direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, deelplan Ommerweg 47a t/m 47g, Zuidwolde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.2023BP1002022-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 bestemmingsplan

Het Bestemmingsplan Buitengebied, Deelplan Ommerweg 47a t/m 47g, met identificatienummer NL.IMRO.1690.2023BP1002022-ON01 van de gemeente De Wolden;

1.2 plangebied

het gebied waarop dit plan van toepassing is, met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk en architectonisch ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aangebouwd bijgebouw

een rechtstreeks (niet verbonden door kunstmatige toevoegingen zoals bijvoorbeeld een gang of sluis) aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat zowel ruimtelijk, architectonisch als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.7 aan-huis-verbonden beroep

een in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen genoemd, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.8 archeologisch waardevol terrein

een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.9 architectonisch ondergeschikt

een aan-, uit- of bijgebouw die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomend hoofdgebouw; dit kan zich uiten door materiaalgebruik, gevelindeling en/of nokhoogte (minimaal 1 m lager dan de nokhoogte van het hoofdgebouw);

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bestaand
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van de beheersverordening of een andere planologische toestemming;
1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw

een op zichzelf staand niet voor bewoning bestemd gebouw, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een (doorlopend) gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 (bouw)perceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die met de grond verbonden is, dan wel steun vindt in of op de grond (direct of indirect);

1.22 cultuurlandschappelijk waardevol terrein

een terrein met een toegekende waarde ontstaan door het gebruik van dat terrein in de loop van de geschiedenis door de mens;

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 kleinschalige duurzame energiewinning

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, niet zijnde windturbines, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.25 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 kampeermiddel
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.29 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

de in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.31 landschappelijke waarden

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

1.32 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.33 mantelzorgunit

een eenvoudig te plaatsen gebouw, zoals een stacaravan of een prefab cabine, ten behoeve van mantelzorg dat na afloop van de mantelzorg op eenvoudig wijze te verwijderen is;

1.34 natuurlijke waarden

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.35 normaal onderhoud

het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming horen;

1.36 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.37 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat hooguit aan twee zijden tegen gevels is aangebouwd en aan minimaal twee zijden open is;

1.38 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.39 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.40 peil

indien op het land wordt gebouwd:

  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.41 permanente bewoning

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.42 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.43 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.44 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 semi-permanent kampeermiddel

kampeermiddel (stacaravan, pipowagen en/of hiermee vergelijkbaar onderkomen) bestemd voor gebruik gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober ten behoeve van kamperen op erven van woningen en (agrarische) bedrijven (minicampings);

1.46 stacaravan

een caravan, die als een bouwwerk dient te worden aangemerkt;

1.47 voorgevel(rooilijn)
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
  • c. in situaties waarbij a en b geen uitsluitsel geven kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd: plaats huisnummering, zijde van het gebouw waar zich de voordeur of de hoofdingang bevindt, plaats brievenbus, plaats van de hoofdontsluiting van het perceel;
1.48 vrijstaand bijgebouw

een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.49 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.50 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.51 zorg (in combinatie met de woonbestemming)

zorg in de vorm van dagbesteding en/of 24-uurs zorg ten behoeve van ouderen en/of personen met een lichamelijke en/of verstandelijke handicap.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Hieronder wordt tevens verstaan de hoogste zijde van een lessenaarsdak.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van daken, dieper dan 40 cm, worden meegerekend bij de oppervlakte van bouwwerken;

2.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (bouw)perceelgrens;

2.7 de hoogte van een molen of windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen of windturbine.

Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. toegangspad ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;

met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:

  • a. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen;
  • b. andere werken;
  • c. nutsvoorzieningen.

