Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22f Bospad 7, Fluitenberg
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0118.TAMOPH22fBospad7-ON01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan het Bospad 7 te Fluitenberg bevindt zich een onbebouwd perceel. Initiatiefnemer is voornemens om één woning te realiseren op dit perceel.
 
Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen de regels van het vigerend omgevingsplan van de gemeente Hoogeveen. Om de realisatie van een woning mogelijk te maken is onderhavige wijziging omgevingsplan nodig.
1.2 Ligging van het plangebied
Het werkingsgebied, perceel Bospad 7 te Fluitenberg (kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, Sectie T, Nummer 1474), ligt in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen (en behoort bij de kern Fluitenberg). Het betreft een onbebouwd perceel met bomen en heeft een oppervlakte van 2.176 m2.
 
1.3 Het omgevingsplan
Het (tijdelijk) omgevingsplan bevat de gemeentelijke regels voor de fysieke leefomgeving en vervangt de per 1 januari 2024 geldende bestemmingsplannen en beheersverordeningen.
 
De gronden van het werkingsgebied hebben in het tijdelijk deel van het omgevingsplan Hoogeveen, onderdeel beheersverordening Buitengebied Noord Hoogeveen 2022, de bestemming 'Agrarisch II' Deze gronden zijn mede bestemd voor behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden.
 
Wonen is toegestaan als er daarvoor een aanduiding (woning, woning landgoed en/of dubbele woning) is opgenomen. Het perceel is echter niet voorzien van een aanduiding “woning”, “woning landgoed” en /of  “dubbele woning”. De realisatie van een woning is in strijd met de vigerende regels.
 
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk vormen de volgende hoofdstukken de verantwoording van de activiteit die deze motivering mogelijk maakt. Zo zal in het volgende hoofdstuk de huidige situatie worden beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens de gewenste situatie beschreven. Hoofdstuk 6 gaat in op de omgevingsveiligheid op en rondom het werkingsgebied. Hoofdstuk 7 beschrijft de waterbelangen die met de ontwikkeling gepaard gaat. Vervolgens gaan de hoofdstukken 8, 9 en 10 in op respectievelijk de bescherming van gezondheid en milieu, de bescherming van de natuur en op de archeologie en cultuurhistorie. Hoofdstuk 11 gaat in op een mogelijke mer-plicht. De economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid worden respectievelijk in de hoofdstukken 12 en 13 weergegeven. Tenslotte bevat hoofdstuk 14 van deze motivering de juridische verantwoording.
2 Beschrijving huidige situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
De naam "Fluitenberg" is een verbastering van "De Vleutenbarg", een verhoging nabij het beekje De Vleute (nu het Oude Diep), dat vroeger de grens vormde tussen de gemeenten Hoogeveen en Ruinen.
De eerste tekenen van bewoning in de regio gaan terug tot de Bronstijd, getuige de aanwezigheid van grafheuvels in het gebied "De Zeven Heuvels". In de late middeleeuwen vestigden zich de eerste bewoners op de hoger gelegen gronden. Rond 1810 telde Fluitenberg samen met het buurschap Kalenberg slechts negen woningen
Pas in de twintigste eeuw begon Fluitenberg te groeien, mede door de aanleg van infrastructuur zoals de A28. Het dorp ontwikkelde zich tot een forensendorp, met bewoners die elders werkten maar in Fluitenberg woonden. In 2006 werden bij graafwerkzaamheden zelfs resten van een IJzertijd-erf gevonden, wat wijst op een nog oudere bewoningsgeschiedenis.
De familie Sol, een van de eerste boerenfamilies, speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van het dorp. Zij stelden ruimte beschikbaar voor onderwijs, wat leidde tot de bouw van een school in 1872. Deze school moest eind twintigste eeuw sluiten wegens bezuinigingen en een dalend leerlingenaantal.
 
2.2 Ruimtelijke en functionele structuur
Het Bospad is gelegen in een bosrijk gebied met veel natuur. Aan deze weg liggen een paar vrijstaande woningen, met een groot oppervlak, van slechts één woonlaag. De woningen liggen in het opgaande groen.
 
 
 
Het Bospad 7 is de enige kavel waar nog geen woning op staat. Het Bospad is een bestaand rijtje woningen in een langwerpig bosperceel. Verankerd aan een oude boswal op de overgang naar de aanliggende open weide.
3 Planbeschrijving
3.1 Het voornemen
In het langs het Bospad aanwezige bebouwingslint van 5 woningen is er in het verleden 1 bouwkavel nooit ingevuld. De huisnummering 1, 3, 5 en 9 laat dat ook zien.
 
De te realiseren woning zal bestaan uit één bouwlaag met plat dak of kap. De in te voegen woning past in de bestaande bebouwingsstructuur. De al aanwezige in-uitrit zal in de nieuwe situatie worden gebruikt voor de ontsluiting van het perceel.
 
 
Het bospad is een bestaand rijtje woningen in een langwerpig bosperceel verankerd aan een oude boswal op de overgang naar de aanliggende open weide. De toe te voegen woning is voortgeborduurd op de al aanwezige morfologie. Aanwezige waarde is natuurlijk de oude boswal met zijn fraaie eiken en de bomen. Langs het bospad zelf, verder staan er nog wat jongere bomen. Op de voorgestelde bouwlocatie staat geen noemenswaardig groen. Aan de noordzijde(grens) is weinig tot geen groen aanwezig.  
 
Eigenlijk kan je hier niet spreken van inpassing. Die is er al door het bestaande groen waar de woning ingezet wordt. Er verandert lokaal maar ook landschappelijk niets.
 
Belangrijk is dot de bestaande waarden behouden blijven en worden versterkt, door middel van streek bosschages in de randen (vooral op de noordgrens).
 
4 Landschappelijke en stedenbouwkundige waarden
  
4.1 Algemeen
Stedenbouwkundige kwaliteit is de kwaliteit van de gebouwde omgeving en de openbare ruimte. Deze kwaliteit heeft onder andere invloed op de herkenbaarheid en het gebruik van een gebied. Deze wordt beïnvloed door (maatschappelijke) ontwikkelingen als de druk op de woningmarkt, verdichting van stedelijke gebieden en energietransitie.
 
De beoordeling van de stedenbouwkundige kwaliteit is altijd gebiedsspecifiek. De waardering van een stedenbouwkundige omgeving wordt onder andere bepaald door:
  • De maat en schaal van de bebouwing
  • Afwisseling tussen bebouwd en onbebouwd
  • Herkenbaarheid door duidelijke routes en herkenningspunten
  • Benutten van cultuurhistorische waarden
  • Voldoende groen
  • Materiaalgebruik
Al deze elementen dragen bij aan de belevings- en gebruikswaarde, en daarmee de stedenbouwkundige kwaliteit van een gebied. Ook het voorkomen van leegstand en verloedering zorgt ervoor dat de kwaliteit van gebied behouden blijft. De stedenbouwkundige kwaliteit heeft een duidelijke relatie met andere omgevingsthema's zoals cultureel erfgoed en duurzame verstedelijking. Hieronder zal worden ingegaan op de verschillende thema’s.
 
