direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Landelijk gebied - herstelbesluit
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.TAM00001-ON01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor deze wijziging van het omgevingsplan van de gemeente Aalten is de uitspraak van 4 maart 2020 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).

In de uitspraak heeft de Afdeling een deel van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' (zoals de raad dat heeft vastgesteld op 21 maart 2017) vernietigd (201603579/4/R1). Het gaat om de stikstofregeling in artikel 3, lid 3.4.2 en artikel 4, lid 4.4.2 en de regeling met betrekking tot de locatie Velsdijk op de percelen kadastraal bekend gemeente Aalten sectie S, nummers 838 en 858, nabij nummers 6 en 6a (vanaf hier: locatie Velsdijk). Tevens is het plandeel met de bestemming 'Sport' en de aanduiding 'specifieke vorm van sport - clubhuis motortoerclub' voor het perceel Ganzenpoeldijk ongenummerd vernietigd. Voor de locatie van de motortoerclub heeft de gemeenteraad op 23 juni 2023 reeds een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, genaamd 'Landelijk gebied, herstelbesluit 2023 BMC'.

Met inachtneming van de uitspraak dient een wijziging van het omgevingsplan te worden vastgesteld voor de stikstofregeling en de locatie Velsdijk. De Afdeling heeft de planregels uit artikel 3, lid 3.4.2 en artikel 4, lid 4.4.2 van de planregels vernietigd en heeft voor de vernietigde onderdelen een voorlopige voorziening getroffen. Dit omdat de vernietiging van de ondeugdelijke gebruiksbepalingen tot gevolg heeft dat veehouderijen kunnen uitbreiden en de stikstofdepositie kan toenemen.

De raad is in de uitspraak opgedragen om binnen 30 weken na de verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor de stikstofregels. Deze termijn is inmiddels verstreken waarmee de regeling die bij wijze van voorlopige voorziening nog steeds geldt. De raad voorziet met deze wijziging van het omgevingsplan in een nieuwe regeling en voldoet daarom alsnog aan de opdracht van de bestuursrechter

De vernietiging van de regeling voor de locatie Velsdijk heeft tot gevolg dat wordt teruggevallen op de planregeling van het daarvoor geldende bestemmingsplan.

Hiermee wordt teruggevallen op het bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' (zoals dat is vastgesteld op 20 november 2007), 'Buitengebied Aalten 2004' (vastgesteld op 14 december 2004) en bestemmingsplan 'Buitengebied, parapluherziening 2012' (onherroepelijk 20 juni 2013).

Omgevingswet

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 maart 2024 uitgesproken welk recht van toepassing is op vervolgbesluiten na vernietiging van een ruimtelijk plan (geheel of deels). Het gaat er daarbij om of de Wet ruimtelijke ordening nog van toepassing is of de Omgevingswet. In casu is geen sprake van overgangsrecht.

De uitspraak is gedaan op 4 maart 2020 en heeft geleid tot een gedeeltelijke vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015'. Het bestemmingsplan is daarmee voor de niet vernietigde delen onherroepelijk en onderdeel geworden van het omgevingsplan van de gemeente Aalten. Voor de vernietigde delen heeft de Afdeling deels zelf voorzien in een regeling die van toepassing blijft totdat een nieuw besluit is genomen en voor de locatie Velsdijk zijn de voorheen geldende bestemmingsplannen van toepassing (zoals deze ook onderdeel uitmaken van het omgevingsplan).

Op voorliggend herstelbesluit is dus de Omgevingswet van toepassing en moet het omgevingsplan van de gemeente Aalten worden gewijzigd. De wijziging moet in overeenstemming zijn met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' zoals deze onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015'.

De locatie Velsdijk op de percelen kadastraal bekend gemeente Aalten sectie S, nummers 838 en 858, nabij nummer 6 en maakt tevens onderdeel uit van het plangebied.

Het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.TAM00001-ON01_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied

1.3 Geldende juridisch-planologische regeling

Binnen het plangebied geldt het Omgevingsplan voor de gemeente Aalten. Deze geldt per 1 januari 2024, bij inwerkingtreding van de Omgevingswet, van rechtswege.

De regelingen uit de volgende bestemmingsplannen maken onderdeel uit van het omgevingsplan en zijn van toepassing op het plangebied:

  • 'Landelijk Gebied 2015' (zoals dat is vastgesteld op 21 maart 2017) - bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' (artikel 3 en 4);

en voor de locatie Velsdijk:

  • bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' (zoals dat is vastgesteld op 20 november 2007) - bestemming Agrarisch met landschapswaarden (artikel 8);
  • 'Buitengebied Aalten 2004' (vastgesteld op 14 december 2004) - bestemming Agrarisch met landschapswaarden (artikel 8)
  • Buitengebied, parapluherziening 2012 (onherroepelijk 20 juni 2013) - artikel 3.1.3 Agrarisch gebied met landschapswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.TAM00001-ON01_0002.png"

Figuur 2: Fragment plankaart bestemmingsplan Buitengebied Aalten 2004

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.TAM00001-ON01_0003.png"

Figuur 3: Fragment plankaart Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Inleiding

Bij besluit van 19 april 2016 heeft de raad van de gemeente Aalten het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015' vastgesteld. Het plangebied van dit besluit had betrekking op nagenoeg het gehele buitengebied van de gemeente, met uitzondering van de kernen. Het bestemmingsplan was hoofdzakelijk conserverend van aard. Mede naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2529, heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan op 21 maart 2017 opnieuw vastgesteld. Een belangrijk verschil tussen de twee bestemmingsplannen is de regeling waarmee is beoogd een plafond op te nemen voor de stikstofdepositie van veehouderijen op de voor stikstof gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied.

