Plan: | Lorentz - Partiële herziening windmolens |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00253-0002 |
De gemeente Harderwijk is voornemens de bouw van drie windturbines op bedrijventerrein Lorentz mogelijk te maken. Deze windturbines dragen bij aan de hoeveelheid duurzame energie die in de gemeente opgewekt wordt. De gemeente ambieert namelijk een CO2-reductie van 45% in 2031. Windenergie zal hier een grote bijdrage aan leveren.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om het windpark planologisch mogelijk te maken. De vigerende bestemmingsplannen voorzien niet in de realisatie van windturbines. Derhalve is het noodzakelijk voor het windpark een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Het plangebied bevindt zich in het noorden van de stad Harderwijk. De beoogode locaties van de windturbines liggen op bedrijventerrein Lorentz.
Dit bestemmingplan behelst een herziening van de locaties waar de windturbines geplaatst worden en een facetherziening van de veiligheidszone rondom de turbines. Ter plaaste van de facetherziening blijven de bestemmingen en regels uit de onderliggende plannen van kracht.
Het plangebied is hieronder weergegeven, in rood de hierziening van het bestemmingsplan en in blauw de facetherziening.
Figuur 1: Ligging plangebied
Tiphoogte
In het ontwerp bestemmingsplan is een bandbreedte gehanteerd voor de tiphoogte van de windturbines. Deze bandbreedte (140 meter - 200 meter) was gebaseerdop de uitgevoerde milieueffectrapportage en het feit dat de Inspectie leefomgeving en Transport (ILT) nog geen verklaring van geen bezwaar had afgegeven in verband met de aanwezige hoogtebeperking van 146,3 meter ten opzichte van NAP in het gebied in verband met de nabijheid van Luchthaven Lelystad. Vanwege de opstelling van ILT om deze hoogtebeperking strikt te handhaven ter plaatse van Harderwijk (ondanks dat niet overal binnen het gebied met hoogtebeperking dit wordt gehandhaafd), is de maximale hoogte van de windturbines in het vastgestelde bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. De locaties van de windturbines zijn gelijk gebleven, maar de maximale tiphoogte is gewijzigd van 200 meter naar 146 meter om tegemoet te komen aan de hoogtebeperking. De effecten van deze wijziging komen overeen met de effecten van het alternatief 2a zoals in het MER beschreven, waarbij wel de mitigerende maatregelen conform het VKA worden toegepast. Voor de volledigheid zijn in het bestemmingsplan aanvullende geluidberekeningen en berekeningen ten aanzien van externe veiligheid toegevoegd om zeker te stellen dat ook de lagere windturbines voldoen aan alle wettelijke vereisten.
Ter plaatse vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Het plan voor de windturbines past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen, omdat de windmolens hoger worden dan de toegestane bouwhoogte. Daarnaast zijn windmolens niet als toegestane activiteit opgenomen.
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en gemeente uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten van het plan. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Het plan ligt op een opgespoten deel van bedrijventerrein Lorentz. Bedrijventerrein Lorentz is gefaseerd aangelegd vanaf 1970. Hiervoor lag dit stuk in het Veluwemeer en daarvoor in de Zuiderzee. In de uitsnedes hieronder is de ontwikkeling van het gebied te zien.
Van oudsher lag het plangebied in de Zuiderzee een stuk buiten Harderwijk (zie 1883 en 1933). Voor lange tijd was dit een plek op de grens tussen land en zee. In de jaren '50 kwam hier verandering in door de aanleg van de Knardijk en de inpoldering van Flevoland (zie 1961 en 1979). In 1974 was de aanleg van Oostelijk Flevoland afgerond. In deze periode is ook het eerste deel van bedrijventerrein Lorentz aangelegd. Dit bedrijventerrein is in de jaren daarna tot 2014 steeds verder uitgebouwd (zie 1999 en 2018).
Figuur 2: ontwikkeling plangebied (topotijdreis.nl)
Lorentz is een bedrijventerrein dat nog in ontwikkeling is. Zo is het bedrijventerrein onlangs uitgebreid met nieuwe uitgeefbare kavels ten oosten van het huidige bedrijventerrein. Ook is Lorentz haven uitgebreid met een opgespoten stuk in het Veluwemeer. Dit opgespoten land biedt plaats aan twee van de drie windturbines, zie figuur 1.
Bedrijventerrein Lorentz is een gezoneerd industrieterrein.
Momenteel bevinden zich ter plaatste van de planlocaties geen gebouwen of activiteiten. Ter hoogte van wt1 en wt2 is de grond bouwrijp gemaakt, maar zijn er nog geen gebouwen. Ter hoogte van wt3 ligt een grasveld dat geen specifieke gebruiksfunctie heeft en behoort tot het terrein van de RWZI.
Het plangebied grenst aan Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. Binnen dit gebied wordt prioriteit gegeven aan behoud en herstel van natuurwaarden. Daarnaast vervullen de randmeren een belangrijke functie als natuur- en recreatiegebied (oeverrecreatie en toervaart). Er vindt op kleine schaal ook vrachtvervoer per schip plaats, terwijl de randmeren waterstaatkundig gezien functioneren als eindboezem voor het oude land.
Regeerakkoord en klimaatakkoord
Het Kabinet Rutte II heeft in haar regeerakkoord “bruggen slaan” (oktober 2012) een doelstelling opgenomen om 16% duurzame energie na te streven in 2020. Deze ambitie is in het afgesloten Energieakkoord bijgesteld; 14% in 2020 en 16% in 2023.
In het Energierapport 2011 staat dat windenergie op land de komende jaren één van de meest kostenefficiënte technieken is om hernieuwbare energie te produceren. Als doelstelling voor windenergie op land wordt uitgegaan van een gerealiseerd vermogen van 6.000 MW in 2020. In januari 2019 is het totaal geïnstalleerde vermogen 4.320 MW (www.windstats.nl).
Op 26 oktober 2017 is het kabinet Rutte III beëdigd. Het regeerakkoord van Rutte III vermeldt geen percentage duurzame energie, maar gaat uit van een reductie van broeikasgassen van 49% in 2030 ten opzichte van 1990. Er is een nieuw klimaat- en energieakkoord gemaakt om deze doelstelling te halen. Het klimaatakkoord is 28 juni 2019 gepresenteerd. Het akkoord bevat een pakket aan maatregelen om het doel van 49% CO2-reductie in 2030 te halen, verdeeld over vijf sectoren: elektriciteit, gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik en mobiliteit.
De sector Elektriciteit heeft de grootste opgave, namelijk 20,2 megaton CO2-reductie. Hiervoor wordt er gestreefd naar het opschalen van elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen tot 84 TWh. Meer dan de helft hiervan zal van wind op zee moeten komen (49 TWh), de rest uit hernieuwbare energie op land (35 TWh). De doelstelling van hernieuwbare energie op land komt voornamelijk uit wind- en zonne-energie. Het is de rol van decentrale overheden om een plan met maatschappelijke acceptatie op te stellen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte de 'kapstok' voor uitwerkingen van beleid met ruimtelijke consequenties.
