebouwd langs zes lijnen, waarbij veel nadruk ligt op de aandacht voor het beschermen en beter benutten van bestaande bedrijventerreinen, in combinatie met een inzet op de groei van de ruimte voor deze terreinen. In de strategie is onder meer opgenomen dat gemeenten en provincies afspreken om nieuwe transformatieplannen regionaal af te stemmen. Daarnaast blijft ruimte nodig voor nieuwe bedrijventerreinen om te kunnen voorzien in de behoefte. |
Het voorliggende plan is in lijn met de MRA Bedrijventerreinenstrategie. Er is rekening gehouden met de gedeeltelijke omkleuring van het bedrijventerrein Twentsekant. In de strategie is al rekening gehouden met de gedeeltelijke omkleuring en de te behouden bruto circa 37 hectare. Het voorliggende omgevingsplan blijft buiten die plangrenzen en raakt het harde planaanbod, zoals opgenomen in de MRA- bedrijventerreinenstrategie, niet. Er is dus geen sprake van verlies aan bedrijventerreinen. |
| Gemeentelijk beleid | ||
| Ruimtelijke ontwikkeling | ||
| Omgevingsvisie Almere 2017 | De visie gaat uit van behoud van de moderne tuinstad met stadsdelen in groen-blauw netwerk maar wil ook uitdagingen aangaan op basis van 2 principes: organische groei en adaptief beleid. Er zijn vier uitgangspunten: 1. Ontwikkel en onderhoud het goede. 2. Naar een growing green city. 3. Onderscheidende positie in metropolitaan netwerk. 4. Uitnodiging aan iedereen om met goede initiatieven te komen die passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur: polderlaag (water, cultuurhistorie, natuur), netwerklaag (infrastructuur, duurzame energie) en stedelijke laag (wonen, werken, voorzieningen. Hierbij moet met diverse reserveringen rekening worden gehouden. |
Onderhavig planvoornemen is in lijn met de omgevingsvisie Almere (2017). |
| Toekomstvisie Almere 2050 | De toekomstvisie beschrijft hoe Almere zich ook de komende jaren blijft ontwikkelen tot een veerkrachtige, gezonde, diverse en aantrekkelijke stad. Zowel voor de stad en haar inwoners zelf, voor Flevoland én als onderdeel van een blijvend sterke metropoolregio. De visie is gestoeld op de kernkwaliteiten van Almere en er is nadrukkelijk aandacht voor de opgaven in de stad die er al is voor sociaal-maatschappelijke ontwikkeling en de woningbouwopgave. | Het planvoornemen is in lijn met de Toekomstvisie Almere 2050. |
| Woonvisie 2020 - 2030 Thuis in Almere | Almere is een stad, die aantrekkelijk wil zijn voor alle doelgroepen; wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen. Ontwikkeling van de stad gebeurt aan de hand van het volgende principe: 'Ontwikkel Almere als een groene, voor iedereen bereikbare, meerkernige stad waar je betaalbaar kunt wonen. Een stad waar een grote diversiteit is aan manieren van wonen en soorten woningen, met ruimte voor experimenten, voor bijzondere woonvormen, voor eigen initiatief en waar wordt gewoond in gemengde wijken.' Daarbij worden de volgende principes gehanteerd: - Almere is een stad voor iedereen; - Almere is een stad van kwaliteit en gericht op de toekomst. |
De ontwikkeling in dit plan is passend binnen de Woonvisie 2020 - 2030 Thuis in Almere. |
| Visie werklocaties Almere 2022 | Met dit beleidskader geeft het college aan welke soorten werklocaties er in Almere nodig zijn voor bedrijven om zich te vestigen, om te groeien en voor de gewenste werkgelegenheid kunnen zorgen. Het gaat vooral om ruimte bieden aan de vraag naar nieuwe werklocaties, gericht op ontmoeting en interactie, zoals het stadscentrum. Het is belangrijk dat de bestaande werklocaties hun werkfunctie houden voor de werkgelegenheid van Almeerders. Die werkfunctie stond op verschillende plaatsen in Almere onder druk doordat op sommige locaties de werkfunctie veranderde, bijvoorbeeld van werken in wonen. In de nieuwe Visie Werklocaties Almere staat waar deze verandering wel en niet mogelijk is. |
In de visie is rekening gehouden met de gedeeltelijke omkleuring van het bedrijventerrein Twentsekant naar wonen. Daarmee is het plan passend binnen de uitgangspunten van de Visie werklocaties Almere 2022. |
| Welstandsnota Almere 2018 | Welstandstoezicht voor: - het groenblauwe raamwerk; - de hoofdstructuur; - de centrumgebieden; - bijzondere gebieden; - etalagegebieden; - reclame. |
Het plan is in lijn met de Welstandsnota 2018. |
| Energievisie | In de Energievisie beschrijft de gemeente Almere haar ambities en de doelstellingen voor het duurzaamheidsbeleid voor de komende jaren en geeft richting aan de duurzame ontwikkeling van de stad. |
De beoordeling van water, klimaatadaptatie en duurzaamheid vindt plaats in de paragrafen 5.12 t/m 5.15 van deze motivering. Voorliggend planvoornemen is in lijn met de Energievisie. |
| Bereikbaarheid en mobiliteit | ||
| Nota parkeernormen | Per 1 juli 2014 is de relatie tussen bestemmingsplan en de gemeentelijke bouwverordening komen te vervallen. Door te kiezen voor een Nota Parkeernormen en deze middels een paraplubestemmingsplan van toepassing te verklaren voor alle bestemmingsplan in Almere, wordt geborgd dat in heel Almere met dezelfde parkeernormen wordt gewerkt. | Voorliggend planvoornemen is in lijn met de Nota Parkeernormen 2020. |
| Integrale laadvisie gemeente Almere (2023-2025) | In de integrale laadvisie gemeente Almere beschrijft de gemeente haar ambities en doelstellingen voor de laadinfrastructuur. Daarbij is dit document een herziening van de uitvoeringsregels voor laadinfrastructuur uit 2016. | Voorliggend planvoornemen is in lijn met de Integrale laadvisie van de gemeente Almere. |
| Groene stad en water | ||
| Visie Ecologie | In de Visie Ecologie 2020 is de Ecologische structuur van Almere vastgelegd. Daarnaast zijn acht concrete doelen opgenomen: inzetten op voorlichting en educatie over natuur, aanmoedigen natuurinclusief ontwikkelen en beheren, ontwikkelen van groene tuinen, vergroten oppervlak en kwaliteit natuur, inzetten op ecologische verbindingen, ruimte geven voor tijdelijke natuur, realiseren van donkere gebieden en diversifiëring van groen. De kansen voor natuur binnen stedelijk gebied zullen zoveel mogelijk worden benut. Het gaat hier bijvoorbeeld om de invulling van de kleinschalige (blauw-)groenstructuur en voorzieningen aan bebouwing: vegetatiedaken, gevelbegroeiing, stenen en dakpannen met nestgelegenheid voor vogels en vleermuizen. | Het planvoornemen is in lijn met de Visie Ecologie. |
| Nota Kleur aan Groen 2014 | Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere. Het plangebied ligt buiten het raamwerk. | Voorliggend planvoornemen is in lijn met Nota Kleur aan Groen 2014. |
| Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017) | Dit plan is een samenhangende visie voor alle wateraspecten, opgesteld door gemeente en waterschap met meerdere betrokkenen. De ambitie is om Almere verder te versterken als een 'stad van het zuiverste water': een ondernemende, veelzijdige waterstad. Vanuit vier doelstellingen wordt daarom gewerkt aan: slim waterbeheer, een aantrekkelijke waterstad, levend water (biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier), een stad zonder afval(water). | Voorliggend planvoornemen is in lijn met het Waterplan. |
Kader
Voor het berekenen van de parkeeropgave voor maximaal 639 woningen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. De volledige berekening is meegenomen in bijlage 2.
| Veld | Parkeerbehoefte |
| 1 | 83 |
| 2 | 83 |
| 3 | 28 |
| 4 | 88 |
| 5 | 65 |
| 6 | 77 |
| 7 | 69 |
| 8 | 92 |
| 9 | 61 |
| 10 | 53 |
| 11 | 61 |
| 12 | 54 |
| 13 | 58 |
| Totaal | 872 |
In totaal zijn er 872 parkeerplaatsen benodigd. Het totaal aantal plekken dat is opgenomen in het plan bedraagt 877. Hiermee is sprake van een passende parkeerbalans.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
Kader
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Beoordeling
Op dit moment bevinden zich geen woningen, bedrijven of andere functies in het plangebied. Om deze reden is in de huidige situatie de verkeersgeneratie 0 motorvoertuigbewegingen (mvt) per werkdag.
De plansituatie is de autonome situatie inclusief de ontwikkeling van maximaal 639 woningen. Deze is met een berekening van de verkeersgeneratie op basis van CROW-kencijfers bepaald. De verkeersgeneratie van de woningen op basis van CROW-kencijfers is theoretisch gezien maximaal 4.478 mvt/weekdag. Voor de berekening hiervan wordt verwezen naar bijlage 2.
Conclusie
In de huidige situatie genereert het plangebied 0 motorvoertuigen per werkdag. Op basis van het verkeersmodel en de berekening in bijlage 2 genereert het programma maximaal 4.478 motorvoertuigbewegingen per dag.
Algemeen
De huidige kaders voor verkeer en vervoer worden gevormd door de Mobiliteitsvisie Almere 2020-2030: Verder bouwen op de sterke basis die Almere heeft (2020). Het beleid geldt voor heel Almere. Concreet voor het plangebied en Nobelhorst zijn de volgende twee pijlers belangrijk:
In de Mobiliteitsvisie wordt Nobelhorst ook genoemd in relatie tot de twee onderstaande punten:
Het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer worden in Almere gestimuleerd. In Nobelhorst zorgt de excentrische ligging, de nabijheid van de snelweg en de afstand tot voorzieningen er echter wel voor dat de rol van de auto belangrijk is.
Autobereikbaarheid
Nobelhorst ligt aan de rand van Almere, dicht bij de A6. Vanuit de ontwikkellocatie duurt het 3 minuten om de A6 te bereiken. Vanuit de ontwikkellocatie zijn steden zoals Utrecht en Amsterdam binnen drie kwartier te bereiken zie figuur 5.1.
Figuur 5.1 Autobereikbaarheid in 45 minuten vanuit het plangebied
De berekende verkeersgeneratie (4.478 motorvoertuigen per weekdag) moet op de hoofdontsluiting worden afgewikkeld richting de Grote Denkersdreef. Van daaruit kan verkeer richting Almere centrum of via de snelweg naar andere stadsdelen.
Afwikkeling van het autoverkeer
De oorsprong van de ontsluitingsstructuur ligt in het bestemmingsplan Almere Hout Noord uit 2014. Destijds werd al geconstateerd dat in het hoogste verkeersscenario voor 2030 (met een maximale detailhandelszone en regulier programma Nobelhorst/Twentsekant en volledige ontwikkeling Oosterwold) het verkeer met deze structuur voldoende afgewikkeld kon worden richting de A6. Mede op basis van dit bestemmingsplan is deze ontsluiting grotendeels tot stand gekomen.
Voor dit omgevingsplan voor bouwveld 18 is de beoogde ontsluiting nog steeds toereikend om de verkeersgeneratie veilig en soepel af te wikkelen. De onderstaande ontsluitingsstructuur (figuur 5.2) is recentelijk in verschillende varianten van het verkeersmodel (nr.‘2040_Denkersdreef_Auto_V1 t/m V19) doorgerekend mede ten behoeve van het ontwikkelingsplan. Dit heeft onder meer geleid tot keuzes voor verkeerslichten of rotondes.
Daaruit is mede naar voren gekomen dat het wenselijk is dat het resterende bedrijventerrein Twentsekant idealiter niet langer ontsloten wordt op de J.H. van 't Hofflaan. Er is een aantal (hoofd)varianten onderzocht op de haalbaarheid en inpasbaarheid van het realiseren van een aparte op- en afrit voor het bedrijventerrein Twentsekant, inclusief een zelfstandige verkeersstructuur, zodat het vrachtverkeer voor Twentsekant niet mengt met het woonverkeer afkomstig vanuit het plangebied.
Tot slot worden er gesprekken gevoerd met Rijkswaterstaat over voldoende toekomstige doorstroming en capaciteit van afrit 6 van de A6, waar de Grote Denkersdreef aansluit op de Tussenring en parallelbaan A6.
Figuur 5.2 Ontsluiting van het plangebied. Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan
Fietsbereikbaarheid
Voor woon-werkverkeer per fiets wordt een reistijd van circa 30 minuten als acceptabel ervaren. Met een gewone fiets kan hiermee een afstand van circa 7,5 km afgelegd worden. Met de opkomst van de e-bike wordt deze afstand vergroot tot circa 15 km. Figuur 5.3 en 5.4 tonen de afstanden die met een gewone fiets en e-bike binnen 30 minuten vanaf het plangebied bereikt kan worden.
