direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vlierdenseweg ong., Deurne
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP202109-B001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Vlierdenseweg ong., Deurne" van de gemeente Deurne.

1.1 Aanleiding en doel

De locatie tussen de Vlierdenseweg en de Eikelstraat is grotendeels braakliggend (enkel twee niet-onderhouden opstallen aanwezig) en niet in gebruik. In de vigerende beheersverordening zijn de gronden bestemd als 'Wonen' en 'Bedrijf - Wandbekledingsproductenbedrijf'. De initiatiefnemer is voornemens om op deze locatie 27 rijwoningen en 8 twee-onder-één-kapwoningen te realiseren inclusief ruimte voor speelvoorzieningen en ontsluitingen. Daarnaast is het bedrijf 'Vescom' voornemens om het wandkledingsproductenbedrijf uit te breiden met een opslagloods van circa 900 m².

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van de vigerende beheersverordening “Sint Jozefparochie”, omdat de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks toelaat, het initiatief het aantal toegestane woningen binnen de bestemming 'Woongebied' overschrijdt en het initiatief niet mogelijk is binnen de bestemming 'Bedrijf - Wandbekledingsproductenbedrijf'. De gemeente Deurne heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van de beheersverordening

Voorliggend bestemmingsplan bevat de toelichting en de regels voor het toestaan van 27 rijwoningen, 8 twee-onder-één-kapwoningen inclusief ruimte voor speelvoorzieningen en ontsluitingen en een opslagloods voor Vescom.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Deurne, sectie N, nummers 744, 1723, 2962 (gedeeltelijk) en 3064. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 12.900 m². De gronden zijn particulier in eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening "Sint Jozefparochie", vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juli 2015. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGERENDE BEHEERSVERORDENING

Ter plaatse van het plangebied gelden de besluitvakken 'Woongebied' en 'Bedrijf - Wandbekledingsproductenbedrijf'. Deze bestemmingen zijn onder meer bedoeld voor:

Woongebied   -   wonen, in bestaande woningen;  
  -   aan-huis-verbonden beroepen;  
  -   erven en tuinen;  
  -   groenvoorzieningen;  
Bedrijf - Wandbekledings- productenbedrijf   -   één wandbekledingsproductenbedrijf, met dien verstande dat ter plaatse van het besluitsubvlak 'opslag' uitsluitend opslag is toegestaan;  
  -   tuinen, erven en terreinen;  
  -   bij het besluitvlak behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.  

Ter plaatse van de bestemming 'Woongebied' ligt gedeeltelijk de maatvoeringsaanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 3', ter plaatse van deze aanduiding zijn maximaal drie wooneenheden toegestaan.

Daarnaast ligt er ter plaatse van het plangebied een besluitvlak 'Waarde - Archeologie Hoog', die een archeologisch onderzoek verplicht bij bodemwerkzaamheden (door bouwen of anderszins) met een diepte van meer dan 50 cm onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m².

Conclusie

Het planvoornemen betreft de realisatie van 27 rijwoningen en 8 twee-onder-één-kapwoningen inclusief ruimte voor speelvoorzieningen en ontsluitingen. Dit planvoornemen past niet binnen de vigerende beheersverordening, omdat het initiatief het aantal toegestane woningen binnen de bestemming 'Woongebied' overschrijdt en omdat het initiatief niet mogelijk is binnen de bestemming 'Bedrijf - Wandbekledingsproductenbedrijf'. Derhalve is een herziening van de beheersverordening noodzakelijk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het projectgebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1 Geschiedenis

Deurne is één van de oudste plaatsen van Nederland. De vroegste gegevens van de plaats dateren van omstreeks 721. Deurne ontstond als agrarische nederzetting centraal gelegen in een akkercomplex. In de huidige situatie is het de grootste kern binnen de gelijknamige gemeente en heeft het de functie van centrumkern. Van de circa 32.000 inwoners in de gehele gemeente wonen er circa 24.000 in Deurne. De kern heeft zich ontwikkeld vanuit de historische radiale structuur. Met name na de Tweede Wereldoorlog is de kern snel gegroeid. De nieuwe uitleg vond met name aan de zuidflank plaats, waardoor het centrum tegenwoordig enigszins excentrisch aan de noordelijke zijde van de bebouwde kom is gelegen. Het centrumgebied wordt omkaderd door een ringweg (de 'binnenring') en kent hierdoor een duidelijke begrenzing.

2.2 Directe omgeving

Het plangebied is gelegen aan de zuidwestkant van de kern Deurne, waarbij het terrein grotendeels braakliggend (enkel twee niet-onderhouden opstallen aanwezig) en niet in gebruik is. De locatie ligt ter hoogte van de kruising Vlierdenseweg - Eikelstraat. De Vlierdenseweg betreft een ontsluitingsweg van de kern Deurne in de richting van Vlierden. Dit is een belangrijke route in de verkeersontsluiting van de kern Deurne.

De Eikelstraat betreft een woonstraat met grondgebonden woningen.

In de directe omgeving van het plangebied is sprake van een menging van functies: bedrijfsfuncties (waaronder het naastgelegen 'Vescom') en wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0005.png"

PLANGEBIED VANAF EIKELSTRAAT

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0006.png"

PLANGEBIED VANAF VLIERDENSEWEG

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0007.png"

VLIERDENSEWEG

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0008.png"

EIKELSTRAAT

2.3 Ontsluiting

In het huidige gebruik heeft onderhavig plangebied geen ontsluitingen op zowel de Eikelstraat als de Vlierdenseweg. Zoals reeds vermeld heeft de Vlierdenseweg een belangrijke ontsluitingsfunctie voor de dorpskern van Deurne, daar het een ontsluitingsweg betreft. De verkeersintensiteit op de weg is, in combinatie met de in de straat aanwezige detailhandelsvoorzieningen, relatief hoog.

2.4 Groen en water

Het plangebied is, zoals hierboven benoemd, braakliggend in de vorm van grasvelden. Er is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig.

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is het project beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, en groen en water.

3.1 Stedenbouwkundig plan

3.1.1 Bebouwing en functies

De realisatie van nieuwe woningen is onderdeel van de kwalitatieve verbetering en verdere transformatie van de omgeving rondom de kruising Vlierdenseweg - Eikelstraat in een woonomgeving. De locatie ligt op de grens van woningbouw en bedrijvigheid. Aan de westzijde ligt de locatie aan de Vlierdenseweg, die zich steeds meer ontwikkelt naar een woonstraat. Aan de zuidzijde ligt de locatie aan de Eikelstraat, een woonstraat, waarmee middels onderhavig planvoornemen een open plek in de straat wordt opgevuld. Naast de ontwikkeling van woningen wordt aan de oostkant binnen het plangebied ook een nieuwe opslagloods van Vescom gerealiseerd.

De ruimtelijke structuur is nader uitgewerkt in de inrichtingsschets, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0009.png"

3D-INRICHTINGSSCHETS

Het woningbouwplan bestaat uit 27 rijwoningen en 8 twee-onder-een-kapwoningen. Aan de Vlierdenseweg wordt aangesloten op de bestaande woningen door middel van 4 twee-onder-een-kapwoningen. Aan de Eikelstraat wordt aangesloten op de bestaande woningen door middel van 4 twee-onder-een-kapwoningen. De overige woningen bevinden zich langs een nieuw te ontwikkelen woonstraat die de Eikelstraat verbindt met de Vlierdenseweg. Langs deze straat zijn 27 rijwoningen gesitueerd.

De openbare ruimte in het plangebied wordt ingericht met interne ontsluitingswegen, speelvoorzieningen, parkeergelegenheid, groen en waterberging. Centraal in het plangebied wordt voorzien in een groene ruimte, met enkele bomen.