4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Onder de Omgevingswet is in het Bkl de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
In artikel 5.129g van het Bkl wordt de Ladder als volgt omschreven:
  1. Dit artikel is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.
  2. Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden met:
    1. De behoefte aan die stedelijke ontwikkeling; en
    2. als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied: de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien.
  3. Voor de toepassing van het tweede lid, onder b, wordt tot het stedelijk gebied niet gerekend een stedelijke ontwikkeling waarvoor:
    1. op grond van het omgevingsplan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist; en
    2. nog geen toepassing is gegeven aan het tweede lid.
  4. Als een omgevingsplan voorziet in de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en de beoordeling van de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, heeft die beoordeling alleen tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
 
Uit vaste jurisprudentie volgt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. Aangezien hier sprake is van een woning binnen een bestaand woonlint, is een laddertoets hier niet nodig.
 
5 Beleidskaders
5.1 Rijksbeleid
Nationale omgevingsvisie
Op 23 februari 2021 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. In de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de inrichting van de fysieke leefomgeving meer over aan de decentrale overheden en komt de gebruiker centraal te staan.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem de fysieke leefomgeving. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn als:
  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor militaire activiteiten en het stellen van opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, bijvoorbeeld het stimuleren van biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of het beschermen van werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is een ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners is op rijksniveau relevant.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. Sterke en gezonde steden en regio’s
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren, dit is echter niet altijd mogelijk. In die gevallen dienen belangen te worden afgewogen. Hiervoor gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes1:
  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies te vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze samenleving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
Door de realisatie van een woning zullen er geen nationale belangen worden geraakt zoals hierboven genoemd.
 
Instructieregels Rijk
Er zijn 7 hoofdonderwerpen waarvoor instructieregels gelden vanuit het Rijk. Deze zijn:
  • Waarborgen van veiligheid
  • Beschermen van waterbelangen
  • Beschermen van gezondheid en milieu, waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed, waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • Het behoud van ruimte voor toekomstige functies voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • Het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten, waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • Het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.
 
Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl.
 
Conclusie
De onderwerpen komen in hoofdstukken 6-11 van deze motivering aan de orde. Hierin wordt aangetoond dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies is en dat er geen belemmeringen zijn door deze instructieregels.
 
5.2 Provinciaal beleid
 
5.2.1 Provinciale omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Drenthe is op 28 september 2022 vastgesteld door Provinciale Staten en vormt een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Langetermijn doelen op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, wonen, natuur en cultuur worden in de omgevingsvisie met elkaar verbonden.
5.2.2 Instructieregels provincie (omgevingsverordening)
Artikel 8.0b, eerste lid, van het Bkl bepaalt dat bij een aanvraag om een buitenplanse omgevingsvergunning de instructieregels in hoofdstuk 5 van het Bkl, de provinciale instructieregels en eventuele instructies het beoordelingskader vormen van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Uit het tweede lid van artikel 8.0b van het Bkl volgt dat de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit geweigerd wordt als:
  1. De activiteit zou leiden tot een situatie die niet is toegelaten op grond van instructie(regel)s;
  2. De omgevingsplanactiviteit betrekking heeft op een voorbeschermingsregel in het omgevingsplan (opvolger van het voorbereidingsbesluit);
  3. De omgevingsplanactiviteit het uitvoeren van een project, waarvoor een projectbesluit is vastgesteld door provincie of Rijk, belemmert.
 
De toetsing op voorliggend initiatief gaat uitsluitend in op het ruimtelijke omgevingsbeleid van Provincie Drenthe zoals verwoord is in hoofdstuk 3 van de Omgevingsverordening Drenthe 2023. Hierin heeft het perceel de gebiedsaanwijzingen “landelijk gebied” en “voor verzuring gevoelig gebied”. Aangezien het initiatief geen veehouderij betreft, is “verzuring” hier niet aan de orde.
 
Landelijk gebied: het perceel is gelegen in het landelijk gebied (voorheen: niet bestaand stedelijk gebied). Van toepassing is hier artikel 3.16 lid 3 van de Provinciale omgevingsverordening. Waarin wordt gesteld dat er incidentele woningbouwmogelijkheid zijn, wanneer:
  1. de bebouwing is gelegen in een bebouwingslint of een cluster van bebouwing;
  2. er sprake is van een significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  3. er sprake is van een landschappelijke inpassing passend bij de gebiedskenmerken die zijn vastgelegd in een landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage 1, gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting, bij de regels is gevoegd, en;
  4. het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie.
 
Verder gelden voor deze locatie nog de kernkwaliteiten:
  • Landschap - Esdorpenlandschap
De kernkwaliteit van essen zijn de kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbepanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met een kleinschalige beplantingstructuur en beekdal(rand)beplanting.
Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting, maar ook het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.
  • Landschap - Wegpanorama
Deze kernkwaliteit richt zich op het beleefbaar houden van de afwisseling tussen bebouwd en onbebouwd gebied.
 
Het betreft zoals gesteld in artikel 3.16 lid 3 van de provinciale omgevingsverordening incidentele woningbouw in een bebouwingslint. Door invulling van dit “gat” in het lint, ontstaat een ‘complete’ straat. Bij de inrichting van het perceel worden de huidige landschapselementen zoveel mogelijk behouden en wordt rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het gebied.
 
Conclusie:
Er zijn mogelijkheden een woning toe te voegen in het buitengebied. Het plan moet echter wel kunnen voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd zijn in artikel 3.16 lid 3 van de provinciale omgevingsverordening. Dit artikel is specifiek bedoeld om een gat te vullen in een bestaand cluster van bebouwing of bebouwingslint met woningbouw.
 
5.3 Gemeentelijk beleid
5.3.1 Toekomstvisie Hoogeveen
In april 2018 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin.
 
Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, als een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.
 
De voorgenomen ontwikkeling speelt hierop in door een hoogwaardig woonmilieu te creëren waarbij de bestaande cultuurlandschappen in stand worden gehouden en waar mogelijk worden versterkt.
5.3.2 Beleid/Programma’s
Structuurvisie Hoogeveen 2.0
De Structuurvisie Hoogeveen 2.0 beschrijft hoe Hoogeveen tussen nu en 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. De structuurvisie is vastgesteld op 13 december 2012.
 
Op grond van de structuurvisiekaart is woningbouw in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen onder bepaalde voorwaarden mogelijk in 2 gebieden namelijk de “landgoederenzone” en de “kanalenzone”. Natuurontwikkeling en versterking van het landschap staan daarbij voorop.
 
De kavel aan het Bospad ligt in de “landgoederenzone”, waarbij de natuur en het landschap al zijn uitgewerkt.
 
 
Woon(zorg)visie 2023-2026
In de woon(zorg)visie van de gemeente Hoogeveen is een toetsingskader opgesteld, die moet helpen bij het beoordelen van nieuwe initiatieven. Dit kader is uitgewerkt naar de verschillende dorpen en wijken. Het geeft de gemeente richting wanneer wel of niet meewerkt wordt aan initiatieven. De verschillende wijken en dorpen zijn samengevoegd in drie clusters waar de woningbehoefte redelijk overeenkomt. Deze clusters/gebieden zijn:
  • Hoogeveen stad.
  • Hollandscheveld, Noordscheschut, Pesse, Elim en Nieuwlande
  • Overige dorpen
Het plan gebied is gelegen in het buitengebied van het dorp Fluitenberg en valt daarmee onder “overige dorpen”.
 