Met de SVIR stelt het Rijk heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Nationaal belang 2 is van toepassing op dit plan en luidt als volgt: “ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie”. Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening. Rijk en provincies zetten in op het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020.
Momenteel werkt het Rijk aan de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) die de SVIR moet vervangen.
Structuurvisie Windenergie op Land
De Structuurvisie Windenergie op Land (SWoL) is een uitwerking van de SVIR om de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020 mogelijk te maken. In de SWoL worden grootschalige locaties, over het algemeen locaties met meer dan 100 MW opgesteld vermogen, voor windenergie aangegeven. In de provincie Gelderland zijn geen grootschalige locaties aangewezen.
Naast het aanwijzen van grootschalige locaties wordt er in de SWoL vanuit gegaan dat er ook kleinschaliger windenergie wordt gerealiseerd. Hierover zijn afspraken gemaakt met de provincies die dit vervolgens in hun ruimtelijke beleid vastleggen.
Conclusie Rijksbeleid
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het voorgestane Rijksbeleid.
Gelders Energieakkoord
De provincies hebben in 2013 in het Interprovinciaal Overleg (IPO) afspraken gemaakt over de onderlinge verdeling van de Rijksdoelstelling voor windenergie. De verdeling van de doelstelling over de provincies betekent voor Gelderland een prestatienorm van 230,5 MW in 2020. De provincie Gelderland had begin 2019 een gezamenlijk vermogen van 82,56 MW gerealiseerd met 42 windturbines.
In het Gelders Energieakkoord is vastgelegd dat de provincie in 2050 klimaatneutraal is. Hiermee worden de afspraken uit het Energieakkoord in een Gelderse context geplaatst. Dit akkoord is tot stand gekomen in overleg met onder andere 35 gemeenten, 3 waterschappen en diverse branche-, huurders- en bedrijvenverenigingen. De provincie stelt zichzelf het doel dat lokaal opgewekte duurzame energie in 2020 minstens 100.000 Gelderse huishoudens voorziet.
Omgevingsvisie en – verordening Gaaf Gelderland
De omgevingsvisie- en verordening Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018 en maart 2019 in werking getreden. Hierin is de doelstelling energieneutraal in 2050 opgenomen. Hiervoor is zijn forse ingrepen nodig:
In de visie zijn locaties opgenomen voor windenergie die door de provincie zijn toegewezen. Aan de ontwikkeling van deze locaties wordt in nauw overleg met de betrokken gemeenten gewerkt. Naast de locaties voor windturbines heeft de provincie ook gebieden vastgesteld waar windenergie mogelijk is, waar windenergie onder voorwaarden mogelijk is en waar windenergie niet mogelijk is.
Het plangebied behoort tot 'windenergie mogelijk' en 'windenergie aandachtsgebied'.
Windenergie mogelijk
In deze gebieden ziet de provincie op voorhand geen belemmeringen voor de ontwikkeling van windenergie. In overleg met gemeenten kunnen in deze gebieden windenergielocaties worden vastgesteld die kunnen worden toegevoegd aan de Omgevingsvisie.
Windenergie aandachtgebied
In diverse gebieden zijn specifieke objecten die aandacht vragen bij de ontwikkeling van een windpark. In deze gebieden is het gesprek met de juiste partijen nodig om de (on)mogelijkheden in een zo vroeg mogelijk stadium duidelijk te krijgen. Bij het plangebied gaat het om zones rondom hoogspanning en buisleidingen. In het onderdeel Externe veiligheid wordt hierop ingegaan.
Conclusie provinciaal beleid
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het voorgestane provinciale beleid.
Routekaart klimaat neutrale regio Noord-Veluwe
De 'routekaart klimaat neutrale regio Noord-Veluwe' stippelt een route uit met als eindpunt een duurzame energie huishouding en een klimaatneutrale regionale energievoorziening in 2050. Dit houdt in dat de regio de ambitie heeft om in 2050 evenveel duurzame energie op te wekken als er verbruikt wordt. Eind 2015 werd van de totale stroomvraag slechts 3% duurzaam opgewekt. Om de energievoorziening duurzaam te maken wordt ingezet op besparing van energie, energieopwekking binnen de regio en deelname aan opwekking buiten de regio (zoals financiële participatie in wind op zee). Indien de doelstellingen dan nog niet behaald zijn wordt het verschil gecompenseerd, bijvoorbeeld door aanplant van bomen en inkoop van duurzame energie.
De regio wil inzetten op verschillende vormen van duurzame energie, wind is hier onderdeel van. In de routekaart wordt wind aangegeven als een belangrijke potentiele energiebron die in 7,8% van de huidige energie vraag kan voldoen. Tijdens het proces om ruimte te reserveren voor duurzame energie wordt de potentie van windenergie verder geconcretiseerd.
Conclusie regionaal beleid
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet in strijd is met het voorgestane regionale beleid.
Structuurvisie 2031
De structuurvisie 2031 is een integraal beleids- en koersdocument dat fungeert als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in dat beleid nagestreefde doelen. Harderwijk wil ook voor toekomstige generaties een leefbare duurzame stad zijn. Hiervoor moet op duurzame wijze ruimte geschapen worden voor verschillende ruimtevragende functies die de toekomstwaarde van gebieden en objecten bepalen. Dat betekent dat op de lange termijn de ruimte goed wordt benut waarbij rekening wordt gehouden met de veranderende wensen en behoeften van de samenleving. Dat wil zeggen dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling een relatieve afname van de ecologische voetafdruk van Harderwijk moet worden nagestreefd (bijvoorbeeld door het stimuleren van duurzame energieopwekking).
De Energieke Stad
De gemeente Harderwijk heeft duurzaamheid hoog op de agenda staan. Er wordt gestreefd naar 45% CO2 reductie in 2031. Deze ambities zijn vertaald in 'De Energieke Stad – een routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk'. Om niet meer afhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen is het overstappen op duurzame energiebronnen een belangrijke pijler. Als er wordt gekeken naar de verhouding tussen kosten en baten is windenergie op dit moment de meest voor de hand liggende energiebron: 48% van de potentieel op te wekken duurzame energie binnen de grenzen van de gemeente Harderwijk kan worden gehaald uit windenergie. Daarnaast zijn ambities van de gemeenteraad voor duurzame energie niet te halen zonder windenergie. De gemeenteraad heeft op 27 maart 2014 besloten medewerking te verlenen aan de provinciale Structuurvisie Wind. Via globaal locatieonderzoek 'Quickscan windenergielocaties Provincie Gelderland – Gemeente Harderwijk' heeft de gemeente zoekzones aangewezen die mogelijk geschikt zijn voor windenergieopwekking. Locatie Lorentz II en III zijn uit dit locatieonderzoek naar voren gekomen. Als voorwaarde is gesteld dat een participatietraject met inwoners en ondernemers opgestart dient te worden om tot windenergieoplossingen te komen. Deze moeten goed aansluiten bij de behoeften van de lokale gemeenschap.