De rooilijnen worden op de verbeelding vastgelegd conform het stedenbouwkundig plan. Verschuivingen van de blokken binnen het bouwvlak behoort tot de mogelijkheden mits dit een verbetering is van de ruimtelijke kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0010.png"

3D IMPRESSIE

Woningen Eikelstraat

De hoofdontsluiting van het plan is gesitueerd aan de Eikelstraat. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat de Vlierdenseweg een drukke verkeersroute is van – en naar het centrum van Deurne. Aan de Eikelstraat zijn vier tweekappers geprojecteerd. De woningen bestaan uit 2 lagen met een kap (goothoogte 6,5 m en bouwhoogte 11 m), waarmee wordt aangesloten bij de omliggende bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0011.png"

HOOFDTOEGANG PLANGEBIED EIKELSTRAAT

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0012.png"

3D-IMPRESSIE TWEE-ONDER-EEN-KAPWONINGEN EIKELSTRAAT

Woningen Vlierdenseweg

Aan beide zijden van de aansluiting langzaam verkeersroute aan de bestaande voetgangers- en fietsstructuur gelegen aan de Vlierdenseweg worden twee bouwblokken van twee woningen gerealiseerd. Deze blokjes zullen de uitstraling krijgen van twee woningen passend in straatbeeld met 2 lagen en een kap (goothoogte 6,5 m en bouwhoogte 11 m). Dit wordt architectonisch ingevuld door het plaatsen van de voordeuren in de zijgevel en in de voorgevel per blok. Hierdoor manifesteert de woning zich als één geheel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0013.png"

BLOKKEN TWEEKAPPERS AAN DE VLIERDENSEWEG

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0014.png"

3D-IMPRESSIE TWEE-ONDER-EEN-KAPWONINGEN VLIERDENSEWEG

Woningen Binnengebied

Alle woningen in het binnengebied bestaan uit rijwoningen van twee lagen met een kap (goothoogte 6,5 m en bouwhoogte 11 m) met op enkele punten een verbijzondering in hoogte of architectonisch accent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0015.png"

3D-IMPRESSIE WONINGEN BINNEGEBIED

Opslagloods

De nieuwe opslagloods heeft een oppervlak van circa 900 m2. De loods is op minimaal 10 meter afstand van de perceelsgrenzen van de bestaande woningen gesitueerd en is omringd door een bomenrij waarmee het zicht op de loods beperkt is. De loods is maximaal 6,5 meter hoog. Rondom de loods worden in de groenzone een haag als erfafscheiding en bomen geplant om het zicht op de loods te verminderen

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0017.png" IMPRESSIE OPSLAGLOODS

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Vlierdenseweg en de Eikelstraat door twee toegangswegen waarmee een rondje door het gebied kan worden gereden. De opslagloods wordt ontsloten door het plangebied op de Vlierdenseweg. Verkeerskundig worden geen problemen verwacht.

3.2.2 Verkeer

De realisatie van 27 rijwoningen, 8 twee-onder-een-kapwoningen en een opslag loods van 900 m² heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Deurne wordt aangeduid als matig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Deurne tot de rest van de bebouwde kom behoort.

In de oorspronkelijke planologische situatie was het plangebied braakliggend. De verkeersaantrekkende werking was hierdoor gering en vast te stellen op 0 verkeersbewegingen per etmaal.

Binnen het plangebied bestaat in de nieuwe situatie het aantal verkeersbewegingen uit drie onderdelen: de 27 rijwoningen (Koop, huis, tussen/hoek), 8 twee-onder-een-kapwoningen (Koop, huis, twee-onder-een-kap) en de opslagloods van 900 m² (arbeidsextensief/bezoekersextensief). Dus naast de verkeersbewegingen van de nieuwe woningen zullen ook verkeersbewegingen van een aantal vrachtwagens en personenvoertuigen van Vescom extra worden gegenereerd. In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.

Onderdeel   Verkeersgeneratie   Aantal   Totaal  
Koop, huis, tussen/hoek   7,5 per woning   27 woningen   202,5  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   8,2 per woning   8 woningen   65,6  
Vescom - personenvoertuigen   10,0 per 100 m² bvo   900 m²   90,0  
Vescom - vrachtwagens   5 vrachtwagens     5  
Totaal       363,1  

Op basis van bovenstaande berekening kan worden gesteld dat de nieuwe situatie gemiddeld zorgt voor circa 363,1 verkeersbewegingen per etmaal, waarvan de 95 verkeersbewegingen van Vescom plaatsvinden via de nieuwe woonstraat naar de Vlierdenseweg.

Door de nieuwe ontsluiting van Vescom vanaf de Vlierdenseweg wordt de drukke Sint Jozefstraat ontlast. Vanaf de Vlierdenseweg kunnen de voertuigen gemakkelijker op de rondweg komen, waarmee het lastige kruispunt Vlierdenseweg/Sint Jozefstraat voor het overgrote deel van het verkeer vermeden kan worden.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen genereert op de Eikelstraat en Vlierdenseweg samen gemiddeld 363 verkeersbewegingen meer per etmaal dan de voormalige functie. Het aantal extra verkeersbewegingen door de realisatie van het planvoornemen zal niet leiden tot problemen op de omliggende wegen, omdat deze wegen voldoende capaciteit hebben.

3.2.3 Parkeren

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de ''Regeling parkeernormen Deurne 2019'. Dit document wordt gebruikt bij het opstellen/berekenen van de (additionele) parkeerbehoefte van dit plan. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is gekeken of voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte.

Voor onderhavig planvoornemen dient rekening gehouden te worden met de parkeernorm voor 'zone 2'. De woningen vallen, om de parkeerbehoefte te bepalen, onder de onderdelen: koopwoning tussen/hoek/patio en koopwoning twee-onder-een-kap. De loods valt onder het onderdeel: bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief. In de onderstaande tabel is de berekening van het parkeervraagstuk uiteengezet.

Type woningen   Parkeervraag   Aantal   Totaal  
Koopwoning tussen/hoek/patio   1,8 per woning   27 woningen   48,6  
Koopwoning twee-onder-een-kap   2,0 per woning   8 woningen   16,0  
Vesom   0,9 per 100 m² bvo   900 m²   8,1  
Totaal       72,7  

Op basis van bovenstaande berekening kan worden gesteld dat in verband met onderhavig initiatief moet worden voorzien in ten minste 65 parkeerplaatsen voor de woningbouw en 8 parkeerplaatsen voor Vescom. Onderhavig initiatief voorziet voor de woningbouw in 71 parkeerplaatsen, onderverdeeld in 63 parkeerplaatsen in de openbare ruimte in het binnengebied en 8 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hierbij is rekening gehouden met het verdwijnen van enkele bestaande parkeerplaatsen aan de Eikelstraat. Ter vervanging van deze bestaande parkeerplaatsen worden deels nieuwe aangelegd aan de Eikelstraat en zijn de eerste parkeerplaatsen aan de binnenstraat van het nieuwbouwplan ook bedoeld voor de woningen aan de Eikelstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0018.png"

PARKEERSITUATIE EIKELSTRAAT

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0019.png"

PARKEERSITUATIE VLIERDENSEWEG

Vescom zorgt middels onderhavig planvoornemen voor 8 parkeerplaatsen op eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan de Regeling parkeernormen Deurne 2019.

3.3 Groen en water

Centraal in het plan tussen de nieuwe woonstraat en de woningen is een groene buffer opgenomen om naast een veilige situatie ook levendigheid te creëren. Ook krijgen de woningen allen een individueel ingerichte tuin. Hierdoor krijgt het plan een groene uitstraling.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

3.4.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • de oriëntatie van de woningen is geoptimaliseerd voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • er wordt gebruikt gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie;
  • de woningen worden volgens het BENG-principe gebouwd;
  • parkeervoorzieningen elektrische auto's/deelauto;
3.4.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • water in openbare ruimte in de vorm van een wadi (waterbergende, ecologische, landschappelijke, recreatieve functie);
  • waterberging op eigen terrein;
  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vast houden van water en het tegengaan van hittestress;

3.5 Beeldkwaliteitsparagraaf

Het welstandsbeleid van de gemeente Deurne is opgenomen in de door de gemeenteraad op 15 november 2016 vastgestelde Welstandsnota 2016.

