direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Randweg Hoedekenskerke
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0654.TAMOPHKRW2024-0001

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel van dit TAM-omgevingsplan

Om te komen tot een integrale aanpak van diverse verkeersknelpunten in het oostelijk deel van het grondgebied van de gemeente Borsele zijn de gezamenlijke wegbeheerders (de provincie Zeeland, het Waterschap Scheldestromen en de gemeente Borsele) met elkaar in overleg getreden met als ambitie om een maatregelenpakket uit te werken waarmee een duurzame oplossing wordt ontwikkeld voor diverse verkeersknelpunten. Daarmee wordt voorkomen dat door individuele maatregelen op andere locaties weer verkeersknelpunten opdoemen of groter worden. Bovengenoemde drie partijen hebben begin 2021 een positief besluit genomen over het opgestelde maatregelenpakket en de fasering.

Eén van de maatregelen, opgenomen in fase 1 van het maatregelenpakket, betreft het aanleggen van een randweg ten noorden van Hoedekenskerke; een nieuw aan te leggen weg tussen de 's-Gravenpoldersestraat en de kruising Havenstraat-Waanweg-Zeedijk en Nieuwe Veerweg, ten noorden van de spoorlijn. Het gaat hier om de aanleg van een geheel nieuw tracé en niet om de vervaging van een bestaande (land)weg.

De aanleg van de randweg is niet mogelijk op basis van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, het 'Omgevingsplan Buitengebied Borsele, 2018'. Om de gewenste ontwikkeling te realiseren moet het tijdelijke deel van het omgevingsplan worden aangepast. Dat betekent dat het gemeentelijk omgevingsplan moet worden gewijzigd om het initiatief mogelijk te maken. Met de gemeente Borsele is afgesproken dat er voor deze ontwikkeling een wijziging van het omgevingsplan wordt opgesteld en dat daarbij gebruik wordt gemaakt van TAM-IMRO.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern van Hoedekenskerke, in het buitengebied van de gemeente Borsele. De nieuwe randweg verbindt de 's-Gravenpoldersestraat met de kruising Havenstraat-Waanweg-Zeedijk-Nieuwe Veerweg en wordt gerealiseerd ten noorden van de spoorlijn. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied omvat het kadastrale perceel BSL01-T-879.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.TAMOPHKRW2024-0001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (bron: Rho basisviewer 2022)

1.3 Beoogde ontwikkeling

In 2014 is de gemeente Borsele gestart met het project 'Gebiedsgerichte Aanpak (GGA) Borsele Oost'. Een van de redenen hiervoor was de noodzaak om de verkeersveiligheid van het Langeweegje te verbeteren. Het Langeweegje werd als knelpunt benoemd, gezien de intensiteit en snelheid van het verkeer, in combinatie met de inrichting; het Langeweegje is een typische 'grijze weg'1 met enerzijds een ontsluitende functie en anderzijds woningen langs de weg en gebruik van de rijbaan door landbouwverkeer en fietsers.

Met de aanleg van de randweg tussen de 's-Gravenpoldersestraat en de Nieuwe Veerweg in Hoedekenskerke wordt doorgaand verkeer richting Baarland, waaronder Crop Alliance en camping Scheldeoord, een alternatief geboden (zie figuur 1.2). In combinatie met o.a. het verlagen van de maximum snelheid op het Langeweegje zal dit zorgen voor een lagere verkeersintensiteit en daarmee een verbetering van de verkeersveiligheid het Langeweegje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.TAMOPHKRW2024-0001_0002.png"

Figuur 1.2 bestaande en toekomstige routering Crop Alliance en Scheldeoord (bron: GGA Borsele Oost, dec 2019)

Naast een verbetering van de verkeersveiligheid op het Langeweegje brengt de beoogde ontwikkeling ook andere voordelen met zich mee. Ten eerste worden door een meer directe routering van en naar Crop Alliance en Scheldeoord niet alleen het Langeweegje maar ook diverse andere smalle waterschapswegen ontlast. Ten tweede hoeft het doorgaande verkeer niet meer door het centrum (Havenstraat) van Hoedekenskerke te rijden. De aanleg van de randweg zorgt daarmee ook op deze wegen voor een verbetering van de verkeersveiligheid en is gunstig voor het benodigde onderhoud.

De randweg Hoedekenskerke wordt uitgevoerd als een zogenoemde erftoegangsweg type 1 (breedte van 6,0 meter met kantmarkering) met een maximum snelheid van 60 km/u. Aan weerszijden van het wegtracé worden bermsloten aangelegd. Met de aanleg van de randweg wordt aan de noordzijde ('s-Gravenpoldersestraat) een nieuwe kruising gerealiseerd en worden aan de zuidzijde van de randweg de kruisingen met de Waanweg en de Havenstraat-Zeedijk-Nieuwe Veerweg gereconstrueerd (zie figuur 1.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.TAMOPHKRW2024-0001_0003.png"

Figuur 1.3 Ontwerp randweg Hoedekenskerke (bron: Buroinfra, 2019)

Inrichtingsplan

Ten behoeve van deze ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld. Zie hiervoor figuur 1.4. In dit inrichtingsplan is de inrichting van het terrein weergegeven. Zo bestaat het plangebied uit laanbomen en bosplantsoenvakken. De samenstelling van de bosplantsoenvakken bestaat uit de Acer campestre (10%), Alnus glutinosa (10%), Corylus avellana (10%), Crataegus monogyna (15%), Ligustrum vulgare (15%), Prunus spinosa (15%), Rhamnus cathartica (10%) en Viburnum opulus (15%).

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.TAMOPHKRW2024-0001_0004.png"

Figuur 1.4 Inrichtingsplan beoogde ontwikkeling (Bron: Buroinfra)

1.4 Geldend plan

Het perceel is gelegen in het werkingsgebied van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, het 'Omgevingsplan Buitengebied Borsele, 2018', aangevuld met de Bruidsschat. Het 'Omgevingsplan Buitengebied Borsele, 2018' is vastgesteld op 1 maart 2018 door de gemeenteraad van Borsele. In het tijdelijk deel van het omgevingsplan is het plangebied aangeduid met de functie 'Algemeen toelaatbare functies'. Binnen deze functie zijn diverse algemeen voorkomende functies in het buitengebied van Borsele toegestaan. Bestaande wegen zijn toegestaan (Inclusief de aanpassing van het profiel of geringe aanpassingen van het tracé), de realisatie van geheel nieuwe wegen echter niet.

Voor het gehele plangebied geldt tevens de functie 'Waarde - Archeologie 2'. Voor activiteiten met een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 250 m² of een verstoringsdiepte van meer dan 0,40 m, is een archeologisch onderzoek nodig.