Op 27 oktober 2016 is de Routekaart windenergie, zoekgebied Lorentz II/III door de raad vastgesteld. Hierin is de gemeentelijke visie ten aanzien van windenergie opgenomen en zijn aanbevelingen gedaan voor het verdere proces van de ontwikkeling van windenergie op en bij dit bedrijventerrein.
Conclusie lokaal beleid
Wanneer bovenstaand beleid wordt samengevat kan worden geconcludeerd dat het voornemen past binnen alle gemeentelijke beleidskaders.
Voor windpark Lorentz is een milieueffectrapportage opgesteld (zie ook paragraaf 5.1 Milieueffectrapportage (m.e.r.)). In dit proces zijn verschillende alternatieven en scenario's onderzocht en beoordeeld. De milieueffecten van de verschillende alternatieven en scenario's zijn ook afgezet tegen de positieve effecten: hernieuwbare elektriciteitsopwekking en CO2-reductie, zie de afbeelding hieronder. De alternatieven bestaan uit 2 windturbines (alternatief 1), 3 windturbines (alternatief 2) of 5 windturbines (alternatief 3). De scenario's bevatten de afmetingen van de windturbines: 150 meter (a. Senvion), 180 meter (b. Vestas) en 200 meter (c. Vestas).
Met de uitkomsten van de milieueffecten is een afweging gemaakt. Hierbij kwam alternatief 2 als beste naar voren. Alternatief 1 scoorde slecht op de opbrengsten en alternatief 3 leidt tot sterk negatieve milieueffecten die moeilijk te mitigeren zijn. Alternatief 2 biedt een goede balans tussen milieueffecten en elektriciteitsopbrengst. Dit alternatief is daarom de basis voor het voorkeursalternatief. Het voorkeursalternatief heeft geoptimaliseerde turbinelocaties en gaat uit van een hogere variant windturbine. Deze hogere turbine is gekozen om de energieopbrengst te maximaliseren.
Het voorkeursalternatief vormt het plan waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld.
Vanwege een bouwhoogte-beperking in verband met de nabijheid van Luchthaven Lelystad en de opstelling van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om deze hoogtebeperking van 146,3 meter ten opzichte van NAP strikt te handhaven (ondanks dat dat niet overal het geval is) ter plaatse van Harderwijk, is de maximale hoogte van de windturbines gewijzigd (zie ook paragraaf 1.3). De locaties van de windturbines zijn gelijk gebleven, maar de maximale tiphoogte is gewijzigd van 200 meter naar 146 meter ten opzichte van NAP. De effecten van deze wijziging komen overeen met de effecten van het alternatief 2a zoals in het MER beschreven, waarbij wel de mitigerende maatregelen conform het VKA worden toegepast. Het betreft hier een stilstandvoorziening om de effecten van slagschaduw te beperken en een stilstandvoorziening om effecten voor de natuurwaarden te beperken.
Tabel 1: Effecten per GWh/jaar energieopbrengst
Het voornemen is om een windpark van drie moderne windturbines met bijbehorende kraanopstelplaatsen, infrastructuur, technische ruimte (meterkast-huisje) en bekabeling te realiseren. De beoogde windturbines hebben een tiphoogte van ten hoogste 146 meter.
De posities van de toekomstige windturbines zijn weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 3: plan en huidige situatie
Afmetingen windturbines
Voor onderhavig bestemmingsplan draagt de gemeente een bandbreedte aan. Dit omdat de gemeente zich in deze fase van het traject nog niet wil vastleggen op een specifiek windturbinetype om een zekere marktwerking te realiseren. Derhalve wordt een windturbinetype met algemene kenmerken mogelijk gemaakt, waarbij een bandbreedte aangehouden wordt voor verschillende combinaties die leiden tot de maximale tiphoogte. In het kader van de omgevingsvergunning, waarover gecoördineerd besloten wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan, dient voor realisatie te worden aangetoond dat aan alle normen wordt voldoen en de milieueffecten ten minste niet groter zijn dan hier beschreven onder de omgevingsaspecten
Figuur 4: Overzicht windturbine en terminologie
Voor windpark Lorentz is een m.e.r.-procedure gevolgd. De m.e.r. is een instrument om de milieueffecten van een plan of project in een vroeg stadium een plek te geven in de besluitvorming. De noodzaak tot de m.e.r. staat beschreven in de NRD windenergie Lorentz Harderwijk (juni 2017). Deze notitie is opgenomen als Bijlage 1. Vervolgens is er een MER opgesteld waarin de milieueffecten van het voornemen zijn onderzocht en beschreven. Voor de MER zijn zes alternatieven onderzocht, vervolgens is een voorkeursalternatief gekozen. Op basis van de reactie van ILT is de maximale tiphoogte in dit plan verkleind. Daarom is het voorkeursalternatief niet meer volledig van toepassing op dit plan. In de volgende paragrafen worden de effecten van het voorkeursalternatief beschreven, waar nodig aangevuld met de effecten als gevolg van een kleinere tiphoogte.
m.e.r. | milieueffectrapportage (de procedure) |
MER | Milieueffectrapport (het product van de m.e.r.) |
NRD | Notitie Reikwijdte en Detailniveau |
Wettelijk kader
De Wet milieubeheer verplicht initiatiefnemers om voorafgaand aan besluiten door een overheid over bepaalde plannen en besluiten een m.e.r.-procedure uit te voeren (plan-m.e.r. voor plannen en een project-m.e.r. voor besluiten). Het gaat daarbij om activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige effecten voor het milieu, waarvoor een wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht plan wordt opgesteld:
In de NRD (Bijlage 1) is geconstateerd dat er een passende beoordeling uitgevoerd moest worden. Hierdoor is dit plan m.e.r.-plichtig. Deze is uitgevoerd om de milieueffecten te onderzoeken en een voorkeursscenario vast te stellen.
Onderzoek en resultaten
In 2018/2019 is de m.e.r. uitgevoerd, het bijbehorende rapport (milieueffectrapport of MER) is opgenomen als Bijlage 2 (MER deel 1 hoofdrapport) en Bijlage 3 (MER deel 2 milieuonderzeken). Het MER gaat in op de volgende milieuaspecten:
Voor elk milieuaspect is een onderzoek uitgevoerd en de milieueffecten zijn beoordeeld op basis van een zevenpuntsschaal. Het gaat om de volgende schaal:
Tabel 2: Gehanteerde scoreschaal
Score | Verklaring |
++ | Sterk positief effect |
+ | Positief effect |
0/+ | Licht positief effect |
0 | Geen effect |
0/- | Licht negatief effect |
- | Negatief effect |
-- | Sterk negatief effect |
Onderstaande tabel geeft de resultaten van de beoordeling weer.