In de welstandsnota is het plangebied gelegen binnen 'categorie 16, Welstandsvrij' en 'categorie 11, bedrijventerrein'. Voor buurten met een planmatige stedenbouwkundige opzet en een eenheid in bebouwing en architectuur, zoals de woonbuurt in dit plan, is het welstandsniveau 'categorie 12, Thematische woningbouw' passend. Bij herziening van de welstandsnota zal dit voor het woningbouwdeel van het plangebied worden meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0020.png"

DEELGEBIED AANPASSING NAAR CATEGORIE 12, THEMATISCHE WONINGBOUW'

In onderstaande 3D-beelden wordt de gewenste beeldkwaliteit van de toekomstige woonbuurt getoond. Deze 3D-beelden gelden als aanvullende criteria voor deze specifieke locatie waarop 'categorie 12, Thematische woningbouw' geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0021.png"  
3D-IMPRESSIE OVERZICHT PLANGEBIED  
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0022.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0023.png"  
WONINGEN VLIERDENSEWEG   WONINGEN EIKELSTRAAT  
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0024.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0025.png"  
WONINGEN BINNENGEBIED   wONINGEN BINNENGEBIED  
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0026.png"  
BINNENGEBIED  

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.

De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en inmiddels in werking treden. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit op een braakliggend terrein en draagt daarmee bij aan een goede woon-en leefomgeving in Deurne Het initiatief draagt onder meer bij aan de energietransitie en de klimaatadaptieve aanpak en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's'.

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR. De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.

Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die meer dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie als stedelijke ontwikkeling gezien. Het initiatief omvat de realisatie van 35 woningen (27 rijwoningen en 8 twee-onder-een-kap-woningen). Daarnaast wordt een thans bestaand bedrijf uitgebreid met een opslag loods van circa 900 m². De Ladder van duurzame verstedelijking is op het initiatief van toepassing. De ontwikkeling dient nader te worden gemotiveerd.

Kwalitatieve verantwoording

Woningbouw

Met het planvoornemen worden binnen bestaand stedelijk gebied 35 woningen (27 rijwoningen en 8 twee-onder-een-kap-woningen) gerealiseerd. De bouw van deze 35 woningen sluit in kwalitatieve zin aan bij het van toepassing zijnde beleid en de woningbehoefte in de gemeente. Op basis van de Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040 (zie ook paragraaf 4.3.2) is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied (inbreiding, herstructurering en transformatie) het uitgangspunt. Dit onder de voorwaarden dat het stedenbouwkundig en planologisch passend en milieutechnisch mogelijk is. Dit is in hoofdstuk 3 en 5 van deze toelichting aangetoond. Daarnaast dient het planvoornemen aan te sluiten bij het afwegingskader woningbouwkwaliteiten uit deze Woonvisie. Met het realiseren van betaalbare - middeldure koopwoningen geschikt voor (koop)starters, jonge gezinnen, één- en tweepersoonshuishoudens, wordt aan deze laatste voorwaarde voldaan.

Vescom

Onderhavig planvoornemen voorziet in de duurzame ontwikkeling van het gevestigde bedrijf. Middels dit plan wordt ingezet op de duurzaamheid van zowel de locatie (nieuwbouw voldoet aan alle hedendaagse eisen) als van de bedrijfsvoering. Hieruit wordt geconcludeerd dat er behoefte is aan onderhavige ontwikkeling.

Daarnaast is onderhavig locatie gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Conform het beleid dient het uitbreidingsvraagstuk hierin plaats te vinden. Daarnaast is verhuizing naar een nieuwe locatie in redelijkheid financieel geen optie voor de onderneming.

Kwantitatieve verantwoording

De gemeente Deurne beschikt over een gemeentelijk woningbouwprogramma dat aansluit bij de kaders van de gemeentelijke Woonvisie en past binnen de Regionale woonafspraken (zie ook Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant). Uitgangspunt voor de Regionale woonafspraken is de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, deze is per gemeente richtinggevend.

Uit de meest recente provinciale woningbehoefteprognose (2020) blijkt dat er voor de gemeente Deurne voor de periode 2020-2030 een behoefte bestaat aan 850 woningen. De woningbouwplannen in vastgestelde en vigerende bestemmingsplannen (harde plancapaciteit) en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen (zachte plancapaciteit) worden jaarlijks via een door de gemeente in te vullen matrix gemonitord door de provincie Noord-Brabant. Uit het meest recente overzicht (stand 1 januari 2021) blijkt dat er in Deurne een harde plancapaciteit bestaat van 521 woningen en een totale plancapaciteit (harde en zachte plannen) van 1132 woningen. Binnen de zachte plancapaciteit is voor het plangebied een reservering van 35 woningen opgenomen, conform de beoogde 35 woningen.

Het totaal aan in het gemeentelijke woningbouwprogramma opgenomen woningen sluit zowel kwantitatief als kwalitatief aan bij de behoeften.

Conclusie

Het planvoornemen past zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin binnen de woningbehoefte in Deurne en daarmee passend binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 - partiële herziening 2014;
  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 - partiële herziening 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening van de in 2010 vastgestelde Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant vastgesteld. De partiële herziening richt zich alleen op het verwerken van besluitvorming die op landelijk en provinciaal niveau al heeft plaatsgehad. De provincie geeft in de ‘Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 – partiële herziening 2014’ de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant.

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord Brabant heeft als hoofddoel: ‘zorgvuldiger omgaan met de Brabantse ruimte’. De provincie streeft ernaar om de economische, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten meer met elkaar in balans te brengen, zodat het voor iedereen prettig wonen, werken en recreëren is in Noord-Brabant. Om het hoofddoel te kunnen bereiken, heeft de provincie Noord-Brabant vijf leidende principes geformuleerd voor het ruimtelijk beleid:

  • meer aandacht voor de onderste lagen: het watersysteem, de bodemtypologie en
  • de geomorfologie en de infrastructuur;
  • zuinig ruimtegebruik;
  • concentratie van verstedelijking: inbreiden, herstructureren en intensiveren;
  • zonering van het buitengebied;
  • grensoverschrijdend denken en handelen.

Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio’s): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor,
  • anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan;
  • overig stedelijk gebied (landelijke regio’s): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale
  • verstedelijkingsbehoefte. Grootschalige verstedelijking is ongewenst en voor woningbouw geldt het principe ‘bouwen voor migratiesaldo-nul’.
  • Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte wordt het accent sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op herstructurering en onderhoud. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Om het aansnijden van nieuwe ruimte in directe samenhang te bezien met de mogelijkheden voor inbreiden en herstructurering, heeft het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De provincie gebruikt deze ladder voor haar afweging rondom zorgvuldig ruimtegebruik.

Analyse

Onderhavig plan betreft een binnenstedelijke herontwikkeling waarbij een momenteel in onbruik geraakte locatie een passende nieuwe invulling krijgt met woningbouw in de vorm van 35 woningen (27 rijwoningen en 8 twee-onder-een-kapwoningen). Daarnaast wordt een thans bestaand bedrijf uitgebreid met een opslagloods van circa 900 m². Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Hierbij wordt aangesloten bij principes als zuinig ruimtegebruik en herstructurering.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met het door de provincie Noord-Brabant voorgestane beleid, zoals omschreven in de ‘Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 - partiële herziening 2014’.