Het beroep heeft geleid tot een gedeeltelijke vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015' ten aanzien van de opgenomen stikstofregeling en het plandeel voor de locatie Velsdijk.

2.2 Analyse uitspraak - stikstof en beweiden en bemesten

Het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015' is vastgesteld in strijd met artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming (vanaf hier: Wnb). De Afdeling heeft de voorlopige voorziening getroffen dat artikel 3, lid 3.4.2 en artikel 4, lid 4.4.2, van de planregels van het besluit van 21 maart 2017 als volgt komen te luiden:

"Als een met de bestemming strijdig gebruik wordt aangemerkt: het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot een veehouderij die leidt tot een stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied welke stikstofdepositie groter is dan de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige planologisch toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot die veehouderij"

Deze voorlopige voorziening heeft tot gevolg dat veehouderijen niet kunnen uitbreiden voor wat betreft de stikstofdepositie, ook niet indien zijn beschikken over een in rechtens onaantastbare natuurvergunning die een uitbreiding mogelijk maakt. Hoewel onder omstandigheden in het plan aangesloten kan worden bij de uitbreidingsmogelijkheden waarin een natuurvergunning voorziet, is de Afdeling niet in staat om met voldoende zekerheid vast te stellen welke in bijlage 1 van de planregels genoemde natuurvergunning zich hiervoor lenen. Dat moet de gemeenteraad doen. Het bestemmingsplan is, in het licht van de daarin voorziene uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen, vastgesteld in strijd met artikel 2.7, eerste lid en 2.8, derde lid, van de Wnb.

De volgende overwegingen uit de uitspraak zijn van belang bij het herstellen van de stikstofregeling.

Citaat uit overweging 23.6:

  • Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3530, kunnen significante gevolgen door de stikstofuitstoot op voorhand worden uitgesloten indien voor de gebruiksmogelijkheden wordt aangesloten bij de feitelijke en planologisch toegestane situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan of - in andere bewoordingen - de planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan, echter alleen voor zover deze op dat moment ook feitelijk wordt benut (hierna ook geduid als de referentiesituatie). In een dergelijk geval kan een passende beoordeling achterwege blijven.
  • Daarnaast kan in een plan, zonder dat (opnieuw) een passende beoordeling behoeft te worden gemaakt, worden aangesloten bij de uitbreidingsmogelijkheden die voortvloeien uit een Nbw 1998- of Wnb-vergunning (hierna ook geduid als: natuurvergunning) die ten tijde van het vaststellen van het plan in rechte onaantastbaar was, waaraan een passende beoordeling ten grondslag heeft gelegen en die in het plan een één-op-één-inpassing heeft gekregen. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kan gelet op artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb (voorheen: artikel 19j, vijfde lid, van de Nbw 1998) een nieuwe passende beoordeling in beginsel achterwege blijven. De veronderstelling daarbij is dat de planologische uitbreidingsmogelijkheden reeds passend zijn beoordeeld in het kader van de verlening van de natuurvergunning en dat een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van de aldus vergunde projecten. In geval in de planregels wordt verwezen naar een natuurvergunning, moet het, gelet op de rechtszekerheid, wel duidelijk zijn om welke vergunning het daarbij gaat, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de datum en het kenmerk van de vergunning.

Citaat overweging 23.7:

  • Als een plan voorziet in andere dan de hiervoor in 23.6 genoemde ruimtelijke ontwikkelingen, die ten opzichte van de referentiesituatie zouden kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie op één of meerdere Natura 2000-gebieden, dient terzake voorafgaande aan de vaststelling van het plan een onderzoek te worden uitgevoerd. Als op grond van objectieve gegevens uit dat onderzoek (voortoets) volgt dat significante gevolgen op de betrokken gebieden niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, dient ook een passende beoordeling te worden gemaakt. Het plan kan in dat geval worden vastgesteld als en nadat de raad uit de aldus gemaakte passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten.

Citaat uit overweging 23.8:

  • De in artikel 3, lid 3.4.2, aanhef en onder a, van de planregels opgenomen regeling is niet in overeenstemming met de hiervoor uiteengezette uitgangspunten.
  • In de eerste plaats omdat deze regeling niet is geënt op het aantal dieren, dat wordt gehouden, maar op het aantal aanwezige dierplaatsen. Op het aan te houden peilmoment kan de betreffende stalcapaciteit echter daadwerkelijk nog niet volledig zijn benut, maar nadien echter wel. Daarbij komt dat niet is gesteld, en evenmin aannemelijk is, dat de aanwezige stalcapaciteiten op het peilmoment ook daadwerkelijk volledig waren benut. In geval op het peilmoment nog niet volledig benutte stalcapaciteit nadien alsnog wordt benut, leidt dit tot een toename van het aantal dieren ten opzichte van de referentiesituatie en dus tot een stijging van de stikstofemissie en -depositie, en zonder dat dan onderzoek heeft plaatsgevonden naar de gevolgen daarvan voor Natura 2000-gebieden.
  • Ten tweede volgt uit deze regeling niet dat het op het peilmoment bestaande gebruik alleen mag worden voortgezet voor zover dat gebruik planologisch legaal was, dat wil zeggen in overeenstemming was met de planologische situatie op het peilmoment. In dit verband wijst de Afdeling erop dat in artikel 1, lid 1.24, van de planregels is vastgelegd dat onder "bestaand gebruik" wordt verstaan "het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtens bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime". Artikel 3, lid 3.4.2, aanhef en onder a, van de planregels bevat echter een eigen definitie van "bestaand gebruik" en deze is niet gelijk aan de algemene omschrijving van dat begrip, als opgenomen in artikel 1.24 van de planregels. Uit de regeling van artikel 3, lid 3.4.2, aanhef en onder a, van de planregels volgt namelijk niet dat in geval van bestaand gebruik ook sprake dient te zijn van een planologisch legaal gebruik. Daarbij wijst de Afdeling er tevens op dat in dat artikelonderdeel ook de woorden "dan wel rechtens toegestaan" worden gebezigd, waaruit juist lijkt te volgen dat het bij bestaand gebruik slechts om het feitelijke gebruik ten tijde van het peilmoment gaat. Ook zou uit artikel 3, lid 3.4.2, aanhef en onder a kunnen worden afgeleid dat dat artikelonderdeel ook ziet op gebruik dat overeenkomstig de verleende vergunningen dan wel gedane meldingen uit hoofde van de milieuwetgeving, als opgenomen in bijlage 6 van de planregels, is toegestaan, en zonder dat dat gebruik op de peildatum plaatsvond.
  • In de derde plaats is het in artikel 3, lid 3.4.2, aanhef en onder a, gekozen peilmoment, namelijk de inwerkingtreding van het plan, in beginsel onjuist. Zoals hiervoor is overwogen dient voor het peilmoment in beginsel aangesloten te worden bij het moment van vaststelling van het plan. Dit is immers ook het moment waarop de gevolgen van het (nieuwe) plan bekend moeten zijn. Tussen de vaststelling en de inwerkingtreding van een bestemmingsplan kan een geruime periode liggen waarbinnen het veebestand en daarmee dus de stikstofuitstoot en -depositie kunnen toenemen.
  • Tot slot wijst de Afdeling erop dat weliswaar blijkens bijlage 6 bij de planregels een groot aantal veehouderijen beschikt over een natuurvergunning, maar daarbij is niet vast komen te staan dat het in al die gevallen gaat om natuurvergunningen waar passende beoordelingen aan ten grondslag hebben gelegen en die een één-op-één-inpassing in het plan hebben gekregen. Bovendien ligt in deze procedure ook de vraag voor of de gevolgen van het weiden van melkvee passend zijn beoordeeld. Dit komt hieronder verder aan de orde.

Citaat overweging 23.11:

  • Zoals hiervoor in 23.8 is overwogen, verzet het plan zich niet tegen een uitbreiding van veehouderijen. Het staat vast dat in het plangebied ook melkveehouderijen zijn gevestigd. Dit betekent dat het plan ook kan leiden tot een toename van de stikstofdepositie vanwege het beweiden van vee ten opzichte van de referentiesituatie. De gevolgen hiervan zijn niet onderzocht, hetgeen gelet op artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb, wel had gemoeten.
  • Voor een voorbeeld van een planregeling waarin aansluiting is gezocht bij de referentiesituatie en in rechte onaantastbare natuurvergunningen - en die in lijn ligt met hetgeen hiervoor in 23.6 en 23.7 is overwogen - wordt verwezen naar de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:212. Benadrukt wordt dat deze verwijzing alleen dient ter inspiratie en dat hieruit niet volgt dat indien de raad in zoverre eenzelfde planregeling vaststelt, dit zonder meer een juiste planregeling is die in een eventuele volgende beroepsprocedure op voorhand zonder meer deugdelijk zal worden bevonden. De concrete omstandigheden van het geval - en de intentie van de raad - kunnen tot gevolg hebben dat een anders geredigeerde gebruiksbepaling aangewezen is.

Ten aanzien van beweiden en bemesten is specifiek het volgende van belang uit de overwegingen.

Citaat overweging 23.12:

  • Ter voorlichting van de raad en met het oog op een nieuw vast te stellen planregeling, overweegt de Afdeling nog het volgende. Indien de raad een planregeling voor veehouderijen wenst vast te stellen die in overeenstemming is met hetgeen hiervoor in overweging 23.6 is uiteengezet, geldt met betrekking tot de gevolgen van weidegang het volgende. Indien in de planregels wordt aangesloten bij de referentiesituatie, dan behoeven de gevolgen van de uitstoot vanwege het weiden van vee niet in een voortoets of passende beoordeling te worden onderzocht. Een eventuele beweiding die leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie is dan immers niet toegelaten, zodat daartegen op grond van het plan handhavend kan worden opgetreden. In geval (tevens) planologische uitbreidingsmogelijkheden worden geboden aan veehouderijen overeenkomstig een in rechte onaantastbare natuurvergunning waaraan een passende beoordeling ten grondslag heeft gelegen, dient onderscheid te worden gemaakt tussen natuurvergunningen voor veehouderijen waarbij het vee permanent op stal staat, en natuurvergunningen die weidegang impliceren. In het eerstgenoemde geval heeft een uitbreiding van de veestapel geen gevolgen voor weidegang. Het weiden van vee is bij dergelijke veehouderijen immers niet vergund, en daarmee ook niet planologisch toegestaan. In het tweede geval kan wel sprake zijn van de situatie dat het plan een toename van de stikstofdepositie mogelijk maakt die niet passend is beoordeeld in het kader van de verlening van de natuurvergunning. De Afdeling verwijst in dit verband naar hetgeen zij heeft overwogen in 17.3 en 17.4 van haar uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3417.