Tabel 3: Resultaten milieuonderzoeken MER
Milieuaspect | Criteria | 1a | 1b | 2a | 2b | 3a | 3b | VKA |
Veiligheid |
Invloed op de veiligheid van omwonenden, verkeersdeelnemers en personen die in de directe omgeving werken |
- | - | - | - | -- | -- | - |
Landschap en cultuurhistorie | Invloed op landschappelijke kwaliteit | 0/- | 0/- | - | - | -- | -- | - |
Herkenbaarheid van de windmolenopstelling | ++ | ++ | -- | -- | - | - | -- | |
Effect op de skyline | + | + | - | - | -- | -- | - | |
Invloed op visuele rust | - | 0/- | - | 0/- | -- | -- | 0/- | |
Invloed op cultuurhistorie waarden | - | - | - | - | - | - | - | |
Archeologie | Invloed op archeologische waarden | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Geluid en gezondheid | Geluidsnormen activiteitenbesluit | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | - | 0 |
Gezondheid | 0/- | 0/- | 0/- | 0/- | 0/- | - | 0/- | |
Slagschaduw | Aantal gevoelige functies waar slagschaduw kan optreden | - | -- | -- | -- | -- | -- | - |
Energie | Vermeden emissie CO2 | 0/+ | 0/+ | 0/+ | + | + | ++ | + |
Water | Grondwater | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Oppervlaktewater | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Hemelwaterafvoer | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
Ruimtegebruik | Functies | - | - | - | - | -- | -- | - |
Luchtvaart | - | -- | - | -- | - | -- | -- |
Naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. is er tevens een Aanvulling op het MER gemaakt. In deze Aanvulling (Bijlage 4) wordt ingegaan op mogelijke geluidhinder die ook onder de norm op kan treden, mogelijke effecten van en maatregelen tegen lichthinder van obstakelverlichting en stikstofdepositie.
Conclusie
Er zijn relatief weinig milieuaspecten waarop significant negatieve effecten optreden (dit komt overeen met '--' in de tabel: sterk negatief). Dit geldt voor het voorkeursalternatief alleen voor een landschapsaspect en luchtvaart. Door het verlagen van de tiphoogte is het effect op luchtvaart opgevangen. De rest van de effecten wegen niet op tegen de positieve effecten van windenergie ten aanzien van het vermijden van emissie van CO2; een belangrijke doelstelling van gemeente, provincie en het Rijk. De Aanvulling op het MER leidt niet tot een andere conclusie.
Inleiding
Windturbines kunnen risico's veroorzaken voor de omgeving. De risico's worden veroorzaakt door het falen van de windturbine waarbij delen van windturbines op personen en/of objecten of op andere risicobronnen terecht kunnen komen, zoals een buisleiding, een weg of spoorweg. Om deze risico's te beperken worden eisen gesteld aan de afstand tussen de windturbine en objecten en andere risicobronnen in de omgeving van de windturbine. Deze eisen zijn opgenomen in wet- en regelgeving voor objecten waarin personen aanwezig zijn zoals woningen, ziekenhuizen en scholen (in het Activiteitenbesluit) en voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (in het Besluit externe veiligheid buisleidingen). Voor wegen, spoorwegen en elektriciteitsleidingen hebben de infrastructuurbeheerders eisen gesteld. Aan deze eisen moet worden voldaan als de windturbine op de grond van de infrastructuurbeheerder wordt gerealiseerd. Als dat niet het geval is, kunnen de eisen als wensen van de infrastructuurbeheerders worden gezien.
Toetsing en resultaten
In het MER zijn de windturbines beoordeeld op basis van Het Handboek risicozonering windturbines (HRW 2014). Dit handboek beschrijft de rekenmethodiek voor het risico van windturbines en de afstandscriteria met normen die volgen uit wet- en regelgeving en beleidsregels. De rekenmethodieken als beschreven in de HRW worden gezien als de standaard voor het uitvoeren van risicoanalyses voor windturbines.
De algemene aanpak is om in eerste instantie de maximale effectafstanden van de windturbines te bepalen. De objecten binnen deze afstand worden geïnventariseerd en getoetst aan de afstandseis. Als de afstandseis voldoet wordt in ieder geval voldaan aan de risiconormen, zo niet dan kan met een QRA (kwantitatieve risicoanalyse) worden berekend of de risico's de normen overschrijden.
Locatie wt1
Op circa 50 meter van locatie wt1 bevindt zich het dichtstbijzijnde bedrijfsgebouw. De bedrijfsgebouwen zijn conform de definitie uit het Bevi beperkt kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een afstandscriterium van een halve rotordiameter. Deze afstand valt tot over het bedrijfspand aan de Daltonstraat 37 op een afstand van iets meer dan 50 meter, wt1 voldoet hiermee niet aan het afstandscriterium. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de normering dat het plaatsgebonden risico ter hoogte van een beperkt kwetsbaar object niet hoger mag zijn dan 10-5/jaar. Het HRW biedt de mogelijkheid om de risico's van windturbines meer specifiek te berekenen met specifieke gegevens van de windturbine.
Berekeningen op basis van de HRW (Bijlage 5) laten een afstand zien van circa 35 meter van de mast tot aan de plaatsgebonden risicocontour 10-5 per jaar voor een Vestas V100-turbine met een tiphoogte van 145 m. Hiermee is aangetoond dat kan worden voldaan aan de minimale afstand uit het activiteitenbesuit tot beperkt kwetsbare objecten. Voor genoemde turbine is dan ook geen nadere analyse in de vorm van een QRA noodzakelijk.
Locatie wt2
Op circa 160 meter van locatie wt2 loopt een bovengrondse hoogspanningsleiding van Tennet. Voor hoogspanningsleidingen is het afstandscriterium gelijk aan de maximale waarde van de werpafstand bij nominaal toerental en de masthoogte + een halve rotordiameter. Voor de V100-turbine wordt het afstandscriterium voor de locatie wt2 ten opzichte van hoogspanningsinfrastructuur gehaald. Op basis hiervan is voor de lagere turbine dan ook geen nadere analyse in de vorm van een QRA noodzakelijk.
Voor de percelen Daltonstraat 21 en Daltonstraat 42-44 (nabij wt2) is sprake van een kwetsbaar object (meer dan 1500 m2 bruto vloeroppervlak kantoor). Voor de objecten is nagegaan of op basis van mitigerende maatregelen kan worden voldaan aan een beperking van de 10-6 PR contour tot maximaal 132 meter. Uit Bijlage 5 blijkt dat dit mogelijk is, waardoor ter plaatse van de Daltonstraat 21 kan worden voldaan aan de vereisten vanuit externe veiligheid. De beperkte PR-contour is weergegeven op de verbeelding.
Voor de Daltonstraat 42-44 is gebleken dat geen mitigerende maatregelen mogelijk zijn aan de turbine. Hier geldt dat er maatregelen dienen te worden getroffen aan het gebouw, zodat er geen sprake meer is van een kwetsbaar object.
Locatie wt3
Voor de locatie van wt3 wordt aan alle afstandscriteria voldaan, betreffende:
Voor deze turbine is dan ook geen nadere analyse in de vorm van een QRA noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van gebouwen van derden (beperkt kwetsbare objecten) kan worden voldaan aan de norm PR10-5/jaar voor de locatie wt1.
Voor locatie wt2 is de afstand ten opzichte van hoogspanningsinfrastructuur voldoende. Vanwege het kwetsbare object aan de Daltonstraat 21 is voor wt2 een beperking van de 10-6 PR contour gehanteerd van maximaal 132 meter. Vanwege het kwetsbare object aan de Daltonstraat 42-44 dienen maatregelen te worden getroffen waardoor het niet meer is aan te merken als kwetsbaar object. Hiervoor is een bepaling opgenomen in de planregels (zie artikel 3.3.2).