4.2.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de bouw van 35 woningen (27 rijwoningen en 8 twee-onder-een-kap-woningen). Daarnaast wordt een thans bestaand bedrijf uitgebreid met een opslag loods van circa 900 m². Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden in het kader van het bouwplan voor de woningen. Daar komt dan ook de verduurzaming van de energie aan bod, bijvoorbeeld door het aanleggen van een eigen energievoorziening.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Het plan bevat een groen binnengebied en voor onderhavig plan is een watertoets opgesteld waarin de wijze waarop waterhuishouding in het gebied wordt geregeld is beschreven.. Het ontwerp van de woningen en de definitieve inrichting van de percelen kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in het bouwplan nader uitgewerkt.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De 35 woningen worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijke gebied van Deurne.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Door een zorgvuldige inpassing van de woningen wordt een bijdrage geleverd aan de leefomgeving en daarmee aan het vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

4.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2022 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
4.2.3.1 De toedeling van functies

Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 IOV woningen toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.

''Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
    Onderhavig planvoornemen past binnen de regionale afspraken als bedoeld in afdeling 5.4. Plan is opgenomen in het gemeentelijke woningbouwprogramma.
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
    Onderhavig planvoornemen zorgt voor een herontwikkeling van een thans braakliggend terrein en de realisatie van een hoogwaardige woonlocatie waarmee invulling gegeven wordt aan de doelstellingen in de woonvisie. Daarnaast wordt een thans bestaand bedrijf uitgebreid met een opslag loods van circa 900 m². Deze ontwikkeling zal minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Daarnaast wordt deze woonlocatie gerealiseerd als stedelijke inbreiding, waardoor binnen het concentratiegebied van de gemeente Deurne de stedelijke opgaven worden verwezenlijkt.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
    Onderhavig planvoornemen voldoet aan alle uitvoeringsaspecten. Deze worden nader toegelicht in hoofdstuk 5.
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
    Onderhavig planvoornemen zorgt voor de realisatie van een hoogwaardige woonlocatie en een uitbreiding van het bestaande bedrijf met een opslagloods van circa 900 m² binnen de kern van Deurne. Hiermee draagt dit planvoornemen bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik.
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
    Onderhavig planvoornemen voorziet met de realisatie van een hoogwaardige woonlocatie in mogelijkheden voor duurzaam gebruik van de bebouwing. Daarnaast wordt een thans bestaand bedrijf uitgebreid met een opslagloods van circa 900 m². Dit wordt verder uitgewerkt in het bouwplan behorende bij dit planvoornemen.
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
    Onderhavig planvoornemen voldoet aan de in hoofdstuk 5 benoemde eisen voor de opvang en afvoer van hemelwater. Hiermee wordt voldaan aan dit sublid.
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
    Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een verandering/aanpassing met betrekking tot duurzame mobiliteit. Dit sublid is niet van toepassing.
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
    Onderhavig planvoornemen draagt met de realisatie van 35 grondgebonden woningen en een uitbreiding met een opslagloods van circa 900 m² bij aan de continuïteit van Deurne als woon-/verblijfslocatie. Daarnaast wordt de gemeentelijke economie gestimuleerd doordat de bewoners van deze locatie normaliter uitgaven binnen de gemeentegrens doen.
4.2.3.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • stalderingsgebied;
  • verbod uitbreiding veehouderij.

De artikelen 2.72 en 3.52 IOV stellen regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

4.2.3.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, omdat de nieuwe woningen en de opslagloods worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijke gebied van Deurne op een voormalig braakliggend terrein, waarbij verloedering van het plangebied wordt tegengegaan.

Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van 35 extra woningen en een opslagloods binnen de kern Deurne, waarbij de woningen aansluiten bij de doelstellingen geformuleerd in de woonvisie (paragraaf 4.1.2). Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.

4.2.3.4 Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.

4.2.4 Brabantse Agenda Wonen

In september 2017 is de Brabantse Agenda Wonen vastgesteld. Met deze agenda geeft de provincie aan welke accenten er de komende jaren liggen bij het bouwen en wonen en hoe zij zich hiervoor gaat inzetten. De Brabantse Agenda Wonen is een agenda op hoofdlijnen en stippelt een koers uit voor (verdere) regionale samenwerking en vernieuwing van de woningbouwafspraken. De provincie heeft hiertoe de volgende vier actielijnen geschetst en zes leidende principes geformuleerd.

Actielijnen

  • 1. Accent op duurzame verstedelijking;
  • 2. Meer nadruk op de bestaande woningvoorraad;
  • 3. Inzetten op een vraaggericht, flexibel planaanbod met ruimte voor nieuwe woonvormen;
  • 4. Versterken van de regionale samenwerking en vernieuwen van regionale woningbouwafspraken.

Leidende principes

  • 1. Inzet in het woningbouwprogramma op (toekomstige) binnenstedelijke locaties – inbreiden, herstructureren, transformeren – en op het herbestemmen van leegstaand en leeg komend kantoor-, winkel- en ander vastgoed, met als uitgangspunt dat zorgvuldig ruimtegebruik voor zuinig ruimtegebruik gaat;
  • 2. Mogelijk maken van 'goede woningbouwplannen' binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en dorpen: woningbouw op geschikte inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en in leegstaand vastgoed, die aansluit op een actuele vraag en snel in aanbouw kan worden genomen;
  • 3. Meer nadruk op de bestaande woningvoorraad, met specifieke aandacht voor herstructurerings- en transformatieopgaven, verduurzaming van de voorraad en het geschikt maken van woningen en de woonomgeving voor mensen met een zorgvraag;
  • 4. Ontwikkeling van vraaggerichte woningbouwplannen, die aansluiten op de vraag van huishoudens en met oog voor nieuwe, flexibele en tijdelijke woonvormen en strategische toevoegingen aan de bestaande woningvoorraad;
  • 5. Realisme en flexibiliteit in de regionale en gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering om tijdig en adequaat in te kunnen spelen op de dynamiek op de woningmarkt, veranderende woonwensen en onvoorziene ruimtelijke ontwikkelingen;
  • 6. Versterken van de samenwerking op de regionale woningmarkt, met de gemeenten als eerste aan zet. Hierbij dienen de regionale woningbouwafspraken te worden vernieuwd, met een groter accent op de kwalitatieve samenstelling van het planaanbod en de inzet van het woningbouwprogramma voor bredere, vaak ruimtelijk-kwalitatieve doelen en met specifiek aandacht voor de regionale afweging van de meer grootschalige gebiedsontwikkelingen en uitbreidingslocaties.

Het voorliggende plan is passend binnen de regionale afspraken ten aanzien van woningbouw.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het provinciale beleid, aangezien er woningen worden toegevoegd op een herstructureringslocatie die is aangewezen als bestaand stedelijk gebied.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie Deurne 2030

Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. In deze structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.

De structuurvisie richt zich op de volgende thema's: 'Gezond wonen en leven', 'Een gezonde lokale economie', 'Een sociale en zorgzame gemeente', Betaalbaar en divers wonen', Goede bereikbaarheid en 'Passende voorzieningen'. De gemeente streeft een prettige woon en leefomgeving en wil in 2050 energieneutraal zijn. De gemeente wil daarnaast de woningbouwopgave binnen het bestaande stedelijk gebied oplossen.

Gesteld wordt dat de afronding van de wijken en kernen van Deurne in zicht komt. Hierbij is in de komende jaren nog behoefte aan extra woningen, maar deze behoefte neemt af. Deze afnemende behoefte aan toevoegingen hangt samen met:

  • 1. De verwachte bevolkingsontwikkelingen (lokaal en regionaal).
  • 2. De regionale woningbouwafspraken.