In deze uitspraak is aangegeven dat wanneer het plan, zoals voornoemd plan, een toename van het te beweiden vee slechts mogelijk maakt voor zover die toename is begrepen in een in de bijlage opgenomen natuurvergunning, in die zin dat een melkveehouderij beschikt over een natuurvergunning voor een stalsysteem dat het weiden van vee impliceert. In de vergunningen onder de Nb-wet was het weiden van vee niet vergunningplichtig. De gevolgen van de toename van het te beweiden vee zijn in die gevallen dus niet in een passende beoordeling onderzocht. De Afdeling stelt in deze uitspraak vast dat de raad niet heeft onderzocht of de toename van het weiden van vee onderdeel uitmaakt van de in bijlage opgenomen natuurvergunningen, en, indien dat wel het geval is, of dat in de aan die natuurvergunningen ten grondslag gelegde passende beoordelingen is betrokken.

Citaat uit overweging 24.1 en 24.2:

  • In haar uitspraakvan 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:212, is de Afdeling ingegaan op de vraag onder welke omstandigheden de gevolgen van bemesting van agrarische gronden in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan onderzocht dienen te worden vanwege de eventuele gevolgen daarvan voor beschermde natuurgebieden. Overwogen is dat een onderzoek in ieder geval nodig is wanneer het vorige plan voor onbebouwde gronden niet in een bestemming voor agrarisch grondgebruik voorzag en het nieuwe plan daar voor diezelfde onbebouwde gronden wel in voorziet. Van een ruimtelijke ontwikkeling is ook sprake wanneer zowel het vorige als het nieuwe plan voor dezelfde onbebouwde gronden in een bestemming voor agrarisch grondgebruik voorzien, maar die bestemming onder het vorige plan niet is verwezenlijkt omdat die onbebouwde gronden onder het vorige plan niet voor agrarisch grondgebruik werden gebruikt. Wanneer de bestemming voor agrarisch grondgebruik van onbebouwde gronden in het vorige plan wel is verwezenlijkt in die zin dat de gronden agrarisch werden gebruikt, en het nieuwe plan voor dezelfde onbebouwde gronden eveneens voorziet in een bestemming voor agrarisch grondgebruik is géén sprake van een ruimtelijke ontwikkeling. In dat geval bestaat er voor de raad dan ook geen aanleiding om de gevolgen van de bestemmingsregeling voor de onbebouwde agrarische gronden, inclusief het bemesten, voor Natura 2000-gebieden te onderzoeken, aldus de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020.
  • Volgens de raad is het areaal aan landbouwgrond in het plangebied niet toegenomen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan en is evenmin sprake van een feitelijke toename van landbouwgrond. SNMA heeft geen concrete percelen genoemd die thans, anders dan voorheen, zijn bestemd voor agrarisch gebruik of die voorheen weliswaar daarvoor waren bestemd, maar niet als zodanig in gebruik waren. In zoverre is dus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarvan de gevolgen van het bemesten voor Natura 2000-gebieden hadden moeten worden onderzocht. Het betoog slaagt niet.

2.3 Analyse uitspraak - locatie Velsdijk

De vernietiging van het plandeel locatie Velsdijk heeft tot gevolg dat wordt teruggevallen op de planregeling op de locatie Velsdijk van het daarvoor geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat de volgende regelingen zoals deze deel uitmaken van het omgevingsplan Aalten van toepassing zijn:

  • bestemming Agrarisch met landschapswaarden (artikel 8) uit het bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' (zoals dat is vastgesteld op 20 november 2007);
  • bestemming Agrarisch met landschapswaarden (artikel 8) uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Aalten 2004' (vastgesteld op 14 december 2004);
  • bestemmingsplan Buitengebied, parapluherziening 2012 (onherroepelijk 20 juni 2013) - artikel 3.1.3 Agrarisch gebied met landschapswaarden.

De volgende overwegingen uit de uitspraak van belang voor het opnemen van een nieuwe, vergelijkbare regeling analoog aan het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015'.

Citaat overweging 42.2:

  • De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik van de stal voor de intensieve veehouderij in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de dichtstbijzijnde woningen op de percelen Velsdijk 6 en 6a op een afstand van 29 m respectievelijk 23 m zijn gelegen. Volgens de raad hebben de toenmalige eigenaar van de stal, omwonenden en de gemeente in 2006 afgesproken dat de stal nog 5 jaar mocht worden gebruikt voor het houden van vee. Daarom is in het bestemmingsplan "Correctieve herziening / actualisatie buitengebied Aalten 2007" de stal niet als zodanig bestemd en is deze onder het overgangsrecht gebracht. Verder stelt de raad dat in de stal lang niet altijd vee is gehouden, zodat er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is.