Voor wt3 wordt aan de afstandscriteria voldaan als opgenomen in het HRW.
Uit de risicobeoordeling volgt dat met de genoemde maatregelen de veiligheidsnormen en het daarbij gehanteerde beleid niet worden overschreden als gevolg van het voornemen.
Inleiding
Natuurwaarden zijn op verschillende manieren beschermd, via het wettelijk spoor en via de ruimtelijke ordening. Internationale richtlijnen, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, hebben een vertaling gekregen naar Nederlandse wetten. Sinds 1-1-2017 vormt de Wet natuurbescherming (Wnb) het wettelijk kader voor bescherming van zowel (Natura 2000) gebieden als soorten.
De effecten van het windpark Lorentz Harderwijk zijn uitgebreid beschreven in het MER. De beschrijving van de effecten is uitgevoerd vanuit verschillende invalshoeken:
Er is een Natuurtoets opgesteld voor het windpark Lorentz Harderwijk (Jonkvorst et al., 2016). Deze vormt een belangrijke basis voor de effectbeoordeling. Deze natuurtoets is te beschouwen als:
Omdat significant negatieve effecten niet konden worden uitgesloten op basis van de Natuurtoets is een passende beoordeling uitgevoerd voor het voornemen. De passende beoordeling is opgenomen bij het MER.
De beoordeling van de effecten is dus uitgevoerd op het niveau van een voortoets. Het uiteindelijke voornemen is passend beoordeeld.
Onderzoek en resultaten
Op basis van de hierboven genoemde voortoets is geconcludeerd dat voor zeven vogelsoorten significant negatieve effecten niet uitgesloten kunnen worden en dat hiervoor een passende beoordeling nodig is. Deze passende beoordeling is eerst in concept opgesteld en was onderdeel van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (RHDHV, 2017) voor het MER.
Om voldoende overzicht te hebben van het voorkomen van vogels en vleermuizen in en rondom het plangebied zijn aanvullende verspreidingsgegevens van rustende vogels in de oeverzone opgevraagd, is een radaronderzoek naar de vliegbewegingen van vogels uitgevoerd en is een vleermuisinventarisatie uitgevoerd.
In de passende beoordeling zijn de gevolgen van verstoring, aanvaringsrisico en barrièrewerking op niet-broedvogels fuut, aalscholver, krakeend, kuifeend, tafeleend en meerkoet nader beschouwd. Overige habitatsoorten (rivierdonderpad en kleine modderkruiper) en habitattypen zijn gebonden aan het Natura 2000-gebied waar geen directe ingrepen plaatsen. Tevens zijn deze soorten en typen niet gevoelig voor verstoring waardoor negatieve effecten op deze soortgroepen zijn uitgesloten.
Natura 2000
De omgeving van het plangebied is sterk geïndustrialiseerd of beïnvloed door wegen en andere infrastructuur. Leefgebied van de roerdomp en rietzanger is daarmee niet aanwezig. Beide soorten zullen hier naar verwachting hooguit incidenteel kunnen voorkomen en vliegen daarbij laag boven de rietlanden. Regelmatige vliegbewegingen die het windpark doorkruizen zijn uitgesloten. Negatieve effecten als gevolg van verstoring van leefgebied, aanvaringsrisico en barrièrewerking op deze broedvogels zijn daarmee eveneens uitgesloten.
Uit de lage aantallen van de grote zilverreiger, lepelaar, krooneend, nonnetje en grote zaagbek blijkt dat het plangebied niet van betekenis is voor deze soorten. De verspreidingskaarten laten aanvullend zien dat de brilduiker, kleine zwaan, pijlstaart, slobeend en smient niet voorkomen nabij de Lorentzhaven. Het zwaartepunt van de verspreiding van deze vijf soorten ligt noordelijker binnen het aangewezen rustgebied. Tevens is van deze soorten geen vliegroute ter hoogte van de windturbines geconstateerd. Negatieve effecten als gevolg van verstoring van leefgebied, aanvaringsrisico en barrièrewerking op deze niet-broedvogels zijn daarmee eveneens uitgesloten.
De verstoring die uitgaat van de windturbines veroorzaakt geen afname van de draagkracht van het Natura 2000-gebied voor het doelaantal van de aalscholver, fuut, krakeend, tafeleend, kuifeend en meerkoet. Het huidige aantal ligt boven het doel, de trend is stabiel of positief, de turbines hebben geen invloed op belangrijk rust- en foerageergebied en er is voldoende alternatief leefgebied aanwezig. Tevens is van deze soorten geen vliegroute ter hoogte van de windturbines geconstateerd. Negatieve effecten als gevolg van verstoring van leefgebied, aanvaringsrisico en barrièrewerking op deze niet-broedvogels zijn daarmee eveneens uitgesloten.
Beschermde soorten
Bij het voornemen worden de 1%-mortaliteitsnormen van gewone dwergvleermuis en laatvlieger (ook in de cumulatieve situatie met andere windparken in de omgeving) niet overschreden. Van de ruige dwergvleermuis wordt door Windpark Lorentz het 1%-mortaliteitsnorm niet overschreden. Alleen in een cumulatieve situatie tijdens de dubbeldraaiperiode van Windpark Blauw (in Flevoland) zonder een stilstandvoorziening is er wel een overschrijding van de 1%-mortaliteitsnorm. In dat geval is een duurzame instandhouding van de ruige dwergvleermuis niet gegarandeerd. De 1%-mortaliteitsnorm van de rosse vleermuis wordt door Windpark Lorentz bereikt en in de cumulatieve situatie is er sprake van een overschrijding van de 1%-mortaliteitsnorm waarmee een duurzame instandhouding van de soort niet gegarandeerd kan worden.
Door het aanbrengen van een stilstandvoorziening (o.b.v. een vleermuisvriendelijk algoritme) kan het aantal potentiële vleermuisslachtoffers worden teruggebracht. Arnett et al. (2010) concludeert dat het verhogen van de startwindsnelheid naar 5 m/s resulteert in een daling van 44%-93% van het aantal aanvaringsslachtoffers, wat voldoende is om het aantal slachtoffers naar een aanvaardbaar niveau terug te brengen.
Bij het voornemen zal voor geen enkele vogelsoort de 1%-norm worden overschreden. Wel geldt dat voor grote gele kwikstaart de 1%-norm bijna wordt overschreden. Uit de cumulatietoets met windparken in de omgeving blijkt dat de 1%-normen voor kleine plevier (als broedvogel), kokmeeuw (als broedvogel), zilvermeeuw (als broedvogel), tjiftjaf (als wintergast), zanglijster (als wintergast), grote gele kwikstaart (als broedvogel en wintergast) en witte kwikstaart (als wintergast) worden overschreden. Uit een nadere beoordeling van deze soorten blijkt dat effecten op de landelijke populaties van deze soorten als gevolg van de exploitatie van Windpark Lorentz zijn uit te sluiten. Er is geen sprake van aantasting van de duurzame instandhouding.
