direct naar inhoud van Regels
Plan: 2e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Meeleweg 47
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.BgemDlfshz2-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het bestemmingsplan 2e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Meeleweg 47 met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfshz2-vs01 van de gemeente Dalfsen.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding als het een vlak betreft.

1.5 aanhuisverbonden beroep:

Het uitoefenen van een beroep, dat in of bij een (bedrijfs)woning en of daarbij behorende gebouwen door de bewoner wordt uitgeoefend en het in de (bedrijfs)woning en/of daarbij behorende gebouwen door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen vergunning nodig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een melding op grond van het Activiteitenbesluit, of waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. Onder het aanhuisverbonden beroep worden tevens gerekend internetwinkels en webshops.

1.6 afwijken:

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aangegeven regels zoals bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.7 ambachtelijk bedrijf:

Een bedrijf dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen alsmede - in rechtstreeks verband daarmee en als ondergeschikte nevenactiviteit - detailhandel en dat door dienstverlening en/of afzet in hoge mate gebonden is aan zijn directe omgeving.

1.8 ander-werk:

Een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.9 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bed & breakfast:

Een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de (bedrijfs)woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.11 bedrijf:

Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel alleen plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen of goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsgebouw:

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 bestaand
  • Met betrekking tot bebouwing:
    legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning.
  • Met betrekking tot gebruik:
    het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of toegestaan krachtens een omgevingsvergunning.
1.14 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.19 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

Een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:

Een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter (zoals stacaravan, trekkershut, tenthuisje)

1.24 carport:

Een bijbehorend bouwwerk, dat plat is afgedekt en voorzien van maximaal 2 wanden.

1.25 dak:

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.26 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 eerste bouwlaag:

De bouwlaag op de begane grond.

1.28 eerste verdieping:

De tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen.

1.29 erker:

Een plat afgedekte uitbouw aan de gevel van een woning.

1.30 extensieve dagrecreatie:

Extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels, banken en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.31 graasdieren:

Graasdieren zijn ¦runderen (uitgezonderd witvleeskalveren), schapen, geiten, paarden, ezels, Midden-Europese edelherten, damherten, waterbuffels en rosékalveren.

1.32 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 hobbymatig vee houden:

Het houden van vee met een kleinschalige uitstraling waarbij de omvang in ieder geval maximaal 10 nge mag bedragen zonder het doel daaruit inkomen te behalen.

1.34 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, als meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.35 internetwinkel/webshop:

Een met een aanhuisverbonden beroep te vergelijken activiteit waarbij sprake is van een online etalage waarbij diensten en producten kunnen worden aangeschaft via het internet. Er is daarbij geen sprake van de opslag van goederen, het afhalen van goederen, verkoop aan huis, een showroom aan huis of reclameuitingen.

1.36 knaagdieren:

Onder knaagdieren vallen konijnen, bruine rat, tamme muis, cavia, goudhamster en gerbil.

1.37 kwetsbaar object:

Een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.38 landschappelijke waarde:

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.39 maatschappelijke functie:

Educatieve, sociaalmedische, sociaaltherapeutische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke functies, functie ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van functies ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, expositieruimten.

1.40 maaiveld:

De gemiddelde hoogte van het bestaande terrein grenzende aan de gevels.

1.41 nadere eis:

Een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.42 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

Werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving of de realisering van de bestemming.

1.43 onderkomens:

Voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen.

1.44 paardenbak:

Niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal voor (hobbymatig) paardrijden, waarvan de maatvoering niet meer mag bedragen dan 40 m bij 20 m;

1.45 paardenhouderij:
  • Productiegericht: een grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden met daarbij behorende trainingsfaciliteiten en/of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm, eventueel in combinatie met trainingsfaciliteiten voor de eigen gefokte paarden en de in- en verkoop van paarden.
  • Gebruiksgericht: een op de verbeelding aangegeven paardenhouderij die, naast het uitoefenen van productiegerichte paardenhouderijactiviteiten, mede is gericht op het bieden van stallingruimte voor paarden, het trainen van paarden en het uitbrengen in de sport, alsmede verhuur van diensten met behulp van paarden, niet zijnde een manege.
1.46 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.47 peil:
  • 1. De kruin van de dichtstbij gelegen weg, als de (voor)gevel van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 10 m of minder van die weg;
  • 2. De gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende maaiveld vóór het bouwrijp maken, als de (voor)gevel van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, is gelegen op een afstand van meer dan 10 m van de dichtstbij gelegen weg;
  • 3. als het bepaalde onder 1 of 2 niet voldoende concreet is te bepalen, het door of namens burgemeester en wethouders aan te geven peil.
1.48 uitbouw:

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist.