Om prettig in Deurne te kunnen (blijven) wonen is meer nodig dan alleen een passende woning. Daarvoor zijn ook een goede inrichting van de openbare ruimte, voldoende voorzieningen en een veilige woonomgeving nodig. Het is dan ook belangrijk dat de sterke punten van de gemeente zoals het detailhandelsniveau in het centrum, het scholenvierkant, het station en de binding van bewoners met kernen en wijken behouden en waar mogelijk versterkt worden. Hieruit volgen de volgende beleidsuitgangspunten en -keuzen:

  • 1. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied.
  • 2. Woningbouw bij voorkeur nabij voorzieningen.
  • 3. Verbinden van voorzieningen.
  • 4. Aansluiten op behoeften van kernen en wijken.
  • 5. Omzetting van leegstaand vastgoed (leegkomende locaties) naar bijvoorbeeld een woonfunctie. Hierbij kan gedacht worden aan winkels buiten het kernwinkelgebied. Insteek is behoud / versterking van een goede woonomgeving en het behoud van een compact, levendig en veelzijdig centrum in de kern van Deurne.

Analyse

Onderhavig plangebied ligt nabij de grens tussen 'Woonkernen' en 'Gebied met een gemengde plattelandseconomie'. Aan de westzijde van de Vlierdenseweg ligt de zone 'Gebied met een gemengde plattelandseconomie' en aan de oostzijde ligt de zone 'Woonkernen'. Het plangebied valt in binnen de laatste zone. Het plan sluit goed aan bij de structuurvisie omdat de gemeente in de visie heeft aangegeven dat het de toekomstige woningbouwopgaven op wil lossen door woningen te realiseren in leegstaand vastgoed, braakliggende terreinen en of door herontwikkeling van oude bedrijfspanden of bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0027.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE

Conclusie

Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Structuurvisie Deurne 2030'.

4.3.2 Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040

Op 3 juli 2019 is de 'Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040' vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne. In de woonvisie zet de gemeente in op het stimuleren van woningbouwinitiatieven in bestaand stedelijk gebied, die aansluiten bij de veranderende woonbehoeften. Tot 2030 blijft het aantal huishoudens in de gemeente Deurne stijgen, vooral als gevolg van de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens. Daarnaast blijft het aantal senioren stijgen als gevolg van de vergrijzing. Gelet op deze veranderende behoeften en de tekorten in de bestaande woningvoorraad zijn senioren, (her)starters en jonge gezinnen, jongeren en kwetsbare doelgroepen de prioritaire doelgroepen voor Deurne. Door maximaal in te zetten op 'goede plannen' binnen bestaand stedelijk gebied wil de gemeente Deurne alle kansen benutten om de ruimtelijke kwaliteit te verhogen en in de woningbehoeften te voorzien.

De gemeente hanteert het volgende afwegingskader voor woningbouwlocaties binnen bestaand stedelijk gebied:

  • Inbreidings-, herstructurerings- en transformatielocaties en leegstaand vastgoed (inclusief monumenten en beeldbepalende panden) binnen bestaand stedelijk gebied: ja, mits:
    • 1. Stedenbouwkundig en planologisch passend en milieutechnisch mogelijk (inclusief omgekeerde werking), en
    • 2. Passend binnen afwegingskader woningbouwkwaliteiten.

Op basis van het afwegingskader woningbouwkwaliteiten wordt de prioriteit gelegd bij:

  • Levensloopgeschikte woningen (huur en koop)
  • Koopwoningen tot € 200.000
  • Koopwoningen tussen € 200.000 en € 250.000
  • (Midden)huurwoningen
  • (Kleine) sociale huurwoningen
  • Onzelfstandige woonvormen (kamergewijze verhuur)
  • Woonvormen met een koppeling met zorg.

Analyse

Voor het plangebied ligt de focus op betaalbare – middeldure koopwoningen. De beoogde woningen zijn geschikt voor één- en tweepersoonshuishoudens, (koop)starters en jonge gezinnen. De beoogde ontwikkeling van 35 woningen past daarmee binnen de bovenstaande uitgangspunten van de Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040, aangezien sprake is van een herstructureringslocatie binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij invulling wordt aan de bestaande kwalitatieve en kwantitatieve woonbehoefte.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen past binnen de 'Woonvisie gemeente Deurne 2019-2040'.

4.3.3 Welstandsnota gemeente Deurne 2016

Het doel van de welstandzorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal. Daartoe heeft de gemeente Deurne welstandsbeleid opgesteld.

Dit welstandsbeleid is opgenomen in de door de gemeenteraad op 15 november 2016 vastgestelde Welstandsnota 2016. De reden om een nieuwe Welstandsnota op te stellen is een verdere deregulering en vereenvoudiging van het welstandsbeleid en een versnelling van de vergunningsprocedure door invoering van een ambtelijke welstandstoets. Tegelijkertijd blijft de zorg voor de kwaliteit van onze gebouwde omgeving belangrijk – daar waar dat nodig en wenselijk is.

Zowel het bestemmingsplan als de welstandsnota heeft betrekking op de kwaliteit van de gebouwde omgeving. In beide documenten zijn regels opgenomen voor het oprichten van bouwwerken. Het bestemmingsplan bevat regels voor de bouw van gebouwen en overige bouwwerken, die bindend zijn. De uitwerking van de uiterlijke verschijning van gebouwen is vastgelegd in de welstandsnota.

In de welstandsnota is het plangebied gelegen binnen 'categorie 16, Welstandsvrij' en 'categorie 11, bedrijventerrein'. Voor buurten met een planmatige stedenbouwkundige opzet en een eenheid in bebouwing en architectuur, zoals de woonbuurt in dit plan, is het welstandsniveau 'categorie 12, Thematische woningbouw' passend. Bij herziening van de welstandsnota zal dit voor het woningbouwdeel van het plangebied worden meegenomen.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Welstandsnota. De uiteindelijke toetsing aan de Welstandsnota vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

4.3.4 Regeling parkeernormen 2019

De Nota parkeernormen 2019 is op 12 november 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Deurne en bevat het beleid met betrekking tot parkeren. Voor de kernen buiten de hoofdkern Deurne zijn specifieke parkeernormen opgenomen, deze zijn van toepassing op het plangebied. De parkeernormen zijn in de regels van het bestemmingsplan verankerd.

In paragraaf 3.2.3 is een nadere beschrijving van de parkeeroplossing opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Tritium Advies uit Nuenen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Vlierdenseweg/Eikelstraat ong. te Deurne" (15 april 20201, 2010/233/TM-01 versie A). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.

Tritium Advies concludeert dat:

  • uit de analyseresultaten blijkt dat de zwak puinhoudende bovengrond licht verontreinigd is met cadmium, kwik, lood, zink en PAK. De zintuiglijke schone bovengrond blijkt licht verontreinigd te zijn met cadmium. De zintuiglijk schone ondergrond blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater is licht verontreinigd is met barium en koper. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie onverdacht is. De aangetoonde gehaltes zijn dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
  • uit de analyseresultaten blijkt dat ter plaatse van boring C in de toplaag géén asbest is aangetoond.
  • uit de analyseresultaten blijkt dat in de toplaag van boring D asbest is aangetoond met een indicatief gewogen gehalte van 28 mg/kg d.s. (fractie < 20 mm).
  • uit de analyseresultaten blijkt dat ter plaatse van boring E in de zwak puinhoudende grond asbest is aangetoond met een indicatief gewogen gehalte van 2 mg/kg d.s. (fractie < 20 mm).