Het toetsingskader bestaat uit twee stappen:
  1. Een kwantitatieve toets
  2. Een kwalitatieve toets
 
Ad 1 Er is voldoende ruimte in de woon(zorg)visie om woningen toe te voegen. Op deze locatie is het mogelijk om aan de woonvraag ‘woningen in het dure segment in een groene omgeving’ te voldoen. De woning zal gezien de locatie en de bouw in het dure segment (boven de € 355.000,-) vallen.
 
Stap 2: Het kwalitatieve toetsingskader wordt gebruikt om bij nieuwe initiatieven te sturen op kwaliteit. Het toetsingskader is een hulpmiddel en een programma van wensen vanuit de gemeente. Dit communiceert gemakkelijk en helpt bij het verbeteren van de kwaliteit van plannen. Om een stapeling van eisen te voorkomen en het tempo van de woningbouw op peil te houden maken we onderscheid tussen kwalitatieve opgave en kwalitatieve ambitie.
 
Kwantitatieve opgave
In de overige dorpen en buitengebied is er de opgave van 40% koopwoningen boven de €355.000 en grondgebonden woningen met bijzondere woonmilieus op unieke locaties geschikt om nieuwe huishoudens te binden.
De woning zal binnen dit “dure” segment vallen, gezien de verwachte prijs en de unieke locatie in een bosrijk gebied.
 
Kwalitatieve opgave
Tegemoetkoming woonwensen:
  • >75m2 gebruiksoppervlakte (NEN 2580) per wooneenheid
  • Kwalitatieve buitenruimte met voldoende oppervlakte (dit kan ook een gedeelde buitenruimte zijn).
  • Groene woonomgeving en uitzicht op groen of natuur vanuit de woning
  • Voldoende parkeergelegenheid
  • Voorkeur voor toegankelijke woningen
Met een gebruiksoppervlak van 200 m2 van de woning, ruime kavel van 2200 m2, voldoende parkeerruimte op eigen erf en een bestaande groene bosrijke omgeving voldoet het plan aan deze kwalitatieve opgave.
 
Duurzaamheid, klimaatbestendigheid en woonomgeving
  • Minimaal BENG gebouwd met voorkeur voor duurzamere en energiezuinigere concepten.
  • Klimaatadaptieve bebouwing, klimaatadaptieve woonomgeving, hergebruik regenwater (grijswatersysteem) en maatregelen ter bevordering van de biodiversiteit en natuurinclusiviteit.
  • Een toegankelijke, groene en gezonde woonomgeving die aanzet tot ontmoeten en bewegen.
Er zal bij het plan rekening worden gehouden met deze punten en het bosrijke gebied zorgt voor een gezonde woonomgeving.
 
Productie/constructie methode en materiaal
  • Gebruik van circulaire en hergebruikte materialen
  • Gebruik van biobasedmaterialen (bijv. duurzaam geproduceerd hout, stro, vlas, etc.)
  • Dampopen constructie
  • Milieuvriendelijkere productie en constructiemethodes (bijv. industrieel of demontabel
Dit betreft het bouwplan, bij de uitwerking zal hiermee rekening worden gehouden.
  
Innovatie en initiatief vanuit de samenleving
  • Woonzorgconcepten in woonzorgzones of particuliere initiatief (hofjes, samenlevingsvormen zoals meergeneratiewoningen)
  • Ruimte voor nieuwe bouwvormen (tiny-houses etc. en andere vormen van eigen initiatief)
  • Concepten die de huidige voorraad beter benutten (bijvoorbeeld het splitsen van woningen etc.
Op basis van het provinciale beleid is één woning toegestaan. Door de realisatie van een woning zal de huidige woningvoorraad met 1 woning toenemen.
 
Initiatieven in het buitengebied
  • Landschappelijke inpassing soms noodzakelijk
Het perceel is gelegen in een bosrijk gebied, waar de woning wordt ingepast. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op de landsschappelijke inpassing.
 
Nota Ruimtelijke Kwaliteit
De Nota Ruimtelijke Kwaliteit (2020) vervangt de gemeentelijke welstandsnota uit 2007. Ruimtelijke kwaliteit is geen zaak van de eigenaren van gronden of gebouwen alleen. Een goede ruimtelijke kwaliteit levert een bijdrage aan de leefbaarheid, de duurzaamheid en de identiteit. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat.
Ruimtelijke kwaliteit van een gebouw of gebied gaat vooral over 'goed' en niet alleen over 'mooi'. Een 'goede' ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door drie facturen die vertaald zijn naar een drietal waarden, namelijk gebruikswaarde (functie), belevingswaarde (vorm) en toekomstwaarde (tijd).
 
  • Gebruikswaarde: een hoge score op deze waarde wordt bereikt als in elkaars omgeving gesitueerde functies elkaar versterken. Nabijheid, bereikbaarheid en toegankelijkheid zijn hierbij van belang.
  • Belevingswaarde: Een hoge score op deze waarde gaat over herkenbaarheid, identiteit, attractiewaarde, levendigheid, cultuur en eigenheid. 
  • Toekomstwaarde: Dit gaat over de houdbaarheid van een plan op langere termijn en voor een gebouw geldt dat het zo in elkaar moet zitten dat het lange tijd mee kan en aangepast kan worden indien nodig.
 
De Nota werkt met verschillende gebiedstypen. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente Hoogeveen welstandsvrij blijft en dat voor de gebieden en gebouwen die opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wel toetsingsregels (blijven) bestaan bij bouwplannen.
 
Het wonen in Fluitenberg wordt gewaardeerd. Deze waarde wordt deels ontleend aan de samenhang van de huidige nog veelal oorspronkelijke bebouwing, waarbij ontstaansgeschiedenis nog valt ter herleiden. De korrel van deze bebouwing, in samenhang met de positie, nokrichting, materialisering en kleurstelling dragen hieraan bij. Om de samenhang in de bebouwing te vermijden dienen grote maatverschillen te worden vermeden. In de regels van dit plan wordt, waar mogelijk, rekening gehouden met het borgen van deze waarden.
  
6 Omgevingsveiligheid
Het waarborgen van de veiligheid is één van de thema’s die op grond van artikel 2.1 (lid 3) van de Omgevingswet deel uitmaken van de fysieke leefomgeving. In paragraaf 5.1.2 van het Bkl zijn instructieregels opgenomen met de minimale vereisten voor de uitwerking van dit thema in de motivering van de wijziging en regels van het omgevingsplan. In de artikelen 5.3 tot en met 5.35 van de instructieregels wordt vervolgens ingegaan op de uitwerking die voor externe veiligheid rond risicobronnen als het basisnet, hogedruk aardgasleidingen, vuurwerkopslagen, ontplofbare stoffen en Seveso-activiteiten in het omgevingsplan moet worden opgenomen. Hiervoor geldt dat op grond van de instructieregel de norm voor het plaatsgebonden risico in acht moet worden genomen en geldt daarnaast een motiveringsplicht voor het mogelijk maken van beperkt kwetsbare, kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen (en locaties) binnen het aandachtsgebieden of risicozones rond dergelijke bronnen.
 
