Plan: | Overbosch Veldwijk, Ermelo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPOverboschveldwyk-0401 |
Ten noordwesten van Ermelo is het zorglandschap Veldwijk gelegen. Dit GGZ terrein is na de oprichting eind 19e eeuw uitgegroeid tot een waardevolle omgeving waar zorg en samenleving, natuur en bebouwing op een harmonische manier samengaan. Nu de behoefte aan een zorgterrein van een dergelijke omvang is afgenomen wil de eigenaar GGz Centraal de zorg concentreren in enkele zorgpanden en komen er terreindelen vrij voor andere functies. In het Masterplan Veldwijk uit 2019 is voorliggend plangebied aangewezen als 'Ontwikkelgebied A', deelgebied 'Het groene wonen in de bosomgeving'. De initiatiefnemer is voornemens hier invulling aan te geven door dit deel van het landgoed te herontwikkelen tot een aantrekkelijke woonlocatie in het groen, waarbij recht wordt gedaan aan de cultuurhistorische betekenis van de locatie.
De ontwikkeling van de woonlocatie past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt ten noordwesten van de stad Ermelo en wordt omsloten door de verkeersassen Horsterweg en Oude Nijkerkerweg, bebost terrein, de Klinkertlaan, de Van Asch van Wijcklaan en de Van Limburg Stirumlaan. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging van het plangebied en de omgeving (Openstreetmaps.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Een uitgebreide beschrijving van de huidige en historische situatie is als onderdeel van de stedenbouwkundige analyse opgenomen in het stedenbouwkundig plan, zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan. Een korte samenvatting hiervan is hierna uiteengezet.
Ontstaansgeschiedenis Veldwijk
Zorglandschap Veldwijk in Ermelo is gesitueerd in een rijke landschappelijke omgeving aan de westrand van de Veluwe. De oudste vermelding van Veldwijk dateert rond 1300 en eind 18e eeuw wordt het boerenhuis Veldwijk voor het eerst aangemerkt als landgoed. Het zorglandgoed (destijds aangemerkt als 'gesticht' aangekocht door de 'vereniging tot christelijke verzorging van krankzinnigen en zenuwlijders') wordt eind 19e eeuw opgericht en was van oorsprong een gesloten instelling en nagenoeg zelfvoorzienend. Sinds de oprichting in de 19e eeuw heeft de locatie veel ontwikkelingen doorgemaakt, naar de actuele inzichten in zorg, architectuur en stedenbouw van die tijd. In de 20e eeuw is het aantal vierkante meters van het zorgvastgoed sterk gegroeid en is het terrein ontwikkeld van een gesloten instellingsterrein op enige afstand van de bebouwde kern tot het huidige open woonzorg landschap.
De samenleving en de kijk op de zorg is veranderd, waardoor er geen behoefte meer is aan een zorgterrein van dergelijke afmetingen. Hierom is in 2018 de Structuurvisie Landgoed Veldwijk & De Hooge Riet opgesteld. In die visie is het globale kader en de uitgangspunten opgenomen voor de herontwikkeling van het terrein. In paragraaf 3.3.2 wordt voorliggend initiatief aan deze visie getoetst. Voorts is in 2019 het Masterplan Veldwijk opgesteld waarin de ontwikkelopgave verder uiteen is gezet voor de transformatie van het zorglandschap.
Masterplan Veldwijk
In het Masterplan komt naar voren dat Veldwijk dient te worden ontwikkeld met respect voor de cultuurhistorische waarden, te weten het historisch groen en de gebouwen. Daarnaast fungeert deze plek ook als betekenisvolle ontmoetingsplek voor de gebruikers, bewoners, cliënten en de omwonenden. Het ontwerp voor dit deelgebied is hierom in samenhang met het fysieke landgoed én de omgeving ontwikkeld. Navolgende afbeelding toont het ruimtelijk kader van het zorglandschap uit het Masterplan Veldwijk.
Ruimtelijk kader Veldwijk uit het Masterplan Veldwijk
Uitsnede kaart ontwikkelgebieden uit het Masterplan Veldwijk
Voorliggend plangebied is aangewezen als 'Ontwikkelgebied A', deelgebied 'Het groene wonen in de bosomgeving'. Enkele belangrijke uitgangspunten uit het Masterplan die van belang zijn voor ontwikkelgebied A:
'Ontwikkelgebied A' anno 2023
Verspreid over het plangebied staan diverse gebouwen. De functies die aanwezig waren in de nog aanwezige gebouwen in het plangebied zijn verplaatst naar andere locaties op het GGZ terrein. De gebouwen op de locatie kwekerij werden gebruikt voor arbeidsmatige dagbesteding verdeeld in kantoor en kantine ruimtes, timmerwerkplaats, bloemenshop, inpakproductieruimte, kwekerij, kloverij, recycling en opslagruimtes. Verder stond er een pand dat in gebruik was als wasserij. In het gebouw Prokino is een kinderdagverblijf gevestigd. De overige delen van het plangebied zijn in gebruik als bos en parklandschap.
Navolgende afbeelding toont de luchtfoto met de huidige situatie van het plangebied.
Luchtfoto huidige situatie Veldwijk ter plaatse van het plangebied. Bron: Pdok
Voorliggend initiatief borduurt voort op de uitgangspunten uit het Masterplan Veldwijk. In bijlage 1 is het beeldkwaliteitplan voor de locatie opgenomen waarin het ontwerpproces en de toekomstige situatie met het stedenbouwkundig plan nader uiteen is gezet. De navolgende tekst is een korte samenvatting van dit document, voor meer informatie wordt verwezen naar de Bijlage 1 Beeldkwaliteitplan. Het beeldkwaliteitplan zal dadelijk fungeren als aanvullend welstandsbeleid, waaraan de bouwaanvragen worden getoetst.
Het landschap
Veldwijk ligt in een landschappelijk waardevol gebied, namelijk op de overgang van de Veluwe naar
het Veluwemeer. Het vormt een recreatieve groene schakel voor de inwoners van Ermelo en Harderwijk. Het landgoed is voor een deel onderdeel van het Gelderse Natuur Netwerk. Bij de herontwikkeling van het plangebied wordt hierom extra aandacht besteed aan het behoud en versterken van de natuurwaarden.
Het zorglandschap is door de jaren heen vaak veranderd maar de historische assen zijn nog steeds herkenbaar en de structuur van Veldwijk is intact gebleven. Met de ontwikkeling van Ontwikkelgebied A wordt deze structuur en de historische gelaagdheid van het landgoed versterkt door nieuwe functies toe te voegen en ruimtes beter te definiëren.