1.49 voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, als een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, of niet aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.50 vrijstaande woning:

Een op zichzelf staande woning.

1.51 woning:

Een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.52 woonhuis:

Een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bouwwerken
2.1.1 afstand tussen gebouwen:

De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.1.2 afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bouwperceelgrens.

2.1.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.4 de breedte van een gebouw:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.5 de dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.6 de goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.7 de inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.9 de hoogte van een windturbine:

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschaften, airco kasten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, als de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m is.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de aangegeven lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het telen van gewassen;
  • b. hobbymatig houden van graasdieren en knaagdieren;
  • c. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  • d. de waterhuishouding;
  • e. extensieve dagrecreatie
  • f. het behoud van natuur- en landschapswaarden,

met daarbij behorende bebouwing, andere-werken, groen-, en overige voorzieningen en agrarische cultuurgronden.

Onder het doel 'behoud van natuur- en landschapswaarden' worden de volgende ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • perceels- en erfbeplantingen;
  • kleinschaligheid alsmede de bescherming en/of herstel van de landschappelijke waarde, zoals deze tot uitdrukking komt in de voorkomende landschapselementen (houtwallen, -singels en bosjes) afzonderlijk en als samenhangend onderdeel van de (oorspronkelijke) verkavelingsstructuur, ter plaatse van de aanduiding 'landschapselement';
  • openheid, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'landschapselement';
  • waarden zoals omschreven in het erfinrichtingsplan.
3.2 Bouwregels

3.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen mogen uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd waarbij de gezamenlijke oppervlakte maximaal 434 m² mag zijn;
  • b. De afstand tussen de bestemmingsvlak Wonen en gebouwen is maximaal 15 meter;
  • c. In afwijking van sub b is een grotere afstand toegestaan mits dat landschappelijk aanvaardbaar is;
  • d. voor het bouwen van gebouwen geldt verder dat:
    • 1. de afstand van de gebouwen uit de as van de wegen ten minste 20 m is;
    • 2. de goothoogte is maximaal 5,5 m;
    • 3. de bouwhoogte is maximaal 12 m;
    • 4. de dakhelling ligt tussen de 30° en 60°;
  • e. een gebouw heeft maximaal één bouwlaag.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
  • b. lichtmasten, waarbij de armatuur naar beneden gericht is met een maximale hoogte van 2,5 meter.
3.3 Nadere eisen
  • a. Ter uitvoering en voor het nakomen van lid 3.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels - als het gebruik zoals bedoeld in lid 3.1 niet onevenredig wordt geschaad - nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen mogen alleen betrekking hebben op:
    • 1. de situering van nieuw te bouwen bebouwing;
    • 2. de nokrichting van de kappen van gebouwen, om zo een verantwoorde stedenbouwkundige (= bebouwings- en verkavelingskarakteristiek) situering van de bebouwing onderling te verzekeren.
  • b. Voor een besluit tot nadere eis geldt de in lid 9.1 vermelde voorbereidingsprocedure.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Gebruik dat in ieder geval in strijd is met de bestemming is:

  • a. het gebruik van opstallen als woning, recreatiewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van wel of niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behalve opslag die nodig is voor de normale agrarische bedrijfsvoering en/of het normale onderhoud;
  • c. het gebruik van boog- en tunnelkassen buiten de periode van 1 september tot en met 30 april;
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.4.1 voor:

  • 1. recreatief nachtverblijf in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (boerderijkamers), onder de voorwaarden dat:
    • a. het oppervlak maximaal 200 m² is;
    • b. de oppervlakte per boerderijkamer niet groter is dan 50 m²;
    • c. het aantal slaapplaatsen niet meer is dan 15;
  • d. wordt voorzien in landschappelijke inpassing in welk kader een erfinrichtingsplan dient te worden opgesteld;
  • e. de aanvrager kenbaar maakt op welke wijze permanente bewoning wordt tegengegaan.
  • 2. het toekennen van een maatschappelijke, recreatieve en/of dienstverlenende functie aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, waarbij:
  • a. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing waarvoor een erfinrichtingsplan wordt opgesteld;
  • b. een bedrijfsplan wordt ingediend;
  • c. de woning wordt gehandhaafd en de hoofdfunctie wonen blijft;
  • d. omliggende functies niet onevenredig worden benadeeld;
  • e. er wordt voldaan aan voorwaarden uit de Structuurvisie Buitengebied gemeente Dalfsen;
  • f. de activiteiten hoofdzakelijk inpandig plaatsvinden.
3.5.2 Afwegingskader

Bij de beoordeling van de afwijking in 3.5.1 moet ook het volgende worden betrokken:

  • a. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven worden geschaad, de waarborging van de ruimtelijke uitstraling en de landschappelijke inpassing betrokken worden, en omgevingsaspecten, zoals milieu;
  • b. de natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de omgeving niet worden aangetast;
  • c. de infrastructuur tengevolge van de gewijzigde functie niet mag worden verzwaard. Onder verzwaren wordt mede verstaan: het verharden van zandwegen;
  • d. de verkeersaantrekking mag niet onevenredig zijn. Als uitgangspunt wordt de capaciteit van de huidige ontsluiting genomen;
  • e. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid wordt aangetoond.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor ' Agrarisch ' bestemde gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden buiten bouwpercelen de volgende andere-werken en/of werkzaamheden uit te voeren, tenzij het gaat om normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

  • a. het aanleggen en/of verharden van agrarische gebiedsontsluitingswegen, (voet- of ruiter-)paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen ter directe ontsluiting van agrarische percelen en koe- en kavelpaden;
  • b. het beschadigen, vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden en het verwijderen van landschapselementen;
  • c. het aanbrengen van beplantingen voor de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit alsmede bos en andere houtopstanden;
  • d. het egaliseren, afgraven of ophogen van gronden;
  • e. het graven, vergraven, verbreden, verdiepen of dempen van watergangen;
  • f. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • g. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
3.6.2 Uitzonderingen

3.6.1 is niet van toepassing als het gaat om werken en/of werkzaamheden:

  • a. die al in uitvoering zijn of die door een verleende vergunning al mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. die plaatsvinden ter uitvoering van het advies Oversticht en Erfinrichtingsplan en in overeenstemming is met geldende regelgeving;
  • c. die plaatsvinden voor de uitvoering van een door het bevoegd gezag goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
  • d. die plaatsvinden voor bos- en natuurbeheer.
3.6.3 Toelaatbaarheid

De werken en/of werkzaamheden genoemd in 3.6.1 zijn alleen toelaatbaar als de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of aangrenzende natuurlijke waarden niet direct of indirect onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Verder mogen de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Bevoegdheid
a Wijziging naar andere functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming te wijzigen voor:

  • a. sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke, educatieve (buitengebied-)functies en expositieruimten of een functie van vergelijkbare aard en uitstraling passend in het buitengebied;
  • b. milieuvriendelijke ambachtelijke en/of kunstnijverheidsbedrijven.
3.7.2 Voorwaarden voor wijziging

Wijziging kan alleen plaatsvinden als:

  • a. de natuurlijke en landschappelijke kenmerken die zijn genoemd in lid 3.1 niet worden aangetast;
  • b. de infrastructuur door de gewijzigde functie niet wordt verzwaard. Onder verzwaren wordt ook verstaan: het verharden van zandwegen;
  • c. een woning moet in stand blijven;
  • d. de activiteiten zoals bedoeld in Bevoegdheid sub a worden alleen of in hoofdzaak plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen;
  • e. de verkeersaantrekking mag niet onaanvaardbaar zijn, waarbij de capaciteit van de huidige ontsluiting als uitgangspunt wordt genomen;
  • f. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid wordt aangetoond;
  • g. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door wijziging niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aanhuisverbonden beroep;
  • b. bed & breakfast;
  • c. de waterhuishouding;
  • d. cultuurhistorische waarden;

met daarbij behorende bebouwing, tuinen en erven.