Met uitzondering van het bepaalde onder a tot en met c dienen de gronden niet als erf te worden beschouwd in de zin van artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a. maximaal 1 m mag bedragen; of
  • b. maximaal 2 m mag bedragen, mits meer dan 1 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 10.1 sub 1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 4 Verkeer – parkeren

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer – parkeren’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. parkeervoorzieningen ten behoeve van de aangrenzend bedrijfsbestemming;
  • b. dammen en/of duikers;
  • c. sloten, bermen en beplanting;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. bebossing;

met de daarbij behorende:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
4.2 Bouwregels

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en geen overkappingen worden gebouwd;
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 10 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn genoemd in de in Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen;

Met de daarbij behorende:

  • a. wegen en paden;
  • b. water;
  • c. tuinen; erven en terreinen;
  • d. woningen;
  • e. aan- en uitbouwen;
  • f. bijgebouwen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
    • 2. een woonhuis zal worden gebouwd binnen een bouwvlak;
    • 3. per bouwvlak mag niet meer dan één woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woonhuizen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;
    • 4. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 200 m² bedragen;
    • 5. de goothoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte’ aangegeven hoogte;
    • 6. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt ten minste het ter plaatse van de maatvoering 'minimum dakhelling' en ten hoogste het ter plaatse van de maatvoering 'maximum dakhelling' het aangegeven aantal graden;
  • b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning zal ten hoogste 50 m² bedragen, in het geval van een 3 onder 1 kap woning zal deze 33m² per wooneenheid bedragen.
    • 2. de goothoogte van een aan-, uitbouw of bijgebouw zal ten hoogste 3 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 m bedragen;
    • 4. de dakhelling van een aan-, uitbouw of bijgebouw zal ten minste 30°en ten hoogste 60° bedragen.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2 sub a onder 5 en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw voor maximaal 25% wordt vergroot tot 5,5 m;
  • b. lid 5.2 sub b onder 4 en toestaan dat de dakhelling van aan- en uitbouwen wordt verlaagd tot 0º;
5.5 Specifieke gebruiksregels

5.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van een woning in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, anders dan het gebruik van de gronden en bouwwerken in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voor zover voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de werkzaamheden dienen ondergeschikt te blijven aan de bestemming;
    • 2. het woongedeelte dient ten minste 70% van de begane vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen op het bouwperceel te beslaan;
    • 3. er mag geen grootschalige opslag van goederen plaatsvinden, alsook geen opslag van goederen op het buitenterrein;
    • 4. er mag geen detailhandel plaatsvinden anders dan in de in Bijlage B Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen opgenomen detailhandel;
    • 5. er mag maximaal 0,5 m2 aan verwijsborden c.q. reclame-uitingen geplaatst worden;
    • 6. parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden;
    • 7. de benodigde ruimte mag uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van de hoofdbewoner van het perceel;
    • 8. er mag geen stapeling van ondergeschikte functies plaatsvinden.
  • b. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning, met uitzondering van het gebruik van woonhuizen ter plaatse de aanduiding 'aantal wooneenheden', daar mag het aantal woningen maximaal het ter plaatse aangegeven aantal bedragen;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van het gebruik als atelier dan wel een voor de bedrijvigheid ondersteunende functie;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
5.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. De landschappelijke maatregelen, zoals vermeld in het als Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan, dienen binnen 1 jaar na onherroepelijk van dit bestemmingsplan te worden aangelegd en daarna in stand te worden gehouden;
  • b. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a indien in plaats van de landschappelijke inrichting zoals opgenomen in Bijlage 1 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    • 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a indien delen van de landschappelijke maatregelen aantoonbaar niet aangeplant kunnen worden door de bouwactiviteiten, moeten deze binnen 1 jaar na gereedmelding van de bouw aangelegd worden.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verwijderen van erfbeplanting, tenzij een omgevingsvergunning voor het kappen is vereist, in welk geval het behoud van waardevolle erfbeplanting middels de Bomenverordening zal worden geregeld;
  • b. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • c. De onder sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishouding van het gebied en de omliggende percelen, c.q. de gebruiksmogelijkheden daarvan.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor:

  • het behoud en herstel van de archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
  • a. Daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'historische kernen', voor zover de oppervlakte van de ingreep in de grond groter is dan 100 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd:
    • 1. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
    • 3. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 4. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 5. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m² uit te voeren daar waar de gronden op de Archeologische beleidskaart zijn aangegeven als 'historische kernen', zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 30 cm, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het betreft niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor;
    • 2. het graven en/of baggeren van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan 30 cm;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
    • 4. het aanplanten en/of het rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd op meer dan 30 cm diepte en/of voor zover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 30 cm wordt geroerd.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 3. het normale onderhoud betreffen;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit plan wordt in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor stacaravans;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • d. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
    • 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat zend- ontvangst- en/of antennemasten tot een bouwhoogte van 45 m worden gebouwd;
    • 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat een tijdelijke mantelzorgunit geplaatst wordt bij woningen, niet zijnde recreatiewoningen, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
      • de te realiseren woonruimte en de bewoning ervan noodzakelijk zijn uit oogpunt van mantelzorg;
      • door het gemeentelijke WMO/zorgloket of een deskundige (indicatiesteller) is aangetoond dat de extra bebouwing noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
      • de oppervlakte van units op een bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;
      • de bebouwing in een langdurige behoefte aan mantelzorg zal voorzien;
      • de unit uitsluitend wordt gebruikt voor mantelzorg en deze wordt verwijderd na afloop van de mantelzorg voor de persoon waarvoor deze afwijking wordt toegepast. Het bevoegd gezag neemt hiertoe voorwaarden op in de omgevingsvergunning;
      • de mantelzorgunit ten minste 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd/geplaatst;
    • 4. het bepaalde in het plan en toestaan dat in welstandsgebieden miniwindturbines op daken worden geplaatst tot maximaal 1 m boven de nok van daken;
    • 5. het bepaalde in het plan en toestaan dat zonnepanelen buiten het bouwblok worden geplaatst met dien verstande dat:
      • aangetoond wordt dat deze panelen geplaatst worden ten behoeve van het eigen bedrijf en/of de eigen woning;
      • de maximale toegestane oppervlakte bij een woonbestemming 50 m² bedraagt;
      • de maximale toegestane oppervlakte bij overige bestemmingen max. 150 m² bedraagt dan wel een grotere oppervlakte indien onderbouwd is dat deze ten dienste van het eigen bedrijf nodig is;
      • grootschalige zonnevelden buiten het bouwblok mogen worden geplaatst als aangetoond kan worden dat deze het doel hebben om meerdere huishoudens/bedrijven/LDE (Lokaal Duurzaamheids Energie-initiatief) binnen De Wolden van energie te voorzien;
      • de maximale oppervlakte afhankelijk is van het landschap waarin de panelen worden aangelegd;
      • voor de maatvoering wordt verwezen naar Deel 4 Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK) .
    • 6. het bepaalde in het plan en toestaan dat gronden gebruikt worden voor de aanleg van een fietspad;
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
    • 7. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
    • 8. voor de plaatsing van windmolens en zonnepanelen dient bij de vergunningverlening rekening te worden gehouden met Deel 4 Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK).

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Milieuzone - hydrologische beïnvloeding

10.1.1 Bestemmingsomschrijving

Binnen de aanduiding 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding' dienen de hydrologische waarden te worden hersteld, behouden en ontwikkeld. De natuurlijke waarden van het Dwingelderveld voor zover de hydrologische aandachtsgebieden zijn gelegen rondom dit gebied dienen in stand te worden gehouden.

10.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstroomprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen;
    • 2. het aanbrengen van drainage dieper dan 40 cm.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingplan.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hydrologische waarden van de gronden, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of er geen significant negatieve aantasting plaatsvindt van het gebied Dwingelderveld.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

A Overgangsrecht bouwwerken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van die verordening.

B Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die verordening.
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het Bestemmingsplan Buitengebied, Deelplan Ommerweg 47a t/m 47g’.