direct naar inhoud van Planregels
Plan: Lorentz - Partiële herziening windmolens
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00253-0002

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Lorentz - Partiële herziening windmolens met identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00253-0002 van de gemeente Harderwijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 onderliggend bestemmingsplan:

Bestemmingsplan 'Lorentz I en II 2013', vastgesteld op 13-06-2013; Bestemmingsplan 'Waterfront Noord II', vastgesteld op 12-08-2010 en Bestemmingsplan 'Toedeling geluidruimte Lorentz', vastgesteld op 07-04-2011.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.7 automatische stilstandvoorziening:

voorziening op een windturbine die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden;

1.8 beperkt kwetsbaar object:

beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zoals deze gold op het moment van van tervisielegging van het ontwerp van dit plan;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorende voorziening:

bij een windturbine(park) behorende voorzieningen ten behoeve van de realisatie en/of het beheer van windturbines zoals bouw- en servicepaden, opstelplaatsen, groenvoorzieningen en terreinafscheidingen, dan wel ten behoeve van het transport van elektriciteit zoals kabeltracés, net- en inkoopstations, transformator- en schakelkasten, alsmede voorzieningen voor telecommunicatie;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.15 kwetsbaar object:

kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zoals deze gold op het moment van van tervisielegging van het ontwerp van dit plan;

1.16 opstelplaats:

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine;

1.17 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.18 PR-contour:

plaatsgebonden risico-contour uitgedrukt in 10-6 per jaar PR-contour (kans van 1 op 1.000.000) en 10-5 per jaar PR-contour (kans van 1 op 100.000). Het plaatsgebonden risico weergeeft de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit;

1.19 rotor:

het samenstelsel van drie wieken en hub (ook wel de naaf genoemd) van een windturbine;

1.20 waterhuishoudkundige voorziening:

voorziening die nodig is voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder mede begrepen: duiker, gemaal, inlaat en bemalingsinstallatie;

1.21 wiek:

rotorblad van een windturbine;

1.22 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 de rotordiameter van een windturbine:

de diameter van een cirkel die de rotorbladen (wieken) van de windturbine beslaan;

2.4 de ashoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan het hart van de rotor;

2.5 gebruikte geluidruimte
  • een fictieve contour per bouwperceel wordt geconstrueerd. Deze contour is een cirkel, waarvan het middelpunt gelijk is aan het zwaartepunt van het vlak dat wordt gevormd door het bouwperceel. De straal van de fictieve contour is gelijk aan de wortel van de oppervlakte van het bouwperceel, vermenigvuldigd met 2,5 maar niet kleiner dan 50 meter en niet groter dan 500 meter;
  • de fictieve contour bevat 12 immissiepunten op een hoogte van 10 meter boven peil en onder een horizontale hoek van 30 graden ten opzichte van het zwaartepunt van de inrichting;
  • ter plaatse van deze immissiepunten wordt de geluidbelasting in dB(A) bepaald die wordt veroorzaakt door alle tot de inrichting behorende installaties, toestellen, alsmede door die inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en alle overige tot de inrichting behorende bronnen, voor zover die zijn gelegen of plaatsvinden binnen het bouwperceel, één en ander met de representatieve bedrijfssituatie als uitgangspunt (etmaalwaarde);
  • laad- en losactiviteiten die onlosmakelijk zijn verbonden met de inrichting, maar die plaatsvinden buiten het bouwperceel worden meegenomen in de berekening van dat bouwperceel;
  • het effect van afschermende en reflecterende bebouwing, uitsluitend voor zover gelegen binnen het bouwperceel, wordt verdisconteerd in de berekening van de geluidbelasting;
  • de bodemabsorptiefactor buiten het bouwperceel bedraagt 0,2;
  • de energetisch gemiddelde etmaalwaarde wordt teruggerekend naar een vervangende geluidbron, berekend volgens hoofdstuk 5 van module C van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999). Onderstaand zijn de gehanteerde formules weergegeven:

LWR = Li + Dgeo + Dlucht + Dbodem 

Dgeo = 20 • log(ri) + 11

Dlucht = alu (f) • (ri)