Behalve door het werken met, opslaan van of vervoeren van gevaarlijke stoffen, kunnen ook andere activiteiten binnen of buiten het werkingsgebied in kwestie aanleiding geven tot branden, rampen of crises. In de Handreiking Bouwstenen Fysieke Veiligheid in het Omgevingsplan van Brandweer Nederland zijn hiervoor de onderstaande thema’s aangewezen. Bij het opstellen van de wijziging van het omgevingsplan wordt aangesloten bij de uitwerking volgens de Handreiking Bouwstenen Fysieke Veiligheid in het Omgevingsplan.
  • Bluswater en bereikbaarheid
  • Natuurbranden
  • Windturbines
  • Overstroming en klimaatadaptatie
  • Evenementen
  • Het gebruik van gebouwen
  • Rookoverlast
 
Onderzoek
In de figuur hieronder is de ligging van de planlocatie inclusief een uitsnede van de EV-signaleringskaart weergeven.
 
 
De planlocatie ligt gedeeltelijk binnen het gifwolkaandachtsgebied (gele arcering figuur 6) van de in zuidwestelijk gelegen Rijksweg A28. Het gifwolkaandachtsgebied is een effectgebied van 300 meter aan weerzijden van de A28. De locatie ligt buiten het explosieaandachtsgebied van 200 meter (oranje arcering figuur 6) en het brandaandachtsgebied van 30 meter (rode arcering figuur 6) van de A28.
 
Woningen worden in het Besluit activiteiten leefomgeving aangemerkt als kwetsbare gebouwen. Volgens artikel 5.15 uit het Besluit kwaliteit leefomgeving moet de gemeente voor kwetsbare gebouwen die binnen een gifwolkaandachtsgebied liggen rekening houden met de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit. In dit geval een ongewoon voorval als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen via de A28.
 
Dit houdt in dat het groepsrisico niet verplicht berekend of verantwoord hoeft te worden. De gemeente heeft een afwegingsruimte en kan zelf kiezen hoe ze aan voldoende bescherming komt in het aandachtsgebied. Wanneer de gemeente besluit te bouwen binnen het gifwolkaandachtsgebied en er sprake is van een toename van de populatie van (meer dan) 10 personen binnen het aandachtsgebied is het handelingsperspectief van belang. De gemeente zal dan een uitspraak moeten doen over waarom het groepsrisico binnen het aandachtsgebied verantwoord is.
 
In deze gaat het om een toename van 2.4 personen per woning en is er geen sprake van een groepsrisico omdat er niet toegekomen wordt aan de populatie van minimaal 10 personen.
 
Voor nieuwbouw geldt dat er moet worden voldaan aan de generieke bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Hierin is als standaard vastgelegd dat voor gebouwen die wel of niet binnen een gifwolkaandachtsgebied liggen, het ventilatiesysteem uitgeschakeld moet kunnen worden.
 
Vanuit het perspectief van externe veiligheid wordt geadviseerd om het bouwblok van de woning zo ver mogelijk van de risicobron af te situeren, wanneer mogelijk buiten het gifwolkaandachtsgebied van de A28.
 
De afstand tussen de woning en de A28 is ongeveer 350 meter (tot plek waar een incident kan ontstaan). De volgende zaken zijn door de VRD doorlopen:
1) Wat wordt er over de A28 vervoerd (tellingen basisnet)
2) Wat zegt het Scenarioboek over de ligging van de 100% en 1% grens
 
stof soort 100% 1%
GF3 LPG 80 - 200 meter
LF1 Diesel 30-75 meter
LF2 Benzine 30-75 meter
LT2 Salpeterzuur tot 295 mt landelijk gebied 1%
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat afstanden kleiner zijn dan de afstand tot aan de A28 waardoor externe veiligheid geen belemmering is voor de uitvoering van het project.
 
 
7 Beschermen van waterbelangen
7.1 Vigerend beleid
De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:
  1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandig-heden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.
 
7.2 Wateraspecten
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
  • het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • het gescheiden houden van hemelwater;
  • de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.
 
Compensatie nieuwbouw kleine plannen
Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. Geadviseerd wordt om de waterberging te ontwerpen op basis van een bij voorkeur vertraagde afvoer anders infiltratiesituatie.
 
Watersysteem
Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.
  • Watergangen: Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
    1. Secundaire B-watergangen (>10 L/s afvoer en <25 L/s gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): waterschap is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer, maar de grondgebruikers zijn verantwoordelijk voor het onderhoud (eigenaar is onderhoudsplichtig). In de B-watergangen is een bepaalde vorm van toezicht door het waterschap mogelijk (schouw).
 
Wijzigingen aan het watersysteem
  • Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.
 
Waterkwaliteit
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
 
Afvoer hemelwater
  • Kwaliteit afvoer hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater op open water met het waterschap te worden afgestemd.
   
Verontreiniging
• Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
 
Riolering
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riool overstorten op het oppervlaktewater.
 
Beleid en regelgeving
  • Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
 
  • Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
 
  • Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
  1. Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het “Besluit lozing afvalwater huishoudens” (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt;
  2. Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit”.
Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi)
 
7.3 Watertoetsproces en waterhuishouding plangebied
De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 6 juni 2025 geïnformeerd en heeft op basis daarvan een wateradvies (bijlage I) uitgebracht. Op basis daarvan is de zogenaamde 'korte procedure' van toepassing. Het plan raakt geen waterschapsbelangen. Het is niet noodzakelijk het waterschap bij het vervolg van de procedure te betrekken.
7.4 Conclusie
Er is nog geen bouwplan, maar t.z.t. zal bij de aanvraag omgevingsvergunning worden uitgegaan van afvoer van hemelwater van de woning en het verharde oppervlak naar het oppervlaktewater in de vorm van de sloot die voor het perceel langsloopt. De vuilwaterriolering zal worden aangesloten op de bestaande vuilwater riolering. Het wateraspect is geen belemmering voor de uitvoering van het project.
8 Bescherming gezondheid en milieu
 
8.1 Geluid door activiteiten
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels waaraan de direct werkende regels in het omgevingsplan moeten voldoen. Deze regels zijn nodig voor het bereiken van de gewenste geluidkwaliteit.
Bij het opstellen van het omgevingsplan moet daarom rekening worden gehouden met de geluiduitstraling door individuele activiteiten, activiteiten op een industrieterrein, geluiduitstraling door gemeentewegen, waterschapswegen, provinciale wegen, snelwegen en spoorwegen. Hiermee wordt gestreefd naar een aanvaardbaar geluidniveau op geluidgevoelige gebouwen.
 
Voor het realiseren van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied gelden volgens artikel 5.78s uit het Besluit kwaliteit leefomgeving waarden en eisen waarbinnen het bevoegd gezag de aanvaardbaarheid van geluid beoordeelt. Voldoen aan de standaardwaarden (uit tabel 5.78t Bkl) is de hoofdregel. Als het geluid op een geluidgevoelig gebouw voldoet aan de standaardwaarde, is het geluid in ieder geval aanvaardbaar. Het bevoegd gezag mag meer geluid dan de standaardwaarde als aanvaardbaar beoordelen. Het besluit moet dan voldoen aan de eisen uit de instructieregels (artikel 5.78u tot en met 5.78ad Bkl).
8.1.1 Wegverkeerslawaai
Onderzoek
De woning wordt gerealiseerd binnen het geluidaandachtsgebied van de A28 en het Bospad. Het Bospad betreft een weg voor de ontsluiting van enkele woningen met een verkeersintensiteit die ruimschoots lager ligt dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal en daarom hoeft volgens artikel 5.78i Bkl het geluid ten gevolge van deze weg niet te worden beschouwd.
 