Figuur 5.3 Reisafstand per fiets in ca. 30 min
Figuur 5.4 Reisafstand per e-bike in ca. 30 min
Zoals te zien kan Almere en omgeving (grotendeels) bereikt worden binnen het half uur. Ook kan het treinstation van Almere bereikt worden vanwaar de reis ook verder met OV voortgezet kan worden. Ook is de omgeving fietsvriendelijk ingericht. Daarmee is de fiets een waardig alternatief voor de auto om naar Almere stad te gaan. Dit past bij het uitgangspunt van het plan om fietsen (en wandelen) te stimuleren.
Figuur 5.5 Typering van de verschillende fietsverbindingen. Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan
Openbaar vervoer
Bij een concurrerende reistijd van OV ten opzichte van de auto (maximaal factor 1,5 langer) is het OV een acceptabel alternatief. Dit is de zogenaamde 'vf-factor', de concurrentiekracht (auto-OV) uitgedrukt in de reistijdverhouding (Bron: ASVV, 2012). Tevens betekent dit dat werknemers maximaal 75 minuten reistijd accepteren om naar hun werk te reizen ('BREVER wet').
Figuur 5.6 Busbereikbaarheid van het plangebied (Nobelhorst) in 45 min
Figuur 5.6 toont de bereikbaarheid met de bus in de omgeving van het plangebied. De frequenties van de buslijn is 8 keer per uur in de spits en 4 keer per uur in de daluren. Het duurt circa 18 minuten om in Almere centrum te komen. Hiermee is de ov-verbinding voor dit gebied richting de stad Almere een redelijke verbinding.
Voor locaties buiten Almere loopt de reistijd sterk op en vormt het openbaar vervoer geen waardig alternatief.
Tijdens de vaststelling van het tweede addendum is een amendement aangenomen dat vraagt om meerdere varianten t.a.v. de busverbinding in fase 5 te onderzoeken. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2025 afgerond. De conclusie van dit onderzoek luidt dat de totale reistijd van de varianten niet of nauwelijks beter is dan de geplande situatie uit het ontwikkelingsplan uit 2010. Wel liggen de kosten van de varianten aanzienlijk hoger. Om deze reden worden de voorgestelde varianten niet overgenomen en blijft de OV-verbinding uit 2010 in stand. Dit betekent dat de bewoners en bezoekers van bouwveld 18 gebruik kunnen maken van de bushalte aan de Nobellaan. Om de route van en naar deze halte aantrekkelijker te maken wordt de fietsstallingscapaciteit bij de bushalte Marie Curielaan vergroot. De raad is hierover op 13 mei 2025 middels een raadsbrief over geïnformeerd.
Onderstaande afbeelding toont de ambitie ten aanzien van openbaar vervoer in Nobelhorst conform het ontwikkelingsplan uit 2010.
Figuur 5.7 Openbaar vervoer in Nobelhorst conform het ontwikkelingsplan uit 2010
Ten aanzien van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Kader
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten 'geluid', 'geur', 'stof' en 'gevaar', waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt. In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm.
Figuur 5.8: Richtafstanden (bron: VNG)
Beoordeling
In deze paragraaf wordt beschreven, wat de consequenties zijn voor een verantwoorde inpassing van de woningen in relatie tot de geplande bedrijvigheid. Hiervoor is in februari 2023 door de gemeente Almere advies uitgebracht. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het feit dat het winkelvoorzieningencluster en de Montessoricampus (MCA), als mogelijk milieubelastende functie, tevens impact hebben op het woon- en leefklimaat van de toekomstige woningen.
Uitgangspunten
Voor de woningen van bouwveld 18 geldt een gecorrigeerde richtafstand van 50 meter tot (de bedrijven op) het bedrijventerrein. Hieraan wordt voldaan, de dichtstbij gelegen woningen liggen op circa 90 m (zie onderstaande figuur). Voor de Montessoricampus en het voorzieningencluster geldt een gecorrigeerde richtafstand van respectievelijk 30 en 10 m. Hieraan wordt voldaan, de dichtstbij gelegen woningen liggen op ca. 70 m. Daarmee is voldoende aannemelijk dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het plangebied.
Figuur 5.9 Richtafstanden bouwveld 18 ten opzichte van de omgeving
Conclusie
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
De maatschappelijke doelen van de Omgevingswet zijn het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Externe veiligheid gaat daarbij over de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen bij een milieubelastende activiteit (mba) en over vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor, weg, water en buisleiding. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), een uitvoeringsbesluit van de Omgevingswet, geeft de hoofdlijnen voor de beoordeling voor de omgang met omgevingsveiligheid.
Binnen de omgevingsveiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt. Aansluitend worden ander belangrijke begrippen toegelicht.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die 24 uur per dag op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. De bescherming die binnen deze contouren geboden moet worden is afhankelijk van de kwetsbaarheid van de functies in de gebouwen en locaties. Bijlage VI van het Besluit kwaliteit leefomgeving maakt onderscheid in zeer kwetsbare functies zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven, kwetsbare functies zoals woningen, en beperkt kwetsbare functies zoals kleine kantoren en werkplaatsen.
Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe (zeer) kwetsbare gebouwen gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare gebouwen geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een standaardwaarde. Dat betekent dat die functies in principe niet zijn toegestaan, maar dat het bevoegd gezag met een goede motivering mogelijk kan afwijken.
Aandachtsgebieden en groepsrisico (GR)
Vanaf het van kracht worden van de Omgevingswet bestaan er, voor toen bestaande risicovolle mba's, van rechtswege aandachtsgebieden langs of rondom een risicovolle mba. In bijlage VII van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt – voor de daarin aangewezen risicobronnen – een vaste afstand voor deze aandachtsgebieden gegeven, of is aangegeven dat deze aandachtsgebieden berekend moeten worden. Een aandachtsgebied is een gebied waarbinnen personen in een gebouw onvoldoende beschermd kunnen zijn tegen de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen. De Omgevingswet kent drie soorten aandachtsgebieden:
Binnen een aandachtsgebied moet de gemeente in het omgevingsplan beschouwen hoe groepen mensen beschermd worden en of deze bescherming afdoende is (artikel 5.15 Bkl). Een gemeente kan daarbij gebruik maken van een groepsrisicoberekening om de rekenkundige hoogte van het groepsrisico te bepalen.
Kans en effect
Een aandachtsgebied markeert het gebied waarbinnen het effect van een incident met gevaarlijke stoffen het meest nadrukkelijk optreedt. De omvang van een aandachtsgebied zegt niets over de kans op een incident. Het aandachtsgebied langs de Betuweroute is bijvoorbeeld even breed als het aandachtsgebied langs een spoorlijn waarover maar weinig gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De plaatsgebonden risicocontour, de contour die de kans op een incident ruimtelijk weergeeft, is langs de Betuweroute echter vele meters breder dan bij een spoorlijn met weinig vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voorschriftengebieden
Aandachtsgebieden zijn geïntroduceerd om een betere communicatie over de ruimtelijke impact van incidenten met gevaarlijke stoffen mogelijk te maken. Binnen een brand- en explosieaandachtsgebied moet een gemeente voorschriftengebieden aanwijzen als het omgevingsplan zeer kwetsbare functies toestaat . Als het omgevingsplan geen zeer kwetsbare functies toestaat, maar enkel kwetsbare of beperkt kwetsbare functies, kán een gemeente een voorschriftengebied aanwijzen. Binnen een voorschriftengebieden gelden er bij nieuwbouw aanvullende bouwkundige eisen, conform artikel 4.90 tot en met 4.96 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
Deze bouwkundige eisen gelden niet voor de bestaande bebouwing of bij verbouw.
Attentiegebieden
Aandachtsgebieden zijn gebieden waar personen binnenshuis onvoldoende bescherming kunnen hebben in geval van een incident met gevaarlijke stoffen. Omdat personen niet enkel binnen verblijven hanteren Veiligheidsregio's deze zogenaamde attentiegebieden, met als doel om binnen deze gebieden te toetsen hoe de veiligheid voor personen in de open lucht geoptimaliseerd kan worden.
Brzo-bedrijven zijn Seveso-bedrijven geworden
De zwaardere risicovolle bedrijven zijn in lijn met de Europese regelgeving aangewezen als Seveso-bedrijven (voorheen was de Nederlandse benaming: Brzo-bedrijf). Op onderdelen verschilt het wettelijk kader van Seveso-bedrijven van dat van andere milieubelastende activiteiten (mba). Voor Seveso-bedrijven geldt eenzelfde normering van het plaatsgebonden risico en gelden ook aandachtsgebieden.
Beoordeling
De rijksweg A6 heeft een 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour van 0 meter. Er wordt daarmee automatisch voldaan aan de grens- en standaardwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico zoals opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Bkl.
Het plangebied ligt buiten het brand-, explosie- en gifwolkaandachtsgebied van de snelweg (zie onderstaand figuur). Hiermee wordt voldaan aan de artikelen over aandachtsgebieden en groepsrisico.
Figuur 5.10 Externe veiligheid kaart met veiligheidscontouren. Het plangebied ligt buiten deze contouren
Voor het noordelijk deel van het plangebied is advies ingewonnen bij de brandweer (oktober 2023). Dit advies is opgenomen in bijlage 3 bij deze motivering. De brandweer adviseert het volgende:
Voor het totale plangebied wordt aan de Veiligheidsregio en brandweer als overlegpartners nog een totaal advies gevraagd. Hierin wordt verzocht het volledige plangebied nog een keer integraal te beoordelen.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande zijn er geen belemmeringen te verwachten voor het aspect omgevingsveiligheid.
Kader
Ingevolge de Omgevingswet dient voor het opstellen van een omgevingsplan rekening te worden gehouden met het geluid door wegen op geluidgevoelige gebouwen. Hierbij dient te worden beoordeeld in hoeverre het geluideffect aanvaardbaar is en daarmee, vanuit optiek van geluid, sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Om de aanvaardbaarheid van het geluid te kunnen beoordelen, zijn in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) waarden en eisen opgenomen ten aanzien van het geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw.
Indien wordt voldaan aan de standaardwaarde, is het geluid aanvaardbaar en de kans op gezondheidsschade klein. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen, tot ten hoogste de grenswaarde. Deze waarden zijn opgenomen in onderstaande tabel. De standaardwaarde voor het geluid is opgenomen in artikel 5.78t en in 5.78u.
Tabel: Standaardwaarde en grenswaarde geluidgevoelige gebouwen (tabel 5.78t en tabel 5.78u)
De waarden in bovenstaande tabel zijn alleen van toepassing op verharde gemeentewegen en waterschapswegen zonder productieplafond, met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal als kalenderjaargemiddelde (artikel 5.78 lid 1 onder c van het Bkl).
Indien de standaardwaarde wordt overschreden, kan het gebouw alsnog worden toegestaan. Het besluit om meer geluid aanvaardbaar te achten dan de standaardwaarde moet voldoen aan de eisen uit de instructieregels. Deze instructieregels zijn opgenomen in artikel 5.78u t/m 5.78 ad Bkl. Hierbij dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan (artikel 5.78u Bkl):
Hierbij geldt dat geluidbeperkende maatregelen zoals hierboven genoemd, in aanmerking worden genomen als die financieel doelmatig zijn en daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan. Indien niet aan de standaardwaarde kan worden voldaan, dient ook het gecumuleerd geluid te worden beoordeeld.
De berekening van het gecumuleerde geluid houdt rekening met de verschillen in hinderlijkheid tussen verschillende soorten geluid. Deze rekenmethode is opgenomen in artikel 3.25 van de Omgevingsregeling. Het gecumuleerde geluid (Lcum) wordt niet aan een normenkader getoetst, het gecumuleerde geluid geeft inzicht in de geluidkwaliteit bij de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Het bevoegd gezag beoordeelt mede aan de hand van het gecumuleerde geluid op de gevel(s) of en in welke mate het verantwoord is de afwegingsruimte boven de standaardwaarde te benutten. In deze afweging worden de omstandigheden en belangen gewogen.
Naast het gecumuleerde geluid dient eveneens het gezamenlijk geluid berekend te worden, indien de standaardwaarde wordt overschreden. Het gezamenlijk geluid is het geluid van de verschillende geluidbronnen tezamen op de gevel. Het geluid van de aanwezige geluidbronnen, worden ongewogen bij elkaar opgeteld, zonder correcties voor verschillen in hinderlijkheid. Het gezamenlijk geluid wordt gebruikt om de binnenwaarde van het geluidgevoelig gebouw te waarborgen.
Beoordeling
In bijlage 4 bij deze motivering is een akoestisch onderzoek opgenomen (vrije veld berekening). De bevindingen zijn als volgt.
Het plangebied Nobelhorst Bouwveld 18 is gesitueerd binnen de geluidaandachtsgebieden van rijkswegen (A6 en A27) en gemeentewegen (Enrico Fermistraat en Grote Denkersdreef). De verkaveling van het nieuwe woongebied is nog niet (definitief) bekend. Het betreft een globaal plan waarbij woningbouw op de locatie wordt mogelijk gemaakt.