Citaat overweging 42.3:

  • Uit de stukken blijkt dat bij besluit van 30 september 2003 een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend voor het houden van varkens in de stal. Op 17 november 2014 is een melding gedaan voor het veranderen van de inrichting gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer en een omgevingsvergunning beperkte milieutoets aangevraagd. Bij besluit van 5 februari 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Aalten besloten de gevraagde vergunning voor het houden van vleesvarkens te verlenen. De vergunning is na heroverweging in de bezwaarprocedure in stand gelaten. Hieraan ligt onder meer ten grondslag dat in de stal gebruik zal worden gemaakt van emissiearme huisvesting en emissiereducerende technieken. Volgens het besluit voldoet de inrichting aan de geurnormen en vaste afstandseisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer en aan de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Aalten. Ook wat betreft andere aspecten zoals ammoniak, geluid, bodem en luchtkwaliteiten wordt voldaan de normen.

Citaat overweging 42.4:

  • Volgens de raad heeft de gemeente met de vorige eigenaar van de grond waar het bouwvlak op is gelegen, in 2005 de afspraak gemaakt dat het agrarische gebruik van de stal nog maximaal 5 jaar zou worden voortgezet. In 2006 is de grond waar de stal op is gelegen gekocht. Uit de koopovereenkomst en de leveringsacte is geen verplichting opgenomen om het gebruik van de stal en het houden van varkens te beëindigen volgens appellant. Hij verwijst hiervoor naar een notitie van de gemeente waarin dit volgens hem wordt erkend. In het verweerschrift van de raad wordt erop gewezen dat de omwonenden mochten vertrouwen op de naleving van de afspraken die destijds met de vorige eigenaar zijn gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt niet kenbaar uit de stukken dat de gemeente afspraken heeft gemaakt over het beëindigen van het houden van vee in de stal waar appellante aan gebonden is.

Citaat overweging 43:

  • Gelet op de bij besluit van 5 februari 2015 verleende vergunning heeft de raad dan ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom het houden van varkens in de stal, zoals deze is vergund, niet aanvaardbaar is. Hierbij is van belang dat de raad geen duidelijkheid heeft kunnen bieden over de betekenis van de in 2005 met de vorige eigenaar van de grond gemaakte afspraken.
  • Ingeval de raad, zoals hij gedaan heeft, het gebruik van de stal niet als zodanig bestemt, is aan de orde of het huidig gebruik van de stal met het voorliggende plan voor de tweede keer onder het overgangsrecht wordt gebracht. De raad heeft subsidiair weliswaar betoogd dat het gebruik van de stal voor het houden van varkens niet ononderbroken is voortgezet, maar hij heeft daar geen concrete gegevens aan ten grondslag gelegd. Gelet hierop berust het besluit ook in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

Hoofdstuk 3 Participatie

3.1 Participatie en omgeving

In het vaststellingsbesluit van het omgevingsplan moet worden aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding

van het omgevingsplan zijn betrokken.

In voorbereiding op de wijziging van aanvankelijk het bestemmingslan en nu het omgevingsplan heeft overleg met LTO en de veehouders plaatsgevonden. De in 2021 opgestelde planregeling (concept) is aan de veehouders in een brief voorgelegd met het verzoek om reactie. Een aantal veehouders heeft hierop gereageerd.

De stikstofregeling is sinds 2021 nader uitgewerkt en de regeling voor de locatie Velsdijk is in deze wijziging opgenomen. Zoals ook in paragraaf 5.2 is aangegeven heeft overleg plaatsgevonden met de eigenaar (en adviseur) van de locatie Velsdijk.

In het kader van participatie, met inachtneming van de Inspraakverordening gemeente Aalten 2005, heeft een conceptversie van het wijzigingsbesluit van het omgevingsplan van met ingang van 30 januari 2025 tot en met 12 maart 2025 ter inzage gelegen. De bekendmaking heeft plaatsgevonden in de lokale huis-aan-huis kranten en via de gemeentelijke website. Het plan kon geraadpleegd worden via de gemeentelijke website. Gedurende de periode van terinzagelegging heeft een ieder kunnen reageren op het concept wijzigingsbesluit van het omgevingsplan. De resultaten hiervan zijn raadpleegbaar in de reactienota zoals opgenomen in bijlage 1.

Naar aanleiding van de inspraakreacties zijn een aantal wijzigingen aangebracht ten opzchten van het concept-ontwerp van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Landelijk gebied herstelbesluit, deze zijn eveneens opgenomen in de reactienota.

3.2 Bestuurlijk vooroverleg

Onder de Omgevingswet is informeel vooroverleg over plannen mogelijk. Het vooroverleg voor wijzigingen van het omgevingsplan is in de Omgevingswet juridisch niet geregeld. Het vooroverleg is vormvrij. Door bij ruimtelijke ontwikkelingen in een vroeg stadium met elkaar op te trekken, kunnen knelpunten in een vroeg stadium worden gesignaleerd.

De gemeente Aalten acht bestuurlijk vooroverleg, gelet op aard van voorliggend plan, niet nodig. De gemeente stuurt een kennisgeving naar Gedeputeerde Staten van Gelderland.