Gelders Natuurnetwerk
Als gevolg van de ingebruikname van de windturbines zal de oeverzone beperkt verstoord worden. Dit resulteert in een beperkt negatief effect dat niet als een significante aantasting beoordeeld is.
Conclusie
Om significant negatieve effecten op vleermuizen te voorkomen dient een stilstandvoorziening aangebracht te worden bij de windturbines. Het voornemen leidt met stilstandvoorziening niet tot significant negatieve effecten op (Natura 2000) gebieden of soorten en de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000 gebieden worden niet aangetast.
Aanvraag Wnb soortenbescherming
Omdat voor het voornemen een passende beoordeling is uitgevoerd, wordt voor de bouw en exploitatie van het windpark in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) een vergunning voor soortenbescherming aangevraagd.
Inleiding
De gemeente heeft in 2011 een beleidskaart archeologie opgesteld. In deze kaart staat aangegeven op welke plaatsen zich archeologisch waardevolle gebieden bevinden of waar archeologische waarden verwacht worden. Voor de verschillende waardes en verwachtingen is beleid vastgesteld, zoals wanneer archeologisch vooronderzoek nodig is of waar geen bodemverstorende activiteiten zijn toegestaan. Het beleid voor het plangebied is in figuur 5 weergegeven.
Onderzoek en resultaten
Voor archeologie is een quickscan gemaakt op basis van gemeentelijk archeologiebeleid. De locaties van de windturbines ten opzichte van de beleidskaart archeologie zijn hieronder weergegeven. Wt1 en wt3 liggen op locaties waarvoor geen archeologisch onderzoek nodig is. Wt2 ligt op een locatie met een lage archeologische verwachting, hier hoeft alleen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij plangebieden groter dan 5.000 m2. De ruimte die nodig is voor de aanleg van wt2 blijft hier onder.
Figuur 5: Globale ligging windturbines in relatie tot archeologische verwachting
Conclusie
De beoogde locaties van de windturbines geven geen aanleiding tot nader archeologisch onderzoek.
Inleiding
Het geluid dat wordt veroorzaakt door de windturbines kan aan verschillende criteria worden getoetst en beoordeeld. In beginsel staat in het Activiteitenbesluit een norm voor het jaargemiddelde in de combinatie dag-, avond- en nachtperiode (Lden) en de nachtperiode (Lnight). De geluidsbelasting op geluidgevoelige functies (zoals woningen) mag volgens deze normen overdag maximaal 47dB zijn en gedurende de nacht 41dB. Het Activiteitenbesluit laat ook ruimte voor het bevoegd gezag om, op basis van lokaal of gebiedsgericht geluidbeleid, bij maatwerkvoorschrift een andere norm vast te stellen.
Daarnaast geldt dat de voorgenomen windturbines op het geluidgezoneerde Bedrijventerrein Lorentz staan. De geluidbelasting van windturbines op een gezoneerd industrieterrein blijft buiten beschouwing bij het toetsen aan de zone. Dit volgt uit artikel 1b van de Wet geluidhinder. Met de inwerkingtreding van de vierde tranche van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2016 gelden de grenswaarden voor windturbines niet langer bij woningen op een gezoneerd industrieterrein. Voor woningen op een gezoneerd terrein geldt wel een streefwaarde van maximaal 65 dB(A). Deze komt voort uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998.
Voor gecumuleerd geluid is er geen formeel toetsingskader. Vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt hier echter wel op ingegaan. De gecumuleerde geluidsbelasting is vastgesteld conform de methode uit bijlage 4 bij de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Onderzoek en resultaten
Voor de toetsing aan de normen van het Activiteitenbesluit is een negental rekenposities bij maatgevende woningen in de omgeving gekozen (RP-01 t/m RP-09).
Ter informatie is ook een rekenpunt op het recreatieterrein De Kluut opgenomen (RP-10), dit is geen gevoelige bestemming als bedoelt in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De Kluut is een recreatie-eiland in het Veluwemeer en is in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch onderzocht.
Daarnaast is voor een vijftal bedrijfswoningen (meest nabij gelegen ten opzichte van de windturbines) rekenpunten geplaatst (RP-11 t/m RP-15). De bedrijfswoningen op het industrieterrein worden niet getoetst aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit, maar beschouwd in het kader van goede ruimtelijke ordening. Onderstaande figuur geeft globaal de ligging van de rekenpunten weer.
Figuur 6: Globale ligging rekenpunten geluid
Onderstaande tabel geeft de rekenresultaten op de rekenpunten (RP) weer voor een worst case turbinetype die past binnen de maximale tiphoogte van 146 meter (Siemens Gamesa 2,625 MW met een tiphoogte van 145 meter, zie ook Bijlage 4)
Tabel 4: Geluidsbelasting op rekenpunten (RP) door windturbines Lorentz (Siemens Gamesa 2,625 MW en (2) Vestas V100 beide met een tiphoogte van 145 meter
Woningen toetsing aan Activiteitenbesluit (47 dB Lden, 41 dB Lnight) |
Eiland De Kievit | Bedrijfswoningen Streefwaarde (65 dB) |
|||||||||||||
RP-01 | RP-02 | RP-03 | RP-04 | RP-05 | RP-06 | RP-07 | RP-08 | RP-09 | RP-10 | RP-11 | RP-12 | RP-13 | RP-14 | RP-15 | |
Lden | 30 | 39 | 38 | 39 | 42 | 45 | 43 | 35 | 32 | 43 | 46 | 45 | 48 | 48 | 47 |
Lnight | 23 | 33 | 31 | 33 | 35 | 38 | 37 | 28 | 25 | 37 | 39 | 39 | 41 | 42 | 41 |
De normen uit het activiteitenbesluit en de streefwaarde voor bedrijfswoningen wordt nergens overschreden.
De volgende tabel geeft de bijdrage van de windturbines aan cumulatieve geluidsbelasting ten opzichte van de referentiesituatie weer.
Tabel 5: bijdrage windturbines aan gecumuleerde geluidsbelasting (conform alternatief 2A MER)
Woningen |
Eiland De Kievit |
Bedrijfswoningen Streefwaarde (55 dB) |
|||||||||||||
RP-01 | RP-02 | RP-03 | RP-04 | RP-05 | RP-06 | RP-07 | RP-08 | RP-09 | RP-10 | RP-11 | RP-12 | RP-13 | RP-14 | RP-15 | |
Toename in dB | 0.0 | 0,1 | 0,1 | 0,0 | 0,1 | 0,0 | 0,1 | 0,0 | 0,1 | 0,4 | 0,1 | 0,2 | 0,1 | 0,3 | 0,2 |
De windturbines hebben een zeer geringe bijdrage aan de gecumuleerde geluidsbelasting.