Het te verwachten geluid van de omliggende wegen is aan de hand van geluidscontouren bepaald en beoordeeld. Omdat de inrichting van het plangebied nog niet bekend is, is het geluid van de aan te leggen 30 km/uur-wegen (woonstraten) in dit onderzoek niet beoordeeld.
Bij opstellen van het stedenbouwkundig plan en/of de verkaveling wordt het geluid van de 30 km/uur-wegen ook in acht genomen en wordt geborgd dat bij de woningen van het plan zal worden voldaan aan de voorwaarden van een Evenwichtige Toedeling van Functies Aan Locaties (ETFAL).
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat ten gevolge van de rijkswegen de standaardwaarde van 50 dB Lden aan de noordzijde van het plangebied wordt overschreden. De (maximale) grenswaarde van 60 dB Lden wordt niet overschreden.
Ten gevolge van de gemeentewegen wordt aan de oostzijde van het plangebied (Grote Denkersdreef) de standaardwaarde overschreden. Langs de noordzijde (Enrico Fermistraat) wordt op de plangrens juist voldaan aan de standaardwaarde. Binnen de grenzen van het plangebied wordt de grenswaarde nergens overschreden.
Voor reductie van het geluid van de Grote Denkersdreef kan de toepassing van geluidsbeperkende maatregelen worden overwogen. Gedacht kan worden aan het toepassen van een stillere wegdeksoort of de aanleg van afscherming (geluidsscherm of –wal).
Het al dan niet toepassen van geluidsbeperkende maatregelen dient te worden overwogen en afgewogen door de gemeente Almere (bevoegd gezag). Met of zonder maatregelen is realisatie van de nieuwe woningen in Nobelhorst Bouwveld 18, onder voorwaarden, mogelijk. Voor de woningen aan de randen van het plangebied dient gemotiveerd te worden afgeweken van de standaardwaarde. Dit is mogelijk omdat de grenswaarde niet wordt overschreden. De gecumuleerde waarde van geluid dient te worden beoordeeld op aanvaardbaarheid.
Bij de aanvraag van de/een omgevingsvergunning voor de nieuwe woningen dient middels akoestisch onderzoek te worden aangetoond of/hoe aan de voorwaarden uit het gemeentelijke geluidsbeleid kan worden voldaan. Zo dienen aanwezige buitenruimten en slaapkamers van de woningen met een afwijking van de standaardwaarde te worden gesitueerd aan de geluidsluwe zijde van de woning. Tevens moet middels onderzoek worden aangetoond dat de gevels van deze woningen kunnen voldoen aan de in het Bbl gestelde eisen ten aanzien van de minimale geluidwering van de gevels en het maximaal toelaatbare binnenniveau. Bij dat onderzoek dient te worden uitgegaan van de gezamenlijke waarde van geluid.
Samengevat volgt uit het akoestisch onderzoek dat woningbouw in Nobelhorst Bouwveld 18, vanuit het oogpunt van geluid, juridisch en (bouw)technisch gezien realiseerbaar is. In de regels van het plan moeten de aan de benodigde afwijking van standaardwaarde(n) verbonden voorwaarden worden vastgelegd. Daarmee wordt geborgd dat bij de nieuwe woningen van het plan kan worden voldaan aan de condities die passen bij een Evenwichtige Toedeling van Functies Aan Locaties (ETFAL).
Conclusie
Ten aanzien van geluid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de noodzakelijke voorwaarden stelt, zoals opgenomen in het onderzoek.
Kader
Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurwaarden (soorten, gebieden en/of houtopstanden). Er is daarom inzicht gewenst in de aanwezige beschermde natuurwaarden en de mogelijke effecten die op deze beschermde natuurwaarden kunnen optreden door de ontwikkeling.
Beoordeling
In september 2022 is er een ecologisch onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau Van der Goes en Groot. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5 bij deze motivering. Aanvullend wordt dit najaar nog een actualisatie van dit onderzoek uitgevoerd.
Gebiedsbescherming en stikstofdepositie
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is niet gelegen in een NNN-gebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is gelegen op circa 400 meter afstand. Er kunnen geen negatieve effecten door de plannen op het NNN-gebied optreden. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen dit netwerk.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ongeveer 5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, Eemmeer & Gooimeer Zuidoever, dat onder de Vogelrichtlijn valt. Er zijn nog zes andere Natura 2000-gebieden binnen een straal van 15 km, zoals de Lepelaarsplassen en Oostvaardersplassen. Het plangebied kan tijdelijke en permanente effecten veroorzaken tijdens zowel de realisatie- als gebruiksfase. Hoewel de Natura 2000-gebieden buiten het directe invloedsgebied van verdroging, geluid- en lichtvervuiling liggen, kunnen stikstofdepositie en de gevolgen daarvan, zoals vermesting en verzuring, niet volledig worden uitgesloten.
Gezien de afstand tot stikstofgevoelige habitattypen in de Natura 2000-gebieden en de voorgenomen werkzaamheden zijn effecten als gevolg van vermesting en verzuring door stikstofdepositie tijdens de realisatie- en gebruiksfase niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is door TAUW een AERIUS berekening uitgevoerd als onderdeel van een passende beoordeling. Deze is opgenomen in bijlage 6 bij deze motivering.
Deze passende beoordeling is opgesteld gelet op de mogelijke gevolgen voor de Natura 2000-plantoets van twee uitspraken van de Raad van State, de Rendac-zaak en de Amercentrale-zaak (ECLI:NL:RVS:2024:4923 (Rendac) en ECLI:NL:RVS:2024:4909 (Amercentrale)). Hierbij is de jurisprudentielijn over intern salderen in de Natura 2000-projecttoets gewijzigd.
Samenvattend gaan deze uitspraken over de Natura 2000-projecttoets (natuurvergunningenspoor), maar is de verwachting dat deze lijn in de nabije toekomst wordt doorgetrokken in de plantoets. Nu voor het voorliggende (TAM IMRO) omgevingsplan voor bouwveld 18 (voor wat betreft stikstof) intern wordt gesaldeerd met de beëindiging van bemesting van de agrarisch percelen in het plangebied, wordt zekerheidshalve het ‘intern salderen’ als een mitigerende maatregel beschouwd en de beoordeling van stikstof uitgevoerd in de vorm van een passende beoordeling (waarbij ook een toetsing aan het additionaliteitsvereiste hoort).
Er zijn twee berekeningen uitgevoerd (opgenomen in bijlage 6): zowel voor de combinatie van de aanlegfase en gebruiksfase in het vastgestelde maatgevende jaar (Q3 2028 tot Q3 2029), als een stikstofberekening voor de uiteindelijke beoogde gebruikssituatie na realisatie van het volledige plan.
In de stikstofberekeningen is intern gesaldeerd met de beëindiging van de bemesting op 13,19 ha agrarische gronden gelegen in het plangebied. Geconcludeerd is dat het additionaliteitsvereisteniet in de weg staat om dit gebruik dat onderdeel uitmaakt van de referentiesituatie als interne salderingsmaatregel in de passende beoordeling te betrekken.
Uit de stikstofberekeningen volgt dat per saldo geen sprake is van een toename in stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in omliggende Natura 2000-gebieden (de berekende stikstofdepositie is op geen enkel relevant hexagoon hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Uitgesloten is dan ook dat de natuurlijke kenmerken van deze Natura 2000-gebieden door het plan worden aangetast. Het plan kan in overeenstemming met het gebiedsbeschermingsrecht (artikel 10.24 lid 1 Bkl) worden vastgesteld.
Weidevogelgebieden
het gebied is niet begrensd als een bijzonder te beschermen weidevogelleefgebied of belangrijk weidevogelgebied. Er is geen negatief effect mogelijk op weidevogelleefgebieden, een andere toetsing is niet nodig.
Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden zijn negatieve effecten op beschermde gebieden op voorhand uit te sluiten.
Soortenbescherming
In het gebied Twentsekant wordt geen beschermde flora verwacht. Het plangebied wordt te intensief beheerd en is te voedselrijk om geschikt te zijn voor beschermde plantensoorten. Tevens is de bodem teveel gestoord en gewoeld.
Voor onderhavig planlocatie is gebleken, dat zich hier geen rugstreeppad, ringslang en eekhoorn bevinden. Ook beschermde amfibieën worden in het gebied niet verwacht. Wel is een bewoonde beverburcht aangetroffen (zie volgende afbeelding). Hierover vindt overleg met de provincie plaats en zal een ontheffing verleend worden.
In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli. Om de vestiging van broedende Oeverzwaluwen (cat 5b) in het plangebied te voorkomen, is het aan te bevelen om zandhopen af te vlakken voorafgaand aan het broedseizoen (vóór 1 maart).
Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
In het onderzoeksgebied kunnen beschermde grondgebonden zoogdieren voorkomen die zijn beschermd als ‘andere soort’. Het gaat om kleine marterachtigen en Boommarter. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten zijn, dient een omgevingsvergunning flora en fauna-activiteit te worden aangevraagd waarbij in een op te stellen ‘Activiteitenplan’ passende, mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgewerkt. Dit activiteitenplan wordt momenteel voor het gehele gebied opgesteld en uitgewerkt.
Er bevinden zich geen bomen of struiken in het projectgebied, die geschikt zijn voor nesten, holtes en spleten, waarin vleermuizen kunnen verblijven. Verblijfsplaatsen kunnen dan ook worden uitgesloten.
Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen dus gemakkelijk tijdelijk uitwijken. De planlocatie wordt niet gebruikt als vliegroute voor vleermuizen.
Conclusie
Ten aanzien van ecologie is het plan niet evident onuitvoerbaar. Er is geen sprake van effecten op gebieden (Natura 2000, NNN en/of beschermde houtopstanden). De zorgplicht en aanvullende onderzoeken, waaronder het activiteitenplan, moeten in acht worden genomen. In dat kader is een ecologisch werkprotocol opgesteld (Landschapsbeheer Flevoland, februari 2024) en een activiteitenplan voor de bever in de Kievitstocht (Landschapsbeheer Flevoland, augustus 2023). Daarnaast volgt nog een actualisatie van het ecologisch onderzoek uit 2022.
Kader
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de instructieregels opgenomen in het Bkl. Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Mede door het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is in de afgelopen jaren in Nederland de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd. Vanwege deze verbetering is het NSL na de inwerkingtreding van de Omgevingswet komen te vervallen.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit de artikelen 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties.
Aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51, lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. In enkele situaties moet de luchtkwaliteit altijd worden beoordeeld:
De gemeente Almere en het plangebied liggen niet binnen een aandachtsgebied.
Beoordeling
Op basis van de berekende verkeersgeneratie van het programma (toename van 4.478 mvt/weekdag, zie paragraaf 5.1.2 en bijlage 2) is onderzoek gedaan met de NIBM-tool. Met deze tool wordt inzichtelijk of het planvoornemen wel of "niet in betekende mate" een bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Onderstaande figuur toont aan dat het extra verkeer "niet in betekenende mate" is voor de luchtkwaliteit en dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het voorliggend plan is geen belemmering voor de luchtkwaliteit.
Kader
Het bodembeleid gaat over het voorkomen en wegnemen van bodemverontreiniging. Waar het bodembeleid eerder sterk gericht was op het saneren van bodemverontreiniging legt de Omgevingswet meer nadruk op het voorkomen van verontreinigingen en het beheren van bestaande verontreinigingen. Bij wijzigingen van activiteiten geldt dat de bodem geschikt moet zijn voor het beoogde gebruik. Dit kan betekenen dat een onderzoek moet worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit.
Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (artikel 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (artikel 5.89k Bkl, artikel IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).
Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het Aanvullingsbesluit Bodem en de activiteiten zijn opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal):
Beoordeling
Voor het noordelijk deel van het plangebied is advies ingewonnen bij de omgevingsdienst voor wat betreft de bodemkwaliteit en de geschiktheid ten behoeve van woningen. Uit het advies komt naar voren dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingswijziging (30 augustus 2023). Dit advies is opgenomen als bijlage 7 bij deze motivering.
Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Almere ligt het noordelijk deel van het plangebied in de functie industrie. In 2003 zijn op deze locaties zanddepots ingericht. Er hebben geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsgevonden. De locaties zijn braakliggend. Voor de boven- en ondergrond geldt ter plaatse de ontgravingsklasse en toepassingseis landbouw/natuur.
Het beoogde gebruik wijzigt van de functie industrie naar de functie wonen.
Voor het zuidelijk deel van het plangebied is de bodemkwaliteit afgewogen in het kader van het bestemmingsplan Almere Hout Noord. Op basis daarvan is woningbouw reeds toegestaan. Hiermee voldoet de bodemkwaliteit voor geheel veld 18 aan de eisen voor wonen.