Daarnaast gelden ter plaatse van het plangebied diverse aanduidingen die betrekking hebben op o.a. de beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing. De locatie is gelegen in het deelgebied 'Kleinschalige polders'. In figuur 1.5 is een uitsnede van het huidig omgevingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.TAMOPHKRW2024-0001_0005.png"

Figuur 1.5 Uitsnede tijdelijke deel van het omgevingsplan, 'Omgevingsplan Buitengebied Borsele' (bron: Borsele Crotec Viewer)

1.5 Procedure

Zoals eerder genoemd is de ontwikkeling niet rechtsreeks mogelijk op basis van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Borsele. Om de gewenste ontwikkeling te realiseren moet het tijdelijke deel van het omgevingsplan 'Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018' worden aangepast. Dat betekent dat het gemeentelijk omgevingsplan moet worden gewijzigd om het initiatief mogelijk te maken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van TAM-IMRO.

Vanwege de onzekerheden rondom het DSO is voor 2024 de mogelijkheid gecreëerd om via de Wro-standaarden het omgevingsplan te publiceren, TAM-IMRO ('Tijdelijke Alternatieve Maatregelen – Informatiemodel Ruimtelijke Ordening') genaamd. De wijziging van het omgevingsplan kan worden opgesteld in de software voor bestemmingsplannen en wordt gepubliceerd via de IMRO standaarden en de landelijke voorziening Ruimtelijkeplannen.nl. Inhoudelijk moet een TAM-omgevingsplan voldoen aan de Omgevingswet.

Dit TAM-omgevingsplan wijzigt het omgevingsplan Borsele voor het kadastrale perceel BSL01-T-879. In juridische zin is dit plan een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Het TAM-IMRO-plan is opgesteld als hoofdstuk 22a van het omgevingsplan. Technisch kan de wijziging van het omgevingsplan met TAM-IMRO niet voldoen aan de nieuwe digitale standaarden STOP/TPOD, daarom kan de wijziging van het omgevingsplan technisch ook geen onderdeel uitmaken van het omgevingsplan op het DSO en wordt het via de 'oude' landelijke voorziening gepubliceerd. Nadat de wijziging van het omgevingsplan is vastgesteld kunnen vergunningen ten behoeve van de bouwwerken worden aangevraagd. Dit plan vormt dan het toetsingskader voor deze vergunningaanvragen.

Het TAM-omgevingsplan moet voor 2032 worden omgezet naar het gemeentebrede omgevingsplan in de software van de gemeente en het moet dan voldoen aan de standaarden voor het omgevingsplan (STOP/TPOD). Voor het opnemen van het TAM-omgevingsplan in het STOP/TPOD-omgevingsplan dient een een nieuw vaststellingsbesluit te worden genomen. Het ministerie van BZK heeft de intentie uitgesproken om in de wet- en regelgeving vast te leggen dat regels in het STOP omgevingsplan die inhoudelijk gelijk zijn aan het TAM-omgevingsplan niet opnieuw appellabel worden bij het overzetten. De wijze waarop en de voorwaarden waaronder dit mogelijk is worden momenteel uitgewerkt.

Adviesrecht en verplichte participatie

Tevens is van belang om na te gaan of sprake is van een lijst van gevallen met adviesrecht en verplichte participatie (dit kan per gemeente verschillen). In het raadsinformatiesysteem is deze ontwikkeling niet opgenomen. Het aspect participatie is opgenomen en benoemd in paragraaf 5.3.

1.6 Leeswijzer

De toelichting op de het TAM-omgevingsplan heeft de volgende opzet:

  • in hoofdstuk 2 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het relevante beleid.
  • vervolgens worden in hoofdstuk 3 de verschillende omgevingsaspecten getoetst, die van invloed zijn op de beoogde ontwikkeling.
  • In hoofdstuk 4 wordt beschreven hoe de voorgenomen ontwikkeling in deze herziening van het omgevingsplan is geregeld.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
  • Tot slot is in hoofdstuk 6 getoetst aan de evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijk beleidskader geschetst dat van toepassing is voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied. In paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4 wordt het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Tot slot volgt in paragraaf 2.5 de conclusie.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'.

Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Toetsing

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het realiseren van de randweg wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In deze ruimtelijke onderbouwing zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

2.2.2 Besluit kwaliteit leefomgeving

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is één van de vier AMvB's die invulling geven aan de Omgevingswet. Het Omgevingsbesluit regelt onder meer welk bestuursorgaan bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen, de betrokkenheid van andere bestuursorganen, adviesorganen en adviseurs bij de besluitvorming, procedures en een aantal op zichzelf staande onderwerpen zoals de milieueffectrapportage. Het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving geven aan, aan welke regels burgers en bedrijven zich moeten houden bij bepaalde activiteiten.

Het Besluit kwaliteit leefomgeving stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen. In het Bkl staan dan ook regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden.

In het Bkl staan instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De instructieregels gaan over:

  • waarborgen van de veiligheid
  • beschermen van de waterbelangen
  • beschermen van de gezondheid en van het milieu
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed
  • behoud van ruimte voor toekomstige functies
  • behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten
  • bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.

Met behulp van de digitale voorziening 'Regels op de kaart' (Omgevingsloket) is voor het projectgebied bepaald welke gebiedsgerichte instructieregels uit het Bkl voor dit project relevant zijn. Uit raadpleging van 'Regels op de kaart' blijkt dat het plangebied is gelegen binnen een gebied waar windturbines het radarbeeld kunnen verstoren. Het Bkl stelt binnen dergelijke gebieden regels aan maximale bouwhoogten van windturbines om verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Dit project voorziet niet in windturbines en gelet op de bouwhoogten die mogelijk worden gemaakt vormt dit project geen belemmering voor de werking van het nabijgelegen radarstation.

Toetsing

Voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit gelden de beoordelingsregels uit het Bkl. Dat betekent dat de vergunning alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies (artikel 8.0a, tweede lid van het Bkl) en als daarbij voldaan wordt aan de beoordelingsregels uit artikel 8.0b tot en met 8.0e van het Bkl. Die beoordelingsregels komen overeen met de regels die gelden voor het opstellen van een omgevingsplan. Dat betekent dat ook de instructieregels uit hoofdstuk 5 van het Bkl gelden.

Voor zover thematische instructieregels uit het Bkl van belang zijn voor dit project, vindt een toetsing aan deze instructieregels plaats in hoofdstuk 4 van deze motivering. Overige instructieregels uit het Bkl zijn minder relevant voor dit project, omdat deze ofwel het schaalniveau overstijgen ofwel op een voor dit project onbelangrijk thema betrekking hebben.

In het Bkl zijn voor de ontwikkeling van een randweg geen specifieke regels opgenomen.

2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Artikel 5.129g van het Besluit Kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder is vereist.


Bij een stedelijke ontwikkeling (die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en) die voldoende substantieel is, wordt rekening gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling, en als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.


Toetsing

Het plan voorziet in de aanleg van een weg met bijbehorende voorzieningen. De aanleg van infrastructuur wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in Artikel 5.129g van het Besluit Kwaliteit leefomgeving. Dit is gebaseerd op de jurisprudentie gevormd onder de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening (onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724).

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:

  • Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • Een duurzame en innovatieve economie;
  • Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Toetsing

Met de aanleg van de beoogde randweg wordt de bereikbaarheid van o.a. Crop Alliance en camping Scheldeoord verbeterd. Een ander belangrijk doel in de omgevingsvisie is een goede veiligheid van burgers. Door de aanleg van de randweg wordt de verkeersveiligheid op o.a. het Langeweegje en de Havenstraat verbeterd. Daarnaast worden door realisatie van het inrichtingsplan de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden versterkt.