Stedenbouwkundig plan
De nieuwe woningen en de groene inrichting van het terrein zijn in samenhang ontworpen waarbij de bestaande groenstructuren zo veel mogelijk zijn behouden. In navolgende afbeelding is het stedenbouwkundig plan opgenomen, wat op 8 november 2023 is vastgesteld door de gemeenteraad van Ermelo.
Stedenbouwkundig plan
In totaal worden er 100 woningen gerealiseerd. Het plangebied is onderverdeeld in verschillende woonmilieus, waarbij de woningen zijn georiënteerd op het landschap op een manier die past bij de specifieke plek.
De Kwekerij
Het programma voor dit gebied bestaat uit 22 rug-aan-rug woningen (sociaal), 10 rijwoningen en 8 twee-onder-een-kap woningen. In de Kwekerij is er veel ruimte voor ontmoeting. Hier zijn verschillende activiteiten mogelijk die van elkaar worden gescheiden door voetpaden en beukenhagen in ‘grid vorm’ wat verwijst naar de voormalige kwekerij. De Van Asch van Wijcklaan loopt over in de Van Limburg Stirumlaan, welke doorloopt tot in de voormalige kwekerij. De woningen hebben een kleine voortuin met een beukenhaag als overgang tussen privé en openbaar. Aan de westzijde van de kwekerij, tegen de Oude Nijkerkerweg, ligt een parkeerhof. De parkeerplaatsen worden voorzien van groene hagen en bomen om het maximaal te laten opgaan in de omgeving. Door middel van een wandel-/ fietspad is een goede aansluiting gemaakt op het fietspad van de Oude Nijkerkerweg.
De Wasserij
Het programma voor dit gebied bestaat uit 5 vrijstaande woningen. Een groep rhododendrons in de middenberm ten oosten van de wasserij vormt het uitgangspunt voor een soort eigen 'erfje' en blijft dan ook maximaal behouden. Samen met de andere heesters ontstaat hier een profiel dat kenmerkend is voor het bosmilieu.
Het Open veld
Het programma voor dit gebied bestaat uit 28 rug-aan-rug woningen (sociaal), 17 appartementen in twee gebouwen, 6 twee-onder-een-kap woningen en 4 vrijstaande woningen. Het Open veld is een karakteristiek deel van het plangebied. De openheid wordt zoveel mogelijk behouden omdat uit onderzoek is gebleken dat deze plek erg belangrijk is voor insecten. Aan de noordzijde bij de rug-aan-rugwoningen tegen de Horsterweg, ligt een parkeerhof. De parkeerplaatsen worden voorzien van groene hagen en bomen verscholen op het maaiveld om het maximaal te laten opgaan in de omgeving. Ten zuiden hiervan staat het gebouw Prokino, dit betreft een monument en blijft behouden. Momenteel is het in gebruik als een kinderdagverblijf.
Het programma van de te realiseren woningen, het uitgeefbare terrein met de erf- en beheergrenzen en het aan te leggen groen en water zijn hierna gevisualiseerd in drie afbeeldingen.
Programma
Uitgeefbaar: erf- en beheergrenzen
Nieuw aan te leggen groen en water
Voorwaardelijke verplichting
De hagen, bestaande en nieuwe bomen en natuurinclusieve maatregelen zijn voorwaardelijk verplicht in voorliggend bestemmingsplan waarbij wordt verwezen naar het beeldkwaliteitplan en het rapport over natuurinclusief bouwen (bijlage 2). Hierbij gaat het op de aanlegplicht en instandhoudingsplicht. De exacte uitvoering zal in een later stadium in een inrichtingsplan worden opgenomen.
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen bieden kansen om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen. Het energieneutraal maken van een gebouw kan bijvoorbeeld beter bij de bouw dan achteraf. Bij de inrichting van de buitenruimte kan rekening worden gehouden met het voorkomen van water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Een duurzame leefomgeving is ook een plek waar mensen zich prettig en veilig voelen. In de stedenbouw zijn deze aspecten niet nieuw, maar de reden waarom ze worden meegenomen en hoe ze worden afgewogen verandert. Bij de afweging hoe duurzaamheidsdoelstellingen behaald kunnen worden speelt ook het financiële kader een rol: de te nemen maatregelen dienen in relatie worden bezien met investerings- en de beheerkosten.
Planspecifiek
Om de biodiversiteit te versterken worden de woningen en de woonomgeving natuurinclusief ontworpen. Maatregelen zijn bijvoorbeeld geïntegreerde nestkasten in de woningen of gevarieerde haag- en heesterbeplanting rondom de kavels met voldoende schuil- en fourageermogelijkheden voor vogels en kleine zoogdieren. Het plan voldoet aan de verschillende aspecten van de puntenscore uit de uitvoeringsnota 'Groen- en natuurinclusief bouwen' wat onderdeel uitmaakt van de Groenvisie (zie paragraaf 3.3.7). Het plan is nader toegelicht in bijlage 2. In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat in ieder geval aan de minimale punten van het Groen- en natuurinclusief bouwen wordt voldaan, maar het plan gaat uit van veel meer maatregelen dan nodig om uiteindelijk ook echt een meerwaarde te bieden aan de natuur.
Het zo veel mogelijke behoud van de bestaande bomen en de aanplant van nieuwe bomen en heesters zorgt voor het bestrijden van de hittestress op het terrein. In bijlage 2 van de regels is een inventarisatie van de bomen op het terrein opgenomen en weergegeven welke bomen blijven behouden, verwijderd en aangeplant. De bomen houden het hemelwater vast bij overvloedige neerslag en vormen zo al een sterk systeem. Dit systeem wordt nog sterker gemaakt met onder andere de aanleg van een aantal wadi's.
Tenslotte wordt er ingespeeld op een aanverwant aspect van duurzaamheid: mobiliteit en dan met name het begrip 'duurzame verplaatsingen'. Naast dat het plan aan de parkeernormen van de gemeente Ermelo voldoet is er in het inrichtingsplan rekening gehouden met goede aansluitingen op het omliggende wandel- en fietsnetwerk als prikkel om de auto te laten staan en is de verharding geminimaliseerd.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning worden de te nemen maatregelen verder uitgewerkt. Hiermee voldoet het plan aan duurzame stedenbouw.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van het NOVI en het Barro. De ontwikkeling raakt daarmee niet aan één of meerdere aspecten met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Onderhavig plan voorziet in een divers woningbouwprogramma bestaande uit maximaal 100 nieuwbouwwoningen. Jurisprudentie wijst uit dat van een stedelijke ontwikkeling sprake is als een ontwikkeling voorziet in 11 nieuwe woningen of meer. Daarvan is sprake bij dit plan. Bij elke stedelijke ontwikkeling dient op basis van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. Hierna vindt een nadere toetsing plaats.