Ten gevolge van de A28 bedraagt de waarde van het geluid op de woning Lden = 57 dB. Dit is meer dan de standaardwaarde van 50 dB, maar niet meer dan de grenswaarde van 60 dB. Omdat het geluid meer bedraagt dan de standaardwaarde van 50 dB is in het akoestisch onderzoek, uitgevoerd door ingenieursbureau Spreen (d.d. 22 juli 2024, zie bijlage II) bron- en overdrachtsmaatregelen overwogen om de geluidbelasting te reduceren.
 
De gemeente Hoogeveen zal moeten overwegen of het treffen van bron- en of overdrachtsmaatregelen als doelmatig is aan te merken. Dit zal dan in het bouwplan worden verwerkt.
 
Indien bron- en overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig worden aanmerkt kan de gemeente Hoogeveen afwijken van de standaardwaarde. De gemeente dient dan de onderstaande hogere waarde te stellen.
  • Lden = 57 dB tgv Rijkswegen voor de woning Bospad 7 Fluitenberg
 
Alle regels in dit omgevingsplan samen moeten leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De gemeente moet daarbij rekening houden met alle betrokken belangen.
 
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat het geluid vanwege de gemeentelijke wegen op de gevels aanvaardbaar is. Het gecumuleerd geluid op de gevels bedraagt ten hoogste 57 dB, hetgeen volgens de methode Miedema als “matig” kan worden gekwalificeerd. De woning beschikt over tenminste één geluidluwe gevel.
 
Ten slotte zal bij de omgevingsvergunning voor bouwen worden aangetoond dat de karakteristieke geluidwering van uitwendige scheidingsconstructies van de verblijfsgebieden voldoet aan de eisen van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
  
8.1.2 Luchtvaartlawaai
Het werkingsgebied is buiten de geluidszone van het vliegveld Hoogeveen gelegen. De aanwezigheid van het vliegveld vormt daarmee geen belemmering voor de bouw van de woning.
8.1.3 Industrielawaai
Zoals omschreven bij het onderdeel milieu algemeen zijn er geen bedrijven met “geluid” in de omgeving die belemmerd worden door het realiseren van de woning.
8.1.4 Warmtepomp
In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) (Staatsblad 2018, nr. 291) worden geluideisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koudeopwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco’s voor woningen en woongebouwen.
 
De eventueel bij de nieuwe woning te installeren warmtepomp moet voldoen aan het Besluit bouwwerken leefomgeving. De installatie mag niet meer dan 40 dB(A) op de erfgrens veroorzaken.
 
Door de warmtepomp zo ver mogelijk van de erfgrens te plaatsen, zal de
geluiduitstraling van de warmtepomp binnen het plan naar de omgeving zo laag mogelijk zijn.
8.1.5 Conclusie
Hoewel de uiteindelijke beoordeling aan het bevoegd gezag is, kan redelijkerwijs worden gesteld dat er vanuit het aspect wegverkeerslawaai sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
8.2 Bodemkwaliteit
Op grond van de instructieregels uit paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl moeten er in het omgevingsplan regels worden opgenomen die eisen stellen aan de kwaliteit van de bodem waaraan moet worden voldaan, om bouwactiviteiten op een bodemgevoelige locatie toe te kunnen staan. Een omgevingsplan kan deze bouwactiviteit toestaan als op een locatie deze grenswaarden worden overschreden, als daarbij wordt voorgeschreven dat sanerende of andere beschermende maatregelen getroffen worden. Daarnaast moet in het omgevingsplan op zijn minst een meldingsplicht worden ingesteld voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Ook moeten er regels in het omgevingsplan worden opgenomen die het in stand houden van de sanerings- en andere beschermende maatregelen borgen.
Naast regels over het bouwen van een bodemgevoelig gebouw, moeten er op grond van de instructieregels regels aan het plan worden verbonden over het op of in de grond brengen van grond en baggerspecie. Zo kan er in het omgevingsplan een zogenoemd bodembeheergebied worden aangewezen en moet in het omgevingsplan de landbodem worden ingedeeld in bodemfunctieklassen.
  
Onderzoek
Historische bodeminformatie
Voor zover bekend is de locatie niet eerder bebouwd geweest. Er is geen bodeminformatie bekend van deze locatie, geen bodembedreigende activiteiten en geen bodemonderzoeken.
 
Noodzaak bodemonderzoek
Bij het wijzigen van de bestemming van een locatie beoordeelt het bevoegd gezag of wordt voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Er moet daarbij rekening worden gehouden met alle betrokken belangen. De bodemkwaliteit op een locatie is daarbij ook van belang.
Bij de beoordeling of wordt voldaan aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt getoetst aan het geldende beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Voor het milieuaspect bodem is daarbij op deze locatie het onderstaande van belang.
 
Bouwen op een bodemgevoelige locatie
Het voornemen is om de locatie te herontwikkelen tot woningbouwlocatie. In artikel 22.35 van de Bruidsschat Omgevingsplan is geregeld dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een bodemonderzoek moet worden gevoegd. Dit betreft onderzoek als bedoeld in artikel 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).
 
Uitgangspunt bij nieuwe initiatieven is dat voor wat betreft de bodem de kwaliteit daarvan zodanig dient te zijn, dat er geen risico’s voor de volksgezondheid ontstaan. Dit betekent bijvoorbeeld dat met een bodemonderzoek moet worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. De onderzoekplicht is van toepassing in situaties waarbij voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven.
 
Om de bodemgesteldheid te achterhalen is een verkennend bodemonderzoek NEN-5740 uitgevoerd, door Sigma Geo- & Milieutechniek B.V. te Emmen d.d. 10 juli 2024, zoals weergegeven in bijlage III. Uit dit onderzoek zijn op basis van zintuiglijke waarnemingen in het opgeboorde monstermateriaal, afgezien van boring 4 (plasticresten), geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een vorm van bodemverontreiniging. Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde bodemmateriaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).
 
In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn geen van de onderzochte stoffen verhoogd gemeten t.o.v. resp. de achtergrondwaarde en de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur en de streefwaarde.
 
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten voldoet de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem aan de feitelijk beoogde bodemfunctie wonen. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geldt, ten aanzien van de milieuhygiënisch kwaliteit van de bodem, geen belemmering voor het beoogde gebruik van de onderzoekslocatie.
8.3 Luchtkwaliteit
De gemeente regelt in het omgevingsplan welke activiteiten waar mogen plaatsvinden. Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geeft in hoofdstuk 5 instructieregels om de luchtkwaliteit te beschermen. De gemeente moet voor een aantal activiteiten de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in acht nemen. Behalve als een activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
8.3.1 Onderzoek
De instructieregel van het Bkl stelt dat aan de omgevingswaarden voor de luchtkwaliteit moet worden getoetst als sprake is van de aanleg of wijziging van een auto(snel)weg of een tunnel voor het wegverkeer of als de gemeente in kwestie aangewezen is als agglomeratie. Hier is van geen van deze gevallen sprake. Toetsing aan de omgevingswaarden voor de luchtkwaliteit is hier niet verplicht op grond van de instructieregels.
8.4 Geur
De kwaliteit van de fysieke leefomgeving kan worden beïnvloed door de geuruitstoot die samenhangt met activiteiten die in of om het werkingsgebied zijn toegestaan. In het omgevingsplan moet daarom rekening worden gehouden met de geurbelasting die door activiteiten binnen en buiten het deelplangebied, ter hoogte van geurgevoelige gebouwen binnen en buiten het deelplangebied optreedt. In hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, is een instructieregel opgenomen, op grond waarvan in het omgevingsplan regels moeten worden opgenomen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het geurhinderniveau binnen het werkingsgebied aanvaardbaar is. In deze instructieregel zijn voor dat doel aanwijzingen opgenomen waaraan de regels voor waterzuiveringsinstallaties en het houden van landbouwhuisdieren moeten voldoen. Voor het overige is het aan de gemeente gelaten of en welke aanvullende regels nodig zijn om de geurbelasting door overige activiteiten in het werkingsgebied aanvaardbaar te laten zijn.
 