Het planvoornemen is hiermee in overeenstemming met de Zeeuwse Omgevingsvisie.

2.3.2 Omgevingsverordening Zeeland

In de omgevingsverordening worden regels gesteld met betrekking tot ruimte, milieu, water, wegen en vaarwegen, natuur, distelbeheer, landschapsbescherming en ontgrondingen.

De regels die betrekking hebben op het aspect ruimte, hebben voor een belangrijk deel betrekking op het buitengebied. Er zijn regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied, zoals molenbiotoop en erfgoed. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies, namelijk bedrijven en detailhandelsvoorzieningen en wonen.

Toetsing

Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de omgevingsverordening niet direct van toepassing op voorliggende ontwikkeling. De verordening stelt regels met betrekking tot de ontwikkeling van wegen. Daarvoor worden mogelijkheden geboden. Dat heeft direct gevolgen voor de behoefte van de weg.

2.3.3 Mobiliteitsvisie Zeeland 2028

De Mobiliteitsvisie 2028 is onderdeel van het Mobiliteitsplan Zeeland, hierin staan de ambities van de Provincie Zeeland ten aanzien van mobiliteit, verkeer en vervoer. De volgende ambities worden hierin beschreven:

Netwerken

Provincie Zeeland streeft naar het snel, betrouwbaar en veilig zijn van verbindingen.

Leefbaarheid en veiligheid

De Provincie Zeeland wil al haar inwoners mobiliteitsgarantie bieden. Ook inwoners die geen beroep kunnen doen op de auto, moeten zich vrij kunnen bewegen in Zeeland. Hiervoor zijn goede mobiliteitsvoorzieningen van belang. Daarbij wordt gestreefd om het aantal verkeersslachtoffers tot een minimum te beperken.

Duurzaamheid

Er wordt gestreefd naar duurzame mobiliteit, zodat de aantrekkelijkheid van Zeeland als woongebied en voor toeristen en recreanten wordt versterkt. Dit wordt gedaan door het beleid erop te richten dat hinder en schadelijkheid als gevolg van emissies (lucht, geluid en licht) zoveel mogelijk worden beperkt. Daarnaast wordt ingezet op het autoluw maken van gebieden en het bevorderen van fietsen en wandelen.

Versterken Zeeuws karakter

Recreanten en toeristen moeten meer de waarden van Zeeland beleven, hierbij gaat het niet alleen om de betrouwbare infrastructuur of goede voorzieningen voor bijvoorbeeld fietsers. Er moeten ook partijen samenwerken aan een manier waarop mobiliteit kan bijdragen aan de beleving van de provincie. Mobiliteit is een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor Zeeland. Om het vestigingsklimaat concurrerend te houden wordt ingezet op goede verbindingen naar havens, grootschalige bedrijventerreinen en de Zeeuwse steden.

Middelen

Voor het verwezenlijken van de ambities is spanning tussen de beschikbare middelen (capaciteit en geld) en de benodigde en gewenste inspanningen. Om te voorkomen dat de effectiviteit van maatregelen verminderd, worden prioriteiten gesteld en expliciete keuzes gemaakt.

Samen

Voor het verwezenlijken van de mobiliteitsambities is het noodzakelijk belanghebbende partijen goed samen te laten werken. Hierbij heeft de provincie Zeeland de regisserende rol.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de geformuleerde ambities van de provincie Zeeland.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Gemeente Borsele 2015 - 2020

In de Structuurvisie gemeente Borsele 2015-2020 geeft de gemeente een beeld van de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Borsele, met als achterliggend doel behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente, om zowel te wonen, te werken als te recreëren. De structuurvisie dient voornamelijk als toetsings- en afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Toetsing

Het versterken van de relatie van Hoedekenskerke met de Westerschelde is een belangrijk uitgangspunt dat op verschillende manieren kan worden bereikt. Het ontwikkelen van een verbinding, het kwalitatief verbeteren van de havens in relatie tot het uitbreiden van recreatieve functies (onder andere onderscheidende verblijfsrecreatie) rondom de voormalige spoorlijn en het havenplateau zijn daarbij aandachtspunten. Een goede infrastructuur is hiervoor van belang. Het planvoornemen voorziet in een betere bereikbaarheid door de realisatie van een nieuwe randweg rondom de kern Hoedekenskerke. Daarnaast draagt de realisatie van de randweg bij aan de bereikbaarheid van de woonkernen en hun bedrijven en voorzieningen en draagt de ontwikkeling bij aan de verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers.

2.5 Conclusie

In voorgaande paragraaf is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. De afwijkingen ten opzichte van het omgevingsplan bedraagt een functionele wijziging van agrarische gebruik naar infrastructuur. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het Rijksbeleid en het Provinciaal beleid.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 M.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

In Bijlage V van het Omgevingsbesluit (Ob) is aangegeven welke projecten in het kader van een omgevingsvergunning voor een BOPA project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Projecten die zijn genoemd in kolom 1 zijn m.e.r-plichtig als wordt voldaan aan de drempelwaarden uit kolom 2 en m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen als genoemd in kolom 3. In kolom 4 staat aangegeven bij welk besluit de m.e.r.(beoordelings)-plicht geldt.

Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten moet worden onderzocht of deze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. De criteria om dit vast te stellen zijn genoemd in bijlage III van Richtlijn 2011/92/EU (richtlijn m.e.r.). Samengevat zijn dit de kenmerken van een project, de locatie van een project en soort en kenmerken van de verschillende milieueffecten.

De initiatiefnemer van een in Bijlage V aangewezen project moet daarvan mededeling doen bij het bevoegd gezag, doorgaans het college van B&W. In die mededeling (de aanmeldingsnotitie) is een beschrijving van het project, de locatie en de mogelijke milieueffecten opgenomen.

Onderzoek en conclusies

In bijlage V van het Ob (categorie J1) staat:

Als sprake is van:

  • de aanleg van een autosnelweg of autoweg;
  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een nieuwe weg met vier of meer rijstroken die betrekking heeft op een ononderbroken tracélengte van 10 km of meer; of
  • de verlegging of verbreding van een bestaande weg met twee rijstroken of minder tot een weg met vier of meer rijstroken die betrekking heeft op een ononderbroken tracélengte van 10 km of meer

De onderhavige ontwikkeling is qua aard en omvang zodanig dat de bovengenoemde drempelwaarden niet worden overschreden. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg is wel mer-beoordelingsplichtig volgens categorie J1 (bijlage V van het Ob) waarin deze paragraaf voorziet.

Het plangebied bevindt zich niet in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Voor zover bekend zijn er geen redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen in de buurt waarmee cumulatie verwacht kan worden.