Conclusie
De maximale geluidsbelasting als gevolg van windturbines op woningen is 47 dB(Lden) en 41 dB (LNight). Met de onderzochte referentiewindturbine wordt dit maximale geluidsniveau niet gehaald en daarmee wordt voldaan aan de eisen gesteld in het Activiteitenbesluit. Ook voor de bedrijfswoningen zijn geen onaanvaardbare geluidsbelastingen geconstateerd. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat er aan de normen wordt voldaan en dat dit geen belemmering vormt voor de realisatie van windpark Lorentz.
Inleiding
Windturbines kunnen leiden tot slagschaduw wanneer de zon op de wieken schijnt. Slagschaduw op bijvoorbeeld ramen van woningen kan als hinderlijk worden ervaren. Vooral de wisseling tussen wel en geen schaduw speelt hierin een rol. De norm voor slagschaduw is vastgelegd in het Activiteitenbesluit en is maximaal 17 dagen per jaar met meer dan 20 minuten slagschaduw. Dat komt overeen met 5,67 uur aan slagschaduw op jaarbasis en wordt vaak afgerond naar maximaal zes uur per jaar. Indien deze norm overschreden dreigt te worden dient de windturbine voorzien te zijn van een automatische stilstandvoorziening. De stilstandvoorziening zet de windturbine automatisch stil, zodat de norm niet overschreden wordt.
Onderzoek en resultaten
Om de potentiele slagschaduw te inventariseren zijn slagschaduwcontouren bepaald. In het MER zijn deze weergegeven voor alle alternatieven. Onderstaande figuur geeft de contouren weer van het de voorgenomen windturbines. De contouren geven aan waar er jaarlijks meer dan nul uur (0-uurscontour) en meer dan zes uur (6-uurscontour) slagschaduw kan voorkomen. Er liggen woningen binnen de 6-uurscontour. Hier zijn ook de nieuw te bouwen woningen van de wijk Waterfront in meegenomen (deze staan niet in onderstaande kaart, dit is de meest recente situatie; begin 2019). De windturbines moeten daarom uitgerust worden met een stilstandvoorziening. Door deze stilstandvoorziening wordt de windturbine stilgezet wanneer de norm voor slagschaduw overschreden dreigt te worden.
Figuur 7: Slagschaduwcontouren voornemen
Conclusie
Met de aangegeven stilstandsvoorziening wordt voldaan aan de norm voor slagschaduw.
Inleiding
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Beoordeling
Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De uitkomsten van de digitale watertoets zijn opgenomen als Bijlage 6 en Bijlage 7. Het plan bestaat uit drie los van elkaar liggende gebieden. Bij de digitale watertoets kan maar één plangebied per keer ingetekend worden. Daarom is de toets twee keer uitgevoerd: één plangebied voor wt1 en wt2 en één plangebied voor wt3. Het gecombineerde oppervlakte van de windturbines blijven echter wel onder de toetsingsgrens van 1500 m2.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.
Conclusie
Voor Windpark Lorentz is de digitale Watertoets gedaan. Er zijn geen specifieke aandachtspunten in het plangebied en er wordt in totaal niet meer dan 1500 m2 verhard oppervlak toegevoegd. Er is een positief wateradvies gegeven en het waterschap vraagt alleen aandacht voor de algemene aandachtspunten.
Inleiding
Windturbines zijn van ver te zien en hebben daardoor in de wijde omgeving invloed op het landschap. In de Omgevingsvisie Gelderland is beleid betreft windenergie dat windmolens gerealiseerd kunnen worden mits het ontwerp als integrale ontwerpopgave wordt uitgewerkt, rekening houdend met de kenmerken van de plek. Dit betekent dat de ingreep kwaliteit moet toevoegen en de beleefbaarheid van het landschap moet vergroten. Door met windturbines tegelijk te bouwen aan een betekenisvol landschap ontstaat meerwaarde. Door de turbines visueel te manifesteren kan ook een breder draagvlak ontstaan voor het initiatief.
Het combineren van windturbines met andere, intensieve functies in een gebied heeft de voorkeur van de provincie. Het kan de beleving van een gebied onderstrepen. Verschillende strategieën kunnen worden toegepast. Mogelijke combinaties zijn:
Onderzoek en resultaten
De windturbines komen op een bedrijventerrein en worden zodoende gecombineerd met intensieve functies. De invloed van de winturbines op de beleving van het omliggende landschap is beoordeeld aan de hand van fotovisualisaties. De volgende kaart geeft de standpunten van de visualisaties weer, vervolgd door de visualisaties zelf.
Figuur 8: standpunten fotovisualisaties
Figuur 9: Visualisatie windturbines vanaf Harderhaven (zichtpunt 1)
Figuur 10: Visualisatie windturbines vanaf Knardijk (zichtpunt 2)
Figuur 11: Visualisatie windturbines vanaf Waterfront (zichtpunt 3)
Figuur 12: Visualisatie windturbines vanaf Kleine Mheenweg (zichtpunt 4)
Vanaf de overkant van het water steken de windturbines ver boven de overige landschapselementen uit (figuur 9 en 10). Hierdoor wordt de openheid van het landschap aangetast. De opstelling van de winturbines vormt geen rechte lijn maar heeft een knik. Hierdoor is de opstelling minder herkenbaar vanuit het landschap.
Vanuit de Mheenlanden (figuur 12) zijn de windturbines goed te zien. Dit past niet in de bestaande landschapselementen van graslanden en houtwallen. De landschappelijke kwaliteit van de omgeving wordt aangetast door de zichtbaarheid van de windturbines, hoewel de afstand relatief groot is.
Conclusie
De windturbines zullen een prominente plek in de skyline van Harderwijk innemen. De windturbines hebben invloed op de openheid van het landschap en de bestaande kwaliteiten. In vergelijking met de positieve effecten van de energieopbrengst zijn deze effecten alleszins acceptabel. Het plan voor de windturbines is in overeenstemming met bestaand provinciaal beleid ontworpen.
De windturbines liggen in een zone met hoogtebeperking van Lelystad Airport. Het gaat hier om de zogenaamde “Building Restricted Area” waar de bouwhoogte niet meer dan 146,3 meter boven NAP mag bedragen.
Voor de windturbines is in eerste instantie een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in de Wet luchtvaart bij de minister van Infrastructuur en Milieu aangevraagd om van de maximale bouwhoogte af te wijken. Deze verklaring is afgewezen. Om deze reden is de bouwhoogte ter plaatse beperkt tot maximaal 146 meter boven NAP.
Inleiding
Het plangebied van het bestemmingsplan "Lorentz - Partiële herziening windmolens" is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van de radar van het Radarstation Herwijnen. In verband hiermee zijn er ter voorkoming van radarverstoring beperkingen van toepassing voor de bouw van windturbines, waarvan de tiphoogte hoger is dan 90 meter.
De bouwbeperkingen binnen het radar-verstoringsgebied zijn vastgelegd in het Besluit (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In artikel 2.4 van de Rarro zijn de radarverstoringsgebieden beschreven, waarvoor op basis van artikel 2.6.9 van het Barro bouwhoogte-beperkingen gelden in verband met radarverstoring. Tezamen met de artikelen 2.5 en 2.6 geeft dit artikel het regime om te beoordelen of er sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor de werking van de radar. Het doel van dit regime is om zeker te stellen dat de defensieradars een goed beeld van het luchtruim - en van wat daar vliegt - behouden en dat dit beeld niet in onaanvaardbare mate wordt verstoord door hoge objecten. Met het oog hierop kunnen op grond van artikel 2.6.9 van het Barro hoge objecten in een radarverstoringsgebied slechts worden toegestaan nadat is aangetoond dat deze objecten het radarbeeld niet ontoelaatbaar verstoren. Op de locatie wordt een minimale detectiekans van 90% geëist.