Per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, of het ter plaatste van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal.

4.2 Bouwregels

Op de voor ' Wonen ' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Woningen

Voor woningen gelden de volgende regels:

  • a. de woning moet minimaal op 20 meter uit de as van de wegen worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder is;
  • b. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, of het ter plaatste van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. de inhoud van een woning mag niet meer dan 750 m³ bedragen;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 40° en niet meer dan 60º bedragen;
  • g. als de woning die oorspronkelijk als agrarisch bedrijfsgebouw is opgericht wordt gesloopt en opnieuw wordt opgericht moet bij de aanvraag omgevingsvergunning ter goedkeuring een erfinrichtingsplan worden ingediend.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag maximaal bedragen:
    • 1. 100 m² als de oppervlakte van de bij de woning behorende en aansluitend gelegen gronden minder dan 1 hectare is;
    • 2. 150 m2 als de oppervlakte van de bij de woning behorende en aansluitend gelegen gronden meer dan 1 hectare is;
    • 3. de bestaande oppervlakte als deze meer is dan het onder 1 en 2 bepaalde;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag maximaal 4,5 m bedragen;
  • d. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  • e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van ten minste 4 m achter de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan gebouwd en op geen grotere afstand dan 15 m ten opzichte van de woning;
  • f. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en in overeenstemming zijn met het erfinrichtingsplan en rood voor rood overeenkomst mogen gehandhaafd worden met uitzondering van afwijkingen in het maximaal toegestane oppervlak van bijbehorende bouwwerken.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dak gelden de volgende regels:

  • a. als zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van de woning of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. verlichting mag alleen worden toegepast als de armatuur naar beneden gericht is.
4.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing voor:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. een goede woonsituatie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de sociale veiligheid.
  • b. Voor een besluit tot nadere eis geldt de in lid 9.1 vermelde voorbereidingsprocedure.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.1 onder b voor de huisvesting van twee huishoudens in één woning voor inwoning, waarbij:
    • 1. er sprake dient te blijven van één woning annex bouwmassa;
    • 2. de woning één hoofdingang heeft die als gemeenschappelijke verkeersruimte fungeert en de verblijfsruimten vanaf de hoofdingang bereikbaar zijn;
  • b. 4.2.1 onder c en toestaan dat het totale pand, waarvan de oorspronkelijke woning reeds deel uitmaakte, volledig wordt benut, en al dan niet in combinatie hiermee wordt benut voor de huisvesting van twee of meer huishoudens;
  • c. 4.2.1 onder d en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot met niet meer dan 2 m;
  • d. 4.2.1 onder f voor een verhoging of verlaging van de dakhelling, of de toepassing van een platte dakafdekking;
  • e. 4.2.2 onder a voor de vervanging van meerdere vrijstaande bijbehorende bouwwerken, waarvan de gezamenlijke bestaande op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan groter is dan 100 m², door één of meerdere bijbehorende bouwwerk(en) met een overeenkomstige oppervlakte, waarbij geldt dat als deze oppervlakte groter is dan 250 m², de oppervlakte van het vervangende bijbehorende bouwwerk niet meer dan 250 m² mag bedragen, en onder de voorwaarde dat de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de landschappelijke en ruimtelijk kwaliteit ter plaatse in welk kader een erfinrichtingsplan dient te worden opgesteld;
  • f. 4.2.2 onder e en toestaan dat bijbehorende bouwwerken op een afstand van minder dan 4 m achter of voor de naar de weg(-en) gekeerde gevel(-s) van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd, als het ruimtelijk niet mogelijk is om aan 4.2.2 sub e opgenomen afstand te voldoen.
  • g. 4.2.2 onder e en toestaan dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de woning meer dan 15 m mag bedragen.
4.4.2 Afwegingskader

Een in 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid.
  • a. de natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de omgeving niet worden aangetast;
  • b. de infrastructuur tengevolge van de gewijzigde functie niet mag worden verzwaard. Onder verzwaren wordt mede verstaan: het verharden van zandwegen;
  • c. de activiteiten alleen of overwegend dienen te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen;
  • d. de verkeersaantrekking, in relatie tot de bestaande verkeersintensiteiten, slechts in beperkte mate mag toenemen en de bestaande infrastructuur niet mag worden verzwaard. Als uitgangspunt wordt de capaciteit van de huidige ontsluiting genomen;
  • e. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid wordt aangetoond;
  • f. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door afwijking niet onevenredig worden geschaad.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken (waaronder begrepen voormalige agrarische bedrijfsgebouwen) als woning of recreatiewoning;
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 voor recreatief nachtverblijf in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (boerderijkamers), onder de voorwaarden dat:

  • a. de hiertoe aan te wenden oppervlakte van de bij de woning behorende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen maximaal 200 m² is;
  • b. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer dan 50 m² is;
  • c. het aantal slaapplaatsen niet meer dan 15 is;
  • d. de afstand tot de woning niet meer dan 25 m is;
  • e. wordt voorzien in landschappelijke inpassing in welk kader een erfinrichtingsplan dient te worden opgesteld;
  • f. de aanvrager kenbaar maakt op welke wijze permanente bewoning wordt tegengegaan.
4.6.2 Afwegingskader

Een in 4.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de verkeersveiligheid.
  • a. e natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de omgeving niet worden aangetast;
  • b. de infrastructuur tengevolge van de gewijzigde functie niet mag worden verzwaard. Onder verzwaren wordt mede verstaan: het verharden van zandwegen;
  • c. de activiteiten alleen of overwegend dienen te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen;
  • d. de verkeersaantrekking, in relatie tot de bestaande verkeersintensiteiten, slechts in beperkte mate mag toenemen en de bestaande infrastructuur niet mag worden verzwaard. Als uitgangspunt wordt de capaciteit van de huidige ontsluiting genomen;
  • e. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid wordt aangetoond;
  • f. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door afwijking niet onevenredig worden geschaad.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Bevoegdheid
a Wijziging van voormalige boerderijen naar andere functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening de bestemming, als en voor zover het betreft voormalige boerderijen en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken te wijzigen voor:

  • a. sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke, educatieve (buitengebied-)functies en expositieruimten of een functie van vergelijkbare aard en uitstraling passend in het buitengebied;
  • b. milieuvriendelijke ambachtelijke en/of kunstnijverheidsbedrijven;
4.7.2 Voorwaarden voor wijziging

Wijziging kan alleen plaatsvinden onder de voorwaarden dat:

  • a. de natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de omgeving niet worden aangetast;
  • b. de infrastructuur tengevolge van de gewijzigde functie niet mag worden verzwaard. Onder verzwaren wordt mede verstaan: het verharden van zandwegen;
  • c. de woning(en) gehandhaafd blijven;
  • d. de activiteiten alleen of overwegend dienen te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen;
  • e. de verkeersaantrekking, in relatie tot de bestaande verkeersintensiteiten, slechts in beperkte mate mag toenemen en de bestaande infrastructuur niet mag worden verzwaard. Als uitgangspunt wordt de capaciteit van de huidige ontsluiting genomen;
  • f. de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid wordt aangetoond;
  • g. de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door wijziging niet onevenredig worden geschaad.
4.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.8.1 Het is verboden

Het is verboden op of in de voor Wonen bestemde gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden buiten bouwpercelen de volgende andere-werken en/of werkzaamheden uit te voeren, tenzij het gaat om normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:

  • a. het aanleggen en/of verharden van agrarische gebiedsontsluitingswegen, (voet- of ruiter-)paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen ter directe ontsluiting van agrarische percelen en koe- en kavelpaden;
  • b. het beschadigen, vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden en het verwijderen van landschapselementen;
  • c. het aanbrengen van beplantingen voor de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit alsmede bos en andere houtopstanden;
  • d. het egaliseren, afgraven of ophogen van gronden;
  • e. het graven, vergraven, verbreden, verdiepen of dempen van watergangen;
  • f. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • g. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet ;
4.8.2 Uitzonderingen

Regel 4.8.1 is niet van toepassing indien het andere-werken en/of werkzaamheden betreft