Conclusie
Het beoogde gebruik moet in overeenstemming zijn met de toekomstige functie wonen. Bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
In bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet is de definitie van cultureel erfgoed opgenomen. Dit omvat monumenten, archeologische vindplaatsen, historische stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen, en ander cultureel erfgoed zoals beschreven in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet regelt het behoud en beheer van cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is verplicht om bij de belangenafweging de aspecten van historische (steden)bouwkunde en historische geografie te betrekken, zowel voor beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De gemeente kan lokale regels stellen over archeologisch onderzoek (artikel 5.130 lid 3, 4 en 5 Bkl). Dit kan de gemeente doen om archeologische monumenten in de bodem te beschermen of om ze deskundig te laten opgraven. Het archeologisch onderzoek kan verschillende vormen aannemen.
Beoordeling
Het plangebied vervangt een deel van het voormalige bestemmingsplan 'Almere Hout Noord'. Voor het plangebied geldt geen dubbelbestemming waarde Archeologie.
Op de archeologische beleidskaart Almere is te zien dat het hele plangebied archeologie vrij is (zie onderstaand figuur). Daarmee vormt archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.
Figuur 5.11 Archeologische waardering
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggend planvoornemen. Wel bestaat altijd de mogelijkheid dat tijdens werkzaamheden onverwachts archeologische resten worden aangetroffen (archeologische toevalsvondst). Dit moet onmiddellijk worden gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de resten gevonden worden, op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet en afdeling 19.2 van de Omgevingswet.
Kader
Onder erfgoed vallen cultureel erfgoed en werelderfgoed. Cultureel erfgoed bestaat uit rijksmonumenten, gemeentelijke- en provinciale monumenten en archeologische monumenten. De bescherming van erfgoed wordt geregeld in het Bal, de provinciale omgevingsverordening en het omgevingsplan.
Het Bal stelt onder andere regels aan rijksmonumenten. De provinciale omgevingsverordening stelt regels aan provinciale monumenten (zoals provinciale monumenten, molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen). In het omgevingsplan legt de gemeente de te beschermen gemeentelijke en provinciale monumenten vast. Bij het opstellen van het omgevingsplan moet de gemeente voldoen aan de instructieregels van het Rijk (paragraaf 5.1.5.5 van het Bkl).
Beoordeling
Na raadpleging van de Almeerse Cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het plangebied niet in een Post 65 wijk ligt. Voorafgaand aan een ruimtelijke ontwikkeling moet in een Post 65 wijk eerst een cultuurhistorische analyse worden gemaakt. Voor bouwveld 18 hoeft dit niet te gebeuren. In het plangebied zijn geen iconen, monumenten of zichtlijnen aanwezig.
Figuur 5.12 Cultuurhistorische waardenkaart
Conclusie
Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Kabels en leidingen kunnen in zowel openbare als niet-openbare gronden gelegen zijn, waardoor verschillende belangen geraakt worden. In het tijdelijk deel van het omgevingsplan zijn de bestaande regels met betrekking tot de bescherming van kabels en leidingen opgenomen. De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant:
Beoordeling
In het plangebied van bouwveld 18 zijn specifieke richtlijnen en eisen van toepassing voor de aanleg, het onderhoud en de opruiming van kabels, leidingen en riolering. Het ontwerp moet voldoen aan de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren 2016 (AVOI) en bijbehorende regels, zoals het Handboek Kabels & Leidingen, de Schaderegeling Ingravingen en de Nadeelcompensatieregeling van gemeente Almere. Het primaire tracé voor kabels en leidingen wordt afgetakt van Leidingstraat 6, J.H. van 't Hoflaan, Grote Denkersdreef en Kievitsweg en verder vertakt naar woningen en bedrijven afhankelijk van de buurtstraten. Hierbij wordt voldoende afstand bewaard tussen de bebouwing en het primaire tracé. Voor de riolering is aan de noordzijde nabij de A6 een hoofdrioolgemaal gepland dat het hele gebied van Almere Hout zal bedienen en onder beheer van waterschap Zuiderzeeland valt. Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar het type rioolsysteem en de bijbehorende kosten, met een ruimtelijke reservering voor het riooltracé. Daarnaast zijn middenspanningstations nodig voor de elektriciteitsdistributie. Uitgangspunt is dat er minimaal negen stations nodig zijn binnen het plangebied.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Kader
Niet gesprongen explosieven of ontplofbare oorlogsresten (OO) kunnen een gevaar vormen wanneer er trillingen worden veroorzaakt in de grond door bijvoorbeeld heiwerkzaamheden. Deze niet gesprongen explosieven kunnen dan alsnog afgaan. De initiatiefnemer is degene die onderzoek naar niet gesprongen explosieven moet uitvoeren. Dit gelet op de verplichting tot het doen van een risico-inventarisatie en -evaluatie ex artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet. De burgemeester kan voor het handhaven van de openbare orde of voor het beperken van eventueel gevaar bevelen of algemeen verbindende voorschriften opstellen voor de locatie(s) waar een niet gesprongen explosief is aangetroffen (artikel 172, 175 en 176 Gemeentewet). Daarbij valt onder andere het vervaardigen, verhandelen, vervoeren, voorhanden hebben en dragen van niet gesprongen explosieven onder de Wet Wapens en Munitie. De opsporing dient te worden gedaan door een bedrijf die gecertificeerd is op grond van de Beoordelingsrichtlijn voor het Procescertificaat “Opsporen Conventionele Explosieven (OCE)” zoals bedoeld in artikel 4.10 Arbobesluit. Sommige gemeenten hebben een explosievenkaart waarop verdachte gebieden zijn weergegeven. Indicatoren voor verdachte gebieden kunnen daarnaast worden afgeleid uit historische gegevens, militaire archieven en eerdere vondsten.
Vanwege de nadruk op openbare orde en veiligheid worden regels over niet gesprongen explosieven niet opgenomen in het omgevingsplan. De omgang met niet gesprongen explosieven wordt ook niet gereguleerd door de Omgevingswet, omdat de wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden voorziet in regulering.
Beoordeling
Voor de bodembelastingkaart van de gemeente Almere geldt dat:
In twijfelgevallen beslist het Cluster Veiligheid & Gezondheid van de gemeente Almere.
Op basis van de bodembelastingkaart van de gemeente Almere wordt het plangebied gecategoriseerd als 'verdacht gebied' met betrekking tot ontplofbare oorlogsresten.
Figuur 5.13 Bodembelastingkaart Nobelhorst, Twentsekant en omgeving. Bron: gemeente Almere
Verdacht gebied
Verdachte gebieden zijn locaties welke zich binnen schootsgebieden hebben bevonden en waardoor er zich hier nog ontplofbare oorlogsresten van een specifiek kaliber kunnen bevinden. Voor dit gebied geldt het protocol toevalsvondsten. Een toevalsvondst houdt in dat er een (vermoedelijk) OO wordt aangetroffen op een locatie en/of tijdstip dat niet in de risicobeoordeling is voorzien. Een toevalsvondst kan plaatsvinden in gebieden die als 'onverdacht' zijn aangemerkt, maar ook binnen gebieden die als 'verdacht' zijn aangemerkt, maar waar op dat moment geen geplande grondroerende en/of opsporingswerkzaamheden plaatsvinden.
Conclusie
Het gebied is verdacht en het protocol toevalsvondsten is van toepassing. Met in acht name van het protocol vormen OO geen belemmering voor het planvoornemen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. In de loop van 2025 wordt het beleid geactualiseerd en naar verwachting wordt het plangebied dan als onverdacht geclassificeerd.
Kader
Het watertoetsproces dat sinds november 2003 wettelijk verplicht is door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening, komt onder de Omgevingswet terug als ‘Weging van het waterbelang’. De weging van het waterbelang is een proces dat ervoor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen de waterhuishouding voldoende toekomstbestendig is ingericht en alle waterbelangen gewogen worden. In de waterparagraaf van het ruimtelijk plan staat hoe er binnen het plan omgegaan wordt met de waterhuishouding. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. In deze afweging worden de gevolgen van het plan voor het beheer van het watersysteem aangegeven en de benodigde maatregelen bepaald voor een toekomstbestendige waterhuishouding, waarin onder andere aspecten als waterveiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit geborgd zijn.
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd: vasthouden, bergen en afvoeren schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Omgevingswet
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de implementatie van de Omgevingswet verandert de wet- en regelgeving voor ruimtelijke projecten. De wet vervangt vele wetten en gaat uit van een integrale benadering van alle aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals ruimtelijke ordening, milieukwaliteit, natuur, bodem én water. Voor de Omgevingswet stellen provincies en gemeenten omgevingsvisies en omgevingsplannen op. Alle ambities en keuzes over het beheer, beschermen en benutten van de leefomgeving staan hierin. Belangrijk onderdeel van het ruimtelijk proces is de participatie van alle belanghebbenden. Omgevingsvisies en omgevingsplannen komen in de plaats van de bestaande structuurvisies en bestemmingsplannen. Uiterlijk in 2032 dienen alle bestaande plannen vervangen te zijn.
Water is een essentieel onderdeel van onze leefomgeving. Belangrijke opgaven zijn het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. Zeker in samenhang met het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit. De Omgevingswet beschrijft wat onder het beheer van een watersysteem valt. Het beheer is gericht op:
Het waterschap neemt regels over waterstaatswerken op in de waterschapsverordening. Hierin is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren, de zogenaamde waterstaatswerken, en staan regels over het beheer en onderhoud. Vanaf januari 2024 heeft deze de Keur en de Algemene regels bij de Keur vervangen.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De Waterwet is nagenoeg geheel opgegaan in de Omgevingswet. De bepalingen rondom het huidige deltaprogramma en de financiële bepalingen over de verontreinigingsheffing en de provinciale grondwaterheffing gaan later over naar de Omgevingswet.
Programma’s Water en Ruimte
In een programma leggen het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten maatregelen vast om de gewenste kwaliteit van de fysieke leefomgeving te bereiken. Het onderwerp ‘ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot water’ is daarbij een belangrijk onderdeel. Centraal hierin staat het werken aan schoon, veilig en voldoende water, dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de natuur, de landbouw en de scheepvaart. Programma’s zijn, in tegenstelling tot omgevingsvisies, meer gericht op uitvoering op korte termijn. En waar in de omgevingsvisie vooral een integrale benadering van belang is, richten programma’s zich vaak op slechts één of een paar onderdelen van de fysieke leefomgeving. De vastgestelde maatregelen in programma’s zijn een uitwerking van het globale beleid dat in omgevingsvisies over water en ruimte is opgenomen.
Er zijn een aantal verplichte programma’s waarin maatregelen over ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot water kunnen staan:
Watervisie en Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland
De Watervisie verbindt waterthema’s en maatschappelijke opgaven. Voor een gezonde en duurzame ontwikkeling van het gebied is het nodig om het natuurlijke systeem (bodem en water) en de ruimtelijke en economische ontwikkelingen met elkaar te verbinden in een gezamenlijke aanpak. Niet met maakbaarheid als vertrekpunt, maar toekomstbestendigheid.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bevat de strategische en tactische doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. Het beheergebied wordt waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Investeringen in het watersysteem zorgen dat er ook in de toekomst voldoende water is bij langdurige droogte én voldoende bescherming bij hoogwater.
Procedure
Er zijn drie mogelijke procedures voor de weging van het waterbelang. De effecten van het plan op de waterhuishouding bepalen welke procedure geldt. Bij de procedure geen waterschapsbelang kan de weging volledig digitaal doorlopen worden. De korte procedure is voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. Bij de korte en normale procedure is informeel vooroverleg met Waterschap Zuiderzeeland nodig. Voor de ruimtelijke ontwikkeling van bouwveld 18 is de normale procedure van toepassing.
Beoordeling
Het water is een belangrijk onderdeel van het plangebied. De wijk wordt grotendeels gebouwd aan doorvaarbaar water. Na de realisatie van de open waterverbinding met de Hoge Vaart is het mogelijk om vanuit grote delen van Nobelhorst en het plangebied naar open water zoals in het centrum van Almere Stad, de Noorderplassen en de randmeren. Nobelhorst en het plangebied is zodanig opgezet dat veel woningen aan het water liggen waardoor het water optimaal beleefd wordt.
In het plangebied en Twentsekant worden twee waterpeilen gerealiseerd, namelijk NAP- 5,20 meter (lichtblauw) waar gedeeltelijk in gevaren kan worden en de sloot naast de A6 en de Grote Denkersdreef heeft een peil van NAP- 5,85 meter.
Figuur 5.14 Overzicht verschillende waterpeilen (lichtblauw: NAP- 5,20 m, donkerblauw: NAP- 5.85/6,20 m). Bron: Het tweede addendum op het ontwikkelingsplan
Waterveiligheid
Het plan ligt niet buitendijks of in een beschermingszone van een waterkering. Er zijn geen uitgangspunten voor het beleidsthema waterveiligheid van toepassing.
Voldoende water en wateroverlast
Het maaiveld van het stedelijk gebied in heel Nobelhorst wordt opgehoogd met ophoogzand. De basis hiervoor komt uit het eerste Waterhuishoudingsplan voor Nobelhorst 1e fase is in (Waterhuishouding Almere Hout Noord 2011). Hierin is aangegeven wat de maaiveld, weghoogte en vloerpeil moeten worden. Deze uitgangspunten zijn de minimale hoogten die voor alle velden gelden.