Dbodem = Db,br + Db,ont + Db,mid

  • voor het geluidspectrum dient gebruik te worden gemaakt van het standaardspectrum industrielawaai;
  • voor de bronhoogte van de vervangende geluidbron dient 5 meter boven maaiveld te worden gehanteerd;
  • de etmaalwaarde van de vervangende puntbron wordt omgerekend naar een emissie per m2 met behulp van de formule:

Lkavel = LWR - 10 • log(A)

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Windturbine

3.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    • 1. de opwekking van elektriciteit door middel van windturbines;
    • 2. inkoopstations, schakelkasten, transformatorkasten, bijbehorende voorzieningen en windmeetmasten;
    • 3. kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
  • b. alsmede voor de daarbij behorende:
    • 1. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, hekwerken en infrastructurele voorzieningen;
    • 2. nevenactiviteiten ten behoeve van terreinbeheer of bedrijfsvoering;
    • 3. bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken geen bouwwerk zijnde, installaties, terreinen, alsmede bijbehorende voorzieningen zoals toegangswegen, overige verhardingen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen;
    • 4. ontsluitingen ten behoeve van calamiteiten.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Windturbines en bijbehorende voorzieningen

Binnen deze bestemming zijn windturbines toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. per bestemmingsvlak is één windturbine toegestaan;
  • b. elke windturbine heeft drie rotorbladen;
  • c. de ashoogte, rotordiameter, draairichting en vormgeving van de windturbines dienen hetzelfde te zijn;
  • d. de tiphoogte mag niet meer bedragen dan 146 meter ten opzichte van NAP;
  • e. per windturbine is ten hoogste 1 schakelkast of transformator toegestaan;
  • f. de oppervlakte van schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 25 m2;
  • g. de bouwhoogte van schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 5 meter, uitgezonderd aan het gebouw bevestigde bliksemafleiders tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen de bestemming zijn erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag en de stalling van goederen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot en voor het storten van puin.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting

De in 3.1 bedoelde windturbines mogen uitsluitend in gebruik worden genomen en gehouden indien:

  • a. voldaan wordt aan de artikelen 3.12 en 3.13 van de Activiteitenregeling milieubeheer voor wat betreft de normering voor slagschaduw;
  • b. voldaan wordt aan artikel 3.15 a van het Activiteitenbesluit milieubeheer, met dien verstande dat de contour voor het plaatsgebonden risico ten hoogste 209 meter (PR 10-6) respectievelijk 40 meter (PR 10-5) bedraagt.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 4

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan 5.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:

  • a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. kunnen aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 onder a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ophogen van de bodem;
    • 2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    • 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip inwerkingtreding van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
    • 7. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
  • b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden als de oppervlakte waarop de activiteiten betrekking hebben kleiner is dan 5.000 m2 en de activiteit op minder dan 0,3 m diepte wordt uitgevoerd;
    • 2. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 3. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  • d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden op grond waarvan de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    • 1. de aanvrager dient een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld;
    • 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen van opgravingen of;
      • de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Vormen van verboden gebruik

Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd het gebruik van gebouwen, gronden en/of water:

  • a. voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel;
  • b. als kampeerterrein en/of kampeerplaats;
  • c. voor seksinrichtingen.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 overige zone - geluidruimte
7.1.1 Aanduidingsregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - geluidruimte' zijn bestemd voor geluidruimte, met dien verstande dat de gebruikte geluidruimte niet meer mag bedragen dan 60 dB(A)/m2, tenzij anders is aangegeven op de als Bijlage 1 bij deze regels behorende Geluidverkavelingskaart.

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - geluidruimte' zijn tevens bestemd voor het veiligstellen van de totale beschikbare geluidruimte binnen de zone, alsmede het bevorderen van de totale beschikbare geluidruimte binnen de geluidzone.