Omdat de hoogte van het aangetoonde gehalte asbest bij de deel locaties C, D en E lager is dan de helft van de interventiewaarde (100 mg/kg d.s.), dient de hypothese dat de locatie verdacht is op de aanwezigheid van asbest te worden verworpen. Een nader asbestonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Hieronder staat een overzicht van de bedrijven in de directe omgeving, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand, alsmede de werkelijke afstand tot het dichtstbijzijnde milieugevoelige object binnen het plangebied.

bedrijf   SBI-code   categorie   richtafstand   werkelijke afstand  
Sint Jozefstraat 20: Vescom (opslag)   46472   2   30 m   30 m  
Firolin - houtconservering   16102   4.1   200   230 m  

Vescom

De dichtstbijzijnde bestaande bebouwing van Vescom waar alleen opslag plaatsvindt ligt op 30 meter afstand van de nieuwe woningen. Hierbij dient aangetekend te worden dat binnen het vigerende bouwvlak van Vescom ten oosten van het plangebied nog ruimte is voor uitbreiding. Met Vescom is overeengekomen dat wanneer er uitbreiding van de opslagactiviteiten zal plaatsvinden deze geen hinder voor de nieuwe woningen zal opleveren. De bedrijfsdelen waar de productie plaatsvindt bevinden zich op circa 145 meter.

Ook de nieuwe opslagloods ligt op minimaal 30 meter van de nieuwe woningen.

Er liggen dus geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt door de gemaakte afspraken ook geen belemmering voor Vescom.

Firolin

Op ca. 230 meter afstand is het houtconserveringsbedrijf Firolin gevestigd. Dit betreft maximaal een categorie 4.1 bedrijf met een richtafstand van 200 meter. De nieuwe woningen liggen niet binnen deze richtafstand. Daarnaast is er in augustus 2020 een geuronderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat het plangebied niet binnen de geurcontour van het bedrijf is gelegen. In onderstaande afbeelding is te zien dat de geurcontour niet tot de Vlierdenseweg reikt. De nieuwe woningen belemmeren het bedrijf niet en de woningen kennen geen hinder van het bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0028.png"

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.
De gemeente Eersel heeft in de 'Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Eersel' beschreven hoe de gemeente omgaat met externe veiligheidsvraagstukken binnen haar gemeente. Dit document dient als aanvulling op de landelijke regelgeving.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Grenswaarde:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken.

Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP202109-B001_0029.png"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Het plan ligt voor een klein gedeelte binnen het invloedsgebied van Driessen Transport. Omdat het plan maar gedeeltelijk in het invloedgsgebied ligt is het opstellen van een berekening van het groepsrisico niet nodig en kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Er dient wel in te worden gegaan op de bestrijdbaarheid, zelfredzaamheid en risicocommunicatie.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes

Spoorlijn Helmond - Venlo
Ten noorden van het plangebied ligt op enige afstand de spoorlijn Helmond - Venlo, die opgenomen is in de Regeling basisnet en daarmee onder het Besluit externe veiligheid transportroutes valt. Conform de Regeling bedraagt de PR-contour (10-6/jr) maximaal 0 meter. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 4.000 meter. De werkelijke afstand van het plangebied tot de transportroute bedraagt circa 580 meter. Het plangebied ligt daarmee binnen het GR-invloedsgebied, maar buiten de meest relevante zone (470 meter) en ook buiten de PR-contour. Het opstellen van een berekening van het groepsrisico niet nodig en kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Er dient wel in te worden gegaan op de bestrijdbaarheid, zelfredzaamheid en risicocommunicatie.

Verantwoording groepsrisico

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • a. de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s) en
  • b. de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.
  • c. communicatie

Het plan omvat geen "bijzonder kwetsbare objecten", bestemd voor verminderd zelfredzame personen, binnen het invloedsgebied van de transportroute(s). Het plangebied ligt voorts geheel buiten de invloedsgebieden (1%-letaliteitsgebieden) vanwege een calamiteit met brandbare gassen. Er is daarmee sprake van een 'standaard situatie', waarvoor een eenvoudige verantwoording volstaat:

  • a. Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
    Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
  • b. Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
    Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) en/of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De nieuwe woningen voldoen aan deze voorwaarden.
  • c. Risicocommunicatie
    In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op het eerder genoemde scenario). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Vluchtroutes dienen zichtbaar en duidelijk te worden aangeduid. Voor de bedrijvigheid binnen het plangebied dient in overleg met de Veiligheidsregio bepaald te worden of en in welke vorm een bedrijfsnoodplan opgesteld dient te worden, gezien de beperkte omvang. en aard van activiteiten.
    De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.
5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Na toetsing door de veiligheidsregio is de conclusie vanuit planvorming dat het plan voldoet aan de beleidsregels Bluswater en Bereikbaarheid.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Het initiatief omvat nieuwe geurgevoelige objecten, maar ligt niet in de omgeving van veehouderijen. Het uitvoeren van een geuronderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Vlierdenseweg. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Volantis uit Venlo een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek Wegverkeerslawaai" (23 juli 2021, 20201595-R01). Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 bijgevoegd.

Volantis concludeert voor de nieuwe woningen dat:

  • de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt overschreden. Ten gevolge van de Vlierdenseweg bedraagt de hoogst optredende gevelbelasting 58 dB, inclusief de 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh.
  • uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai niet wordt overschreden ten gevolge van de Eikelstraat en de nieuwe aan te leggen straat
  • de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor een woonfunctie in binnenstedelijk gebied niet wordt overschreden.
  • overwogen is of met bepaalde maatregelen de geluidsbelasting zou kunnen worden gereduceerd. Gebleken is dat dit redelijkerwijs niet mogelijk is. Hierdoor is het noodzakelijk om een hogere waarde procedure te voeren. Gezien het vorenstaande wordt derhalve onderbouwd verzocht hogere grenswaarden te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Deze grenswaarde kan worden verleend indien kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit, Afdeling 3.1 ''Bescherming tegen geluid van buiten''. Volgens het Bouwbesluit dient de karakteristieke geluidwering van de gevel GA;k, voor verblijfsgebieden van een woonfunctie minimaal de in het vastgestelde hogere-waardenbesluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting minus 33 dB te bedragen. Een scheidingsconstructie van een verblijfsruimte heeft een karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB(A) lager is dan de karakteristieke geluidwering van het verblijfsgebied waarin de verblijfsruimte ligt.

Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Volantis concludeert voor de bestaande woning aan Vlierdenseweg 75 dat:

  • de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai niet wordt overschreden ten gevolge van de nieuw aan te leggen straat. Ook blijft de achtergevel van de woning, in lijn met het beleid van gemeente Deurne, geluidluw.

Wel is er onderzocht wat het effect is van een afschermende maatregel tussen de nieuw te ontwikkelen straat en de woning aan de Vlierdenseweg 75. Met een afscherming van 2,5 m hoog, die voldoet aan de opgenomen voorwaarden, en op de positie die aangegeven is in afbeelding 7.1.3. van de rapportage is de toename van de cumulatieve geluidbelasting (Lden) maximaal 2 dB. Dit wordt gezien als een acceptabele toename.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen. Onderhavig plan omvat 35 woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Vlierdenseweg, Deurne; 55875'.

categorie   grenswaarde   2019   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   17,8   16,6   11,7  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   18,7   18,6   15,6  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   11,1   11,5   8,9  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,6   6,6   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Bovendien liggen er geen overige veehouderijen binnen 250 meter van het plangebied. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect endotoxinen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van endotoxinen.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Binnen 50 meter rondom het plangebied zijn geen kwekerijen aanwezig of kunnen kwekerijen worden ontwikkeld. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Desalniettemin wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 6.000 meter, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Het maakt daarvoor niet uit of een activiteit onder of boven de D-drempel waarde zit.

Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst dient dus wel een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden verricht. Hiertoe dient een MER-aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.

Deze MER-aanmeldnotitie is opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Het plangebied ligt in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

De bevoegde overheid (gemeente Deurne) heeft besloten dat ter plekke van het plangebied een inventariserend veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven, karterende en waarderende fase, uitgevoerd dient te worden. Voorafgaand dient een Programma van Eisen met een archeologisch bureauonderzoek te worden opgesteld, dat door de gemeente Deurne als bevoegde overheid wordt goedgekeurd.