Het waterpeil wordt voor heel toekomstige Nobelhorst (met uitzondering van bosgebieden en de sloot langs de A6) verhoogd naar bijbehorende waterpeilen van NAP -6,20 m naar NAP -5,20 m. In het deelplangebied bouwveld 18 en Twentsekant worden twee waterpeilen gerealiseerd, namelijk -5,20 m NAP en in de sloot een tussenpeil van -5,85 m NAP.
Bij veel neerslag zal het regenwater in deze watergangen via een stuw aan de oostkant van Nobelhorst naar het NAP -6,20 m peilgebied stromen. Het regenwater komend uit Vogelhorst zal op een lager peil om Nobelhorst heen geleid worden.
De uitgangspunten, de nieuwe peilen en de peilgebiedsgrenzen voor heel Nobelhorst zijn door een werkgroep bestaande uit medewerkers van waterschap Zuiderzeeland en gemeente Almere uitgedacht, getoetst en de resultaten vastgelegd in het Waterhuishoudkundig plan Almere Nobelhorst: Fase 4, Twentse Kant en Zuid - Update 2023 (versie 1 november 2023, opgenomen in bijlage 8).
Voor de peilwijzigingen is reeds een nieuwe peilbesluit bij waterschap Zuiderzeeland aangevraagd.
Wateropgave en berging
In Nobelhorst en dus ook het plangebied van bouwveld 18, neemt de verharding toe, maar gaat dit gepaard met een toename van open water. Vanuit het waterschap geldt voor stedelijk gebied een compensatie-eis van 6,0% extra open water (ten opzichte van de toename verharding).
Volgens de meest actuele en geoptimaliseerde bergingsberekening komt in het gestuwde gebied 24,8 ha water, wat overeenkomt met 8% water over het totale gebied (gebieden 1a t/m 1c, zoals opgenomen in het waterhuishoudkundig plan in bijlage 8 bij deze motivering). Dit is exclusief de droge berging in het Beverbos en het aanvullende water dat buiten de stuwen wordt gerealiseerd (2,5 ha).
Tijdens de realisatiefase moet gemonitord worden of er in de praktijk ook daadwerkelijk 8% compensatie ten opzichte van de toename verharding wordt gerealiseerd. Indien dit lager is zal opnieuw een hydraulische toetsing plaats moeten vinden met het daadwerkelijke watersysteem (en de verharding) om te controleren dat er voldoende bergingscapaciteit aanwezig is.
Om wateroverlast te voorkomen, is voldoende waterberging in het plangebied vereist. Voor het plangebied geldt vanuit de Waterschapsverordening van het waterschap een eis om minimaal 6% van de toename van het verhard oppervlak te realiseren als extra oppervlakte open water (compenseren). Door de grote oppervlak van het plangebied en de beperkte drooglegging van minimaal 1,05 m is in overleg met Waterschap Zuiderzeeland een maatwerkberekening toegepast. Daarnaast heeft Waterschap Zuiderzeeland eisen voor de afwenteling op lagergelegen gebieden. Hiervoor zijn analyses uitgevoerd met de volgende normen:
Toetsbui waterschap Zuiderzeeland (116.1 mm in 48 uur)
T100 (NBW-toetsing)
Maatgevende afvoer (13 mm/dag + kwel)
Uit de toetsing volgt dat het watersysteem met ontwerpaannamen voldoet aan de eisen van het waterschap waarbij het opgehoogde stedelijk gebied maaiveld, waaronder wegen, niet wordt geïnundeerd. Door de lage ligging van het bestaande bos kan hier plaatselijk wel inundatie optreden. De toetsing voor heel Nobelhorst inclusief bouwveld 18 is in het volgend rapport terug te vinden: Waterhuishoudkundig plan, Almere Nobelhorst Fase 4, Twentse Kant en Zuid – Update 2023. Compensatie vindt plaats door het graven van extra open water (ca. 8%) en het incidenteel overstromen van het Beverbos.
Het gebied moet volgens Klimaatbestendige Nieuwbouw: Basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw 3.0 (Metropoolregio Amsterdam, 2021) tevens zo worden ingericht dat bij grotere neerslag (70 mm in een uur) het regenwater via het maaiveld zonder schade richting het oppervlaktewater of laagten kan stromen. Dus zonder schade in en aan gebouwen, infrastructuur en voorzieningen water woningen binnenstroomt.
De opgave voor waterberging komend uit het waterplan is geborgd in de regels van dit omgevingsplan. Zoals ook in het Waterhuishoudkundigplan is vermeld is het uitgangspunt dat compensatie dient te zijn aangelegd vóór realisatie van de verharding en dat de benodigde waterberging voltooid is op het moment van oplevering van het woonrijpe gebied. Eventuele flexibiliteit voor dit plan ten aanzien van dit uitgangspunt moet afgestemd worden met en goedgekeurd worden door het waterschap, waarna het wordt vastgelegd in een omgevingsvergunning.
Thema Voldoende Water - Goed functionerend watersysteem
Streefbeeld: Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk.
Randvoorwaarden: Het waterschap wil een watersysteem met grote peilvakken. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar watergangen met een minimum aantal duikers of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed beheerbaar is.
In het plangebied wordt nieuw water gegraven. Er wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden.
De afspraken omtrent aanleg, beheer en onderhoud van het watersysteem worden vastgelegd in een waterbeheerpaspoort zoals overeengekomen in de Maatwerkovereenkomst. Het waterschap wordt in alle fasen van het proces betrokken bij de uitwerking van het definitieve ontwerp, dat ter goedkeuring aan het waterschap wordt voorgelegd, teneinde de uiteindelijke overname van het stedelijk waterbeheer te borgen.
Thema Schoon water - Goede structuurdiversiteit
Streefbeeld: Het waterschap streeft naar goede leef-, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
Uitgangspunten: Bij de inrichting van een nieuw watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Oevers worden bij voorkeur duurzaam en indien passend bij de functie natuurvriendelijk ingericht. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.
Bij de inrichting van het watersysteem zijn alleen milieuvriendelijke, niet-uitlogende en gecertificeerde materialen toegestaan. Voor beschoeiing geldt aanvullend dat de materialen niet-oxideerbaar zijn.
Randvoorwaarden nieuw oppervlaktewater: Oppervlaktewater met een doelstelling voor goede chemische en/of biologische waterkwaliteit (vaak helder) wordt niet nadelig beïnvloed door water met een lagere waterkwaliteitsdoelstelling (vaak troebel). Negatieve chemische beïnvloeding van de ecologische (water)kwaliteit of het ecologische functioneren van wateren, door ruimtelijke ontwikkelingen wordt voorkomen, omdat compensatie zeer beperkt mogelijk is. Alle watergangen worden conform waterplan zodanig aangelegd dat doorstroming mogelijk is.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Streefbeeld: Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische en ecologische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
Uitgangspunten: Conform de Omgevingswet is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen te brengen in oppervlaktewateren. In bestaande en nieuwe watersystemen wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen van hemelwater worden voorkomen of aangepakt bij de bron. Daarnaast geldt het principe ‘vasthouden, bergen en afvoeren’. Dit om afwenteling (wateroverlast) te voorkomen. In Almere Breed wordt daarom alleen gescheiden rioolstelsels aangelegd.
Randvoorwaarden: Het plangebied ligt in een gebied met matige kwelkwaliteit als gevolg van (historisch) nutriëntrijke kwel. Ter voorkoming van problemen door lange verblijftijden is het noodzakelijk dat in alle watergangen altijd doorstroming mogelijk is.
Aan lozingen in oppervlaktewater als gevolg van uitlogende (bouw)materialen (bijvoorbeeld zinken of koperen daken) kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld.
Bij de inrichting van een nieuw watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Oevers worden bij voorkeur duurzaam en indien passend bij de functie natuurvriendelijk ingericht. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.
Bij de inrichting van het watersysteem zijn alleen milieuvriendelijke, niet-uitlogende en gecertificeerde materialen toegestaan. Voor beschoeiing geldt aanvullend dat de materialen niet-oxideerbaar zijn.
Schoon water: goed omgaan met afvalwater
Streefbeeld: Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.
Uitgangspunten: Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt geloosd, zo nodig voorafgegaan door een lokale zuivering. Bij nieuwbouwgebieden (bijvoorbeeld woonwijk, industrieterrein) is de aanleg van een gescheiden rioolstelsel een voorwaarde.
Riolering en lozing (vervuild) hemelwater
In het plangebied (en de rest van Nobelhorst) wordt water gescheiden in riolering opgevangen. Vuilwater wordt door een systeem van vuilwaterriool, gemalen en persleidingen afgevoerd richting de AfvalWaterZuiveringsInstallatie van het waterschap op de bedrijventerrein De Vaart.
Het regen- en grondwater wordt in Nobelhorst via het regenwaterriool, laagten en/of watergangen naar het oppervlaktewater getransporteerd. Regenwater van hogere intensiteiten dan waarvoor het riool is bedoeld kan via het maaiveld afstromen naar laagten en oppervlaktewater zonder dat er schade ontstaat aan gebouwen en het maaiveld.
Het heeft de voorkeur dat regenwater een bodempassage heeft voordat het in het oppervlaktewater stroomt. Er is dan ook geen vervuild hemelwater. Uiteindelijk stroomt het via de vaarten met oppervlaktegemalen naar de Randmeren.
Conclusie
Water vormt geen belemmering voor het planvoornemen. De opgave uit het waterhuishoudkundig plan is doorgerekend voor het plangebied en geborgd in een voorwaardelijke verplichting in de regels.
Kader
Klimaatadaptatie is een thema waar de Omgevingswet geen inhoudelijke eisen aan stelt, ondanks dat het bieden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving tot de maatschappelijke doelen van de wet behoort. Het thema klimaatadaptatie heeft met name betrekking op ruimtelijke maatregelen waarmee gebieden en gebouwen zo ingericht kunnen worden dat ze bestand zijn tegen de gevolgen van klimaatverandering. Om heel Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten, is het nodig dat klimaatadaptatie op alle overheidsniveaus onderdeel is van beleid en uitvoering. Daarvoor is in de eerste plaats een landelijke aanpak nodig. Die landelijke aanpak gebeurt vanuit twee program ma's: het nationaal Deltaprogramma en de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS).
Nationaal Deltaprogramma
In het nationaal Deltaprogramma staat hoe de overheid Nederland beschermt tegen overstromingen, zorgt voor voldoende zoetwater en werkt aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en verschillende maatschappelijke organisaties werken vanuit het Deltaprogramma samen aan deze opgaven, onder leiding van de deltacommissaris. Het programma is opgebouwd rond drie thema's:
Alle 3 de onderdelen bevatten een deltaplan en een deltabeslissing. In het Deltaplan staan concrete maatregelen voor de uitvoering van het beleid en de planning van deze maatregelen. In de Deltabeslissing staan nationale kaders die voor heel Nederland gelden.
Nationale kilmaatadaptatiestrategie (NAS)
De nationale klimaatadaptatiestrategie is de overkoepelende Nederlandse strategie op het gebied van klimaatadaptatie. Deze strategie uit 2016 beschrijft de belangrijkste klimaatrisico's voor Nederland en zet de koers uit om deze risico's aan te pakken. Het programmateam NAS heeft deze koers vertaald naar plannen en acties in het uitvoeringsprogramma 2018 - 2019. Dit programma richt zich op sectoren, ketens, thema's en klimaatrisico's die niet in het Deltaprogramma en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie voorkomen en vult een aantal thema's hieruit aan. Met het rapport 'Nationaal perspectief klimaatadaptatie' uit 2020 blikt het team terug op wat er tot dan toe bereikt is en biedt het perspectief voor de toekomst.
Het Convenant Klimaatbestendige nieuwbouw
In 2021 heeft de gemeente Almere het convenant Klimaatbestendige nieuwbouw ondertekend. In het convenant is afgesproken dat ontwikkelingen moeten voldoen aan het Basisveiligheidsniveau Klimaatadaptief Bouwen.
Beoordeling
De klimaat- en duurzaamheidsstrategie voor het plangebied zet de ingezette weg uit fase 3 voort, waar al een sterke basis voor biodiversiteit en klimaatadaptatie is gelegd. Enkele belangrijke maatregelen in fase 3 omvatten het beperken van verharde oppervlakken, het planten van bomen in woonstraten, het gebruik van natuurvriendelijke oevers en waterdoorlatende parkeerplaatsen. Daarnaast wordt er ook ingezet op het inzetten van inheemse beplanting en grassen.
Deze aspecten zijn volledig in het beeldregieplan van fase 3 opgenomen en onderdeel van zowel de openbare ruimte als van de architectuur. Deze lijn wordt voor het totale plangebied doorgezet, zodat de wijk een toekomstbestendige, groene en gezonde leefomgeving krijgt. Om de duurzame ambities inzichtelijk te maken, wordt de Leidraad Duurzame Gebiedsontwikkeling 2.0 van de gemeente Almere toegepast.