Uit de paragrafen van hoofdstuk 3 blijkt dat vanuit het aspect bodem geen negatieve effecten verwacht worden. Er worden geen bodemvervuilende activiteit mogelijk gemaakt door de beoogde ontwikkeling. Er wordt rekening gehouden met de werkzaamheden binnen de beschermingszone van waterkerngen. Er is in de beoogde situatie sprake van toename van verharding. Het water wordt via de berm afgevoerd naar de deels nieuw te graven waterlopen. In de huidige situatie infiltreert neerslag zich in de bodem. Dit zal in de beoogde situatie ook zo blijven. Vanuit het aspect water worden geen negatieve effecten verwacht. Vanuit het aspect ecologie (gebiedsbescherming en soortenbescherming) worden negatieve effecten niet verwacht. Binnen het plangebied kunnen archeologische waarden worden verwacht. Deze waarden worden niet bedreigd door de aanleg van de randweg. Wel kunnen deze worden bedreigd wanneer graafwerkzaamheden worden uitgevoerd voor de geplande waterberging. Er wordt geadviseerd om delen waar archeologische waarden te verwachten zijn verder te onderzoeken. Hier wordt rekening mee gehouden. Er worden geen cultuurhistorische waarden verwacht binnen het plangebied. Negatieve effecten vanuit dit aspect zijn uitgesloten. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. Door de realisatie van de Randweg, nemen de intensiteiten op de omliggende wegen af. Vanuit dit aspect worden geen negatieve milieueffecten verwacht. Vanuit het aspect omgevingsveiligheid worden negatieve effecten ook uitgesloten, omdat de weg geen kwetsbaar object is. Daarnaast worden over de weg geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Vanuit het aspect verkeer en overige aspecten zoals trillingen en geur worden negatieve effecten ook uitgesloten.

Uit de informatie in deze paragraaf blijkt dat het plangebied niet is gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het plan niet tot aanzienlijke milieueffecten. Voor de ontwikkeling zijn geen mitigerende maatregelen bekend. Het doorlopen van een volledige mer-procedure is niet noodzakelijk.

3.2 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl).

Daarnaast zijn er specifieke regels over bodem opgenomen in het Aanvullingsbesluit Bodem en de activiteiten zijn opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving, waaronder regels over nazorg van de bodem na saneren, regels over graven in de bodem en regels over activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico.

Voorafgaande aan de voorbereiding van deze ontwikkeling is het omgevingsplan nog niet gewijzigd, daarom gelden op grond van artikel 22.30 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan de interventiewaarden bedoeld in bijlage IIA van het Bal als grenswaarden voor de bouw van bodemgevoelige gebouwen.

Onderzoek

Econsultancy heeft in juni 2022 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit het vooronderzoek concludeert Econsultancy dat atmosferische depositie de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op het de locatie kan zijn. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehaltes in bodem en water kan leiden.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht, lijnvormig" (ONV-L). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk ziltig klei. De diepe ondergrond bestaat uit veen. De bovengrond is plaatselijk zwak tot sterk baksteenhoudend. Verder is de bovengrond zeer plaatselijk zwak tot sterk betonhoudend. Bodemvreemd aangetroffen materiaal ter plaatse van de gedempte sloten komt overeen met de aangetroffen bodemvreemde materiaal op rest van het terrein. Er lijkt daarom geen bodemvreemd dempingsmateriaal toegepast te zijn ter plaatse van de gedempte sloten.

Deze aangetroffen bodemvreemde bijmengingen zijn niet verdacht op het voorkomen van asbest. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kobalt, nikkel, zink en/of PAK. De ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met molybdeen. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met 1,2-Dichloorethenen (Som), benzeen, Xylenen (som) en naftaleen.

Conclusie

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht, niet lijnvormig" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de beoogde functiewijziging ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Er zijn geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Econsultancy acht een onderzoek asbest in bodem en/of puin dan ook niet noodzakelijk.

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie” of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

3.3 Water

Beleid

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder.

Onderzoek en conclusie

Aangezien er een nieuwe weg wordt aangelegd op agrarische gronden in het buitengebied, zijn er wijzigingen in de waterhuishouding. Allereerst neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe door de aanleg van de weg. De toename van de verharding wordt afgewaterd op het vuilwaterriool en afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Op de weg kunnen immers vervuilende stoffen liggen waardoor zware metalen kunnen uitspoelen als men het water in de bodem laat infiltreren. De exacte gevolgen voor het water zijn beschreven in de watertoetstabel (bijlage 2). Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.4 Ecologie: gebiedsbescherming

Beleid en normstelling

Natura 2000-gebieden

Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied. Denk hierbij aan de depositie van stikstof in een Natura 2000-gebied maar ook aan andere gevolgen, bijvoorbeeld door geluid en licht die door de activiteit worden veroorzaakt. Als een ontwikkeling plaatsvindt in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied, dan moet onderzoek uitwijzen of de ontwikkeling significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Een ontwikkeling kan gevolgen hebben voor NNN-gebieden. De gebieden die het NNN vormen zijn aangewezen in de provinciale omgevingsverordening. In de provinciale omgevingsverordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden vastgesteld van deze gebieden. Deze wezenlijke kenmerken en waarden moeten worden beschermd, in stand worden gehouden, verbeterd en ontwikkeld worden. Hiertoe zijn in de provinciale omgevingsverordening instructieregels opgenomen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Westerschelde & Saeftinghe' op circa 240 meter ten oosten van het plangebied (zie figuur 3.1).

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Met de beoogde ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen toe. Het is dan ook niet uit te sluiten dat de ontwikkeling in de gebruiksfase geen negatief effect heeft op stikstofgevoelige natuurgebieden. Om zeker te zijn dat negatieve effecten worden uitgesloten wordt in het kader van de herziening van het omgevingsplan een stikstofberekening (AERIUS) uitgevoerd (bijlage 3).

Uit het stikstofonderzoek blijkt dat significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de Provincie Zeeland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.TAMOPHKRW2024-0001_0006.png"

Figuur 3.1 Plangebied (rood omkaderd) t.o.v. Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe (lichtgroen) (Bron: Provincie Zeeland, bewerking Rho adviseurs)

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied ligt niet in een gebied dat begrensd is in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). De geplande activiteit ligt op minder dan 10 meter afstand van gebieden die zijn aangewezen als natuurgebied. Dit betreffen de NNZ gebieden 'Hoedekenskerke' en 'dijken Zuid-Beveland'.

De geplande activiteit ligt op voldoende afstand van dit gebied. Het heeft geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het Natuurnetwerk Zeeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.TAMOPHKRW2024-0001_0007.png"

Figuur 3.2 Plangebied (rood omkaderd) t.o.v. NNZ (Bron: Provincie Zeeland, bewerking Rho adviseurs)

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken naar gebiedsbescherming kan geconcludeerd worden dat dit aspect geen negatief effect heeft op de beoogde ontwikkeling.

3.5 Ecologie: soortenbescherming

Beleid en normstelling

Een ontwikkeling die mogelijke gevolgen heeft voor van beschermde dieren of planten, is een flora- en fauna-activiteit. Het is in beginsel verboden om zonder vergunning een flora- en fauna-activiteit te verrichten.

Door de brede definitie van een flora- en fauna-activiteit is het eigenlijk altijd nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dat zijn. Er zijn immers nauwelijks aanleg-, sloop- en bouwactiviteiten denkbaar waarbij vooraf is uitgesloten dat deze mogelijke gevolgen hebben voor beschermde soorten. Zo kan een herontwikkeling waarbij oude gebouwen worden gesloopt ten behoeve van nieuwbouw, gevolgen hebben voor vleermuizen die in die oude gebouwen nestelen.

