direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Landelijk gebied - herstelbesluit
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0197.TAM00001-ON01

Regels

Preambule

Dit plan vervangt de stikstofregeling zoals opgenomen in het omgevingsplan Aalten, deze regeling is opgenomen in artikel 3, lid 3.4.2 en artikel 4, lid 4.4.2 van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2015' en de regeling voor de locatie Velsdijk op de percelen kadastraal bekend gemeente Aalten sectie S, nummers. 838 en 858, nabij nummers 6 en 6a, zoals opgenomen in artikel 8 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Aalten 2007', artikel 8 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Aalten 2004' (vastgesteld op 14 december 2004) en artikel 3.1.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied, parapluherziening 2012' (onherroepelijk 20 juni 2013).


Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Aalten. De in deze wijziging van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als afdelingen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Aalten.


In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer 22a gelezen worden.


In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage 22a gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

1.1 plan:

het Omgevingsplan gemeente Aalten;

1.2 toepassing omgevingsplan

begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit TAM-omgevingsplan, tenzij hierna daarvan is afgeweken;

1.3 TAM-omgevingsplan

het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Landelijk gebied - herstelbesluit met identificatienummer NL.IMRO.0197.TAM00001-ON01 van de gemeente Aalten;

1.4 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.5 agrarisch bouwvlak:

Een in het plan als zodanig aangegeven bouwvlak, waarop de agrarische bedrijfsbebouwing met de (bedrijfs)woning is geconcentreerd.

1.6 agrarisch grondgebruik:

een agrarische activiteit ten behoeve van agrarisch bedrijfsmatig gebruik of agrarisch hobbymatig gebruik, gericht op het benutten van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond;

1.7 akker- en tuinbouw;

de teelt van gewassen op open grond;

1.8 archeologisch deskundige:

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.9 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.10 archeologische waarden:

de aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bedrijf:

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen en/of het leveren van diensten;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf of bedrijfsactiviteit met uitzondering van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de woning;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 bestaand:

het gebruik dat en/of de bebouwing die ten tijde van het inwerkingtreden van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Landelijk gebied - herstelbesluit legaal plaatsvindt, respectievelijk legaal aanwezig is, dan wel bebouwing die kan worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning;

1.16 bestaande stikstofdepositie:

de stikstofdepositie die een veehouderij ten tijde van de vaststelling van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Landelijk gebied - herstelbesluit op grond van een  onherroepelijk verleende vergunning als bedoeld in artikel 2.7 Wet natuurbescherming of als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 danwel een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet of artikel 7, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming is aangehaakt en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, zoals opgenomen in Bijlage 1 Overzicht veehouderijen met natuurtoestemming, mag voortbrengen met dien verstande dat:

  • 1. een ten tijde van de vaststelling van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Landelijk gebied - herstelbesluit verleende en onherroepelijke vergunning zoals in de aanhef bedoeld, waarbij in het geval sprake is van beweiden en bemesten wordt uitgegaan van de wijze van beweiden en bemesten conform de feitelijk bestaande en planologisch legale situatie in de periode van 1,5 jaar voorafgaand aan de vaststelling van het omgevingsplan TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Landelijk gebied - herstelbesluit;
  • 2. indien geen sprake is van een onherroepelijke vergunning als in de aanhef bedoeld is de bestaande stikstofdepositie: de hoogste stikstofdepositie die door een agrarisch bedrijf 1,5 jaar voorafgaand aan de vaststelling van dit TAM-omgevingsplan op grond van het feitelijk aanwezig en planologisch toegestane gebruik van de gronden en bouwwerken behorend tot die veehouderij is voortgebracht.
1.17 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij de productie voor méér dan de helft afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond (als productiemiddel) waar het bedrijf over kan beschikken, waaronder een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuin-bouwbedrijf, een productiegerichte paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.25 landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

1.26 negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie:

elke toename van stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol stikstof) per hectare per jaar op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied;

1.27 niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensieve veehouderij;

1.28 normaal onderhoud en beheer:

werkzaamheden met het doel objecten in zodanige conditie te houden of te brengen dat voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.29 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 overkapping:

een voor mensen toegankelijke, overdekte en zonder wanden omsloten ruimte;

1.31 perceelsgrens:

de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut;

1.32 stikstofdepositie:

neerslag van stikstofverbindingen uit de atmosfeer op een habitat, waarbij de belasting, op een punt binnen het habitat, wordt uitgedrukt in mol N/ha/jr en de belasting op het habitat in geheel in mol N/jr;

1.33 voor stikstofgevoelige habitats:

voor stikstof gevoelige leefgebieden voor vogelsoorten, natuurlijke habitats en habitats van soorten waarvoor een instandhoudingsdoelstelling geldt;

1.34 woning;

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (één verblijfsobject met een woonfunctie).