Kwantitatieve- en kwalitatieve behoefte
In de paragraaf 2.2 is het woningbouwprogramma van voorliggend initiatief uiteengezet. Het plan voorziet in 100 nieuwe woningen. Het programma bestaat uit 50 % (middel)dure woningen en 50 % in de sociale (huur)sector, van diverse woningtypes en voor diverse doelgroepen zoals gezinnen, eenpersoonshuishoudens, starters en senioren. In het vervolg van voorliggend plan is aan de hand van gemeentelijke woningbouwkaders (zie paragraaf 3.3.1, 3.3.3 en 3.3.4) aangetoond dat zowel vanuit kwantitatief- als kwalitatief oogpunt een (urgente) behoefte is aan nieuwe woningen uit voorliggend plan. Bovendien zijn de woningen opgenomen in de regionale woondeal.
Locatie
Daarnaast dient in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. De prioriteit in het beleid ligt bij inbreidings- en transformatielocaties. Bij voorliggend plan is sprake van sloop-herbouw (inbreidingslocatie) binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee komt het plan tegemoet om bij voorkeur woningen binnenstedelijk te bouwen. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.
Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Klimaatadaptatie
De provinciale omgevingsverordening die op 1 februari 2022 van kracht is geworden bevat de instructieregel klimaatadaptie (2.65b). Voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, moet op basis van deze instructieregel de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In die beschrijving moeten in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. In paragraaf 4.6 is invulling gegeven aan de wijze waarop in dit plan is omgegaan met het voorkomen en/of beperken van de risico's van klimaatverandering.
Planspecifiek
De ontwikkeling sluit aan op een aantal van de ambities uit de Omgevingsvisie. Zo richt het plan zich op het realiseren van een duurzaam en divers woon- en leefklimaat in het plangebied, wordt bij de nieuwe woningen aandacht besteed aan energiemaatregelen en is het plangebied gezien de ligging nabij het spoor en de nieuw aan te leggen langzaamverkeerroutes goed bereikbaar. Daarnaast is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik van belang. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van een woningbouwprogramma van 100 nieuwe woningen. Onder het rijksbeleid in paragraaf 3.1 is de kwantitatieve alsook de kwalitatieve behoefte aan de functies van dit plan aangetoond, waarmee aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt voldaan.
Het plangebied is in de visie aangemerkt als intrekgebied. Voorliggend initiatief maakt geen bestemming en ontwikkeling mogelijk die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Hiermee vormt onderhavig plan geen belemmering voor de uitvoerbaarheid.
Het plangebied ligt deels binnen het Gelders Natuurnetwerk en op een afstand van circa 1,5 km ligt de Groene Ontwikkelingszone. In het kader van het voorgenomen initiatief is een GNN-toets opgesteld. Deze notitie is opgenomen in bijlage 3. Hierin is geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten of overige waarden van het GNN. De ontwikkeling draagt bij aan ontwikkelen van landgoederen en van houtwallen en -singels. Wel is er sprake van aantasting van het huidig oppervlak van het GNN, echter wordt dit met het voorstel van nieuw GNN gebied ruim gecompenseerd. In het rapport wordt geadviseerd om de kwaliteit van het bos te verbeteren door middel van het aanbrengen van mantel-zoom vegetatie en zal het beheerplan van het bos worden gehanteerd om de kwaliteit van het bos op peil te houden (bijlage 6 van de regels). Ten aanzien van aanwezige flora en fauna wordt, in het kader van de Algemene zorgplicht, geadviseerd maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn opgenomen in de notitie van natuurinclusief bouwen (bijlage 2).
Het plan is uitvoerbaar vanuit het provinciaal beleid.
Op 26 januari 2022 is de omgevingsvisie Ermelo vastgesteld door de gemeenteraad. De omgevingsvisie geeft de ontwikkelingsrichting op hoofdlijnen van Ermelo op hoofdlijnen en zet in op de volgende thema's: Leefbaar, zorgzaam en gezond wonen, Economisch vitaal, Ontspannend, verblijven en recreëren, Groen, natuurlijk met kwaliteit, Duurzaamheid, energieneutraal en klimaatadaptief en Bereikbaar en toegankelijk. Voorts is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden waarvoor concrete ambities zijn uitgewerkt.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Schil rond het centrum'. De grootste opgaven binnen dit deelgebied zijn:
Navolgende afbeelding toont de Omgevingsvisie kaart van deelgebied Schil rondom centrum, plangebied is rood omcirkeld.
Omgevingsvisie kaart van deelgebied Schil rondom centrum, plangebied is rood omcirkeld
In de omgevingsvisie is voorliggend plangebied expliciet genoemd als een belangrijke woningbouwontwikkeling. Zorg wordt aangeboden in moderne gebouwen, de zorgfunctie en kantoren worden geclusterd en de overige delen van het terrein verkleurd naar wonen en gerelateerde functies. Daarnaast dient op de locatie de fietsverbindingen vanuit de woonwijk naar het centrum te worden verbeterd en zal deze groene 'parel' gekoesterd moeten worden.
De woningbouwontwikkeling van voorliggend initiatief is direct opgenomen in de Omgevingsvisie. Het initiatief voldoet aan de visie doordat de zorgfuncties worden geclusterd en een deel van het terrein verkleurt naar wonen. Daarbij zorgt het voor het behoud en ontwikkeling van het groen op het terrein en zorgen de nieuwe fiets- en wandelpaden ervoor dat het eveneens goed toegankelijk en bereikbaar is voor de omgeving. De ontwikkeling sluit aan bij de gewenste duurzaamheid maatregelen doordat de woningen aardgasloos en klimaatadaptief worden gebouwd (dit is voorwaardelijk verplicht en volgt bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen).
Het plan is uitvoerbaar vanuit de Omgevingsvisie.
Voorafgaand aan het Masterplan Veldwijk (zie paragraaf 2.1) is op 1 februari 2018 de structuurvisie Landgoed Veldwijk en De Hooge Riet vastgesteld. De visie vormt het globale kader en geeft de uitgangspunten mee voor de herontwikkeling van het terrein. Het plangebied is aangemerkt als Ontwikkelzone II. De meest relevante aspecten voor het plangebied zijn:
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de structuurvisie Landgoed Veldwijk en De Hooge Riet.