Ten aanzien van de ontwikkeling is het nodig om te onderzoeken of er aanwijzingen zijn van de aanwezigheid van beschermde soorten op de locatie waar de ontwikkeling zal worden verricht of in de directe nabijheid van die locatie. Dit is de quickscan ecologie. Is het resultaat van de quickscan ecologie dat er aanwijzingen zijn dat specifieke beschermde soorten voorkomen, dan is aanvullend onderzoek nodig.

 

Voor sommige flora- en fauna-activiteiten is een omgevingsvergunning nodig. De vergunningplicht is geregeld in § 11.2.2 (omgevingsvergunning soorten vogelrichtlijn), § 11.2.3 (omgevingsvergunning soorten Habitatrichtlijn), § 11.2.4 (omgevingsvergunning andere soorten) en § 11.2.5 (overige bepalingen omgevingsvergunning). In deze paragrafen worden vergunningplichtige en vergunningvrije activiteiten aangewezen.

Er geldt een specifieke zorgplicht voor het verrichten van een flora- en fauna-activiteit waarbij maatregelen moeten worden getroffen om nadelige gevolgen voor beschermde soorten te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken (artikel 11.27 Bal).

Onderzoek

Ten aanzien van de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Geconcludeerd wordt dat binnen het plangebied geen beschermde flora aanwezig is. In het plangebied zijn geen vast verblijfs- en voortplantingsplaatsen van de haas, kleine marterachtigen, konijn en de rugstreeppad vastgesteld. Het plangebied bevat geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen en tijdens de quickscan zijn essentiële vliegroutes en fourageergebied uitgesloten. Ten slotte bevat het plangebied geen beschermde functies.

3.6 Cultureel erfgoed

Beleid en normstelling

Onder cultureel erfgoed valt: archeologie, cultuurhistorie, monumenten, karakteristieke panden, beschermde gezichten, monumentale bomen, landschap etc. Voorafgaand aan de uitvoering van plannen moet onderzoek worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.

Zo zijn er in het Bkl ten aanzien van de bescherming een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.

Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is vooruitlopend op de Ow opgenomen op de archeologische beleidskaart en de cultuurhistorische waardenkaart. Deze archeologische waarden en verwachtingen en de cultuurhistorische waarden zijn veelal doorvertaald in respectievelijk archeologische dubbelbestemmingen en er zijn cultuurhistorische dubbelbestemmingen opgenomen in het (tijdelijk) omgevingsplan of activiteitgericht in het gemeentebrede omgevingsplan. Indien het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.

Onderzoek

Archeologie

Door burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele is archeologiebeleid vastgesteld (d.d. 11 oktober 2011). Het archeologiebeleid van de gemeente Borsele is geëvalueerd en bijgesteld. De gemeenteraad heeft het aangepaste beleid in de raadsvergadering van 6 april 2017 vastgesteld. Als gevolg daarvan is de oppervlaktemaat voor gebieden met een lage verwachtingswaarde (lichtpaars op figuur 3.7, categorie 6, Waarde Archeologie 4) vervallen. Bovendien is categorie 7 (Waterbodem) toegevoegd.

In het archeologiebeleid wordt invulling gegeven aan de beleidsruimte die de Erfgoedwet aan gemeenten biedt. Het archeologiebeleid is opgesteld met de intentie een verantwoorde balans te bieden tussen het belang van archeologie en andere belangen die spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Het rapport "Archeologiebeleid gemeente Borsele" (d.d. 30 juni 2011) bestaat uit een "Deel A: Beleidsnota archeologie" en een "Deel B: Toelichting beleidskaart". Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A).

Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven (er wordt dus onderscheid gemaakt tussen archeologische waarden en verwachtingen). Het grootste deel van het grondgebied bestaat uit zones met een archeologische verwachting.

Aan elke categorie, uitgezonderd categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:

  • categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
  • categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m² wordt verstoord;
  • categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m² wordt verstoord;
  • categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m² wordt verstoord;
  • categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m² wordt verstoord;
  • categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 2.500 m² wordt verstoord;
  • categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
  • categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.

Daarnaast is er de Archeologische Maatregelkaart-in-lagen. Dit is een kaart die inzicht geeft in de ligging van alle gewaarde terreinen en de kans op een vondst van archeologische relicten/sporen. De Maatregelkaart-in-lagen geeft vlakdekkend weer wanneer welke maatregelcategorie in het kader van de ruimtelijke ordening van principe van toepassing is.

Archeologisch onderzoek

Ter plaatse geldt de functie 'Waarde – Archeologie 2'. Voor deze gronden geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen waarvan de oppervlakte meer dan 250 m² en dieper dan 40 cm is. De beoogde randweg zal de oppervlaktedrempel overschrijden en hierdoor is in augustus 2022 door Econsultancy b.v. archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5).

Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied archeologische waarden kunnen worden verwacht. In het uiterste zuiden van het plangebied, rond de Waanweg, de Havenstraat en de Nieuwe Veerweg, kunnen resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd verwacht worden, die verband houden met de aanwezige dijken en wegen of met het verdwenen dorp Vinninge. Deze resten worden vanaf het maaiveld verwacht en worden dus bedreigd door graafwerkzaamheden ten behoeve van de aan te leggen wegen en sloten. In delen van de rest van het plangebied worden, waar de veentop veraard is, tussen 90 en 170 cm -mv (-1,25 en -2,25 m NAP), resten uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd verwacht. Deze resten worden waarschijnlijk niet bedreigd door de aanleg van de weg, maar wel door het graven van de geplande sloten. De verwachting voor de pleistocene ondergrond is niet getoetst en blijft middelmatig. Dit niveau wordt niet bedreigd door de voorgenomen bodemingrepen.

Econsultancy adviseert om de delen waar nog archeologische resten worden verwacht verder te onderzoeken. Voor de delen waar archeologische resten uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd worden verwacht in de top van het Hollandveen, kan dit vervolgonderzoek het best worden uitgevoerd door middel van een inventariserend veldonderzoek, karterende fase door middel van boringen (karterend booronderzoek). Voor het meest zuidelijke deel, waar vanaf het maaiveld resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd verwacht. Omdat de werkzaamheden hier naast het aanleggen van de nieuwe weg bestaat uit het reconstrueren van de bestaande wegen en kruisingen, kan het vervolgonderzoek hier het best worden uitgevoerd als een definitieve opgraving, met als variant archeologische begeleiding.

Over de aan- of afwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig uitsluitsel worden gegeven. Als het plangebied nu of in de toekomst door de gemeente Borsele wordt vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden, dan blijft er, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de provincie Zeeland of de gemeente Borsele.