Water en hittestress
Het watersysteem van bouwveld 18 wordt veilig en robuust ingericht, gericht op de toekomst. Piekbuien worden opgevangen en droogte wordt voorkomen. Elke ontwikkeling is zelf verantwoordelijk voor het verwerken van hemelwater op het perceel. Hittestress wordt voorkomen door onder andere bij de inrichting van het openbaar gebied uit te gaan van de 3-30-300 regel:
Ook zal in de straatprofielen en in de openbare ruimte klimaatadaptatie een plek krijgen.
Groen
Voor het thema biodiversiteit en ecologie zet de gemeente in op onder andere:
In het plangebied zullen de duurzaamheidsambities qua klimaat, biodiversiteit en ecologie niet beperkt blijven tot het openbaar gebied. De maatregelen worden daar waar mogelijk doorgetrokken naar de private percelen. In de uitgifte wordt rekening gehouden met eisen aan opvang voor regenwater, het creëren van een habitat voor gebouwgebonden soorten of het minimaliseren van tuinverharding. Dit wordt bij de tenderuitvragen voor vastgoedontwikkeling verder uitgewerkt. Zodoende draagt het hele gebied, zowel de openbare terreinen als de privétuinen, bij aan een klimaatadaptieve en biodiverse wijk.
Aanvullend zijn in het plangebied kansen voor:
De ambitie is dat er minimaal ingezet wordt op de wensen ten aanzien van klimaat, biodiversiteit en ecologie in de Leidraad Duurzame Gebiedsontwikkeling 2.0. Een aantal wensen kan echter pas later in het proces worden uitgewerkt en is afhankelijk van partners. Een voorbeeld hiervan is om in de toekomst bewoners door middel van zelfbeheer een bijdrage te laten leveren aan ecologische doelen.
Conclusie
Klimaatadaptatie is integraal onderdeel van de plannen en leidt tot een klimaatadaptieve en duurzame ontwikkeling.
Kader
De Omgevingswet en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevatten geen specifieke eisen met betrekking tot duurzaamheid. Wanneer duurzaamheid of klimaatadaptatie eisen worden gesteld, vloeien deze doorgaans voort uit gemeentelijk beleid. Artikel 1.3 van de Omgevingswet benadrukt echter dat de wet is ontworpen met het oog op duurzame ontwikkeling, wat duurzaamheid een prominente rol kan geven in de planvorming.
Tegelijkertijd ervaart de wereld ingrijpende veranderingen door het klimaat: de temperatuur stijgt, neerslagpatronen veranderen, en er zijn steeds vaker lange periodes van droogte. De kans op overstromingen neemt eveneens toe. Deze verschijnselen maken het noodzakelijk om in te spelen op de gevolgen van klimaatverandering, een proces dat bekend staat als klimaatadaptatie. Deze aanpassing is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen, waaronder het Rijk, gemeenten, waterschappen, provincies en veiligheidsregio's. Het gezamenlijke doel is om in 2050 voorbereid te zijn op extremere weersomstandigheden en de stijgende zeespiegel.
Visie Almere 2.0 en Energievisie
Almere, sinds de jaren '70 ontworpen als duurzame stad op uit zee gewonnen land, streeft naar ecologische, sociale en economische duurzaamheid. De stad richt zich op het behoud van leefbaarheid en gezondheid, met een gemeenschap die zich blijft ontwikkelen binnen een omgeving die ruimte biedt voor water, natuur en cultuur. Almere's Energievisie sluit aan bij nationale klimaatdoelstellingen, met als ambitie een reductie van de CO2-uitstoot met 49% in 2030 en 95% in 2050. Deze doelstellingen worden nagestreefd door een combinatie van voortzetting van bestaand beleid en nieuwe projecten, waarbij de aanpak van 'pas toe of leg uit' als leidraad dient.
Duurzaamheid is geïntegreerd in alle gemeentelijke processen, van gebiedsontwikkeling en stedelijke vernieuwing tot beheer, groot onderhoud en inkoop. Tevens worden acht interventies ingezet om duurzaamheid extra te stimuleren, waarbij flexibiliteit en samenwerking met partners centraal staan. Dit strategische kader beoogt een veerkrachtige en toekomstbestendige stad, die zowel de uitdagingen van de toekomst als de huidige behoeften van haar inwoners adequaat kan aanpakken.
Beoordeling
De duurzaamheidsambities voor het plangebied zijn gebaseerd op de Leidraad Duurzame Gebiedsontwikkeling 2.0 van de gemeente Almere. Het doel is een klimaatbestendige en circulaire wijk te creëren die uiteindelijk energieleverend zal zijn. Alle nieuwbouw dat gerealiseerd wordt binnen dit plan voldoet aan de BENG-norm (bijna energieneutrale gebouw).
Circulariteit
Er wordt gestreefd naar een circulaire economie, waarbij de R-ladder wordt toegepast met de focus op 'refuse/reduce' en 'reuse'. Dit houdt in dat men streeft naar het verminderen van het gebruik van primaire en niet-hernieuwbare grondstoffen door bijvoorbeeld de levensduur van gebouwen te verlengen en biobased materialen te gebruiken. Als vermindering niet mogelijk is, wordt hergebruik van materialen gestimuleerd om de milieu-impact te minimaliseren. De gemeente Almere ondersteunt dit door initiatieven zoals de MRA Green Deal Houtbouw en de Citydeal Circulair en Conceptueel Bouwen, waarbij 20% van de nieuwbouw in hout of andere biobased materialen moet worden uitgevoerd. In de tenderuitvragen voor vastgoedontwikkeling zal nadruk worden gelegd op het gebruik van biobased materialen en hergebruik van bouwmaterialen.
Energie
Energiezuinigheid en hernieuwbare energie zijn cruciale onderdelen van de duurzaamheidsambities voor bouwveld 18. Ondanks de uitdagingen zoals netcongestie en de afwezigheid van een warmtenet, wordt er gestreefd naar een energieleverende ontwikkeling. De focus hiervan ligt op het efficiënt gebruik van energie door middel van goede isolatie en bijvoorbeeld natuurlijke ventilatie. Energiepassief bouwen, waarbij gebouwen zo min mogelijk energie verbruiken, wordt daarnaast ook aangemoedigd. Ook worden opties voor lokale energieopslag, zoals buurtbatterijen en duurzame verwarmingsmethoden onderzocht.
In dit kader zullen de marktpartijen via tenderuitvragen worden uitgedaagd om innovatieve oplossingen voor de warmtevraag toe te passen.
Klimaatadaptatie
In 2021 heeft de gemeente Almere het convenant Klimaatbestendige Nieuwbouw ondertekend. In het convenant is afgesproken dat ontwikkelingen moeten voldoen aan het basisveiligheidsniveau Klimaatadaptief Bouwen. Hier wordt in het plangebied op in gezet.
Watersysteem
Het watersysteem van bouwveld 18 wordt veilig en robuust ingericht. Piekbuien worden opgevangen en droogte wordt voorkomen. Hittestress wordt voorkomen door onder andere bij de inrichting van het openbaar gebied uit te gaan van de 3-30-300 regel:
Daarnaast voorziet het plan in een aantal elementen uit de Leidraad Duurzame Gebiedsontwikkeling:
Biodiversiteit en ecologie
Voor de thema's biodiversiteit en ecologie wordt in bouwveld 18 ingezet op onder andere:
Duurzame mobiliteit
Duurzame mobiliteit is gericht op schone, gezonde, actieve, inclusieve en efficiënte verplaatsingen, zonder emissie. Almere hanteert in (duurzame) mobiliteit ook wel de trias mobilica. Dat zijn drie principes:
Voorliggend plan geeft op onderdelen invulling aan bovenstaande principes:
Sociale duurzaamheid
In het plangebied wordt voortgebouwd op de speerpunten uit het Ontwikkelingsplan Almere Hout Noord - Wijk voor initiatieven (d.d. 2010). Almere heeft destijds gekozen voor duurzaamheid als leidend principe in stedelijke ontwikkeling. Naast biodiversiteit en klimaatadaptatie is sociale duurzaamheid een belangrijk speerpunt.
"Sociale duurzaamheid staat of valt met de waardering van bewoners en ondernemers voor de kwaliteit van de omgeving. Een sociaal duurzame wijk staat dan ook voor een omgeving die met zoveel zorg en kwaliteit is ontworpen en gerealiseerd, dat ze door de jaren heen haar aantrekkelijkheid behoudt en versterkt. Een omgeving die sociaal veilig is en die goed voelt. Een wijk met min of meer een zelfvoorzienende en zelfsturende gemeenschap van bewoners en ondernemers, die verantwoordelijkheid nemen voor hun omgeving."
Conclusie
Duurzaamheid is integraal onderdeel van de plannen en leidt op verschillende aspecten (sociaal, energie, water, klimaat, biodiversiteit) tot een duurzame gebiedsontwikkeling.
Kader
Gezondheid is een thema waar de Omgevingswet geen inhoudelijke eisen over stelt, ondanks dat het bieden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving tot de maatschappelijke doelen van de wet behoort (art. 1.3) en wordt vereist dat bij de een evenwichtige toedeling van functies rekening gehouden dient te worden met het beschermen van de gezondheid (art. 2.4 lid 4). Omdat de Omgevingswet het begrip gezondheid niet inkadert, kan het veel verschillende onderwerpen raken. Zo zijn milieunormen vastgelegd om de volksgezondheid te beschermen (zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit), maar kunnen overheden ook eigen gezondheidsambities uitwerken en vastleggen.
De fysieke leefomgeving kan gevolgen hebben voor de gezondheid van mensen, in positieve of negatieve zin. Zo kan een groene en beweegvriendelijke omgeving goed zijn voor de gezondheid. Aan de andere kant kunnen bijvoorbeeld een matige luchtkwaliteit of een lawaaiige omgeving ongezond zijn. Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet is een gezonde fysieke leefomgeving. Binnen de Omgevingswet kunnen overheden eigen gezondheidsambities vastleggen en uitwerken.
De GGD geeft een praktische invulling aan dit kader door middel van verschillende kernwaarden met bijbehorende gezondheidsadviezen. De GGD heeft de volgende kernwaarden opgesteld:
Verder stelt de GGD dat het voldoen aan de wettelijke normen niet automatisch betekent dat er geen gezondheidseffecten kunnen optreden. In het GGD omgevingsadvies zijn daarom gezondheidskundige advieswaarden opgenomen. De GGD heeft gezondheidskundige advieswaarden voor de thema's luchtkwaliteit, geur, geluid, bodem, elektromagnetische velden (straling), veehouderijen en akkerbouw.
Om af te kunnen wegen of het plan voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zorgt in het kader van het thema gezondheid, heeft Antea Group het begrip gezondheid uiteengezet in verschillende aspecten (zie onderstaand figuur).
Figuur 5.15 Gezondheid in het kader van ruimtelijke plannen
Een gezonde leefomgeving wordt beïnvloed door zowel fysieke als sociale factoren, die onderverdeeld kunnen worden in gezondheidsbescherming (blauw in bovenstaande figuur) en gezondheidsbevordering (paars in bovenstaande figuur). Voor de aspecten die vallen binnen gezondheidsbescherming zijn wettelijke grenswaarden vastgelegd die in de voorgaande paragrafen zijn getoetst (o.a. bodem, lucht en geluid).
In het GGD omgevingsadvies wordt echter aangegeven dat het voldoen aan de wettelijke grenswaarden niet automatisch betekent dat er geen gezondheidseffecten kunnen optreden. In de wettelijke grenswaarden zijn namelijk ook andere factoren dan enkel gezondheid afgewogen, zoals bijvoorbeeld economische en technische haalbaarheid. In het GGD omgevingsadvies zijn daarom voor een aantal aspecten 'gezondheidskundige advieswaarden' opgenomen, waar enkel gezondheidsaspecten aan ten grondslag liggen. Daarnaast zijn in het GGD omgevingsadvies ook meer kwalitatieve adviezen opgenomen voor een gezonde leefomgeving. Hiervoor wordt ook verwezen naar de 'Kernwaarden voor een gezonde leefomgeving' van GGD-GHOR Nederland.
Deze adviezen (en advieswaarden) van de GGD zijn bedoeld als inspiratie ter bevordering van een gezonde leefomgeving en in de beoordeling van het voornemen zal op deze manier met de adviezen worden omgegaan. De advieswaarden zijn niet bedoeld voor toetsing van vergunningaanvragen. Een dergelijke toetsing heeft in de voorgaande paragrafen plaatsgevonden aan de hand van de wettelijke grenswaarden.
Beoordeling
Gezondheidsbescherming geluid, lucht, bodem en water
Voor de aspecten geluid (paragraaf 5.4), luchtkwaliteit (paragraaf 5.6), bodem (paragraaf 5.7) en water (paragraaf 5.12) wordt voldaan aan de geldende regels en is het niet aannemelijk dat er sprake is van nadelige gezondheidseffecten.