Uitsnede van de Structuurvisie Veldwijk en De Hooge Riet
Planspecifiek
Voorliggend plan wordt in lijn met de structuurvisie herontwikkeld. Het gemeentelijk monument Prokino blijft behouden, de overige bebouwing wordt gesloopt. De nieuwbouw is zorgvuldig ingepast en qua maat en schaal in lijn met het landgoed. De bestaande waardevolle zichtlijnen en landschapselementen behouden blijven en daar waar mogelijk worden versterkt. In paragraaf 2.2 en in het stedenbouwkundig plan in bijlage 1 is het initiatief nader toegelicht. De ontwikkeling vindt deels plaats binnen het Gelders Natuur Netwerk. Dit wordt echter gecompenseerd door een groter oppervlakte ter compensatie als GNN aan te wijzen (zie paragraaf 3.2).
Het plan sluit aan op de structuurvisie 'Landgoed Veldwijk en De Hooge Riet'.
Sinds de woonvisie uit 2015 zijn er veel ontwikkelingen geweest. De druk op de markt is flink gegroeid en de huizenprijzen zijn gestegen. Hierdoor hebben voornamelijk starters en de ouderen moeite om een geschikte woning te vinden. Om hier op in te spelen is een nieuwe woonvisie opgesteld.
Exclusief staat voor de woonomgeving die de gemeente Ermelo bieden; groen, gezond, een sterke sociale verbondenheid en zorgstructuur. Deze woonomgeving wil de gemeente toegankelijk houden voor iedereen. De Woonvisie 2030 richt zich op de volgende woonopgaven:
Nieuwbouw, herstructurering en transformatie zet de gemeente de komende jaren in voor alle doelgroepen. De gemeente streeft naar een woningvoorraad die zoveel mogelijk past bij de woonwensen, inkomens, levensfase en huishoudenssamenstelling van alle inwoners. Voor 2030 moeten er 1060 woningen bij worden gebouwd. Hierbij zet de gemeente in op onder andere het vergroten van het aantal betaalbare woningen en woningen voor starters en ouderen. Daarnaast moet er aandacht zijn voor groen, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen.
Regionale woondeal
Het doel is om in de regio Noord-Veluwe 12.700 woningen te bouwen tot en met 2030. Dat is afgesproken in de woondeal die in 2023 met de regiogemeenten is ondertekend. In de woondeal staat dat in Ermelo 1.508 woningen worden gebouwd tot en met 2030. In 2023 en 2024 werken ze de woondeal verder uit. Zo worden er bijvoorbeeld afspraken gemaakt over flexwoningen en is er aandacht voor wonen en zorg.
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in het realiseren van 100 woningen waarmee wordt bijgedragen aan de woningbehoefte van de gemeente Ermelo en gehoor gegeven aan de Woondeal. Doordat er zowel wordt gebouwd in het dure segment als voor de sociale huur wordt voorzien in geschikte woningen voor alle doelgroepen. Daarnaast wordt ingezet op groen- en natuurinclusief bouwen.
Het plan is uitvoerbaar vanuit de Woonvisie.
In het vastgestelde Programma Duurzaamheid zijn de volgende ambities verwoord: Ermelo energieneutraal in 2030 en klimaatneutraal in 2035. In het programma Duurzaamheid presenteert Ermelo zich als een op duurzaamheid gerichte gemeente. Op grond van het Bouwbesluit worden vanaf 2019 strikte eisen gesteld aan de EPC waarden, dit is sinds 2021 overgegaan op BENG (Bijna-Energie Neutraal Gebouwd). Om duurzaamheid een nog prominentere plek te geven kunnen investeringen in duurzaamheidsmaatregelen, die verder gaan dan het bouwbesluit, bijvoorbeeld in energieneutrale en klimaatneutrale woningen, worden ingezet als vereveningsbijdrage. Ook wil de gemeente duurzaamheid nadrukkelijker agenderen door meer planologische ruimte te bieden aan initiatieven die substantieel bijdragen aan duurzaamheid. Gezien de toekomst van de energie infrastructuur dient geanticipeerd te worden op gasloze nieuwe woningbouw.
Planspecifiek
Duurzaamheid en in het verlengde daarvan circulariteit en natuurinclusiviteit spelen een grote rol bij de herontwikkelingsopgave. In paragraaf 2.3 is de uitwerking van deze thema's nader toegelicht.
Het plan is uitvoerbaar binnen het programma duurzaamheid.
De visie Klimaatadaptatie is op 12 november 2020 vastgesteld. De ambitie is 'Een klimaatbestendige leefomgeving waarbij we ons voorbereiden op de verandering van het klimaat op de korte (2020) en op de lange termijn (2050). Voor de 3 klimaatadaptatie thema's (wateroverlast, hittestress en droogte) zijn doelstellingen en inspanningen geformuleerd voor de periode 2020-2025.
Wateroverlast
Doelstelling: Wateroverlast zoveel mogelijk voorkomen waarbij we ons voorbereiden op extreme neerslag
Inspanningen:
- stimuleren van particuliere initiatieven en derden
- oplossen van grote knelpunten in de openbare ruimte
Hittestress
Doelstelling: Het dorp en haar inwoners voorbereiden op en minder kwetsbaar maken voor hittestress
Inspanningen:
- bewustwording vergroten rondom de gevolgen van hittestress en de wijze waarop inwoners zich hiertegen kunnen beschermen
- groenstructuren in de openbare ruimte versterken en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op hittebestendig bouwen/inrichten
- benadrukken van het belang van bomen en waar mogelijk extra bomen bijplaatsen
Droogte
Doelstelling: De gevaren van droogte beperken door in te spelen op het vasthouden van regenwater, het verbeteren van de grondwaterstand(en) en door zorgvuldig om te gaan met watergebruik.
Inspanningen:
- bewustwording vergroten rondom het verminderen van het watergebruik in warme periodes
- inzetten op een verbreding in variatie in het bomen-bossen bestand
Planspecifiek
In paragraaf 2.3 is uitgebreid ingegaan op de beoogde maatregelen voor een duurzame leefomgeving en hoe dit in Veldwijk wordt toegepast. hiermee wordt invulling gegeven aan de doelstellingen van de Visie Klimaatadaptie.