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • a. De regels in dit TAM-omgevingsplan wijzigen de regels van het Omgevingsplan gemeente Aalten op de locatie als bedoeld onder f, zijnde artikel 3 (bestemming Agrarisch), lid 3.4.2, artikel 4 (bestemming Agrarisch met waarden), lid 4.4.2 van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015 (zoals dat is vastgesteld op 21 maart 2017) en van artikel 8 (Agrarisch met landschapswaarden) van het bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' (zoals dat is vastgesteld op 20 november 2007) en artikel 8 van het bestemmingsplan Buitengebied Aalten 2004 (vastgesteld op 14 december 2004) voor de locatie Velsdijk op de percelen kadastraal bekend gemeente Aalten sectie S nummers 838 en 858, nabij nummers 6 en 6a, en artikel 3.1.3 van het bestemmingsplan Buitengebied, parapluherziening 2012 (onherroepelijk 20 juni 2013);
  • b. De regels van het Omgevingsplan emeente Aalten blijven onverminderd van toepassing op de locatie zoals bedoeld onder f, voorzover de regels in dit TAM-omgevingsplan deze niet hebben gewijzigd;
  • c. De regels van het omgevingsplan van de gemeente Aalten, met daarbij inbegrepen afdeling 22.2 en afdeling 22.3 (met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3), blijven buiten toepassing indien er sprake is van strijdigheid met de regels van dit TAM-omgevingsplan;
  • d. De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op het landelijk gebied van de gemeente Aalten (de bestemming Agrarisch en Agrarisch met waarden) en de locatie Velsdijk in het buitengebied zoals bedoeld onder a, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0197.TAM00001-ON01.

Artikel 3 Algemeen verbod

Niet genoemde functies en activiteiten en functies en activiteiten die in strijd zijn met dit TAM-omgevingsplan zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande functies en activiteiten.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 4 Agrarisch

4.1 Toepassingsbereik

Voor de gronden waarop de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) van toepassing is, zoals opgenomen in de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015', gelden deze regels in plaats van de regels als genoemd in artikel 3, lid 3.4.2 van dit bestemmingsplan.

4.2 Beoordelingsregels gebruik

Als een met de bestemming strijdig gebruik wordt aangemerkt:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot een veehouderij die leidt tot een stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied welke stikstofdepositie groter is dan de bestaande stikstofdepositie (mol/ha/jaar).

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Toepassingsbereik

Voor de gronden waarop de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 4) van toepassing is, zoals opgenomen in de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2015', gelden deze regels in plaats de regels als genoemd in artikel 4, lid 4.4.2 van dit bestemmingsplan.

5.2 Beoordelingsregels gebruik

Als een met de bestemming strijdig gebruik wordt aangemerkt:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot een veehouderij die leidt tot een stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied welke stikstofdepositie groter is dan de bestaande stikstofdepositie (mol/ha/jaar).

Artikel 6 Agrarisch met waarden - 2

6.1 Toepassingsbereik

Voor de gronden waarop de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 8) van toepassing is, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Correctieve herziening/actualisatie buitengebied Aalten 2007' en de bestemming 'Agrarisch met landschapswaarden' (artikel 8) van het bestemmingsplan 'Buitengebied Aalten 2004' en artikel 3.1.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied, parapluherziening 2012', gelden deze regels in plaats van regels van deze genoemde bestemmingsplannen.

6.2 Gebruiksregels

In het voor 'Agrarisch met waarden - 2' aangewezen gebied is het volgende gebruik toegestaan:

  • a. agrarisch grondgebruik, met uitzondering van het houden van vee en voorzieningen als mestputten, mestsilo's, sleufsilo's, kuilvoerplaten en daarmee gelijk te stellen voorzieningen en het gebruik en opslag van chemische bestrijdingsmiddelen;
  • b. een akkerbouwbedrijf, met uitzondering van het wonen ten behoeve van het bedrijf en het gebruik en opslag van chemische bestrijdingsmiddelen;
  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van kleinschalige landschapselementen, zoals bosjes, houtwallen en poelen;
  • d. zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen een agrarisch bouwvlak en ten behoeve van de energievoorziening.
6.3 Bouwregels
6.3.1 Bedrijfsgebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend binnen een agrarisch bouwvlak toegestaan;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,50 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer dan 60°.
6.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 m.

Artikel 7 Waarde - Archeologie lage verwachting

7.1 Gebruiksregels

De voor 'Waarde - Archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Indien uit sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden voor een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
7.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 7.2.1 sub a, wint zij advies in bij de archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 7.2.1 sub a geldt niet indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5.000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders, of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,50 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, waartoe wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakte verhardingen;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in artikel 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  • a. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • b. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • d. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • e. ingeval op grond van de monumentenwet 1988 een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
7.4.3 Beoordelingsregels

Ten aanzien van de in artikel 7.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. In dien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de archeologisch deskundige zo nodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld.
7.4.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waaronder (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel gericht zijn, of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologische deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wint deze advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

Indien maatvoeringen en/of situeringen van een bestaand bouwwerk afwijken van de beoordelingsregels als bedoeld in artikel 6 gelden voor dat bouwwerk de bestaande maatvoeringen en situeringen als norm. Het gaat daarbij om:

  • a. Bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn of gebouwd kunnen worden op grond van een omgevingsvergunning of gebouwd mogen worden zoals in dit TAM-omgevingsplan is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in het TAM-omgevingsplan is toegelaten, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in het TAM-omgevingsplan is toegelaten, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In geval van herbouw is het bepaalde in lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Indien het bestaande, legale gebruik afwijkt van hetgeen in de planregels zoals opgenomen in artikel 6 is bepaald mag het afwijkende gebruik te allen tijde worden gehandhaafd en/of vernieuwd, met dien verstande dat de afwijking niet mag worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het TAM-omgevingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan bestaand gebruik, zijn de volgende overgangsregels van toepassing voor gebruik:

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat TAM-omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.