Gezondheidsbevordering
In een gezonde leefomgeving is niet alleen sprake van gezondheidsbescherming, maar ook van gezondheidsbevordering. Dit betekent dat de omgeving uitnodigt tot gezond gedrag met invloed op zowel de fysieke als de mentale gezondheid. De volgende aspecten dragen bij aan onder andere ontspanning, beweging en ontmoeting.
Groen en water in de leefomgeving hebben een positief effect op de gezondheid, zowel fysiek als mentaal en zowel direct als indirect (bijvoorbeeld door klimaatadaptatie). De projectlocatie is in ontwikkeling een groene omgeving, met een hoog percentage groen, water en bomen.
De te ontwikkelen woningen worden omringd door groenvoorzieningen. In de rest van de nabije omgeving is daarnaast ook veel natuur te vinden. In de omgeving van de ontwikkeling bevinden zich namelijk verschillende natuurgebieden behorende tot het NatuurNetwerk Nederland (EHS). Deze omgevingsaspecten bevorderen de luchtkwaliteit, verminderen stress en bevorderen de algehele welzijn door de mogelijkheid te bieden voor ontspanning en recreatie. Groenruimtes in het plangebied stimuleren sociale interactie en fysieke activiteit, wat bijdraagt aan een gezondere levensstijl en versterkt het gevoel van verbondenheid met de omgeving. Door deze voordelen dragen groenvoorzieningen bij aan een hogere levenskwaliteit en een duurzamer milieu.
In het plangebied zijn daarnaast fietsen en wandelen belangrijk, met een nadruk op het afstemmen op de bestaande hoofdfietsstructuur. Er zijn diverse routes voor fietsers, waaronder vrij liggende fietspaden voor snelle verplaatsingen. Belangrijke noord-zuid en oost-west fietspaden worden rood gemarkeerd. Naast deze hoofdstructuur zijn er extra vrij liggende fietspaden en informele routes door buurtstraatjes. Ook zijn er diverse sport- en speelmogelijkheden voor zowel kinderen als adolescenten aanwezig in de beoogde ontwikkeling.
Ten behoeve van de gezondheidsbevordering zijn binnen het plangebied plannen voor ontmoetingsplekken binnen de openbare ruimte. Daarnaast is er een focus op het leven buiten en mét elkaar, wat zorgt voor een sterke sociale cohesie binnen de wijk.
Conclusie
Gezondheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Kader
Het instrument milieueffectrapportage (mer) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. In het milieueffectrapport (MER) worden de effecten van een ontwikkeling voor alle relevante milieuaspecten systematisch in beeld gebracht. Tevens wordt nagegaan of er alternatieven of maatregelen zijn waarmee eventuele negatieve effecten kunnen worden verminderd of voorkomen. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.
De verplichting een MER op te stellen is van kracht sinds 1 september 1987 en is verankerd in de Omgevingswet (en voorheen Wet milieubeheer). Voor sommige plannen of projecten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken. In het Omgevingsbesluit is opgenomen voor welke activiteiten de mer-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten kunnen hebben op het milieu.
Beoordeling
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een mer-beoordeling uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 9 bij deze motivering. Het betreft een gecombineerde plan- en project-mer-beoordeling, waarin is beoordeeld of de ontwikkeling uit dit omgevingsplan aanzienlijke milieueffecten heeft. In de volgende alinea's wordt toegelicht waarom in dit geval voor dit omgevingsplan een gecombineerde plan- en project-mer-beoordeling wordt doorlopen.
Of een besluit project-mer-plichtig of project-mer-beoordelingsplichtig is, kan worden afgeleid uit Bijlage V bij het Ob, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Ob. Bijlage V heeft als (kolom 1) de omschrijving van het project van de initiatiefnemer. In kolom 4 staan de besluiten genoemd waarop de project-mer-plicht of project-mer-beoordelingsplicht van toepassing is. Of er voor het besluit een project-mer-plicht of een project-mer-beoordelingsplicht geldt, volgt uit kolom 2 en kolom 3. In kolom 2 zijn de gevallen opgenomen waarvoor een directe project-mer-plicht geldt en in kolom 3 zijn de gevallen opgenomen waarin een project-mer-beoordelingsplicht geldt.
De ontwikkeling voor bouwveld 18 bestaat uit maximaal 639 woningen met de daarbij voorziene infrastructuur, water, parkeerplaatsen en overige (groen)voorzieningen. Bouwveld 18 betreft een zelfstandige stedelijke ontwikkeling met eigen verkaveling, aparte ontsluitingsstructuur, fasering en financiering. Een deel van dit bouwveld heeft een samenwerkingsovereenkomst met marktpartijen. Het plan valt daarom onder de categorie ““J11 Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen” uit Bijlage V Ob. In kolom 2 zijn geen gevallen opgenomen, waardoor geen sprake is van een directe project-mer-plicht. In kolom 3 wordt vermeld dat als project-mer-beoordelingsplichtig geval is aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding (van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het omgevingsplan (zo volgt uit kolom 4) betreft het project-mer-beoordelingsplichtige besluit. Dit betekent dat pas als uit de project-mer-beoordeling volgt dat de ontwikkelingen uit uit dit TAM- omgevingsplan aanzienlijke milieueffecten hebben, bij de voorbereiding van dit omgevingsplan een project-MER moet worden gemaakt. Kortom: het voorliggende plan is project-mer-beoordelingsplichtig.
Echter nu het omgevingsplan wordt vastgesteld op basis van een passende beoordeling (zie paragraaf 5.5) waarbij sprake is van een lokaal plan dat het gebruik bepaalt van een klein gebied op lokaal niveau is het omgevingsplan (tevens) plan-mer-beoordelingsplichtig.
Gelet op de inhoudelijke en procedurele samenhang tussen de plan- en project-mer-beoordeling wordt verzocht om op basis van de aanmeldnotitie, zoals opgenomen in bijlage 9, een gecombineerd project- en plan-mer-beoordelingsbesluit te nemen, waarvan de resultaten worden opgenomen in de plantoelichting.
In deze gecombineerde gecombineerd plan- en project-mer-beoordelingsnotitie is het volgende geconcludeerd: Uit een integrale beoordeling van de milieueffecten gelet op het voorliggende plan en de selectiecriteria uit bijlage III m.e.r.-richtlijn (in onderlinge samenhang beschouwd) wordt geconcludeerd dat het Omgevingsplan Bouwveld 18 niet leidt tot aanzienlijke milieueffecten. Het opstellen van een project-milieueffectrapportage is daardoor niet noodzakelijk. Dit betekent ook dat nu sprake is van een lokaal plan dat het gebruik bepaalt van kleine gebieden, er vanwege de criteria uit bijlage II bij de smb-richtlijn er eveneens geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten. Ook een plan-milieueffectrapportage is niet aan de orde. Op basis van alle informatie uit deze notitie neemt het bevoegd gezag (de raad van de gemeente Almere) na de te verrichten integrale beoordeling aan de relevante selectiecriteria een gecombineerd plan- en project- m.e.r.-beoordelingsbesluit. In dat besluit wordt besloten of inderdaad een volledige project- en/of plan-m.e.r.-procedure, gelet op hetgeen is opgenomen in bijlage 9, niet nodig is. Het besluit wordt gepubliceerd en het bevoegd gezag neemt het resultaat van de beoordeling met de bijbehorende motivering op in voorliggend omgevingsplan.
Conclusie
Vanuit de mer-beoordeling zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
De verwachte looptijd van het plan is zes jaar (2026-2032). Er wordt uitgegaan van een afzet van de woningen in de jaren 2028 t/m 2032. De definitieve ontwikkeling is in hoge mate afhankelijk van de uiteindelijke marktbehoefte en de voortgang van de ontwikkeling van alle overige bouwvelden.
Bouwveld 18 betreft een zelfstandige stedelijke ontwikkeling met een eigen verkaveling, een aparte ontsluitingsstructuur, kent een eigen fasering, heeft voor een groot deel van de woningen een samenwerkingsovereenkomst met een marktpartij en een woningcorporatie (SOK) en heeft een eigen financiering.
Uitgangspunt in de grondexploitatie is een fasering van de woningbouwproductie van 2028 t/m 2032. Deze fasering is technisch haalbaar. Alle gronden zijn reeds in eigendom van de gemeente, het kostenverhaal is door middel van gronduitgifte verzekerd.
Participatie
Participatie vormt een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van het plangebied. De definitie van participatie die Almere heeft, is het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden (burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen) bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit. De inzet is dat participatie bijdraagt aan een grotere betrokkenheid van de samenleving bij beleidsvorming en meer ruimte voor maatschappelijke initiatieven in de fysieke leefomgeving. Het vroegtijdig betrekken van de omgeving zorgt ervoor dat verschillende perspectieven, kennis en creativiteit snel op tafel komen. Zo zorgt participatie voor meer draagvlak en betere besluiten. Sinds het begin van de ontwikkeling van Nobelhorst wordt er met de omgeving op verschillende manieren geparticipeerd. Dit komt de kwaliteit van het plangebied ten goede.
Sinds 2021 zijn bewoners, omwonenden en andere belanghebbenden op meerdere momenten betrokken geweest bij de planvorming voor bouwveld 18. Door middel van verschillende bijeenkomsten en inspraakmogelijkheden is input verzameld die is verwerkt in de plannen en in de besluitvorming. Belangrijke stappen in het participatieproces waren:
Men spreekt zich uit over het gebrek aan commerciële voorzieningen in Nobelhorst. In het addendum op het ontwikkelingsplan is opgenomen dat geanticipeerd wordt op beide zorgen. Door in te zetten op de kernwaarden van Nobelhorst wordt de aansluiting met het bestaande Nobelhorst zoveel mogelijk geborgd. Ten aanzien van de tweede zorg heeft er een gedegen onderzoek plaatsgevonden naar de behoefte aan voorzieningen. Als gevolg van dit onderzoek is er in het tweede adendum van fase 5 in bouwveld 31 een ruimtereservering opgenomen voor een voorzieningencluster, inclusief een geconcentreerde winkelvoorziening. Daar waar mogelijk meegenomen in het ontwikkelingsplan (en gebundeld als bijlage 2 aan het ontwikkelingsplan toegevoegd).
Vervolg
Na vaststelling van de omgevingsplanwijziging zal het ontwikkelproces conform de gemeentelijke Integrale Aanpak Gebiedsontwikkeling (IAGO) verder worden doorlopen om invulling te geven aan bouwveld 18. Bij het opstellen van de inrichtingsplannen, onderdeel van het IAGO, zal er nog een participatietraject plaatsvinden rondom delen van de openbare ruimte.
Daarnaast is participatie een doorlopend proces in de gebiedsontwikkeling van Nobelhorst. De bewoners zullen periodiek geïnformeerd blijven worden over de voortgang en de planvorming in bouwveld 18, o.a. via de nieuwsbrieven, de jaarlijkse informatiemarkt en indien nodig specifieke bijeenkomsten.
Adviespartners
Het plan is ter beoordeling aan verschillende adviespartners toegezonden, waaronder:
Van de verschillende adviespartners hebben alleen de provincie Flevoland en het Waterschap Zuiderzeeland een reactie gegeven. Hieronder wordt ingegaan op de beide reacties. Tevens wordt aangegeven in hoeverre het omgevingsplan is aangepast naar aanleiding van deze reactie.
Provincie Flevoland
De provincie geeft aan een positieve grondhouding omtrent het plan te hebben, aangezien de uitbreiding/transitie goed past in de verdere ontwikkeling van Nobelhorst. Wel geeft de provincie nog twee aandachtspunten mee over de concrete uitvoering en invulling waarin onderdelen zitten die van provinciaal belang zijn. Dit betreft:
Reactie gemeente
De passende beoordeling was bij de toezending nog niet volledig gereed. Inmiddels is deze wel gereed en wordt nagezonden.
De RO Visie Werklocaties is toegevoegd aan de beleidsparagraaf van de toelichting.
Tot slot staat de gemeente open voor ambtelijk overleg over de transformatie van bedrijventerreinen.