Cultuurhistorie

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 3.3 is te zien dat in het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig zijn die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden. De dichtstbijzijnde cultuurhistorische waarden (rijksmonumenten en cultuurhistorische boerderijen) bevinden zich in het dorp Hoedekenskerke. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze cultuurhistorische waardevolle objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.TAMOPHKRW2024-0001_0008.png"

Figuur 3.3 Kaart cultuurhistorische waardevolle objecten, het plangebied is rood omkaderd (Bron: Provincie Zeeland, bewerking Rho adviseurs)

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.7 Geluid door activiteiten

Beleid en normstelling

Geluid door activiteiten speelt in twee spiegelbeeldige situaties een rol:

  • 1. de situatie waarin een nieuwe activiteit mogelijk gemaakt wordt die geluid veroorzaakt op een geluidgevoelig gebouw;
  • 2. de situatie waarin met de activiteit een geluidgevoelig gebouw gerealiseerd zal worden waarop geluid wordt veroorzaakt door een bestaande activiteit die geluid veroorzaakt. Dat kan al snel leiden tot het beperken van de milieuruimte van deze bestaande activiteit (en bijvoorbeeld het beperken van een bedrijfsactiviteit). In deze gevallen is een wijziging van het omgevingsplan een beter instrument om de activiteit mogelijk te maken.

Met de ontwikkeling moet rekening gehouden worden met het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen (let op: hierbij kan het gaan om het geluid door meerdere activiteiten!). Dit betekent dat een gemeente het toelaten van activiteiten die geluid veroorzaken of het toelaten van geluidgevoelige gebouwen waarop geluid wordt veroorzaakt, alleen mogelijk kan maken na een belangenafweging en een goede motivering. Dit vergt dus een goede onderbouwing in de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Hiervoor dient bekend te zijn welke activiteiten geluid veroorzaken en wat de optelsom is van dit geluid op een geluidgevoelig gebouw.

Daarnaast zal de omgevingsvergunning moeten waarborgen dat het geluid door een activiteit aanvaardbaar is. Dit kan door de standaardwaarden voor het toelaatbaar geluid op een geluidgevoelig gebouw (zie tabel 5.65.1 van het Bkl) en grenswaarden voor het toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen (tabel 5.65.2 van het Bkl) in de omgevingsvergunning op te nemen.

Onderzoek en conclusie

Een weg is geen gevoelige functie. Een weg kan wel geluid produceren op geluidsgevoelige functies. Zie hiervoor paragraaf 3.8.

3.8 Geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen

Beleid en normstelling

Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. Ze maken geluid of ze worden eraan blootgesteld. De regels over geluid gaan over het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken. De instructieregels uit afdeling 3.5 (Bkl) zijn van toepassing op de beheersing van geluid door een weg, spoorweg of industrieterrein (artikel 3.18 lid 1 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge). Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl).

Het rijk stelt voor een aantal gebouwen specifieke regels. Deze instructieregels van het Bkl voor geluid zijn gericht op aangewezen geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl). In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

Onderzoek en conclusie

De randweg vormt een verbinding tussen de ’s Gravenpoldersestraat en de Nieuwe Veerweg. Naast de aanleg van de randweg is het nodig om de bestaande infrastructuur te wijzigen bij de aansluitingen van de nieuwe weg op deze bestaande wegenstructuur. Om na te gaan of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd.

In dit akoestisch onderzoek is sprake van de aanleg van een nieuwe weg. Tevens zullen aanpassingen plaatsvinden aan bestaande wegen. Ten aanzien van wegverkeerslawaai zijn de volgende akoestische situaties dan ook relevant:

1. aanleg randweg;

2. wijziging bestaande wegen;

3. indirecte effecten door veranderend verkeer

Resultaten

Het onderzoek levert de volgende resultaten op:

Aanleg randweg

Er wordt voldaan aan de standaardwaarde van 53 dB op de bestaande woningen ten gevolge van het verkeer op de nieuwe randweg. Het geluid vanwege de nieuwe randweg wordt daarmee als aanvaardbaar beoordeeld.

Wijziging weg

Uit het onderzoek ‘wijziging weg’ naar het geluid op de bestaande woningen in het onderzoeksgebied is gebleken dat het geluid na wijziging voldoet aan de standaardwaarde van 53 dB. Het geluid na wijziging van de weg wordt daarmee als aanvaardbaar beoordeeld. Het bepalen en vastleggen van het gezamenlijk geluid in het TAM-omgevingsplan is daarom niet nodig.

Indirect akoestisch effect door veranderend verkeer

Effect veranderend verkeer 'route 's-Gravenpoldersestraat - Baarlandsezandweg'

Op 7 bestaande woningen is sprake van een indirect akoestisch effect door veranderend verkeer. Het geluid neemt met meer dan 1,5 dB toe. Het toepassen van geluidreducerend asfalt SMA-NL8 G+ is een doelmatige maatregel gebleken om de toename op deze woningen te voorkomen. Ook kan voor 5 woningen gemotiveerd worden afgeweken en geen geluidbeperkende maatregel (asfalt) te nemen omdat de geluidtoename onder de standaardwaarde van 53 dB is en daarmee als aanvaardbaar kan worden beoordeeld.

Op twee woningen, de woningen ’s-Gravenpoldersestraat 34 en 36, is er sprake van een geluidtoename van meer dan 1,5 dB boven de standaardwaarde van 53 dB. De gemeente en het Waterschap Scheldestromen zijn overeengekomen om geluid reducerend asfalt aan te brengen om de geluidtoename van 1,5 dB op deze woningen te voorkomen.

Voorgesteld wordt om voor de 5 overige woningen gemotiveerd in te stemmen met een toename hoger dan 1,5 dB omdat:

  • De geluidtoename onder de standaardwaarde van 53 dB plaatsvindt;
  • De kosten voor het toepassen van geluidreducerend asfalt niet in verhouding staat tot het aantal woningen waar het om gaat;
  • Het geluid na toename lager is dan de standaardwaarde;
  • De grenswaarde van 70 dB niet wordt overschreden;
  • Het gecumuleerde geluid als aanvaardbaar wordt beoordeeld.

Effect veranderend verkeer 'route Nieuwe Veerweg - Kapuinhoekweg - Kerkepolderweg'

Op 14 bestaande woningen is sprake van een indirect akoestisch effect door veranderend verkeer. De geluidtoename op deze woningen bevindt zich onder de standaardwaarde van 53 dB. Het toepassen van het geluidreducerende asfalt SMA-NL8 G+ kan een doelmatige maatregel zijn om deze toename te voorkomen of te beperken. De gemeente is vooralsnog niet voornemens om geluidbeperkende maatregelen te nemen. Er zal voor deze woningen gemotiveerd van deze instructieregel worden afgeweken omdat de geluidtoename onder de standaardwaarde is en daarmee, evenals het gecumuleerde geluid, als aanvaardbaar kan worden beoordeeld. Ook een (afzonderlijk) besluit over de noodzaak van gevelmaatregelen is niet aan de orde.