7.1.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ter bescherming van de beschikbare geluidruimte nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken op het bouwperceel ten behoeve van een doelmatige akoestische afscherming;
  • b. de plaats en afmeting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een doelmatige akoestische afscherming.
7.1.3 Specifieke gebruiksregels
a Akoestische rapportage

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden dat een grotere geluidruimte tot gevolg heeft dan overeenkomend met 60 dB(A)/m2, dan wel de geluidruimte zoals aangegeven op de als Bijlage 1 bij deze regels behorende Geluidverkavelingskaart;
  • b. het in gebruik hebben van een inrichting, zonder te beschikken over een akoestische rapportage waaruit de door de inrichting gebruikte geluidruimte, berekend volgens artikel 2.5, blijkt.
  • c. Het bepaalde onder b. is niet van toepassing:
    • 1. op het gebruik van gronden en bebouwing dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, tenzij het gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, of met het voorheen geldende voorbereidingsbesluit.
    • 2. Indien en voor zover de verhouding tussen het bouwperceel van de inrichting en de minimaal aan te houden afstand voor geluid op basis van de Handreiking bedrijven en milieuzonering, editie 2009, lijst 1 voldoet aan de waarden zoals aangegeven in de onderstaande tabel.

Minimaal aan te houden afstand voor geluid   Oppervlakte bouwperceel  
10 meter   > 70 m2  
30 meter   > 700 m2  
50 meter   > 1.750 m2  
7.1.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de ‘overige zone - geluidruimte’ bij omgevingsvergunning afwijken van het in sublid 7.1.3 onder a. bepaalde teneinde een grotere geluidruimte op een kavel toe te staan. Deze omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de bedrijfseconomische noodzaak voor vergroting van de geluidruimte is aangetoond;
  • b. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken een grotere geluidruimte noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek dient de gewenste geluidruimte te worden aangegeven alsmede een overzicht van de geluidbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden;
    • 2. door het toestaan van een grotere geluidruimte de geluidzone, dan wel de maximaal toelaatbare geluidbelasting van bestaande en geprojecteerde woningen, respectievelijk van toekomstige woningen in het bestemmingsplan ‘Waterfront-Zuid, Waterstad’, zoals vastgesteld op 5 februari 2008 niet wordt overschreden.
7.1.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de geluidruimte op een kavel verkleinen, tot een minimum van 60 dB(A)/m² , indien uit de omgevingsvergunning of een melding in het kader van het Activiteitenbesluit blijkt dat ten behoeve van de inrichting blijvend geen gebruik meer wordt gemaakt van de voor de inrichting beschikbare geluidruimte;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de geluidruimte per vierkante meter op een kavel vergroten en gelijktijdig de geluidruimte van een andere kavel verkleinen indien:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak voor vergroting van de geluidruimte is aangetoond;
    • 2. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat:
      • ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken een grotere geluidruimte noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek dient de gewenste geluidruimte te worden aangegeven alsmede een overzicht van de geluidbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden;
      • door het toestaan van een grotere geluidruimte de geluidzone, dan wel de maximaal toelaatbare geluidbelasting van bestaande en geprojecteerde woningen, respectievelijk van toekomstige woningen in het bestemmingsplan ‘Waterfront-Zuid, Waterstad’, zoals vastgesteld op 5 februari 2008 niet wordt overschreden.
    • 3. verkleining van de geluidruimte op een andere kavel in planologische zin gelijktijdig met de vergroting plaatsvindt.
7.2 veiligheidszone - windturbine
7.2.1 Aanduidingsregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' liggen binnen de 10-6 per jaar PR-contour als gevolg van een windturbine. Ter plaatse zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de veiligheid van personen in relatie tot het aspect externe veiligheid;
  • b. de overslag van rotorbladen van windturbines.
7.2.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de binnen deze aanduiding voorkomende bestemmingen, geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' nieuwe kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.

7.2.3 Onderliggend bestemmingsplan

Behoudens het bepaalde in 7.2.1 en 7.2.2 gelden ter plaatste van de aanduiding veiligheidszone - windturbine de regels van het onderliggende bestemmingsplan.

7.3 vrijwaringszone - windturbine
7.3.1 Aanduidingsregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' liggen binnen de 10-5 per jaar PR-contour als gevolg van een windturbine. Ter plaatse zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de veiligheid van personen in relatie tot het aspect externe veiligheid;
  • b. de overslag van rotorbladen van windturbines.
7.3.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de binnen deze aanduiding voorkomende bestemmingen, geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.

7.3.3 Onderliggend bestemmingsplan

Behoudens het bepaalde in 7.3.1 en 7.3.2 gelden ter plaatste van de aanduiding vrijwaringszone - windturbine de regels van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

9.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Lorentz - Partiële herziening windmolens.

Bijlagen bij de planregels