Econsultancy heeft een programma van eisen inclusief een bureauonderzoek opgesteld: rapport ''Programma van eisen proefsleuvenonderzoek Eikelstraat te Deurne" (15 februari 2021, 13889.002). Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 bijgevoegd.

Bureauonderzoek

Econsultancy concludeert dat het plangebied bestaat uit weidegrond/grasland met aan de noordwest zijde enkele bomen en struiken, en twee kleine, bouwvallige schuren. In het kader van de ontwikkelingsplannen zullen de bomen en struiken verwijderd worden, en de schuren worden afgebroken.

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied vanaf het begin van de 19e eeuw tot 1883 volledig bestond uit heidegebied, genaamd de Dorpsche Heide, omdat het waarschijnlijk direct behoorde in termen van gebruiksrechten tot de dorpsgemeenschap van Deurne. Dit lijkt overeen te komen met de informatie van de Erfgoedkaart gemeente Deurne (Kenmerkenkaart landschap), volgens welke het plangebied ligt binnen een zone van "jonge heide- en broekontginningen". Tussen 1893 en 1920 wordt het westelijke deel van het plangebied in gebruik genomen als landbouwgrond (waarschijnlijk akkerland), en verschijnt ook bebouwing in het noordwestelijke deel van het plangebied. In 1937 is volledige plangebied in gebruik als landbouwgebied (waarschijnlijk akkerland) en worden meerdere gebouwen weergegeven in het noordwestelijke deel van het plangebied. Vanaf 1962 wordt een nieuwe woonwijk aan de zuidoost zijde van het plangebied gerealiseerd en vanaf 1988 is het plangebied als weidegrond/grasland in gebruik.

Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van resten uit de Tweede Wereldoorlog en (niet gesprongen) explosieven ter plaatse van het plangebied.

Op grond van het in dit Programma van Eisen gepresenteerde bureauonderzoek blijkt dat resten van bewoning in het plangebied in principe terug kunnen gaan tot in het (Laat-)Paleolithicum. De verwachte resten kunnen onder meer bestaan uit vuursteenstrooiingen, akkerlagen, nederzettingssporen, grafvelden en rituele plaatsen De verwachtte grondsporen kunnen bestaan uit paalsporen, muurresten, uitbraaksleuven, beer- en/ of waterputten, afvalkuilen en perceelsscheidingen. De kans echter dat vindplaatsen (vuursteenstrooiingen) uit het (Laat-)Paleolithicum en Mesolithicum nog in situ aanwezig zijn wordt als klein gezien.

Proefsleuvenonderzoek

Het doel van inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het vooronderzoek.

P.M. resultaten proefsleuvenonderzoek

Indien vondsten worden gedaan zal worden bekeken of deze op een gepaste wijze binnen het plangebied een plek kunnen krijgen.

Ondanks een zorgvuldig onderzoek kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt wel/geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

De cultuurhistorische waarden vallen uiteen in meerdere deelaspecten die betrekking hebben op de ontwikkelingsgeschiedenis van:

  • historisch landschap
  • (steden)bouwkunst
  • archeologie/ geomorfologie (zie paragraaf 5.2.1)

Historisch cultuurlandschap

Het projectgebied ligt aan de rand van de kom van Deurne en het vormt een overgang naar het buitengebied, met name door de bepaalde openheid en dus ook zichtlijnen tussen de bebouwing aan de doorgaande Vlierdenseweg en Eikelweg; een gerafelde rand. Het perceel maakt onderdeel uit van een vm. heidegebied (Terpseheide) nu Derpseheide en het perceel kenmerkt zich door sterke hoogteverschillen. Volgens de erfgoedkaart grenst het perceel wel aan een hoger verstuivingsgebied en bevind zich op enige afstand de 'Peelrandbreuk'.

Aan beide wegen heeft in de afgelopen eeuw slechts in beperkte mate woningbouw plaatsgevonden, veelal agrarisch en sociale woningbouw aan de Eikelstraat-Beukenstraat.

In de historische kaarten is te zien dat er een aantal wegen bijeen kwamen vanuit Vlierden naar Deurne en de Grote Bottel. Een belangrijke kruising van wegen door de woeste heidegronden. Vanaf 1880 is er over het projectgebied een pad doorgetrokken (waarneembaar op de historische kaarten) van zuid naar noord. Dit is niet meer in gebruik. Eveneens lag er een watergang aan de rand langs de Vlierdenseweg; 'de Derpse heideloop'.

Bouwhistorie

Ten noorden van het projectgebied is er sprake van een historisch ensemble met een vooroorlogse dorpsontwikkeling (1920-1940) aan de Eikelstraat en Beukenstraat. In de ontwerpplannen dient aandacht te zijn voor een passende aansluiting op deze historische structuur en bouwperiode.

Ontwerp

In het ontwerp is aansluiting gezocht met de omliggende bebouwing door de woningen in dezelfde maat en schaal te realiseren, waarbij de tweekappers aan de Vlierdenseweg ontworpen worden als één woning (door één voordeur in de zijgevel te plaatsen) waardoor nog meer wordt aangesloten bij de naastliggende vrijstaande woningen. De ontsluiting van het gebied op de Vlierdenseweg sluit daarnaast aan op het historische pad, de kruising van wegen met Grote Bottel/Vlierdenseweg.

Door de watertechnisch noodzakelijke ophoging van het terrein kunnen de hoogteverschillen in het gebied niet behouden blijven.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
Conform de Wet natuurbescherming mag de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden namelijk niet toenemen. Er geldt dan ook een grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. Om de effecten van onderhavig plan op de omliggende Natura 2000-gebieden te bepalen is een stikstofdepositie-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport (1 maart 2021, 01) is als bijlage 6 bijgevoegd. Uit het onderzoek volgt dat het plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Er is dan ook geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.

Soortenbescherming
De beoordeling van het plan ten aanzien van de soortenbescherming is uitgevoerd door Econsultancy uit Swalmen: rapport ''Quickscan Wet Natuurbescherming Eikelstraat (ong) te Deurne'' (20 januari 2021, 5056.003). Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 bijgevoegd.

Econsultancy concludeert dat op basis van onderhavige quickscan voor uitvoering van de voorgenomen plannen middels een aanvullend onderzoek meer duidelijkheid dient te worden verkregen omtrent de eventuele functie van de onderzoekslocatie voor steenmarter en kleine marterachtigen.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door te werken buiten het broedseizoen. Het wordt geadviseerd om materiaalopslag buiten het broedseizoen te verwijderen. Ten aanzien van overige beschermde zoogdieren en amfibieën zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Nader onderzoek

Het aanvullend ecologisch onderzoek ten aanzien van vaste rustplaatsen voor steenmarters en kleine marterachtigen is uitgevoerd door Econsultancy uit Swalmen: rapport ''aanvullend ecologisch onderzoek Eikelstraat (ong.) te Deurne'' (22 april 2021, 13889.006). Het onderzoeksrapport is als bijlage 8 bijgevoegd.

Econsultancy concludeert dat uit het onderzoek is gebleken dat de onderzoekslocatie geen functie heeft voor de streng beschermde steenmarter, hermelijn, wezel en bunzing. Een overtreding op een verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming ten opzichte van deze soorten is dan ook op redelijkerwijs uit te sluiten.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt wel/geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen
5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

De planlocatie ligt volgens de bodemkaart van Nederland, in een niet-gekarteerd gebied. De dichtstbijzijnde kaarteenheid betreft een hoge zwarte enkeerdgrond (zEZ), die volgens de Stichting voor Bodemkartering voornamelijk is opgebouwd uit leemarm en zwak lemig fijn zand. Uit locatiespecifiek onderzoek blijkt de bovengrond voornamelijk te bestaan uit zwak humeus, zwak siltig, uiterst tot zeer fijn zand. De bovengrond is lokaal bovendien zwak puinhoudend. De ondergrond bestaat uit zwak siltig, zeer fijn zand. Vanaf circa 0,50 m -mv is de ondergrond bovendien lokaal zwak tot sterk roesthoudend. Ter plaatse van B06 en A18 is op een diepte vanaf circa 1,50 m -mv leem aangetroffen.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.3.3.3 Grondwater

Op basis van de beschikbare gegevens wordt ingeschat dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) op ± 23,5 m +NAP is gelegen. Hiermee zou de GHG zich op ± 0,8 m -mv bevinden.