Het volledig akoestisch onderzoek is bijgevoegd in bijlage 6.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

3.9 Verkeer en parkeren

Het doel van de nieuwe randweg is om verkeersknelpunten binnen de kern Hoedekenskerke op te lossen. De nieuwe randweg zal worden aangelegd aan de noordzijde van de kern Hoedekenskerke, tussen de 's-Gravenpoldersestraat en de kruising Havenstraat – Waanweg – Zeedijk – Nieuwe Veerweg (zie figuur 1.3). Het aanleggen van de nieuwe randweg dient de verkeersintensiteiten op de Havenstraat en de 's-Gravenpoldersestraat ten zuiden van de aansluiting van de nieuwe randweg te verlagen. Voor het beoordelen van de verkeersdoorstroming per wegvak in de huidige en toekomstige situatie wordt gekeken naar het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal voor een gemiddelde werkdag. Voor het bepalen van de verkeersintensiteiten in de huidige en toekomstige situatie is gebruik gemaakt van plots uit het geactualiseerde verkeersmodel Bevelanden. Hierbij heeft RHDHV de verkeersintensiteiten doorgerekend voor het referentiejaar 2022 (zonder randweg) en het toekomstjaar 2033 (inclusief randweg).

Tabel 3.1 De verkeerstoename per wegvak, conform verkeersprognoses 2022 en 2033

    Intensiteiten (mvt/etmaal, gemiddelde werkdag)   Toename intensiteit t.o.v. 2022  
Weg   Wegvak   2022   2033    
Randweg     -   1.620   Nvt  
's-Gravenpoldersestraat   Ten noorden nieuwe randweg   1.490   2.430   63%  
  Ten zuiden nieuwe randweg   1.490   810   -45%  
Nieuwe Veerweg     700   1.100   62%  
Waanweg     730   290   -62%  
Havenstraat   Tussen 's-Gravenpoldersestraat en Vinningestraat   980   170   -83%  
  Tussen Vinningestraat en aansluiting nieuwe randweg   210   960   367%  

De aanleg van de randweg zal er in de toekomstige situatie toe leiden dat het verkeer uit de kern Hoedekenskerke over de Havenstraat richting de kruising Havenstraat – Waanweg – Zeedijk – Nieuwe Veerweg zal rijden. Hierdoor zal een verkeerstoename plaatsvinden op de Havenstraat (tussen de aansluiting van de randweg en de Vinningestraat) van 750 mvt/etmaal, terwijl de verkeersintensiteiten op de Havenstraat tussen de Vinningestraat en de 's-Gravenpoldersestraat zal afnemen met 810 mvt/etmaal. Tevens blijkt uit de resultaten van het verkeersmodel dat de intensiteiten op de 's-Gravenpoldersestraat ten zuiden van de aansluiting zal afnemen met 680 mvt/etmaal. Hieruit kan geconcludeerd worden dat met het aanleggen van de nieuwe randweg ten noorden van Hoedekenskerke het doorgaande verkeer door de kern heen zal afnemen.

De randweg zal ingericht worden als een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom type I, zonder gescheiden rijstroken en met een maximumsnelheid van 60 km/uur. In het wegprofiel van de randweg zijn geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig. Het verdient aanbeveling om fietssuggestiestroken toe te passen. Binnen het verkeerskundig vakgebied wordt op basis van Duurzaam Veilig voor ETW-type I aangehouden dat een verkeersomvang van 5.000 à 6.000 mvt/etmaal zonder problemen vlot en veilig kan worden afgewikkeld. Naar verwachting zullen in de toekomstige situatie 1.620 mvt/etmaal worden afgewikkeld over de nieuwe randweg. Hieruit volgt dat de verkeersafwikkeling op de randweg in de toekomstige situatie wordt geborgd.

Parkeren

De aanleg van de randweg Hoedekenskerke leidt niet tot een grotere parkeerbehoefte, waardoor dit aspect geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar. Door de ontwikkeling van de randweg neemt de verkeersgeneratie op diverse wegen toe. De desbetreffende wegen hebben hiervoor voldoende capaciteit, evenals de nieuwe beoogde randweg. Derhalve zullen er geen problemen ontstaan in de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte neemt niet toe. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

3.10 Omgevingsveiligheid

Beleid en normstelling

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van bijvoorbeeld opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl van het Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Bij het mogelijk maken van een activiteit spelen vaak veiligheidsrisico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Maar in het Bkl is het risicobegrip breder: er zal ook moeten worden gemotiveerd hoe voor risico's van branden, rampen en crises rekening gehouden met het belang van:

  • a. het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan;
  • b. de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen; en
  • c. de geneeskundige hulpverlening.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft de aanleg van een weg. Een weg is geen beperkt kwetsbaar gebouw/locatie. Daarnaast worden geen gevaarlijke stoffen over de beoogde weg vervoerd. Het toetsen van het aspect externe veiligheid is niet noodzakelijk voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect omgevingsveiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.11 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Als een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit die leidt tot een verhoging van de concentratie in de buitenlucht van luchtverontreinigende stoffen, kan deze alleen worden verleend als de omgevingswaarden voor deze stoffen in acht worden genomen (artikel 5.51, lid 4 Bkl). Dit wil zeggen dat deze omgevingswaarden niet mogen worden overschreden. De kans op overschrijding is met name aanwezig als een activiteit in of nabij een aandachtsgebied plaatsvindt.

In deze gebieden (aangewezen in artikel 5.51, lid 2 Bkl) bestaat een reële kans op (een dreigende) overschrijding van een omgevingswaarde. Onderzoek zal moeten uitwijzen of de activiteiten die zorgen voor een toename van de verkeersintensiteit op wegen, vaarwegen of spoorwegen en milieubelastende activiteiten daadwerkelijk leidt tot een overschrijding van de omgevingswaarden.

Onderzoek is niet nodig als de activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit is het geval als activiteiten leiden tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie in de buitenlucht van zowel stikstofdioxide als PM10 van 1,2 µg/m³ of minder. Daarnaast zijn in artikel 5.54 Bkl standaardactiviteiten genoemd die niet in betekenende mate bijdragen. Als een activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, dan is het omgevingsaspect luchtkwaliteit geen belemmering.

Toetsing

De gemeente Borsele bevindt zich niet in de aandachtsgebieden genoemd in Artikel 5.51 van het Bkl. De ontwikkeling betreft een ontwikkeling genoemd in Artikel 5.50 van het Bkl. De nieuwe weg leidt tot een toename van verkeer van 1.620 mvt/etmaal. In de NIBM-tool (versie 23-04-2022) is worst-case 2024 als jaar van planrealisatie aangehouden. Voor vrachtverkeer is 2% aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstofdioxide in de lucht van 1,15 µg/m³ en van fijnstof van 0,26 µg/m³ (zie tabel 3.2). Beide toenames zijn onder 1,2 µg/m³, nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig. Voor het aspect luchtkwaliteit hoeven geen regels te worden opgenomen.

Tabel 3.2 Nibm-tool

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.TAMOPHKRW2024-0001_0009.png"

3.12 Gezondheid

Doel van de Omgevingswet is ook het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, lid 3, onder b). In lid 4 benadrukt de wet dat bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening gehouden dient te worden met het belang van het beschermen van de gezondheid. Een deel van de hiervoor beschreven omgevingsaspecten heeft een gezondheidscomponent, waarbij het in de meeste gevallen gaat om gezondheidsbescherming. Bij de afweging van de gezondheidsgevolgen kunnen ook gezondheid bevorderende aspecten een rol spelen, zoals bijvoorbeeld een groene leefomgeving, ruimte voor beweging, beschikbaarheid/ toegankelijkheid van voorzieningen en sociale cohesie.

Toetsing en conclusie

Uit de voorgaande paragrafen wordt duidelijk dat binnen het projectgebied geen sprake is van een relatief hoge milieubelasting die van invloed kan zijn op de gezondheidssituatie vanuit de aspecten geur en omgevingsveiligheid. De beoogde ontwikkeling is vanuit gezondheidsoogpunt aanvaardbaar.

Het aspect gezondheid kan tevens beoordeeld worden door de luchtkwaliteit ter plaatse. Uit het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen de in het Bkl vastgestelde omgevingswaarden niet overschrijden. Zodoende is het gelet op de luchtkwaliteit aanvaardbaar de functie van de weg aan het plangebied toe te kennen.

De weg kan hinder zorgen voor de omliggende woningen. Dit is onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van deze weg de normen genoemd in de bruidsschat niet overschrijdt.

3.13 Overige omgevingsaspecten

Ten aanzien van de ontwikkeling van de randweg zijn de relevante omgevingsaspecten getoetst in de paragrafen 3.1 tot en met 3.12. In tabel 3.3 zijn de overige omgevingsaspecten getoetst.

Tabel 3.3 Overige omgevingsaspecten

Omgevingsaspect   Toetsing  
Trillingshinder   Gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde woning zorgt de beoogde woning niet voor trillingshinder.  
Geur   De beoogde ontwikkeling is niet een geurgevoelig object en heeft geen geurhinder tot gevolg.  
Kabels en leidingen   Het plangebied valt buiten de rekenafstand van de hoogspanningslijnen.  

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat de overige omgevingsaspecten niet zorgen voor nadelige gevolgen.

Hoofdstuk 4 Juridische regeling

4.1 Wettelijk kader

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit TAM-omgevingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de functies en de bijbehorende regels beschreven.

4.2 Opzet van de regeling

Ten aanzien van de opzet van de regeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Belangrijke eis is dat het TAM-omgevingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een TAM-omgevingsplanregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Regels

De regels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Borsele bestaande uit de regels van het "Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018” zijn ongewijzigd en onverkort van toepassing, met dien verstande dat met de omzetting naar de functie Verkeer de regels over verkeer uit het omgevingsplan van toepassing zijn.

4.3 Gehanteerde functies

Bij het bepalen van de functies is zoveel mogelijk gesloten bij het tijdelijke deel van het omgevingsplan, het 'Omgevingsplan Buitengebied Borsele'. De functies worden hieronder toegelicht.

Verkeer

Met deze functie is het gebruik van de gronden voor wegen met ten hoogste 2 x 2 doorgaande rijstroken, alsmede invoegstroken, opstelstroken, busstroken, parkeerstroken, voet- en fietspaden, een goederenspoorlijn, een cultuurhistorische recreatieve spoorlijn met de daarbij behorende additionele voorzieningen, ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de cultuurhistorische recreatieve spoorlijn, verkeers- en verblijfsdoeleinden, de bescherming van de cultuurhistorische, landschapswaarden en/of natuurwaarden en de bij deze functie behorende voorzieningen zoals verhardingen, waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groenelementen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen zijn

toegestaan.

Waarde - Archeologie 1

De in dit artikel aangegeven functie is met een arcering op de verbeelding weergegeven. De functie valt samen met een aantal andere functies. De regeling heeft tot doel de functie en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning. Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. Indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 50 m2 en de bodem niet meer dan 40 cm onder het maaiveld word geroerd is onderzoek niet nodig.

Waarde - Archeologie 2

De in dit artikel aangegeven functie is met een arcering op de verbeelding weergegeven. De functie valt samen met een aantal andere functies. De regeling heeft tot doel de functie en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning. Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. Indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 250 m2 en de bodem niet meer dan 40 cm onder het maaiveld word geroerd is onderzoek niet nodig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Dit TAM-omgevingsplan vormt het toetsingskader voor de geplande ontwikkeling. De gemeente is eigenaar van de gronden ter plaatse van het plangebied. Voor dit plan is krediet aan de gemeenteraad ter beschikking gesteld. Hierdoor is het plan financieel haalbaar. De gemeente regelt het kostenverhaal, de fasering en inrichting zelf.

Het vaststellen van een grondexploitatieplan is daarom niet vereist.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 10.2, lid 2 van het Omgevingsbesluit moet in het kader van het omgevingsplan worden aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat er met de resultaten is gedaan.

5.3 Participatieplan

Participatie is het meedenken, meepraten en meedoen van betrokken inwoners bij gezamenlijke plannen voor de toekomst. De ontwikkeling maakt deel uit van gebiedsgerichte aanpak Borsele-Oost. De gemeente Borsele, waterschap Scheldestromen en de Provincie Zeeland werken daarbij samen aan een plan voor het wegennet in en rond Kwadendamme, Langeweegje, Hoedekenskerke en Baarland. Hiermee willen ze de verkeersveiligheid en bereikbaarheid in het gebied verbeteren. In dat kader hebben informatiebijeenkomsten plaatsgevonden en zijn al maatregelen getroffen. Dit maatregelenpakket is op een van de informatieavonden gedeeld. Ten aanzien van de ontwikkeling komt er nog een infoavond voorafgaand aan de terinzagelegging.

5.4 Procedure

Bij de procedure van een TAM-omgevingsplan wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om tegen het ontwerp TAM-omgevingsplan een zienswijze in te dienen. Na vaststelling van het TAM-omgevingsplan staat enkel nog beroep open.

Hoofdstuk 6 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties betekent dat er balans bestaat tussen het beschermen en benutten ten gevolge van de verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Het bevoegd gezag moet beoordelen of bij realisering van de aangevraagde activiteit(en) sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Om dit te kunnen beoordelen moeten alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten (voor zover die betrekking hebben op de aangevraagde activiteit) zorgvuldig worden onderzocht en afgewogen. Dat is in de voorgaande hoofdstukken gebeurd.

Voor de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten, voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit, nader onderzocht in hoofdstukken 2, 3 en 4.

Het realiseren van een randweg heeft effect op de omgeving. De ontwikkeling voorziet in een betere bereikbaarheid door de realisatie van een nieuwe randweg rondom de kern Hoedekenskerke. Daarnaast draagt de realisatie van de randweg bij aan de bereikbaarheid van de woonkernen en hun bedrijven en voorzieningen en draagt de ontwikkeling bij aan de verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers. Daarnaast is getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. Hieruit is gebleken dat voldaan wordt aan de instructieregels en het beleid. Dit betekent dat het project bijdraagt aan de beleidsdoelen en niet leidt tot onacceptabele effecten op de leefomgeving.

Daarbij is ook getoetst aan de voorwaarden zoals die in het tijdelijk deel van het omgevingsplan Borsele zijn opgenomen. Hieruit is gebleken dat voldaan wordt aan de instructieregels en het beleidskader. Alles overwegende is de ontwikkeling aanvaardbaar.