Onderzoek
Door TNO is onderzoek uitgevoerd naar eventuele radarverstoring als gevolg van het plaatsen van de drie windturbines zoals omschreven en verbeeld in dit plan. Het advies van het ministerie van Defensie gebaseerd op deze onderzoeksrapportage is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting. In betreffend advies wordt uitgegaan van grotere hoogtes dan volgens de regels van het bestemmingsplan zijn toegestaan. Dat is enkel van belang voor toetsing van de effecten op de werking van defensieradar en laat onverlet dat het te bouwen en te gebruiken windpark conform de te verlenen omgevingsvergunning moet voldoen aan de maximale tiphoogte die in voorliggende bestemmingsplan is opgenomen. Uit het onderzoek en positieve advies van het ministerie van Defensie blijkt dat de radarverstoring als gevolg van het bouwplan onder alle (nu geldende) relevante normen blijft.
Conclusie
Het bestemmingsplan leidt niet tot zodanige negatieve effecten op het gebruik van defensieradars. De grens voor toelaatbare afname van radardetectie (10% verlies) wordt niet overschreden.
Inleiding
Onder meer op grond van internationale burgerluchtvaartregelgeving dienen de volgende objecten van obstakelmarkering en -lichten te worden voorzien:
Onderzoek
In Bijlage 4 is nader ingegaan op de methodiek en mogelijke effecten van obstakel verlichting. Gezien het hindernisbeperkende vlak wat in het kader van de Wet luchtvaart aanwezig is, is het vrijwel zeker dat obstakelverlichting dient te worden toegepast.
Per saldo wordt verwacht dat het effect van verlichting beperkt is. De verlichting zal in de nacht van afstand zichtbaar zijn en voor enige horizonvervuiling zorgen.
Conclusie
De hinder van obstakelverlichting is beperkt. Mitigerende maatregelen zijn niet noodzakelijk.
De windturbines zullen naar verwachting 28.590 MWh/jaar opbrengen, dit is genoeg om ongeveer 10.000 woningen in Harderwijk van stroom te voorzien. De stilstand naar aanleiding van de stilstandvoorziening voor slagschaduw is hierin meegenomen. Dit leidt tot een CO2-besparing van 18.011 ton per jaar. Dit is geen lokaal milieueffect, maar een milieueffect dat op grotere schaal positieve gevolgen heeft.
Op overige maspecten zoals verkeer, geur en milieuzonering heeft het plan geen invloed en het plan wordt niet beïnvloed door deze milieuaspecten. Om deze reden zijn deze niet meegenomen.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de geplande functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en de kadastrale kaart.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Windturbine
De windturbines worden specifiek bestemd als 'Bedrijf - Windturbine'. Binnen elk bestemmingsvlak is één windturbine toegestaan. Deze windturbines mogen een maximale tiphoogte van 146 meter ten opzichte van NAP hebben.
Verder is bepaald dat de drie windturbines onderling vergelijkbaar moeten zijn. Ter waarborging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is voorts bepaald dat de windturbines voorzien moeten zijn van een automatische stilstandvoorziening in verband met slagschaduw en ijsafzetting.
Eveneens zijn aanvullende bouwwerken ten dienste van het opwekken van windenergie toegestaan, zoals transformatorstations en kraanopstelplaatsen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
De mede tot 'Waarde - Archeologie 4' bestemde gronden zijn bedoeld voor de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels geven het verboden gebruik van de gronden weer.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
De windturbines zijn gelegen op een geluidgezoneerd industrieterrein. Middels bestemmingsplannen is de geluidruimte verdeeld. Regels behorende bij deze geluidruimteverdeling zijn opgenomen door aan de gronden de aanduiding 'overige zone - geluidruimte' toe te kennen.
Voor de gronden gelegen binnen de 10-5 per jaar PR-contour geldt een verbod voor het bouwen c.q. gebruiken van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Voor deze gronden is de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' opgenomen. Binnen deze zone is tevens de wiekoverslag van de rotorbladen van de windturbines toegestaan. Ter plaatse blijven de bestemmingen uit het onderliggende bestemmingplan van kracht.
Voor de gronden gelegen binnen de 10-6 per jaar PR-contour geldt een verbod voor het bouwen c.q. gebruiken van kwetsbare objecten (dus beperkt kwetsbare objecten zijn hier wél toegestaan). Voor deze gronden is de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' opgenomen.Ter plaatse blijven de bestemmingen uit het onderliggende bestemmingplan van kracht.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Deze regel bevat de citeerregel van het plan.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Kostenverhaal grondexploitatie
De gemeente Harderwijk ontwikkelt samen met het Waterschap Vallei en Veluwe het windenergie project. In dit kader zullen ook verdere afspraken worden gemaakt over de grondexploitatie in relatie tot de windturbines. De grondexploitatie aspecten zullen ook worden meegenomen in de verdere uitwerking van de business case door de gemeente en het waterschap.
Financiële uitvoerbaarheid
Voor het ontwikkelen van het windproject op locatie Lorentz is een projectbudget beschikbaar gesteld door de gemeenteraad (Raadsbesluit Routekaart windenergie 10 november 2016) . De afgelopen periode is de business case van het project berekend. Deze business case is gezond. Het bestemmingsplan kan derhalve financieel uitvoerbaar worden geacht.
Participatie
Participatie van inwoners en bedrijven is een uitgangspunt bij het ontwikkelen van windenergie in Harderwijk. De gemeente heeft de volgende acties uitgevoerd ten behoeve van participatie en informatieverstrekking:
Samenwerking met partners
De gemeente werkt in de ontwikkeling van de drie windmolens samen met het waterschap. Het waterschap Vallei en Veluwe is namelijk grondeigenaar van de derde windmolenlocatie.
Daarnaast is de provincie Gelderland een belangrijke partner voor de gemeente. Zij neemt een deel van de projectontwikkelkosten voor haar rekening en biedt de ruimtelijke kaders voor het toestaan van windmolens op deze locatie.
Vooroverleg
Conform artikel 3. 1. 1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In dit kader is er vooroverleg geweest met waterschap Vallei en Veluwe en provincie Gelderland. De provincie gaf aan dat er mogelijk extra aandacht nodig is voor de wespendief vanuit het onderdeel natuur. Hiervoor is een extra notitie opgesteld, die als bijlage bij het MER is gevoegd (bijlage 4 van Bijlage 3).
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is conform artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4
Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegd. Gedurende deze
periode heeft een ieder de gelegenheid een schriftelijke en/of mondelinge zienswijze naar voren te
brengen.
Naar aanleiding van deze zienswijzen zijn enkele punten in dit plan aangepast: