direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, deelplan Linderveldweg 1,1a, Linde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.2020BP1002004-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, deelplan Linderveldweg 1,1a, Linde, met identificatienummer NL.IMRO.1690.2020BP1002004- ON01 van de gemeente De Wolden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk en architectonisch ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.4 aangebouwd bijgebouw:

een rechtstreeks (niet verbonden door kunstmatige toevoegingen zoals een gang of sluis) aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat zowel ruimtelijk, architectonisch als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

een in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels genoemd, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 architectonisch ondergeschikt

een aan-, uit- of bijgebouw die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomend hoofdgebouw; dit kan zich uiten door materiaalgebruik, gevelindeling en/of nokhoogte (minimaal 1 m lager dan de nokhoogte van het hoofdgebouw);

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening of een andere planologische toestemming;
1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand niet voor bewoning bestemd gebouw, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 (bouw)perceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die met de grond verbonden is, dan wel steun vindt in of op de grond (direct of indirect)

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.23 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; daaronder niet begrepen kamerverhuur.

1.24 kampeerterrein:

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.25 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.26 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

1.27 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.28 mantelzorgunit:

een eenvoudig te plaatsen gebouw, zoals een stacaravan of een prefab cabine, ten behoeve van mantelzorg dat na afloop van de mantelzorg op eenvoudig wijze te verwijderen is;

1.29 natuurlijke waarden:

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.30 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.31 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat hooguit aan twee zijden tegen gevels is aangebouwd en aan minimaal twee zijden open is;

1.32 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • a. indien in het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
1.33 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.34 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.36 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 recreatieverblijf:

een gebouw, uitsluitend in de vorm van een zomerhuis, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor verblijfsrecreatie;

1.38 semi-permanent kampeermiddel:

kampeermiddel (stacaravan, pipowagen en/of hiermee vergelijkbaar onderkomen) bestemd voor gebruik gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober ten behoeve van kamperen op erven van woningen en (agrarische) bedrijven (minicampings);

1.39 stacaravan:

een caravan, die als een bouwwerk dient te worden aangemerkt;

1.40 toename van stikstofemissie en stikstofdepositie
  • a. er is sprake van een toename van stikstofemissie van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting wanneer de emissie stikstof per hectare per jaar meer bedraagt dan de emissie stikstof per hectare per jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting;
  • b. indien een gelijkblijvende of een afname van emissie stikstof per hectare per jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologische legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie;
  • c. als uitzondering op lid a en b van deze bepaling geldt het volgende;
    • 1. er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprak is van één van de volgende situaties:het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld onder a en b veroorzaakt een stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied die afzonderlijk en ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting in de periode waarvoor het programma aanpak stikstof geldt,
      • niet de van toepassing zijnde waarde(n) als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van het Besluit natuurbescherming overschrijdt en
      • voorzover er sprake is van een toename van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied gelegen tussen de 0,05 en 1 mol stikstof per hectare per jaar, beschikt wordt over een geregistreerde melding als bedoeld in artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming dan wel, voorzover de melding is geregistreerd vóór 1 januari 2017 artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof;
    • 2. de emissie N/ha/jaar afkomstig van het agrarisch bedrijf bedraagt niet meer dan de emissie stikstof per hectare per jaar van het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld in lid a of b conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX van de Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, sub i, van de Wabo is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt .
    • 1. het weiden van vee en het op of in de bodem brengen van meststoffen.
  • d. Onder 'programma aanpak stikstof' als bedoeld in lid c onder 1 van deze bepaling wordt verstaan het programma als bedoeld in artikel 19 kg, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 dan wel titel 2.1 van het Besluit natuurbescherming.
1.41 voorgevel(rooilijn):
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van niet minder dan 10,00 m, de lijn gelegen op 15,00 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10,00 m, de lijn gelegen op 10,00 m uit de as van de weg;
  • c. in situaties waarbij a en b geen uitsluitsel geven kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd: plaats huisnummering, zijde van het gebouw waar zich de voordeur of de hoofdingang bevindt, plaats brievenbus, plaats van de hoofdontsluiting van het perceel;
1.42 vrijstaand bijgebouw:

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.43 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting en hoofdverblijf van een huishouden;

1.44 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de hoogte van een molen of windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen of windturbine.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Hieronder wordt tevens verstaan de hoogste zijde van een lessenaarsdak;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van daken, dieper dan 0,40 m, worden meegerekend bij de oppervlakte van bouwwerken;

2.7 de afstand tot de (bouw)perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (bouw)perceelgrens;

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, entreepartijen, dakkappelen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

  • b. wegen en paden;
  • c. water;
  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. woningen;
  • f. aan- en uitbouwen;
  • g. bijgebouwen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw worden uitsluitend woonhuizen gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak wordt niet meer dan één vrijstaand woonhuis gebouwd;
  • c. de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 200 m2 dan wel niet meer dan bestaand;
  • d. de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrens bedraagt niet minder dan 5,00 m;
  • e. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,00 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 60°.
3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden niet minder dan 4,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. vrijstaande bijgebouwen en overkappingen worden binnen een afstand van 25,00 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 100 m2 op bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 1.000 m2 en 150 m2 op percelen groter dan of gelijk aan 1.000 m2, tenzij de bestaande oppervlakte meer dan 100 m2, respectievelijk 150 m2, maar minder dan 200 m2 bedraagt, in zulk geval de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan de bestaande oppervlakte bedraagt;
  • d. de goothoogte van aan-, uitbouwen of bijgebouwen, bedraagt niet meer dan 3,00 m;
  • e. de dakhelling van aan-, uitbouwen of bijgebouwen, bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 60°.
  • f. de afstand van overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt niet minder dan 1,00 m, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt niet meer dan 3,25 m;
  • h. de oppervlakte van overkappingen bedraagt niet meer dan 30 m2;
  • i. overkappingen worden niet voor de voorgevel van een hoofdgebouw gebouwd;
  • j. de afstand van een overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt niet minder dan 1,00 m, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt niet meer dan 1,00 m en achter de voorgevelrooilijn niet meer dan 2,00 m, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1,00 m of minder uit de perceelgrens niet meer dan 1,00 m bedraagt;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,50 m.
3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 3.2.1, sub d, en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
  • b. sublid 3.2.1, sub e, en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw tot niet meer dan 25% wordt vergroot tot 5,50 m;
  • c. sublid 3.2.2, sub e, en toestaan dat de dakhelling van aan- en uitbouwen wordt verlaagd tot 0º;
  • d. sublid 3.2.1, suf f, in samenhang met sublid 3.2.2, sub e, en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouw en/of aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt verhoogd tot 80°;
  • e. sublid 3.2.2, sub b, en toestaan dat de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw wordt vergroot, mits:
    • 1. de afstand van 25,00 m niet realiseerbaar is als gevolg van een specifieke erfsituatie in relatie tot bestaande bijgebouwen en/of aanwezige erfbeplanting, dan wel indien de vergroting leidt tot een landschappelijk aanvaardbaardere situatie;
  • f. sublid 3.2.2, sub c, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 200 m2, mits:
    • 1. de vergroting plaatsvindt op een bouwperceel waarvan de oppervlakte niet minder dan 3.000 m2 bedraagt;
    • 2. de erfinrichting en bebouwing voldoen aan de uitgangspunten van erfinrichting als beschreven in hoofdstuk 2 en 3 van het Landschapellijk ontwikkelingskader De Wolden als opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels;
  • g. sublid 3.2.2, sub c, en toestaan dat, indien reeds 200 m² of meer aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen aanwezig is, maar minder dan 500 m², een per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen plaatsvindt tot een oppervlakte van 50% van het oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen boven de 200 m2.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van woonhuizen ten behoeve van in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, anders dan het gebruik van de gronden en bouwwerken in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voorzover voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de werkzaamheden ondergeschikt blijven aan de bestemming;
    • 2. het woongedeelte voor niet minder dan 70% van de begane vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen op het bouwperceel beslaat;
    • 3. er geen grootschalige opslag van goederen plaatsvindt, alsook geen opslag van goederen op het buitenterrein;
    • 4. er geen detailhandel plaatsvindt anders dan in de in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen, als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, opgenomen detailhandel;
    • 5. er niet meer dan 0,5 m2 aan verwijsborden c.q. reclame-uitingen wordt geplaatst;
    • 6. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
    • 7. de benodigde ruimte uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van de hoofdbewoner van het perceel;
    • 8. er geen stapeling van ondergeschikte functies plaatsvindt;
  • b. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van het gebruik als atelier dan wel een voor de bedrijvigheid ondersteunende functie;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • f. het gebruik van recreatieverblijven ten behoeve van permanente bewoning;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • h. het gebruik van de gronden als erf, buiten een zone van 25,00 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de woonhuizen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.5 en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking, mits:
    • 1. de logiesverstrekking plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
    • 2. in een bijgebouw uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte, en mag een eventuele woonkamer worden gerealiseerd;
    • 3. indien een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van de logiesverstrekking, dit bijgebouw zich in de directe nabijheid bevindt van en een duidelijk relatie heeft met het hoofdgebouw;
    • 4. indien een bijgebouw gebruikt wordt ten behoeve van de logiesverstrekking, de uiterlijke kenmerken van dit bijgebouw behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
    • 5. er niet meer dan drie slaapkamers worden gerealiseerd;
    • 6. er geen keukenblok in de kamers wordt gemaakt;
    • 7. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
    • 8. geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
    • 9. vestiging plaatsvindt aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    • 10. vesting geen onevenredige afbreuk doet aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving;
  • b. lid 3.5 en toestaan dat een woonhuis wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
    • 1. de inhoud per woning na splitsing niet minder dan 450 m3 bedraagt;
    • 2. sprake is van een ruimtelijke, stedenbouwkundige, landschappelijke en/of volkshuisvestigingstechnische verbetering van het perceel en/of het hoofdgebouw. Deze verbetering moet, in het geval van volledige nieuwbouw van een hoofdgebouw, in samenhang gebeuren met een aanpassing van het erf, zodanig dat er wat betreft bouw en inrichting van het bijbehorende erf een in het landschap passende situatie ontstaat in overeenstemming het Landschapellijk ontwikkelingskader De Wolden dat als opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels;
  • c. lid 3.5 en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
    • 1. de functie inherent is aan de bestemming;
    • 2. vestiging van de detailhandel in bestaande bebouwing plaatsvindt;
    • 3. geen reclame-uitingen worden gebruikt;
    • 4. parkeren op eigen erf plaatsvindt.
  • d. lid 3.5, sub d, en toestaan dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt voor bewoning ten behoeve van 24-uurs zorg mits:
    • 1. de zorgverlener woonachtig is en blijft in de woning;
    • 2. er niet meer dan acht cliënten worden gehuisvest dan wel voor dagbesteding op het perceel worden toegelaten.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verwijderen van erfbeplanting, tenzij een omgevingsvergunning voor het kappen is vereist, in dat geval het behoud van waardevolle erfbeplanting door middel van de Bomenverordening wordt geregeld;
    • 2. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
  • b. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor het behoud en herstel van de archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Archeologie' bestemde gronden wordt niet gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  • a. in lid 4.1 en toestaan dat de in de enkelbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. op basis van een aanvullend en/of archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de activiteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    • 2. bij een archeologisch deskundig advies is ingewonnen.
  • b. In aanvulling op en in afwijking van het bepaalde onder sub a is een afwijking niet vereist indien:
    • 1. op basis van een aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. ver-, nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1,00 m boven peil, in generlei wordt vergroot of veranderd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. een bodembewerking dieper dan 0,30 m;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,30 m;
  • c. het vellen, rooien, zaaien en aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in de wet natuurbescherming is geregeld;
  • d. het graven, vergraven, dan wel verbreden of dempen van watergangen en poelen;
  • e. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit plan wordt in elk geval wordt begrepen:

  • f. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • g. het gebruik van de gronden als standplaats voor stacaravans;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • i. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • j. het storten van puin en afvalstoffen;
  • k. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voorzover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat zend- ontvangst- en/of antennemasten tot een bouwhoogte van 45,00 m worden gebouwd;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat een tijdelijke mantelzorgunit geplaatst wordt bij woningen, niet zijnde recreatiewoningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. de te realiseren woonruimte en de bewoning ervan noodzakelijk zijn uit oogpunt van mantelzorg;
    • 2. door het gemeentelijke WMO/zorgloket of een deskundige (indicatiesteller) is aangetoond dat de extra bebouwing noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
    • 3. de oppervlakte van units op een bouwperceel niet meer dan 100 m2 bedraagt;
    • 4. de bebouwing in een langdurige behoefte aan mantelzorg voorziet;
    • 5. de unit uitsluitend wordt gebruikt voor mantelzorg en deze wordt verwijderd na afloop van de mantelzorg voor de persoon waarvoor deze afwijking wordt toegepast. Het bevoegd gezag neemt hiertoe voorwaarden op in de omgevingsvergunning;
    • 6. de mantelzorgunit niet minder dan 4,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd/geplaatst;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat gronden gebruikt worden voor kleinschalige kampeerterreinen, met dien verstande dat:
    • 1. het kampeerterrein niet minder dan 50,00 m van de perceelgrens van buiten het bedrijf gelegen (bedrijfs)woningen, dan wel bedrijfsgebouwen is gesitueerd;
    • 2. het aantal kampeerplaatsen niet meer dan vijfentwintig bedraagt;
    • 3. het kampeerterrein niet wordt gesitueerd op een afstand van minder dan 500,00 m van een ander kampeerterrein;
    • 4. het kampeerterrein goed landschappelijk wordt ingepast in overeenstemming met het Landschapellijk ontwikkelingskader De Wolden, als opgenomen in Bijlage 2; bij deze regels
    • 5. het kamperen niet toegestaan is op essen en in de randzones daaromheen, in beschermde dorpsgezichten of anderszins cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen, in de open gebieden rondom die kernen, alsmede in zones van 50,00 m rondom natuurgebieden;
  • e. het bepaalde in het plan en toestaan dat ten behoeve van het kamperen bij woningen en (agrarische) bedrijven gebouwtjes ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per kampeerterrein niet meer dan 50 m2 bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 3,00 m bedraagt;
    • 3. tevens de onder sub d genoemde vergunning is verleend, dan wel de afwijking plaatsvindt bij bestaande kampeerterreinen;
  • f. het bepaalde in het plan en toestaan dat gronden gebruikt worden voor kamperen buiten de nabijheid van woningen, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake moet zijn van kamperen in bijzondere vormen, zoals:
      • groepen uitgaande van een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte aaneengesloten periode;
      • natuurkamperen, zoals dat voldoet aan door Onze Minister gestelde regelen in de Wet op de Openluchtrecreatie;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woon- of bedrijfssituatie op nabijgelegen erven: tenzij het tegendeel blijkt wordt aangenomen dat deze woon- of bedrijfssituatie onevenredig wordt geschaad, als het perceel waar gekampeerd gaat worden op minder dan 75,00 m afstand is gelegen van (bedrijfs)woningen, agrarische bedrijven of niet-agrarische bedrijven;
    • 3. het perceel grenst niet aan een ander kampeerterrein, dan wel een onderlinge afstand met een ander kampeerterrein hebben van minder dan 500,00 m;
    • 4. indien het betreft langdurige vormen van kamperen, dit kamperen inpasbaar moet zijn in het landschap;
    • 5. het kamperen niet is toegestaan op essen en in de randzones daaromheen, in beschermde dorpsgezichten of anderszins cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen, alsmede in de open gebieden rondom die kernen;
  • g. het bepaalde in het plan en toestaan dat semi-permanente kampeermiddelen worden geplaatst, met dien verstande dat:
    • 1. bij een minicamping met een omvang van niet meer dan tien kampeerplaatsen er niet meer dan één semi-permanent kampeermiddel wordt geplaatst;
    • 2. bij een minicamping met een omvang tussen tien en vijfentwintig kampeerplaatsen er niet meer dan twee semi-permanent kampeermiddel worden geplaatst;
    • 3. semi-permanente kampeermiddelen in de periode van 1 november tot 15 maart worden verwijderd;
  • h. het bepaalde in het plan en toestaan dat agrarische gronden worden gebruikt als erf of tuin bij een woning;
  • i. het bepaalde in het plan en toestaan dat binnen de bestemming 'Wonen' een woning wordt gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. op het betreffende voormalige bouwperceel niet minder dan 750 m2, met een afwijkingsmarge van 5%, aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (voor één woonhuis) of niet minder dan 2.000 m2, met een afwijkingsmarge van 3% (voor twee woonhuizen), aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, moet worden gesloopt (vierkante meters die bij recht teruggebouwd worden (inclusief mogelijke afwijkingen) tellen niet mee in de vierkante meters te slopen bebouwing);
    • 2. illegale bebouwing, mestbassins, mestplaten en silo's tellen niet mee in de vierkante meters maar worden wel gesloopt;
    • 3. de afwijking pas wordt verleend als de sloop- en planschadeovereenkomst is ondertekend;
    • 4. wanneer er voorwaarden tot verbetering aan een te behouden schuur dan wel te behouden schuren worden verbonden bij de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling, kan de afwijking pas verleend worden als vooraf aan deze voorwaarden is voldaan;
    • 5. indien er meer wordt gesloopt dan 750 m2 maar minder dan 2.000 m² mag er een extra oppervlakte aan bijgebouwen gerealiseerd worden met dien verstande dat:
      • bij sloop tussen 1.100 - 1.500 m2 wordt er 100 m2 extra toegestaan;
      • bij sloop tussen 1.500 - 1.999 m2 wordt er 200 m2 extra toegestaan. De extra vierkante meters te realiseren bijgebouwen mogen bij de oorspronkelijke bedrijfswoning of bij de te bouwen compensatiewoning worden benut.
    • 6. indien de minimale oppervlakte niet op één bouwperceel wordt gehaald het tevens mogelijk is de oppervlakte samen te voegen met andere percelen (salderen), waarbij per afzonderlijk perceel minimaal 375 m² bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (vierkante meters die bij recht teruggebouwd mogen worden (inclusief mogelijke afwijkingen) tellen niet mee in de vierkante meters te slopen bebouwing;
    • 7. indien er sprake is van saldering moet de compensatiewoning worden opgericht op een van de percelen waarop bebouwing wordt gesloopt;
    • 8. er door middel van een inrichtingsschets met landschappelijke inpassing in overeenstemming met het Landschapellijk ontwikkelingskader De Wolden, als opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels, aangetoond moet zijn dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
    • 9. de geluidbelasting van de geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
    • 10. aangetoond is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 11. dat in principe de gehele locatie met voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt (met uitzondering van de voormalige bedrijfswoning met bijgebouwen);
    • 12. de te slopen gebouwen moeten niet minder dan drie jaar agrarisch in gebruik zijn geweest;
  • j. in het bepaalde in het plan en toestaan dat in welstandsgebieden miniwindturbines op daken worden geplaatst tot niet meer dan 1,00 m boven de nok van daken;
  • k. het bepaalde in het plan en toestaan dat zonnepanelen buiten het bouwblok worden geplaatst met dien verstande dat:
    • 1. aangetoond wordt dat deze panelen geplaatst worden ten behoeve van de eigen woning;
    • 2. de toegestane oppervlakte bij een woonbestemming niet meer dan 50 m2 bedraagt;
    • 3. grootschalige zonnevelden buiten het bouwblok mogen worden geplaatst als aangetoond wordt dat deze het doel hebben om meerdere huishoudens/bedrijven/LDE (Lokaal Duurzaamheids Energie-initiatief) binnen De Wolden van energie te voorzien. De maximale oppervlakte afhankelijk is van het landschap waarin de panelen worden aangelegd;
    • 4. voor de maatvoering wordt verwezen naar het Landschappelijk ontwikkelingskader De Wolden - Deel 4 Duurzame energie, als opgenomen in Bijlage 4 bij deze regels;
  • l. het bepaalde in het plan en toestaan dat gronden gebruikt worden voor de aanleg van een fietspad.
7.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.1 kan slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  • 4. het bebouwingsbeeld;
  • 5. de woonsituatie;
  • 6. de verkeersveiligheid;
  • 7. de sociale veiligheid;
  • 8. de milieusituatie;de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • 9. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • 10. voor de plaatsing van windmolens en zonnepanelen wordt bij de vergunningverlening rekening gehouden met het Landschappelijk ontwikkelingskader De Wolden - Deel 4 Duurzame energie als opgenomen in Bijlage 4 bij deze regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van de bestemmingsplan Buitengebied, deelplan Linderveldweg 1,1a, Linde'.