Hoewel elke functieverandering weer maatwerk is, zijn er op voorhand een aantal criteria te noemen waarop kan wordt getoetst en die het behoud van het authentieke karakter van het boerenerf en het buitengebied waarborgen.
o Landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische samenhang tussen bestaande en toekomstige situaties staat bij iedere ingreep voorop.
o Gebiedsspecifieke ruimtelijke kenmerken in (erf)bebouwing, (erf)inrichting, (erf)beplanting van het erf of landschapsinrichting worden meegenomen in het ontwerp.
o Beplanting op of direct gelegen aan het erf;
o Erfbeplanting draagt bij aan de karakteristiek van het landschap.
o Er is één in- en uitrit.
o Overeenstemming in architectuur met de bestaande boerderij ontstaat doordat:
o De plaatsing van het nieuwe gebouw(en) qua plaatsing dienen te passen in het bestaande inrichting van het erf;
o De positionering van gebouwen op een erf vaak een functionele achtergrond heeft, en toegevoegde bebouwing dienen deze karakteristiek te respecteren;
o De nieuwe bebouwing achter (of in tweede orde qua maat en schaal) de huidige boerderij wordt geplaatst;
o Elke nieuwe bouwmassa weliswaar zijn eigen uitstraling en karakteristiek mag hebben, maar het wel ‘familie’ dient te zijn van de bestaande boerderij;
o Nieuwe bebouwing altijd een heldere en eenvoudige hoofdvorm heeft.
o In materialisering en bestrating is sprake van versterking van het authentieke karakter van het boerenerf, anders gezegd: er is gebruik gemaakt van een traditionele inrichting en materiaal, omdat:
- De hoofdkleuren van de nieuwe bebouwing, het materiaal en het erf afgestemd zijn op de karakteristiek van het landschap, waarbij gedekte of natuurlijke kleuren voorop staan;
- De daken zijn afgedekt met riet/stro of gebakken pannen met een kleurstelling die past bij de karakteristiek van het gebied;
- Er materiaal is toegepast in architectuur en erfinrichting dat in het gebied voorkomt of past en als gebiedseigen kan worden beschouwd.