Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
-
a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorziening en daarmee gelijk te stellen gebouwen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een hoogte van ten hoogste 5 m, dit voor zover deze op grond van artikel 18 niet kunnen worden gebouwd;
-
b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;
-
c. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken met ten hoogste 30%; deze wijzigingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende ontheffing of wijziging;
-
d. de bouw van windturbines binnen de bestemming Bedrijventerrein met een hoogte van ten hoogste 60 m.