Onderzoek
De hinder van geur mag niet meer zijn dan in het omgevingsplan opgenomen grenswaarde niveau. Hierbij dient rekening te worden gehouden met cumulatie vanuit verschillende geurrelevante bronnen. Volgens paragraaf 22.3.6, art. 22.90 uit het omgevingsplan gelden in dit gebied voorschriften op het gebied van houden van (hobby) vee, waterzuivering technische werken (RWZI) en mest. Hierdoor is de geplande woning (geurgevoelige objecten) minder goed beschermd tegen hinder van bovengenoemde activiteiten. Echter de meest voor de hand liggende geurbronnen liggen op ruime afstand.
 
Op ongeveer 185 meter van de kavel Bospad 7 is een agrarisch bedrijf gelegen. Het betreft de melkveehouderij aan de Fluitenbergseweg-oost 14-16 te Fluitenberg. De afstand van het dichtstbijzijnde dierenverblijf tot de kavel Bospad 7 bedraagt ongeveer 212 meter. De afstand van het mestbassin, die bij de veehouderij behoort, bedraagt ongeveer 193 meter tot de kavel van de initiatiefnemer. Verder is aan de Beukenlaan 1 op ongeveer 100 meter een bedrijf gevestigd in sportpaarden en dan in hoofdzaak de handel in sportpaarden. Dit bedrijf beschikt niet over een milieuvergunning .
 
Op grond van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering zijn deze afstanden voor de hier behandelde milieuaspecten ruim voldoende om te kunnen spreken van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
 
Conclusie
Genoemd agrarisch bedrijf en overige (agrarische) bedrijven worden door het voorgenomen initiatief niet beperkt in hun eventuele bedrijfsontwikkeling.
8.5 Trillinghinder
Met het oog op de bescherming van de fysieke leefomgeving kunnen gemeenten in het omgevingsplan regels opnemen voor trillingen. In paragraaf 5.1.4.4 van het Bkl staan de instructieregels voor trillingen. Deze instructieregels zijn gericht op de bescherming van trillinggevoelige ruimten (Bkl artikel 5.81) in trillinggevoelige gebouwen (Bkl artikel 5.80).
 
De instructieregels voor trillingen door activiteiten gelden voor:
  • het op een locatie toelaten van een activiteit en het aanpassen daarvan
  • het op een locatie toelaten van een trillinggevoelig gebouw en het aanpassen daarvan
  • een combinatie van beide
 
Het gaat hierbij om activiteiten die trillingen veroorzaken in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, in een frequentie van 1 tot 80 Hz.
De regels gelden niet voor
  • trillinggevoelige gebouwen op een industrieterrein waarvoor een geluidproductieplafond is ingesteld (artikel 5.79, lid 2, onder a, Bkl)
  • de activiteit wonen
  • verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen
In artikel 5.87 en 5.87a van het Bkl staan de standaardwaardwaarden voor respectievelijk continue en herhaald voorkomende trillingen. Continue trillingen worden meestal veroorzaakt door stationaire installaties zoals compressoren of koelmachines en stans- en ponsactiviteiten. Herhaald voorkomende trillingen worden meestal veroorzaakt door het aan- en afrijden van vrachtwagens en andere transportmiddelen.
 
De standaardwaarden voor continue trillingen zijn ook opgenomen in het tijdelijk omgevingsplan (artikel 22.88 bruidsschat) De gemeente hanteert deze standaardwaarden bij het opnemen van waarden voor trillingen door activiteiten voor een bepaald gebied in het omgevingsplan. Een gemeente kan uit oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gemotiveerd kiezen voor andere waarden waarbij hogere waarden als minder streng moet worden gezien.
 
Weg- en spoorverkeer
Ook trillingen door weg- en spoorwegverkeer kunnen trillingen veroorzaken in woningen, scholen en andere trilling gevoelige gebouwen. Dit moet het bevoegd gezag betrekken bij de ruimtelijke inpassing van spoor(wegen) en/of trillinggevoelige gebouwen, in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
 
Voor gemeentelijke wegen en/of trillinggevoelige gebouwen bij wegen gelden geen instructieregels van het Rijk. In deze situatie kan het bevoegd gezag gebruikmaken van de SBR-richtlijn; de meet- en beoordelingsrichtlijn voor trillingen van Stichting Bouwresearch Rotterdam. Bij de ruimtelijke inpassing van trillinggevoelige functies dicht bij een spoorweg kan ook gebruik worden gemaakt van deze richtlijn. In het algemeen moet binnen een afstand van 100 meter van het spoor het risico op trillinghinder worden beoordeeld. In sommige gevallen is het zelfs nodig om het onderzoeksgebied uit te breiden tot 250 meter aan weerszijden van het spoor (zie Handreiking Nieuwbouw en spoortrillingen).
 
Een beschouwing van het aspect trillingen is van belang als het plan voorziet in de realisatie van een trillinggevoelig gebouw met trillinggevoelige ruimten en er zich trillingsbronnen nabij het plangebied bevinden. De beoogde activiteiten zijn in het Bkl niet aangemerkt als trillinggevoelige gebouwen en er zijn ook geen functies in de directe omgeving die trillinghinder in de woning kunnen veroorzaken.
 
Conclusie
Het aspect trillingen staat de uitvoering van het project niet in de weg.
 
8.6 Gezondheid
Binnen de Omgevingswet heeft het beschermen en bevorderen van de gezondheid een plek gekregen. Artikel 2.1 van de Omgevingswet geeft aan dat bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening moet worden gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid. Hierdoor zal bij elke ruimtelijke keuze worden beoordeeld wat dit doet met de gezondheid van de mens.
 
Afdeling 2.2 van het Bkl gaat over de omgevingswaarden beschermen van de gezondheid en het milieu. Milieueisen worden gesteld om de kwaliteit van het milieu te beschermen. Met het beschermen van de kwaliteit van milieu wordt ook de gezonde leefomgeving beschermd.
 
De gemeente kan naast gezondheidsbescherming ook het belang gezondheidsbevordering meewegen. De fysieke leefomgeving kan positieve gezondheidseffecten hebben als deze uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten. Gemeente Hoogeveen heeft in september 2022 de Nota Volksgezondheid vastgesteld. In de Nota volksgezondheid is het gezondheidsbeleid vastgelegd. Met deze nota bepaalt de gemeente de manier waarop problemen op het gebied van gezondheid het beste kunnen worden aanpakt. Hierbij is gekeken naar ontwikkelingen die van invloed zijn op de gezondheid van inwoners. Maar ook naar de punten die gemeente Hoogeveen wil verbeteren, zoals het versterken van sociale relaties en vitaal ouder worden.
 