De provincie Gelderland heeft een reactie gestuurd, deze is opgenomen in de reactienota in bijlage 1. Deze reactie heeft niet geleid tot een wijziging van het concept-ontwerp van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Landelijk gebied herstelbesluit.

Hoofdstuk 4 Gevolgen voor de fysieke leefomgeving

In de eerdere planvorming zijn de voor de plannen relevante onderzoeken (inclusief planMER en passende beoordeling) uitgevoerd om de haalbaarheid te onderbouwen. Het herstelbesluit ziet niet op een zodanige aanpassing dat nieuwe of aanvullende onderzoeken benodigd zijn.

Hoofdstuk 5 Uitwerking in het omgevingsplan

5.1 Stikstofregeling

De stikstofregeling waarop in het herstelbesluit wordt aangesloten is de regeling op basis van de onherroepelijke vergunningen die op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (vanaf hier Nbw 1998) of Wnb zijn verleend (inclusief de omgevingsvergunningen waarbij de toestemming op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 of artikel 7, vijfde lid, van de Wnb is aangehaakt) waarvoor een passende beoordeling is gemaakt.

Immers als een bedrijf een natuurvergunning heeft, waarbij voor het project een passende beoordeling is gemaakt, is het hierin geregelde gebruik getoetst aan wettelijke vereisten en vergunbaar/acceptabel bevonden, met andere woorden niet leidend tot negatieve effecten op de aangewezen Natura2000-gebieden. Indien een bedrijf (nog) geen natuurvergunning heeft, moet worden teruggevallen op de feitelijke/huidige (legale) situatie (op datum van vaststelling van het omgevingsplan).

Voor deze zogenaamde één-op-één-inpassing is het noodzakelijk dat het plan niet méér mogelijk maakt dan hetgeen door de natuurvergunning is toegestaan. Dit dient in de planregels van het omgevingsplan geborgd te zijn. Daarbij is van belang dat een natuurvergunning waarmee ontwikkelingsruimte op grond van het PAS is toebedeeld volgens de Afdeling niet één-op-één kan worden ingepast in een bestemmingsplan.

Voor die situaties geldt dezelfde referentiesituatie als voor bedrijven zonder natuurvergunning: de feitelijk bestaande en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het de wijziging van het omgevingsplan. Overigens is het legitiem om niet de veebezetting op de exacte datum van vaststelling van het omgevingsplan als uitgangspunt te nemen, maar daarvoor een periode te hanteren voorafgaand aan vaststelling van het omgevingsplan.

De veebezetting kan (afhankelijk van het soort bedrijf) sterk fluctueren. Door het vastleggen van de veebezetting op de exacte datum van vaststelling van het omgevingsplan kunnen bedrijven onevenredig in de belangen worden geschaad.

De hoogste omvang van de veestapel in de periode van 1,5 jaar voorafgaand aan de vaststelling van het plan op grond van feitelijk aanwezig planologisch toegestaan gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot die veehouderij is daarom bepalend voor de bestaande stikstofdepositie zoals vastgelegd in de begripsbepaling. Deze omvang van de veestapel kan bijvoorbeeld worden bepaald aan de hand van de fiscale boekhouding of een melding, waarbij rekening is gehouden met de op dat tijdstip feitelijk aanwezige stalsystemen en voorzieningen ter beperking van de stikstofdepositie.

Het beweiden is in de Nbw 1998-vergunningen (en omgevingsvergunning met aanhaakplicht) niet meegenomen omdat dit niet vergunningplichtig was. De gevolgen van de toename van het te beweiden van vee zijn in die gevallen dus niet in een passende beoordeling onderzocht. Dit is ook niet gebleken uit de in de bijlage opgenomen natuurvergunningen en de daaraan ten grondslag gelegde passende beoordelingen. Dit betekent dat ook voor het in de planregels wordt aangesloten bij het feitelijk aanwezige planologische toegestane gebruik 1,5 jaar voorafgaand aan de vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan. Voor de Wnb-vergunningen geldt hetzelfde, niet duidelijk is of het beweiden is meegenomen en dus in de daaraan ten grondslag gelegde passende beoordeling is meegenomen.

Ten aanzien van het bemesten komt de Afdeling tot het oordeel dat de raad terecht de gevolgen van het bemesten voor Natura-2000 gebieden niet heeft onderzocht, omdat er geen sprake is van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.

In de planregels is het begrip 'bestaande stikstofdepositie' uitgewerkt. Er is een directe relatie gelegd tussen het bedrijf en de van toepassing zijnde natuurvergunningen en omgevingsvergunning met aanhaakplicht. In de bijlage van de planregels is verwezen naar datum en nummer van de vergunning. Bij het bepalen van de referentiesituatie van de Aaltense veehouderijen is aansluiting gezocht bij de onherroepelijke natuurvergunningen waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. Natuurvergunningen met PAS-ontwikkelingsruimte zijn niet opgenomen in de bijlage.