In december 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente Ermelo de Groenvisie vastgesteld. In de Groenvisie is vastgelegd hoe de gemeente omgaat met groen. De visie biedt kaders in de vorm van ambities en wettelijke taken en geeft richting aan groenbewust handelen bij ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar.
In de Groenvisie is op een rij gezet hoe belangrijk groen is voor Ermelo. Groen geeft Ermelo zes grote waarden:
Met deze groenvisie zet de gemeente zich in op de volgende hoofdlijnen:
In de visie wordt onderscheid gemaakt tussen structureel groen en leefomgevingsgroen. Structureel groen is dat groen, waardoor de natuur zich gezond kan blijven ontwikkelen en waardoor Ermelo een aantrekkelijke gemeente is om in te wonen, werken, recreëren en ondernemen. Het structurele groen van Ermelo is vastgelegd op twee groenkaarten, een voor binnen de bebouwde kom en een voor het buitengebied. Bij elk planontwerp weegt de gemeente het groen als een integraal onderdeel mee. Leefomgevingsgroen is het openbaar groen in de woonbuurten dat niet op een van de groenkaarten staat.
In dit kader heeft de gemeente Ermelo de uitvoeringsnota Groen- en natuurinclusief bouwen vastgesteld. Doel is om meer groen in de woonomgeving toe te passen, de biodiversiteit te versterken en een prettige leefomgeving te realiseren. Voor grote ontwikkelingen is de eis om minimaal 26 punten te behalen.
Planspecifiek
De woningen en de woonomgeving zijn groen- en natuurinclusief ontworpen. In paragraaf 2.3 is opgenomen op welke wijze het plan voldoet aan de eisen van de gemeente en het onderliggende beleid uit de groenvisie.
Het plan is uitvoerbaar binnen de Groenvisie 2017-2027.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Veldwijk', vastgesteld door de gemeente Ermelo op 6 juni 2013. Het plangebied kent de volgende enkelbestemmingen:
Uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Veldwijk' met plangebied wit omkaderd (ruimtelijkeplannen.nl)
Tevens geldt binnen het plangebied het bestemmingsplan 'Parkeernormen', vastgesteld op 8 juni 2017 door de gemeenteraad van Ermelo. Met dit bestemmingsplan is vastgelegd dat een omgevingsvergunning voor onder andere het bouwen alleen wordt verleend indien voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Voorliggend initiatief voorziet in het mogelijk maken van de bouw van 100 woningen. Het realiseren van woningen binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is niet toegestaan, waarmee het plan strijdig met het geldende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Om vast te kunnen stellen of de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied in lijn is met het beoogde gebruik is in 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat door de bedrijfsactiviteiten van het textielservicebedrijf in het verre verleden verontreinigingen met VOCl in grond en grondwater zijn ontstaan. In de periode 2003-2005 is ter plaatse van de fietsenstalling en het textielservicebedrijf een grond- en grondwatersanering (tot 5,0 m-mv) uitgevoerd door middel van grondwateronttrekking en bodemluchtextractie. Na sanering zijn in de bodem twee kernen met een restverontreiniging boven de interventiewaarde achtergebleven. In het uitgevoerde onderzoek in 2016 is geconcludeerd dat er sprake van een restverontreiniging in de grond maar dat de verontreiniging stabiel is. Omdat voorgaande onderzoeken relatief oud zijn is een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is opgenomen in bijlage 4.
Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit op de onderzochte locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Uitzondering hierop zijn deellocaties E, C, G en K.
Ter plaatse van deellocaties E en G is een bodemsanering in uitvoering. Hiermee worden de belemmeringen op deze deellocaties voor de bestemmingswijziging opgeheven.
Op deellocatie C en deellocatie K is actualiserend/aanvullend bodemonderzoek nodig. Het onderzoek op deellocatie K is afgerond en opgenomen in bijlage 5. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen verontreinigingen zijn vastgesteld. Daarmee is voldoende vastgesteld dat de lichte verontreinigingen in het grondwater niet het gevolg zijn van verhoogde waarden in de bovenliggende bodem.
Voor deellocatie C is het onderzoek opgenomen in bijlage 6. Hierin is geconcludeerd dat de eerste bodemlaag onder het gesloopte pand (bodemlaag van 1,2 – 1,5 m-mv) alleen licht verontreinigd is met PAK en PCB. Verder blijkt uit het onderzoek dat het grondwater uit meerdere peilbuizen sterk verontreinigd is met PER (Tetrachlooretheen), waarbij in die gevallen ook het afbraakproduct cis+trans-1,2-Dichlooretheen in licht verhoogde concentraties is aangetoond. Direct ten westen van het voormalige pand is het grondwater zeer sterk verontreinigd met PER en licht verontreinigd met TRI (Trichlooretheen). Voor het overige zijn ten hoogste lichte verontreinigingen met PER aangetoond. Uit de risicobeoordeling blijkt dat het aanwezige geval van ernstige bodemverontreiniging met VOCl in het grondwater in de toekomstige situatie ‘Wonen met tuin’ niet leidt tot onaanvaardbare (humane) risico’s. Voor deze deellocatie is een aanvullend grond- en grondwateronderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 7. Hierin is geconcludeerd dat er ter plaatse van het bouwvlak geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de functie wonen en tuin. Wel wordt geadviseerd om binnen dit bouwvlak de vloer van kruipruimten en eventuele kelders dampdicht uit te voeren, aangezien de risicobeoordeling een theoretische/modelmatige benadering is.
Ten westen en noorden van de voormalige bebouwing dient een aanvullend nader bodemonderzoek uitgevoerd te worden voordat de grond voor het wonen/als tuin in gebruik genomen wordt. Tevens moet een aanvullende risicobeoordeling uitgevoerd worden. Afhankelijk van de uitkomsten kan een aanvullende grondsanering en/of technische maatregelen nodig zijn om dit deelgebied geschikt te maken voor de functie wonen en tuin. Hierdoor is het gebied uiteindelijk geschikt te maken voor de beoogde functie. Gezien de beperkte omvang van dit gebied en de omvang van het totale plan worden er geen financiële belemmeringen verwacht voor de haalbaarheid van de bestemmingsplanherziening. Om te borgen dat nader onderzoek wordt uitgevoerd voordat de grond ten westen en noorden van de voormalige bebouwing in gebruik genomen wordt, is in de regels van dit plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 11,8 µg/m3 | 15,7 µg/m3 | 8,4 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend plan voorziet in een woningbouwprogramma van maximaal 100 nieuwe woningen. In de Regeling NIBM opgenomen dat ontwikkelingen tot 1.500 woningen met een enkele ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (ontwikkeling van 100 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Een onderzoek naar industrielawaai en spoorweglawaai is niet aan de orde gezien de grote afstand (>400 m) tot industrie en spoorlijnen. In het kader van voorliggend initiatief is een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai opgenomen in bijlage 8. In de rapportage wordt geconcludeerd dat geluidbelasting door wegverkeer op de Horsterweg ten hoogste 56 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh bedraagt, waardoor de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van een aantal woningen wordt overschreden. De geluidsbelasting door wegverkeer op de Kolbaanweg en de Oude Nijkerkerweg leidt niet tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting door wegverkeer op de 30 km wegen (Klinkertlaan) bedraagt ten hoogste 49 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh.