8.6.1 Onderzoek
Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet (Ow) is een gezonde fysieke leefomgeving (artikel 1:3 Ow, zie ook 4.3.1). In artikel 2.1 lid 4 Ow is bepaald dat het bevoegd gezag bij de evenwichtige toedeling van functies (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid. Voorzorg kan daarbij een rol spelen. Naast de gezondheidsbescherming kan het bevoegd gezag het belang van gezondheidsbevordering meewegen. Zo heeft de fysieke leefomgeving positieve gezondheidseffecten als deze uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten. De GGD kan hierbij adviseren.
 
Het Rijk stelt ondergrenzen voor de bescherming van de gezondheid. Bijvoorbeeld via instructieregels of omgevingswaarden voor geluid, luchtkwaliteit, geur en waterkwaliteit. In het omgevingsplan werken deze randvoorwaarden door. Het bevoegd gezag dient in het omgevingsplan te motiveren dat een evenwichtige toedeling van functies aan locaties heeft plaatsgevonden.
 
Om voor het aspect luchtkwaliteit te kunnen beoordelen of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het noodzakelijk om een goed beeld te verkrijgen van de meest actuele concentratie aan luchtverontreinigende stoffen. De concentratie fijn stof en stikstofdioxide dienen getoetst te worden aan de rijksomgevingswaarden uit paragraaf 2.2.1 van het Bkl.
  • NO2: 20 microgram/m3
  • PM10: 20 microgram/m3
  • PM2,5: 10 microgram/m3
 
Daarnaast dient aanvullend aan de advieswaarden van de wereld gezondheidsorganisatie (WHO) getoetst te worden. Deze heeft in 2021 een advies uitgebracht met betrekking tot de grenswaarden waaraan een gezonde leefomgeving dient te voldoen. In de toekomst worden de rijksomgevingswaarden aangescherpt, wellicht over ca. 1 jaar of in ieder geval wanneer de Raad van de EU en het Europees parlement het eens zijn. Het Bkl biedt de mogelijkheid om in het omgevingsplan, lokaal, de omgevingswaarden aan te scherpen. Het is aan te bevelen om alvast rekening te houden met de aanscherping, door in ieder geval bij de beoordeling van de luchtkwaliteit rekening te houden met de luchtkwaliteitsindex (vertaalslag maken naar jaargemiddeld), of zelfs al lokaal te sturen op de aangescherpte eisen.
 
Aanvullend is door de Omgevingsdienst Drenthe gekeken naar de meest actuele concentratie aan luchtverontreinigende stoffen, concentratie fijn stof en stikstofdioxide, en is getoetst aan de rijksomgevingswaarde en de advieswaarden van de wereld gezondheidsorganisatie (WHO). De resultaten en toetsing zijn weergegeven in onderstaande tabel.
 
 
De meeste verontreiniging is te verwachten van het verkeer over de A28, gelegen op ca. 300 meter van de geplande woning.
 
Voor de fijn stof fracties en stikstofdioxide wordt voldaan aan de rijksomgevingswaarden en toekomstig aangescherpte EU grenswaarden. Voor de fractie stikstofdioxide wordt ook voldaan aan de WHO-advies waarde. Het vooruitzicht is dat de WHO-advieswaarden de toekomstige streefwaarden worden. De verwachting is dat door middel van Europees, Landelijk, Provinciaal en lokaal beleid deze advieswaarden gehaald gaan worden in Drenthe. Een voorbeeld van beleid is het Schone lucht akkoord2 (SLA).
 
Op ongeveer 185 meter afstand is een melkrundveehouderij met milieuvergunning gelegen. Voorts is aan de Beukenlaan 1 op ongeveer 100 meter een bedrijf gevestigd in sportpaarden en dan in hoofdzaak de handel in sportpaarden. Dit bedrijf beschikt niet over een milieuvergunning.
 
Bij woningen dient in elk geval te worden voldaan aan de gezondheidskundige advieswaarden voor geur en luchtkwaliteit:
  • Luchtkwaliteit:
Fijn stof: Er dient aan de WHO jaargemiddelde advieswaarde te worden voldaan voor PM10 (stofdeeltjes ≤10 micrometer) van 15 μg/m3. Voor PM2,5 (stofdeeltjes ≤2,5 micrometer) is de advieswaarde 5 μg/m3.
Endotoxinen: Volgens het advies van de gezondheidsraad is er een bovengrens van 30 EU/m3 voor de algemene bevolking.
  • Geur:
Gezondheidskundig gezien is het streven dat er geen geurhinder optreedt. Voor een gezondheidskundig aanvaardbare situatie is de richtwaarde dat maximaal 12% van de blootgestelde omwonenden gehinderd is en minder dan 3% ernstige hinder bij woonfuncties. Dit komt overeen met 2 OU/m3 (voorgrondbelasting).
  
8.6.2 Conclusie
De geplande woning ligt ruim buiten de richtafstanden van de in de directe omgeving gelegen melkrundveehouderij en paardenhouderij, zodat geur geen belemmering vormt.
Ook wordt voldaan aan de normen voor luchtkwaliteit.
 
8.7 Spuitzones gewasbescherming
Recent is er extra aandacht voor spuitzones ten gevolge van het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot gezondheidsgevolgen.
 
Spuitzones zijn geen nieuwe fenomeen. In een notitie van de overheid uit 2013 is daar al uitgebreid aandacht aan besteed, maar heeft tot op heden nog niet geleid tot regelgeving hiervoor. Wel is er de afgelopen jaren jurisprudentie ontstaan, die als leidraad dient. In grote lijnen komt het erop neer dat als de afstand van een nieuwe gevoelige functie op meer dan 50 meter ligt van een agrarisch perceel waar met gewasbeschermingsmiddelen wordt gespoten er wordt aangenomen dat er geen gezondheidsgevolgen zijn.
 
In dit geval liggen binnen 50 meter rond de nieuwe bestemming “wonen” 4 agrarische percelen.
 
1e
Perceel 2536 aan de westkant (in eigendom van een van de initiatiefnemers) ligt deels binnen 50 meter van de nieuwe bestemming “wonen”. De eigenaar heeft in een verklaring aangegeven (zie bijlage IV) dat er op zijn perceel niet in het gebied binnen 50 meter tot de nieuwe bestemming “wonen” met gewasbeschermingsmiddelen zal worden gespoten vanaf het moment dat de nieuwe woning klaar is en in gebruik wordt genomen.
 
2e
Perceel 1475 is in eigendom van derden. Door een strook van ongeveer 9 meter op eigen perceel de bestemming bos te geven komt de nieuwe bestemming “wonen” op 50 meter van dit perceel te liggen.
 
3e
Perceel 2527 aan de oostkant is al lange tijd niet meer in gebruik als agrarisch perceel waar met gewasbeschermingsmiddelen wordt gespoten. Dit perceel is namelijk tuin met zwembad van de bewoners van Beukenlaan 3. Vanwege het huidige gebruik is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te stellen dat deze gronden niet als agrarisch worden gebruikt. Verder ligt de bestemming ‘agrarisch VI’ op dit perceel. Deze bestemming beperkt het agrarische gebruik van het perceel deels, waardoor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nog minder aannemelijk geacht kan worden.
 