Al deze vergunningen zijn tot en met 2024 opnieuw geïnventariseerd en opgenomen in Bijlage 1 bij de planregels. Het aantal veehouderijen is overigens sedert de vaststelling van het bestemmingsplan verminderd. Een aantal bedrijfslocaties is omgezet in burgerbewoning en hebben een woonbestemming gekregen. Die locaties komen dus niet meer voor op de lijst van agrarische bedrijven. Verder zijn in enkele veegplannen de 1998-vergunningen van de desbetreffende agrarische bedrijven opgenomen.

In artikel 4 en 5 is ter vervanging van de vernietigde planregels zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.4.2 en artikel 4, lid 4.4.2 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015' het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot een veehouderij dat leidt tot een stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied welke stikstofdepositie groter is dan de bestaande stikstofdepositie (mol/ha/jaar) niet toegestaan. Op deze wijze worden significante gevolgen door de stikstofuitstoot op voorhand uitgesloten.

Voor het overige blijven de regels van het omgevingsplan van de gemeente Aalten onverminderd van toepassing. Dit zijn de regels uit het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015' (en de bruidsschat inclusief vangnetregeling en de verordeningen zoals deze onderdeel uitmaken van het 'tijdelijk' deel van het omgevingsplan). Voor zover deze regels een strijdigheid opleveren met de regels uit deze wijziging, gaan de regels uit dit besluit voor.

Het begrip 'dierplaatsen' was opgenomen in de vernietigde planregels. In verband met deze vernietiging komt aan het begrip geen betekenis meer toe en kan dus vervallen.

Voor de locatie Velsdijk en de daarbij behorende regeling is het nodig dat hiervoor alle relevante begrippen worden opgenomen die van toepassing zijn. Dit plandeel is vernietigd waardoor teruggevallen is op de voorheen geldende bestemmingsplanregelingen.

Deze begrippen zijn dezelfde als opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015'. Voor het overzicht zijn deze begrippen met deze wijziging ook van toepassing op de nieuwe stikstofregeling, voor zover relevant en verklarend voor de opgenomen regels.

5.2 Locatie Velsdijk

Het plandeel Velsdijk is vernietigd in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015' daarmee wordt teruggevallen op de regelingen zoals aangegeven in paragraaf 1.3.

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Parapluherziening 2012' betreft op grond van artikel 3.1.3 enkel een herziening voor het aanpassen van artikel 8.1.2 sub e onder 2 (verandering van de bouwhoogte van uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning) van de bestemmingsplannen 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' en bestemmingsplan 'Buitengebied Aalten 2004'. Op de locatie Velsdijk komt geen agrarische bedrijfswoning meer voor, zodat aan het bestemmingsplan 'Buitengebied, Paraluherziening 2012' feitelijk geen betekenis meer toekomt.

In het bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' zijn de percelen Velsdijk 6 en 6a gewijzigd in een woonbestemming. Hierbij is de locatie Velsdijk voor het grootste deel binnen de herziening opgenomen en voor een deel is het bestemmingsplan 'Buitengebied Aalten 2004' van toepassing gebleven. De van toepassing zijnde bestemming op grond van dit plan is 'Agrarisch met landschapswaarden' (artikel 8), deels voorzien van een agrarisch bouwperceel en deels zonder bouwperceel. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is toegestaan, waarbij de bebouwing binnen het bouwperceel moet worden opgericht. Op grond van het bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' is de bestemming voor een deel van de locatie Velsdijk eveneens 'Agrarisch met landschapswaarden' (artikel 8), maar is het agrarisch bouwperceel vervallen en zijn de gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met uitzondering van de uitoefening van intensieve veehouderijen. Buiten het agrarisch bouwperceel mag in beginsel geen bebouwing worden opgericht.

Een deel van de locatie Velsdijk is daarmee onder het overgangsrecht gebracht van het bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' . Voor het deel waarop het bestemmingsplan 'Buitengebied Aalten 2004' is de uitoefening van een agrarisch bedrijf (met inbegrip van een intensieve veehouderij) en bebouwing nog wel toegestaan. Het gebruik van de stal voor dieren (onder andere varkens) is voor een deel van de locatie Velsdijk op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Aalten 2004' nog toegestaan en valt voor een deel onder het overgangsrecht van 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.TAM00001-ON01_0004.png"

Figuur 4: Fragment plankaart bestemmingsplan Buitengebied Aalten 2004

afbeelding "i_NL.IMRO.0197.TAM00001-ON01_0005.png"

Figuur 5: Fragment plankaart Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007

Uitgangspunt is en blijft beëindiging van dit gebruik voor wat betreft het bedrijfsmatig houden van dieren op deze locatie, in verband met de directe nabijheid van twee burgerwoningen. Deze woonbestemmingen zijn onherroepelijk, waardoor hiermee rekening moet worden gehouden. Daarom is in dit plan opgenomen dat enkel extensief agrarisch gebruik van de voormalige varkensstal is toegestaan, zodat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, omdat de dichtstbijzijnde woningen op de percelen Velsdijk 6 en 6a op een afstand van 29 meter respectievelijk 23 meter zijn gelegen en de woonbestemmingen en gebruik grenzen aan de stal.