Geconcludeerd wordt dat voor een deel van de woningen een hogere waarde nodig is vanwege de geluidbelasting door de Horsterweg. In nagenoeg het gehele plangebied geldt een GES score 2-3 (redelijk-vrij matig, geel) dan wel 4-5 (matig- zeer matig, oranje). Het verlagen van de geluidbelasting door wegverkeer door het treffen van maatregelen aan de bron of in de overdracht is financieel en stedenbouwkundig niet haalbaar. In een notitie (zie bijlage 9) die een aanvulling vormt op het akoestisch onderzoek, is onderbouwd hoe voldaan kan worden aan de eisen van het gemeentelijk geluidbeleid bij het verlenen van hogere waarden. Conform gemeentelijk beleid bij het verlenen van hogere waarden en de genoemde GES scores dienen maatregelen (geluidwerende voorzieningen) te worden getroffen aan de woningen. Deze zijn ook voorwaardelijk verplicht. Voor het aspect geluid zal sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. De hogere waardenprocedure wordt doorlopen gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de toekomstige situatie neemt het aantal woningen binnen het plangebied toe. Dit betreffen milieugevoelige objecten in het kader van milieuzonering. Het plangebied wordt hoofdzakelijk omringd door woningen en de maatschappelijke voorzieningen en is daarom te beschouwen als liggend in het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De omliggende zorgfuncties zijn in te delen als 'verpleeghuizen' en het in het plangebied gelegen kinderdagverblijf (beiden categorie 2, max richtafstand 30 m). De 'verpleegtehuizen' liggen op meer dan 30 m afstand en vormen gelet op de afstand tot de nieuwe woningen op voorhand geen belemmering voor het initiatief. Het kinderdagverblijf ligt op een kortere afstand tot de nieuwe woningen. De achtertuinen behorend bij de nieuwe woningen ten noorden van het kinderdagverblijf bevinden zich op circa 20 m afstand en de woningen zelf op 30 m. Het appartementencomplex ten oosten van het kinderdagverblijf bevindt zich op een kortere afstand. Het gebouw ligt op circa 15 m tot de nieuwe woningen. Het speelplein (spelende kinderen) is de voornaamste bron van geluid voor een dergelijke functie. Dit speelplein bevindt zich aan de westzijde van het kinderdagverblijf waardoor dit plein op een ruime afstand (circa 60 m) ligt tot de nieuwe appartementen. Daarbij heeft het gebouw van het kinderdagverblijf een afschermende werking waardoor het aannemelijk is dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen. Dit geldt ook voor merendeel van de noordelijke woningen. Een klein puntje van de tuin is binnen 30 meter van het plein gelegen. Aangezien de woning zelf op voldoende afstand zit en er niet in de avonden, nacht en weekend gespeeld wordt is de impact zeer beperkt. De gronden aan de oostzijde en noordzijde zijn op de verbeelding voorzien van een aanduiding waardoor verblijfsgebied is uitgesloten. Er is voor de nieuwe bewoners dus sprake van een goed woon- en leefklimaat. Met de opgenomen aanduiding is dit ook in de toekomst gewaarborgd. In het plan is binnen de bestemming groen nog een strook gereserveerd voor het mogelijk uitbreiden van het speelterrein voor avontuurlijk spelen. Hier is dan ook verblijfsgebied voor het kinderdagverblijf toegekend. Deze zone ligt op ruime afstand van woningen. Aan de oostzijde van het gebouw van het kinderdagverblijf zijn enkele parkeerplaatsen aanwezig. Deze liggen op korte afstand van het appartementengebouw aan de oostzijde. Het dichtslaan van autodeuren is een aandachtspunt voor geluid op parkeerplaatsen. Echter worden deze parkeerplaatsen niet in de avond, nacht en het weekend gebruikt. Bovendien betreft het een beperkt aantal parkeerplaatsen en zal er gemiddeld maar 2 maal per dag per parkeerplaats een autodeur worden gesloten. Dit leidt niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de appartementen. De overige maatschappelijke functies liggen op voldoende afstand tot het plangebied om milieueffect op voorhand uit te kunnen sluiten.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn.
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de invloedsgebieden van twee hogedruk aardgasleidingen van Gasunie en binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort-Hattem. Het plangebied bevindt zich echter buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze bronnen. Een nadere toetsing ten aanzien van de propaantank is niet aan de orde. In het kader van de gehele ontwikkeling van Landgoed Veldwijk en bestemmingsplan De Hooge Riet ten oosten van het plangebied is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen in bijlage 10. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de gasleidingen en de spoorlijn geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. Voor de gasleidingen is geconcludeerd dat oriëntatiewaarden niet worden overschreden en dat een beperkte verantwoording nodig is voor het groepsrisico van de leiding het verst van de locatie af. Voor de spoorlijn is het groepsrisico berekend. Het berekende groepsrisico is in alle gevallen kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde, ook na realisatie van het plan. Daarom is vanuit transport over het spoor geen verantwoording van het groepsrisico nodig.
De veiligheidsregio is om advies gevraagd. Het uitgebrachte advies is opgenomen in bijlage 11.
Beperkte verantwoording
Voor een aardgastransportleiding zijn twee scenario’s relevant:
a. Een fakkelbrand;
b. Een ontploffing van de vrijgekomen gaswolk.
Een hogedruk aardgasleiding kan falen als gevolg door derden. Falen als gevolg van corrosie is uitgesloten door de veiligheidsmaatregelen die door de Gasunie zijn genomen (inherente veiligheid). Door een beschadiging van de aardgasleiding kan gas vrijkomen dat vervolgens ontsteekt en een fakkelbrand vormt. Er ontstaan secundaire branden.