  • a. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het rechtskracht worden van het plan;
  • b. die plaatsvinden ter realisering van de landschappelijke inpassing, of erfinrichting en in overeenstemming is met geldende regelgeving;
  • c. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet;
  • d. die worden uitgevoerd krachtens een in het kader van de Natuurbeschermingswet vastgesteld beheersplan.
4.8.3 Toelaatbaarheid

De andere werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 4.8.2 zijn slechts toelaatbaar indien door die andere-werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of aangrenzende natuurlijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen voor een seksinrichting, uitgezonderd voor zover in de regels toegestaan.
  • b. het gebruik van de gronden met de bestemming ‘Wonen’ en "Agrarisch" waarbij de gronden binnen de bestemming Wonen en Agrarisch niet volgens de bijlage Erfinrichtingsplan van deze regels zijn ingericht binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van dit plan of na inrichting niet in stand worden gehouden. De inrichting bestaat uit:
    • 1. Realisatie van een zichtlijn vanaf de weg naar het achterland;
    • 2. Versterking van kavelgrenzen met streekeigen beplanting;
    • 3. Aanplant hoogstamboomgaard als verbindend element tussen gebouwensemble en aanwezige moderne schuur, haag van meidoorn rond de boomgaard;
    • 4. Twee van de drie paardenkastanjes in tuin verwijderen, middelste laten ontwikkelen tot solitaire boom;
    • 5. Zes Italiaanse zuilpopulieren verwijderen ten behoeve van zichtlijn en versterking streekeigenheid;
    • 6. Erfbosje realiseren achter moderne schuur (ontsluiting houden/verbeteren);
    • 7. Aanplant bosjes (struikvormers) westzijde nieuwe schuur in groepen ten behoeve van wandbreking;
    • 8. witte deur te vervangen door een donkere deur.
6.2 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, als en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing, afwijking of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Bomenteelt

Ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt' is het gebruik van de gronden voor opgaande vormen van hout-, boom- en fruitteelt toegestaan.

7.2 Landschapselement

Ter plaatse van de aanduiding 'landschapselement' geldt dat hier karakteristieke en waardevolle bestanddelen van het betreffende landschap voorkomen, zoals houtwallen, houtsingels, bosjes en microreliëf.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheid
8.1.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de gebruiksregels zoals omschreven in artikelen 3.1 en 4.1 en toestaan dat de gronden en voormalige agrarische bebouwing voor een maatschappelijke of dienstverlenende functie worden gebruikt;
  • b. de regels strijdig gebruik en toestaan dat er wordt afgeweken van 6.1 Strijdig gebruik sub b onder de voorwaarde dat er geen sprake is van afname van ruimtelijke kwaliteit of landschappelijke en/of natuurlijke waarden. Als daarvan sprake is mag toch worden afgeweken als deze afname door een andere investering in ruimtelijke kwaliteit of toevoeging landschappelijke en/of natuurlijke waarden kan worden opgeheven.
  • c. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, waarbij deze afwijkingsbevoegdheid niet geldt voor de afmetingen van het bouwperceel;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, als de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • e. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, als de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, zonder dak en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • g. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
  • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
  • 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
  • 3. (hoek)erkers over maximaal 2/3 van de gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen als de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;
  • h. het bepaalde over de afstand van bijbehorende bouwwerken tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, als de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer is dan 1,5 m.
8.1.2 Afwegingskader

Een in 8.1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. landschappelijke of natuurlijke waarden;
  • c. ruimtelijke kwaliteit;
  • d. een goede milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de sociale veiligheid.

Artikel 9 Algemene procedureregels

9.1 Nadere eis

Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van ter inzage legging van het plan.

10.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • c. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • d. de parkeergelegenheid en laad- en los mogelijkheden;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, als deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, als de aanvraag van de omgevingsgunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1.1 een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Voortzetting strijdig gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Behoudens voor zover uit de Richtlijn inzake het behoud van de vogelstand en de Richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

11.2.2 Verbod verandering strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2.1 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik

als het gebruik, bedoeld in 11.2.1 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het bestemmingsplan 2e herziening bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, Meeleweg 47".

Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d. ........ 2014

, Voorzitter

, Griffier