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

5.3.4 Analyse

Door Econsultancy is een watertoets opgesteld waarin de bestaande en nieuwe situatie met betrekking tot het vuil- en regenwater is opgenomen, rapport: ''Watertoets Eikelstraat te Deurne'' (22 april 2021, 13889.003). De watertoets is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen. Hierna is een samenvatting opgenomen.

Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt voor de woningbouw circa 6.365 m² en voor de omgeving van de hal van Vescom circa 1.665 m². Op basis van het verhard oppervlak en de bergingseis bedraagt de waterbergingsopgave voor het gebied van de nieuwbouwwoningen circa 380 m³ (6.365 m² x 0,06 m). Voor het gebied rondom de hal van Vescom geldt een waterbergingseis van circa 100 m³ (1.665 m² x 0,06 m).

Vescom

Infiltratiekratten

Om de wateropgave van 100 m³ met kratten te kunnen bergen zijn in totaal 327 kratten benodigd. Bij de berekening is uitgegaan van de inhoud van de AquaCell Infiltratie unit van Wavin (306 liter). Het gebruik van andere systemen is uiteraard ook mogelijk.

Wanneer de kratten niet worden gestapeld, is een minimaal oppervlak benodigd van circa 250 m² om 327 kratten te kunnen plaatsen (1,2 m x 0,6 m x 327 st). Onder de toekomstige parkeerplaatsen en een gedeelte onder de weg is voldoende ruimte aanwezig om het benodigde oppervlak van 250 m² te realiseren.

Woningbouw

Infiltratiekratten

Om de wateropgave van 380 m³ met kratten te kunnen bergen zijn in totaal 1.310 kratten benodigd. Bij de berekening is uitgegaan van de inhoud van de AquaCell unit van Wavin (290 liter). De specificaties van deze infiltratiekratten zijn in de rapportage toegelicht.

Wanneer de kratten niet worden gestapeld, is een minimaal oppervlak benodigd van circa 945 m² om 1.310 kratten te kunnen plaatsen (1,2 m x 0,6 m x 1.310 st.).

Er is voldoende ruimte aanwezig om de kratten onder de parkeergelegenheden te plaatsen.

Infiltratiekratten + wadi

Groen en water wordt over het algemeen door bewoners als positief ervaren. De inrichting van de wadi draagt bij aan de positieve beoordeling van omwonende. Het is mogelijk om de wadi te combineren met speelmogelijkheden. Door het plaatsen van stapstenen of een boomstam worden de wadi’s een aantrekkelijk speelelement, zowel in natte als droge tijden.

Wanneer een wadi wordt aangelegd met een diepte van 0,5 meter en een talud van 1 op 3 is, uitgaande van een lengte van 55 m en gemiddelde breedte van 10 m, ruimte om circa 225 m3 water te bergen. Hemelwater wordt, indien mogelijk, zoveel mogelijk zichtbaar afgevoerd richting de wadi. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer verbuisd plaatsvinden.

De centrale groengebieden derhalve bieden niet voldoende ruimte om de totale wateropgave te kunnen bergen. De resterende berging (155 m3) zal ondergronds geborgen moeten worden. Om de resterende wateropgave van 155 m3 met kratten te kunnen bergen zijn in totaal 535 kratten benodigd. Wanneer de kratten niet worden gestapeld, is een minimaal oppervlak benodigd van circa 385 m2 (1,2 m x 0,6 m x 535 st).

5.3.5 Lediging en calamiteit

Het beschreven systeem is dusdanig robuust dat een situatie waarbij in een korte tijd 60 mm neerslag valt geborgen kan worden. In een situatie waarbij in een korte tijd meer regen valt dan 60 mm kan tijdelijk een water-op-straat situatie ontstaan. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende percelen dient te worden voorkomen.

5.3.6 Riolering

Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een toename in het aanbod van vuilwater op het riool.

Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per IE. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 liter = 300 liter per dag per woning wordt geloosd. Conform het planontwerp zullen er in totaal 35 woningen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod c.q. toename van circa 10,5 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden.

In overleg met de gemeente Deurne zal tijdens de verdere planvorming de mogelijkheden omtrent en de wijze waarop en hoe aangesloten kan worden op de riolering nader besproken moeten worden.

5.3.7 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

5.3.8 Advies waterschap

P.M.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling betreft twee aspecten. Ten eerste moet het realiteitsgehalte van de plannen worden aangetoond: is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede moet de financiële uitvoerbaarheid worden onderbouwd: zijn alle kosten die de gemeente moet maken ten behoeve van het initiatief gedekt.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Conclusie

Het plan is economisch uitvoerbaar. De behoefte is aangetoond en de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Bedrijf - Wandbekledingsproductenbedrijf (artikel 3)

Voor Vescom is de bestemming 'Bedrijf - Wandbekledingsproductenbedrijf' opgenomen. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak. Binnen het bouwvlak is ter plaatse van de opgenomen aanduiding 'opslag' uitsluitend opslag van het wandbekledingsproductenbedrijf toegestaan. Daarnaast zijn het maximum bebouwingspercentage en de maximale goot- en bouwhoogte aangeduid. Door middel van een omgevingsvergunning kan binnen dit bouwvlak een bedrijf van categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten worden toegelaten.

Woongebied (artikel 4)

Binnen deze bestemming is wonen toegestaan. Binnen het bestemmingsvlak zijn ook wegen, paden en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat het bouwen van nieuwe woningen uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak tot een maximum bebouwingspercentage en dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal nieuwe woningen niet meer mag bedragen dan aangeduid.

In de regels is een bijgebouwenregeling opgenomen. In de gebruiksregels zijn regels opgenomen voor aan-huis-verbonden beroepen en is aangegeven onder welke voorwaarden het bevoegd gezag een aan-huis-verbonden bedrijf of een internetwinkel kan toestaan.

Waarde - Archeologie Hoog (artikel 5)

Ter plaatse van deze dubbelbestemming is het gemeentelijk archeologisch beleid van toepassing met bijbehorende ondergrenzen voor de noodzakelijkheid van archeologisch onderzoek. Voor de als 'Waarde - Archeologie Hoog' aangewezen gronden geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm en een verstoringsoppervlakte van meer dan 250 m².

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 7)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 8)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 10)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 11)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Omgevingsdialoog
  • 2. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 3. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 4. Vaststelling door gemeenteraad

8.1 Omgevingsdialoog

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is ook de omgeving betrokken. In het kader van het bestemmingsplan 'Vlierdenseweg ong., Deurne' hebben reeds gesprekken plaatsgevonden met de omgeving. De omgeving is overwegend positief over het plan, maar heeft wel vragen over de nadere uitwerking. Nadere gesprekken met de direct omwonenden lopen nog. Het verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen in bijlage 10.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

n het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het concept-ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de betrokken instanties. Het verslag van dit overleg wordt ter zijner tijd als bijlage opgenomen.

8.3 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter visie gelegd. De beantwoording van de ingekomen zienswijzen wordt ter zijner tijd opgenomen als bijlage.

8.4 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan is ongewijzigd/gewijzigd vastgesteld op xxx.