Tevens is geen sprake voortdurend gebruik van de geweest in de periode vanaf 2018. Het overgangsrecht is dus niet meer van toepassing op het gebruik als varkensstal (of voor andere dieren) omdat geen sprake is van een gebruik voor varkens (of andere dieren). Indien dit wel het geval zou zijn dat dieren worden gehouden op het moment van inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit dan is dat (ruimtelijk) recht enkel van toepassing op het plandeel dat is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Aalten 2004'. Het overige deel viel al onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' en er is geen reden aanwezig om dit nogmaals onder het overgangsrecht te brengen. Dit mede gelet op de directe begrenzing aan de woonbestemming en het feit dat er sprake is van langdurige onderbreking van de stal voor het gebruik door dieren.

Er zijn de afgelopen jaren met enige regelmaat controles uitgevoerd. Daarbij is vastgesteld dat er geen varkens in deze stal werden gehouden.

Bij brief van 1 juli 2024, Z/21/009624, zijn de volgende conclusies getrokken ten aanzien van het gebruik van deze varkensstal. Het houden van (vlees) varkens is niet meer toegestaan op basis van het bestemmingsplan. In de varkensstal zijn vanaf 2018 langdurig geen varkens meer gehouden. Het overgangsrecht is in dit geval uitgewerkt en bovendien zijn indertijd afspraken gemaakt voor een tijdelijk gebruik van deze stal voor de huisvesting van varkens.  

Met de vorige eigenaar is destijds de afspraak gemaakt om de varkensstal binnen vijf jaar te beëindigen, zoals blijkt uit de koopovereenkomst van 3 februari 2006. Op 17 maart 2006 is de stal in eigendom overgedragen aan de huidige eigenaar. In de akte van

transport is opgenomen dat het gebruik van de stal voor de huisvesting van varkens thans is toegestaan met inachtneming van in de overeenkomst van verkoop en koop staat vermeld met betrekking tot het wijzigen van de agrarische bestemming, hetgeen aan koper bekend is. Deze afspraken zijn vastgelegd in het bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' door de voormalige agrarische bedrijfswoningen aan de Velsdijk 6 en 6a te bestemmen als burgerwoning en het gebruik van de stal voor de huisvesting van varkens onder het overgangsrecht te brengen met het oog op het beëindigen van die functie.

Voor de locatie Velsdijk is de bestemming 'Agrarisch met waarden - 2' opgenomen ter vervanging van de regels uit het:

  • 'Buitengebied Aalten 2004' (vastgesteld op 14 december 2004) - bestemming Agrarisch met landschapswaarden (artikel 8)
  • bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' (zoals dat is vastgesteld op 20 november 2007) - bestemming Agrarisch met landschapswaarden (artikel 8);
  • Buitengebied, parapluherziening 2012 (onherroepelijk 20 juni 2013) - artikel 3.1.3 Agrarisch gebied met landschapswaarden,

zoals deze onderdeel uitmaken van het omgevingsplan van de gemeente Aalten.

De gronden zijn bestemd zijn voor agrarisch grondgebruik en een akkerbouwbedrijf. Het agrarisch grondgebruik sluit het houden van vee en voorzieningen als mestputten, mestsilo's, sleufsilo's, kuilvoerplaten en daarmee gelijk te stellen voorzieningen uit. Een akkerbouwbedrijf is daarom nog toegestaan als specifiek grondgebonden agrarisch bedrijf. De regeling is van gelijke strekking als de regeling opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015'.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie lage verwachting' is door de vernietiging van dit plandeel tevens opgenomen in dit herstelbesluit. De nadere eisen komen niet meer voor onder de Omgevingswet in plaats hiervan kan de bevoegdheid tot het stellen van een maatwerkvoorschrift worden opgenomen. Gelet op de lage verwachtingswaarde en de beperkte bouwmogelijkheden is dit voor deze regeling niet nodig.

Voor het overige blijven de regels van het omgevingsplan van de gemeente Aalten onverminderd van toepassing en voor zover deze regels een strijdigheid opleveren met de regels uit deze wijziging, gaan de regels uit dit besluit voor.

Hoofdstuk 6 Financiële haalbaarheid

De wijziging van het omgevingsplan moet economisch uitvoerbaar zijn. Dit houdt in dat:

  • 1. de ruimtelijke ontwikkeling niet evident financieel onuitvoerbaar mag zijn en
  • 2. als de ruimtelijke ontwikkeling kostenverhaalplichtige activiteiten omvat, het kostenverhaal verzekerd moet zijn.

In het herstelbesluit is sprake van het vastleggen van een bestaande situatie en betreft geen ruimtelijke ontwikkeling met nieuwbouw activiteiten.

De kosten voor nadeelcompensatie zijn een kostensoort bij kostenverhaal. Mocht hiervan sprake zijn, dan draagt de gemeente zorg voor deze kosten.

Hoofdstuk 7 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

De regels in het omgevingsplan moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties betekent dat er balans bestaat tussen het beschermen en benutten ten gevolge van de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Om dit te kunnen beoordelen moeten alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten zorgvuldig worden onderzocht en afgewogen. Dat is in de voorgaande hoofdstukken gebeurd.

Een omgevingsplan moet passend worden beoordeeld als het significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000 - gebied waarbij moet worden voldaan aan de eisen die het Besluit kwaliteit leefomgeving hieraan stelt. In het wijzigingsbesluit zijn de als passend beoordeelde natuurtoestemmingen opgenomen in de wijziging. Deze vergunningen zijn onherroepelijk en daarom van rechtswege een vergunning onder de Omgevingswet.