Het scenario fakkelbrand kent geen ontwikkeltijd. Dit treedt direct op bij een leidingbreuk. Het scenario ‘ontploffing van de vrijgekomen gaswolk’ kent enige ontwikkeltijd. Dit komt doordat het gas dat vrijkomt door een leidingbreuk in dat geval niet direct ontsteekt. Conform de voorgeschreven risicoanalysemethodiek wordt er rekening gehouden met een ontwikkeltijd van 2 minuten.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Fakkelbrand
Mocht zich een voorval voordoen, dan is het van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De werkzaamheden van de brandweer zullen met name gericht zijn op het voorkomen van uitbreiding van de brand. De leidingbeheerder dient de toevoer van het gas af te sluiten bij een incident, er zijn dus geen mogelijkheden tot effectieve bronbestrijding.
Conclusie externe veiligheid
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
Het initiatief is uitvoerbaar en de risico's minimaal vanuit het veiligheidsaspect van de aardgasleiding.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst het realiseren van 100 woningen en blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 woningen van categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor voorliggend initiatief is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze notitie is op genomen in bijlage 12. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in bijlage 13. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Voor het plan is een notitie opgesteld waarin de waterhuishoudkundige aspecten zijn behandeld. In bijlage 14 is per deelgebied berekend hoeveel water er geborgen moet worden en hoeveel ruimte er beschikbaar is in de opgenomen wadi's. Naast de wadi's en de grote hoeveelheid bos en groen krijgen de woningen per kavel een infiltratiekrat. Deze zijn nu niet in de bergingsberekening meegenomen. Op basis van de uitgangspunten zoals in de notitie zijn opgenomen is er alsnog een overcapaciteit van circa 65 m3. Uiteindelijk wordt het plan nog verder uitgewerkt in een inrichtingsplan waarbij gekeken wordt of de overcapaciteit kan worden ingezet voor regulier groen.
Op basis van de aanwezige Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand en de verwachte maaiveldhoogtes en wadidiepte kan het plan voldoen aan de minimale maten voor de ontwateringsdiepte.
Het hemelwater en het afvalwater wordt gescheiden afgevoerd, het afvalwater kan via de bestaande riolering waar de woningen op worden aangesloten.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen zijn de gevolgen van het initiatief op beschermde soorten en gebieden in kaart gebracht. In 2021 en 2022 is reeds een ecologische quickscan uitgevoerd en heeft er aanvullend onderzoek plaatsgevonden. In navolging hierop is een hernieuwde quickscan uitgevoerd op het terrein. Het rapport is opgenomen in bijlage 15.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Op een afstand van circa 1,5 km ligt het Natura 2000-gebied 'Veluwe'. Voor een aantal effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is om te resulteren in negatieve effecten. Om de mogelijke effecten van stikstofdepositie door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is opgenomen in bijlage 16.
Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd neemt de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie in de gebruiksfase niet toe. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden.
Voor de aanlegfase is er wel sprake van een tijdelijke toename. Het gaat hierbij niet over de sloop van de gebouwen. Deze zijn afzonderlijk berekend en deze werkzaamheden zijn al in gang gezet. Het gaat hierbij om de overige werkzaamheden een toename van 0,01 mol/ha/j op 2,04 hectare van het zoekgebied leefgebied (type Bos van arme zandgronden). Op basis van een ecologische beoordeling blijkt dat er geen sprake is van een significant negatief effect voor het Natura 2000-gebied.
Het aanvragen van een Wnb-vergunning is dan ook niet nodig voor dit project. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht.
Soortenbescherming
Uit de quickscan (bijlage 15) is gebleken dat er geen belemmeringen zijn. Alleen kon de hazelworm nog niet worden uitgesloten. Er is een aanvullend onderzoek uitgevoerd of de te kappen bosschages een relevante functie hebben voor de hazelworm. Voor de beoogde ruimtelijke ingreep is aanvullend onderzoek naar hazelworm uitgevoerd. De onderzoeksrapportage is toegevoegd in bijlage 17. Tijdens het onderzoek zijn geen individuen aangetroffen van de hazelworm. Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek blijkt de planlocatie geen functie heeft voor de hazelworm. Het realiseren van de woningen zal derhalve niet leiden tot negatieve effecten op de soort.
Daarnaast is de planlocatie mogelijk geschikt leefgebied voor soorten welke niet beschermd zijn (behoudens de algemene zorgplicht) en/of waarvoor een vrijstelling geldt. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).
Voor de sloop van de opstallen zijn in het verleden al onderzoeken uitgevoerd. Hiervoor is uiteindelijk een ontheffing voor vleermuizen nodig geweest. Deze is bijgevoegd als bijlage 18. De randvoorwaarden voor verlening van de ontheffing is onder andere dat er nog 16 vleermuiskasten in de nieuwe permanente situatie worden gerealiseerd. Deze zijn in het natuurinclusief plan opgenomen en als voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Naast de verplichte onderdelen van ecologisch vriendelijk bouwen is de initiatiefnemer voornemens om nog een stuk meer maatregelen te nemen. Hiervoor is een rapport opgesteld. Hiermee kan ook ruimschoots worden voldaan aan het gemeentelijk beleid (zie ook paragraaf 2.3 en 3.3.7).
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Verkeersaantrekkende werking
Aan de hand van de kengetallen van het CROW (publicatie 381) is bepaald wat de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie is. Hierbij is uitgegaan van het maximale kengetal bij een ligging in de rest bebouwde kom van een weinig stedelijke gemeente. Het meest recente stedenbouwkundige plan is het uitgangspunt geweest om de verkeersgeneratie te bepalen. De verkeersaantrekkende werking van de 100 nieuwe woningen leidt tot de volgende verkeersbewegingen:
type woning | norm | aantal | totaal verkeersbewegingen per etmaal |
koop, vrijstaand | 8,6 | 9 | 77,4 |
koop, twee-onder-één-kap | 8,2 | 14 | 114,8 |
koop, etage, duur | 7,8 | 17 | 132,6 |
koop, huis, tussen/hoek | 7,8 | 10 | 78 |
huur appartement midden/goedkoop (incl sociale huur) | 4,5 | 50 | 225 |
De verkeersaantrekkende werking van de 100 nieuwe woningen komt neer op 627,8 verkeersbewegingen per dag. In de huidige situatie is in alle gebouwen een zorgfunctie toegestaan met bijbehorende verkeersaantrekkende werking. Deze verkeersbewegingen komen in de toekomstige situatie te vervallen, uitgezonderd de verkeersgeneratie van het kinderdagverblijf. Daarmee is de toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande planologische situatie minder dan 627,8 per dag. De nieuwe woningen worden ontsloten via inritten vanaf de Horsterweg en de Klinkertlaan. Voor langzaamverkeer worden meerdere paden en inritten aangelegd, zie hiervoor paragraaf 2.2 en het stedenbouwkundig plan in bijlage 1.