Waterschap Zuiderzeeland
Het Waterschap vraagt om een aangepaste waterparagraaf, regels en aanmeldnotitie m.e.r. om vóór het vaststellen van het omgevingsplan tot een positief wateradvies te komen. Het verzoek is dan ook om het plan na aanpassing separaat nog een keer toe te zenden, alvorens het definitief vast te stellen. Het Waterschap geeft nog enkele punten mee die in de waterparagraaf verwerkt moeten worden. Dit betreft in grote lijnen de volgende onderwerpen:
Reactie gemeente
Wateropgave en berging
In Nobelhorst en dus ook het plangebied van bouwveld 18, neemt de verharding toe, maar gaat dit gepaard met een toename van open water. Vanuit het waterschap geldt voor stedelijk gebied een compensatie-eis van 6,0% extra open water (ten opzichte van de toename verharding). Volgens de meest actuele en geoptimaliseerde bergingsberekening komt in het gestuwde gebied 24,8 ha water, wat overeenkomt met 8% water over het totale gebied (gebieden 1a t/m 1c, zoals opgenomen in het waterhuishoudkundig plan in bijlage 8 bij deze motivering). Dit is exclusief de droge berging in het Beverbos en het aanvullende water dat buiten de stuwen wordt gerealiseerd (2,5 ha). Tijdens de realisatiefase moet gemonitord worden of er in de praktijk ook daadwerkelijk 8% compensatie ten opzichte van de toename verharding wordt gerealiseerd. Indien dit lager is zal opnieuw een hydraulische toetsing plaats moeten vinden met het daadwerkelijke watersysteem (en de verharding) om te controleren dat er voldoende bergingscapaciteit aanwezig is. Om wateroverlast te voorkomen, is voldoende waterberging in het plangebied vereist. Voor het plangebied geldt vanuit de Waterschapsverordening van het waterschap een eis om minimaal 6% van de toename van het verhard oppervlak te realiseren als extra oppervlakte open water (compenseren). Door de grote oppervlak van het plangebied en de beperkte drooglegging van minimaal 1,05 m is in overleg met Waterschap Zuiderzeeland een maatwerkberekening toegepast. Daarnaast heeft Waterschap Zuiderzeeland eisen voor de afwenteling op lagergelegen gebieden. Hiervoor zijn analyses uitgevoerd met de volgende normen:
1. Neem een kwantificering van de verwachte toename in verharding door dit plan, op en de bijbehorende compensatieopgave.
De kwantificering van de toename in verhard oppervlak en de bijbehorende compensatieopgave is opgenomen in het door Arcadis opgestelde waterhuishoudkundig onderzoek (WATERHUISHOUDKUNDIG PLAN ALMERE NOBELHORST, d.d. 16 november 2023, referentie PENW4HT7HYEM-568937657-4234:3.0). Dit rapport is onderdeel van dit plan en opgenomen in bijlage 8 van de motivering. Het onderzoek maakt duidelijk dat deze opgave onderdeel uitmaakt van een integrale benadering. De berekeningen zijn niet op perceel- of deelgebiedniveau afzonderlijk uitgewerkt, omdat de compensatie binnen het plangebied als geheel kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat de wateropgave tussen de verschillende fasen en gebieden kan worden uitgewisseld en zodoende geborgd wordt op het niveau van het totale plan waarbij de wateropgave tussen de verschillende fasen en gebieden kan worden uitgewisseld en daarmee geborgd wordt op plangebiedniveau, conform de afspraken met het waterschap.
Het volgende staat opgenomen in het Arcadis wateronderzoek.
Verharding en open water
De verhardingsgraad is bepalend voor de benodigde berging; verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater. Omdat vanuit het waterschap eisen worden gesteld aande (maximale) afwenteling van het gebied moet water worden vastgehouden. Voor het plangebied geldt vanuit de Keur een eis om 6% van de toename van het verhard oppervlak te realiseren als extra oppervlakte open water(compenseren). In onderstaande figuur is de verwachte (maximale) verharding weergegeven in het plangebied.
Overzicht van de aangenomen(maximale) verhardingsgraad binnen Nobelhorst.
De OV-baan (oostzijde) valt buiten de scope vanhet plan, maar de huidige verharding is meegenomen in de SOBEK2-toetsing.
Voor gebieden die buiten Fase 1 t/m 3 vallen, is de toename van verharding bepaald, meteen inschatting vanuit de BGT (huidige situatie) en de afgestemde uitgangspunten met de gemeente (huidig voor natuurlijk gebied, 70% voorbebouwing, 90% voor dichte bebouwing).Voor gebieden waar momenteel al open water is, is het uitgangspunt genomen dat deze niet wordt gedempt (open water neemt enkel toe).
Hierin wordt onderscheid gemaakt tussende verschillen de volgende categorieën:
Onze referentie: PENW4HT7HYEM-568937657-4234:3.0-Datum: 16 november 2023-Internal
2. Neem op hoeveel verharding sinds 2013 is toegevoegd (wegenstructuur) en of voor deze verharding al gecompenseerd is.
Het apart specificeren van de sinds 2013 toegevoegde verharding is niet vereist. Deze is reeds onderdeel van de maatwerkberekening die in overleg met het waterschap is opgesteld.
3. Op p. 56 en 57 worden toetsbuien genoemd. Hier is één toetsbui weggevallen: T2, maximaal 0,20 m peilstijging. Graag deze toevoegen.
De betreffende T2-toetsbui is niet opgenomen, aangezien deze geen onderdeel vormt van de door het waterschap vastgestelde uitgangspunten. Het weglaten betreft derhalve een bewuste keuze en geen omissie.
4. Aanpassen laatste alinea van Wateropgave en berging: Zoals ook in het Waterhuishoudkundigplan is vermeld is het uitgangspunt dat compensatie dient te zijn aangelegd vóór realisatie van de verharding. Dat voldoende regenwaterberging binnen 12 maanden na oplevering van alle ontwikkelingen gerealiseerd moet zijn is daar niet mee in lijn. Wij vragen dit te schrappen of aan te passen. Eventuele flexibiliteit voor dit plan ten aanzien van dit uitgangspunt moet afgestemd worden met en goedgekeurd worden door het waterschap, waarna het wordt vastgelegd in een omgevingsvergunning.
De passage wordt conform het verzoek aangepast. Daarbij zal worden aangegeven dat de benodigde waterberging voltooid is op het moment van oplevering van het woonrijpe gebied.
5. Streefbeeld en randvoorwaarden opnemen van onderdeel Goed functionerend watersysteem (bij: Aanpassingen watersysteem – Graven nieuw oppervlaktewater).
Het streefbeeld en randvoorwaarden zijn opgenomen in de waterparagraaf van de motivering.
6. Geef aan dat oppervlaktewater zowel wordt gegraven als gedempt (o.a. volgens fig. 5.9) en verwijs voor meer informatie naar het waterhuishoudkundig plan.
Het waterhuishoudkundig plan en de TAM gaan uit van de toekomstige situatie, waarin zowel oppervlaktewater wordt gegraven als gedempt. Hierbij geldt dat wateroppervlak kan worden verschoven. De benodigde waterberging wordt gerealiseerd in een combinatie van oppervlaktewater en laaggelegen bosvakken, zoals afgestemd in het waterhuishoudkundig plan. Om die reden kunnen wateroppervlakten niet expliciet aan afzonderlijke faseringen worden toegewezen.
7. Neem bij dit onderdeel alle tekst op over waterpeilen en peilwijzigingen die nu staat onder voldoende water en wateroverlast.
Het volgende is opgenomen:
Het waterpeil wordt voor heel toekomstige Nobelhorst (met uitzondering van bosgebieden en de sloot langs de A6) verhoogd naar bijbehorende waterpeilen van NAP -6,20 m naar NAP gerealiseerd, namelijk -5,20 m NAP en in de sloot een tussenpeil van -5,85 m NAP. Bij veel neerslag zal het regenwater in deze watergangen via een stuw aan de oostkant van Nobelhorst naar het NAP -6,20 m peilgebied stromen. Het regenwater komend uit Vogelhorst zal op een lager peil om Nobelhorst heen geleid worden. De uitgangspunten, de nieuwe peilen en de peilgebiedsgrenzen voor heel Nobelhorst zijn door een werkgroep bestaande uit medewerkers van waterschap Zuiderzeeland en gemeente Almere uitgedacht, getoetst en de resultaten vastgelegd in het Waterhuishoudkundig plan Almere Nobelhorst: Fase 4, Twentse Kant en Zuid - Update 2023 (versie 1 november 2023, opgenomen in bijlage 8). Voor de peilwijzigingen is reeds een nieuwe peilbesluit bij waterschap Zuiderzeeland aangevraagd.
8. Geef aan wat de plannen zijn rondom overname van het stedelijk waterbeheer door het waterschap voor wat betreft de nieuw te graven watergangen en de bestaande Kievitstocht. Aan eisen van het waterschap voor de Kievitstocht vanuit het waterbeheer moet blijvend worden voldaan, bijvoorbeeld een minimale doorvaartbreedte.
Op dit moment vinden gesprekken plaats tussen de gemeente en het waterschap Zuiderzeeland over de verwerving van de betreffende gronden.
9. Geef aan of steigers, vlonders of overhangende bouwwerken bij watergangen zijn voorzien of mogelijk worden gemaakt in het plan.
Overeenkomstig de maatwerkovereenkomst kunnen aan uitgegeven oevers steigers worden gerealiseerd. Voor de verdere uitwerking worden de uitgangspunten uit de maatwerkovereenkomst toegepast, die tussen de gemeente Almere en het waterschap wordt gesloten.
10. Schoon water
Goede structuurdiversiteit
Wij vragen hier nog een concrete toelichting voor het plan op te nemen betreffende de beoogde maatregelen. Elders staat bijvoorbeeld het uitgangspunt dat tenminste dezelfde hoeveelheid natuurvriendelijke oevers wordt teruggebracht als wat wordt verwijderd. Wordt gewerkt met beschoeiing, etc.?
De waterparagraaf in de motivering van het plan is hierop aangepast.
11. Goede oppervlaktewaterkwaliteit
De waterparagraaf in de motivering van het plan is hierop aangepast.
12. Opnemen dat het plangebied deels ligt in een KRW oppervlaktewaterlichaam, de Kievitstocht.
De Kievitstocht (KRW-waterlichaam) zou het plangebied kruisen. In het kader van de beoogde peilopzet wordt de watergang omgelegd rondom het plangebied. Dit gebeurt in afstemming met het waterschap en wordt vastgelegd in het waterbeheerpaspoort en de benodigde besluiten. De KRW-doelstellingen en de integrale wateropgave, zoals onderbouwd in het waterhuishoudkundig plan, blijven leidend en zijn geborgd op plangebiedniveau.
13. Aangeven of (bekend is of) uitlogende (bouw)materialen worden toegepast.
Onderstaande is toegevoegd aan de waterparagraaf in de motivering.
Bij de inrichting van een nieuw watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Oevers worden bij voorkeur duurzaam en indien passend bij de functie natuurvriendelijk ingericht. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.
Bij de inrichting van het watersysteem zijn alleen milieuvriendelijke, niet-uitlogende en gecertificeerde materialen toegestaan. Voor beschoeiing geldt aanvullend dat de materialen niet-oxideerbaar zijn.
14. Regels
Wij vragen art. 12.1 aan te passen zodat deze in lijn is met ons uitgangspunt dat compensatie gerealiseerd moet zijn voordat de verharding is aangelegd. Zie de toelichting bij het onderdeel Wateroverlast.
De regel is niet aangepast, omdat het de flexbiliteit in de ontwikkeling beperkt met mogelijke gevolgen voor de fasering en de financiën. Daarnaast zijn wij van mening dat de wateropgave met de huidige regel voldoende geborgd is. Wij treden graag in overleg over dit verzoek.
15. Verbeelding
De gebiedsaanduiding waarvoor de voorwaardelijke verplichting waterberging is nu niet te onderscheiden van de andere aanduidingen, etc. Betreft deze het gehele plangebied?
Op het moment dat het plan digitaal raadpleegbaar wordt, is dit onderscheid goed zichtbaar, doordat de verschillende gebiedsaanduidingen uit en aan geklikt kunnen worden. Het betreft inderdaad het hele plangebied.
16. Bijlage 8 Waterhuishoudkundig plan Almere Nobelhorst Fase 4, Twentse Kant en Zuid - Update 2023
In ons systeem hebben wij de versie van 1 november 2023 goedgekeurd. Welke verschillen met de versie van 16 november 2023 (die nu is opgenomen) zijn er?
Beide versies (1 nov. en 16 nov. 2023) van het Waterhuishoudkundig Plan Nobelhorst zijn inhoudelijk vrijwel identiek. Er zijn geen wijzigingen in uitgangspunten, maatregelen, data, modelresultaten of ecologisch/hydrologische onderbouwing aangetroffen. Alle hoofdstukken en bijlagen bevatten dezelfde informatie.
De geringe verschillen betreffen uitsluitend redactionele aspecten, zoals een andere referentiecode/datum op de cover, een pagina extra door opmaak en het weglaten van dubbele punten na figuur- en tabelnummers in de tweede versie.
Inhoudelijk kan worden geconcludeerd dat de versie van 16 november 2023 geen nieuwe inzichten of afwijkingen bevat ten opzichte van de versie van 1 november 2023 – de plannen, berekeningen en onderbouwingen zijn gelijk gebleven.
17. Bijlage 9 Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling
Graag ontvangen wij deze bijlage. Deze dient voor de wateraspecten in lijn te zijn met de informatie in de waterparagraaf.
De Aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling was bij de toezending nog niet volledig gereed. Inmiddels is deze wel gereed en wordt nagezonden.
Ter inzage legging en zienswijzen
Na vrijgave door Burgemeester en Wethouders van het ontwerp omgevingsplan ligt het ontwerp omgevingsplan en de bijbehorende stukken voor 6 weken ter inzage (artikel 3:11 Awb). Binnen 6 weken vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerp omgevingsplan kan iedereen zienswijzen inbrengen. Dit kan schriftelijk of mondeling.