Parkeren
Voor het plan is een parkeerbalans opgesteld, zie bijlage 19. Deze parkeerbalans is samengevat in navolgende tabel.
Parkeerbehoefte | Aantal parkeerplaatsen op eigen terrein | Aantal parkeerplaatsen in openbaar gebied | |
De Kwekerij | 69 | 14 | 55 |
De Wasserij | 12 | 9 | 3 |
Het Open veld | 97 | 18 | 80 |
Totaal | 178 | 41 | 138 (137 benodigd) |
Uit voorgaande tabel blijkt dat er een totale parkeerbehoefte is van 178 parkeerplaatsen. Voor de woningen ter plaatse van de kwekerij en de wasserij is voor de parkeerbehoefte van 81 parkeerplekken voorzien in 23 parkeerplaatsen op eigen terrein en 58 in het openbaar gebied. De woningen in het open veld kent een parkeerbehoefte van 97 parkeerplekken, waarvan er 18 gerealiseerd worden op eigen terrein. In de overige 79 parkeerplaatsen is voorzien in het openbaar gebied waar 80 parkeerplaatsen zijn opgenomen. Hierbij is rekening gehouden met 9 langsparkeerplaatsen bij het kinderdagverblijf voor dubbel gebruik voor het kinderdagverblijf en de appartementen ten oosten van deze voorziening en 1 parkeerplaatsen indicatief voor dubbel gebruik. Hiermee wordt aan de parkeerbehoefte voldaan. In de regels van dit bestemmingsplan is geborgd dat aan de geldende parkeernormen wordt voldaan.
Het stallen van fietsen wordt bij de grondgebonden woningen in de bergingen op de kavels gedaan. Bij de appartementen via een inpandige fietsenberging. Hierbij zal worden voldaan aan de gemeentelijke normen voor fietsenstallingen conform de Nota parkeernormen Ermelo.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Landgoed Veldwijk heeft een cultuurhistorische waarde als geheel. In paragraaf 2.1 en het stedenbouwkundig plan in bijlage 1 zijn deze waarden nader omschreven. Het waardevolle landschappelijke casco blijft behouden en de bosrijke omgeving beleefbaar. Het monumentale pand Prokino blijft als zodanig behouden. De structuur van de buitenruimtes van de woningen is zorgvuldig vormgegeven, zie paragraaf 2.2. Het plan houdt rekening met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Archeologie
De gronden van het plangebied kennen gedeeltelijk een hoge verwachtingswaarde, lage verwachtingswaarde en geen verwachtingswaardevoor archeologie. Uit advies van de regio-archeoloog volgt dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet nodig is. Het gebied met een hoge archeologische verwachting is namelijk al archeologisch onderzocht en vrijgegeven. De gebouwen zijn daar gesloopt, waardoor de bodem te geroerd is om nog archeologische waarden te bevatten. Door de ontginning van de heide en het planten van bomen en het later weer rooien van gedeelten is de bodem teveel omgezet om nog intacte archeologische waarden te bevatten. Voorlopig is de dubbelbestemming archeologische waarde gehandhaafd zodat uiteindelijk in de vergunningsfase de definitieve toets kan worden uitgevoerd.
Het plan is uitvoerbaar vanuit cultuurhistorie en archeologie.
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen.
Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Planspecifiek
In het provinciaal beleid 3.2 is opgenomen dat in beeld moet worden gebracht welke maatregelen of voorzieningen worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. In paragraaf 2.3 zijn de treffen maatregelen uiteengezet. Binnen het plangebied worden wadi's aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Tevens blijft een groot gedeelte van het terrein onverhard waardoor water in de bodem kan infiltreren. Door het hemelwater binnen het plangebied te bergen en te laten infiltreren blijft het hemelwater ook in het gebied zelf. Door de aanplant en het behoud van zo veel mogelijk bomen wordt positief bijgedragen aan het bestrijden van de hittestress. Daarbij worden de woningen goed geïsoleerd conform de huidige normen ten behoeve van de koeltebehoefte.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect klimaatadaptatie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met GGz Centraal een exploitatieovereenkomst afgesloten. Deze is één op één overgenomen door de huidige initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zijn afspraken gemaakt over planschade. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande en de exploitatie van het te ontwikkelde programma kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Daarnaast gelden er voorwaardelijke verplichtingen. Binnen het plangebied is bouwen uitsluitend toegestaan als het plan voldoet aan het gemeentelijke Groen- en natuurinclusief bouwen - puntensysteem. Dit is vertaald in een tekening waarop de verplichte maatregelen staan. Daarnaast is het bouwen en het gebruiken van de gronden met bestemming 'Wonen' is uitsluitend toegestaan als de landschappelijke inpassing ook gerealiseerd is. Dit moet binnen 1 jaar na ingebruikname van de gronden en het gaat dan specifiek om de inpassing die ook bij dat woonveld hoort.
De aanduiding 'overige zone - te behouden bomen' geldt voor het gehele plangebied. Hieraan is een bijlage gekoppeld die aangeeft welke bomen behouden dienen te worden. De aanduiding en regeling 'overige zone - zichtlijn' is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
De regels van het bestemmingsplan 'Parkeernormen' zijn overgenomen in dit plan.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Op 24 augustus 2023 heeft een informatieavond plaatsgevonden voor omwonenden en gebruikers van de omliggende zorggebouwen en het kinderdagverblijf Prokino. Op deze avond zijn de uitgangspunten voor de ontwikkeling zichtbaar gemaakt en nader toegelicht. De bezoekers van de inloopavond is gevraagd om actief mee te denken in de planvorming, door mondeling of schriftelijk de mening te delen. Van de ingekomen reacties is een verslag gemaakt, deze is toegevoegd in bijlage 20. De reacties zijn meegenomen in het vervolg van de planvorming.
In het kader van het Masterplan voor Veldwijk is er ook al inspraak geweest, hiervan is destijds al verslag gedaan en waar mogelijk meegenomen in de uitgangspunten voor voorliggend plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2023 voor een periode van acht weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.