4e
Perceel 2528 aan de oostkant is lange tijd niet meer in gebruik als agrarisch perceel waar met gewasbeschermingsmiddelen wordt gespoten. Dit perceel bestaat uit 4 kleine omheinde graspercelen die gebruikt worden om enkele paarden te laten lopen van de bewoners van Beukenlaan 1. Vanwege het huidige gebruik is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te stellen dat deze gronden niet bewerkt zullen worden met gewasbeschermingsmiddelen. Verder ligt de bestemming ‘agrarisch VI’ op dit perceel. Deze bestemming beperkt het agrarische gebruik van het perceel deels, waardoor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nog minder aannemelijk geacht kan worden.
 
Op grond van het bovenstaande kan gesteld worden dat er voor wat betreft het aspect spuitzones in relatie tot gezondheidsrisico’s geen belemmering is voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
In bijlage V is de situatie ten opzichte van het bouwvlak en de agrarische gronden weergegeven.
 
8.8 Infrastructuur en openbare ruimte
Op basis van de Omgevingswet dient de aanvaardbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid te worden onderbouwd.
 
 
 
Het perceel aan het Bospad 7 is bereikbaar via het Bospad, een zijweg van de “doodlopende” Fluitenbergseweg-Oost. Vanaf de A28, via de Middenveldweg en de Toldijk is dit perceel makkelijk bereikbaar. Door de realisatie van een woning zal er een geringe verkeerstoename zijn. Een toename van één woning betekent wel dat dit verkeer ook over het smalle Bospad moet. Aan de kant van deze weg is geen ruimte voor parkeren langs de weg. Het is dan ook van belang dat er voldoende ruimte voor parkeren op eigen perceel aanwezig is. In dit geval bij voorkeur voor meer dan twee auto’s.
 
Het perceel is goed bereikbaar in slechts enkele minuten vanaf de A28. Door de realisatie van voldoende parkeerruimte zal de realisatie van een woning geen belemmeringen opleveren voor het voorgenomen initiatief.
  
9 Bescherming van de natuur
De Omgevingswet regelt het belang van natuur als onderdeel van de fysieke leefomgeving. De wet borgt het welzijn van de mens, verbetert de bescherming van natuurkwaliteiten en breidt deze zo nodig uit. Op grond van de Omgevingswet moeten bestuursorganen dan ook bij het uitoefenen van hun taken zorgdragen voor de bescherming van natuurwaarden. Als uitwerking van Europese richtlijnen richt deze waarborg voor de kwaliteit en integriteit van natuurwaarden zich op de bescherming van (kwetsbare) soorten en gebieden; onder andere door het beperken van de uitstoot en neerslag van stikstof in de natuur.
 
De soortenbescherming richt zich in het nationale beleid op aangewezen beschermde soorten in de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Nationaal beschermde soorten. De gebiedsbescherming richt zich op de Natura 2000-gebieden, de gebieden aangewezen als Natuur Netwerk Nederland en houtopstanden. Tot slot richt de natuurbescherming in het kader van de Omgevingswet zich op het thema faunabeheer.
 
De opdracht om bij het uitvoeren van taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet zorg te dragen voor de natuur, is in hoofdstuk 11 van het Bal opgenomen. In hoofdstuk 11 van het Bal zijn hiervoor regels opgenomen over activiteiten met mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden, activiteiten met betrekking tot dieren of planten in het wild en activiteiten die houtopstanden, hout en houtproducten betreffen. Het Bal biedt ruimte om in afwijking van deze regels maatwerkregels op te nemen in het Omgevingsplan.
 
De provincie kan haar beschermingsdoelstellingen in haar omgevingsverordening in de vorm van instructieregels doorleggen aan gemeenten. De gemeenten moeten dan bij het opstellen van het omgevingsplan deze instructieregels in acht nemen. Vooralsnog heeft de Provincie Drenthe geen instructieregels gesteld op dit onderwerp die bij de totstandkoming van dit plan moeten worden betrokken.
 
9.1 Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het werkingsgebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied (Dwingelderveld) ligt op ongeveer vijf kilometer afstand. Vanwege deze afstand, de potentiële effecten, bekende dosis-effectrelaties en de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn negatieve effecten, met uitzondering van stikstofdepositie, op voorhand uitgesloten. Negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie worden, gezien de geringe aard en omvang van het plan en de ruime afstand tot Natura 2000-gebieden, niet verwacht. Dit kan echter uitsluitend met behulp van AERIUS Calculator juridisch inzichtelijk gemaakt worden (zie paragraaf 4.9.2).
 
Natuurnetwerk Nederland / Natuur buiten NNN
Het werkingsgebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en natuur buiten het NNN. Het voorgenomen plan heeft gezien de afstand tot deze gebieden en de aard en omvang van de plannen geen effect op deze gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN en natuur buiten het NNN zijn niet aan de orde.
 
Houtopstanden
Het werkingsgebied ligt buiten de bebouwingscontour houtkap Omgevingswet. Voor de betreffende te kappen bomen geldt zodoende mogelijk het beschermingsregime vanuit de Omgevingswet. Voor de eventuele kap van bomen zal contact opgenomen worden met de provincie Drenthe en gemeente Hoogeveen.
 
9.2 Soortenbescherming
 
Om na te gaan of er een flora- en fauna activiteit moet worden aangevraagd is er een ecologische quickscan uitgevoerd door Eco Reest (rapport “Quickscan natuurbescherming Omgevingswet” d.d. 15 juli 2024, bijlage VI). Uit deze quickscan wordt het volgende geconcludeerd:
 
Vogels:
Binnen en in de directe omgeving van het werkingsgebied kunnen vogels met niet-jaarrond beschermde nesten tot broeden komen. Aantasting en wezenlijke verstoring dient voorkomen te worden, vervolgstappen zijn aan de orde.
 
Vleermuizen
Binnen en in de directe omgeving van het werkingsgebied kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in de bomen. Als gevolg van de werkzaamheden gaan deze verblijfplaatsen niet verloren. Gedurende de werkzaamheden kan echter sprake zijn van verstoring door inzet van zwaar materieel en mogelijk kunstlicht. Verstoring kan worden voorkomen door voorzorgsmaatregelen te nemen. Hiervoor kan aan het volgende worden gedacht:
  • Er dient minimaal drie meter afstand met voertuigen, werktuigen en stellages te worden behouden tot bomen met potentieel geschikte holtes;
  • Bomen met holtes blijven geheel onverlicht. Er wordt tussen zonsondergang en zonsopgang geen aanvullend verlichting op meer dan drie meter hoogte gebruikt en deze verlichting wordt uitsluitend naar beneden gericht. Bij voorkeur wordt er in deze periode geheel geen verlichting ingezet;
  • Er wordt geen (harde) muziek afgespeeld.
 
Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de werkzaamheden in overleg met een ecoloog een werkprotocol op te stellen, waarmee negatieve effecten op potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen voorkomen worden.
 
Broedvogels
Binnen en in de omgeving van het werkingsgebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen.
Tijdens het broedseizoen zijn alle broedende vogels en hun nesten beschermd. Daarom heeft het zin om zoveel mogelijk werkzaamheden buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden. Voor het broedseizoen wordt in principe de periode van 1 maart tot 1 september aangehouden, maar dit zijn geen harde grenzen. Bepalend is of er broedgevallen aanwezig zijn, en dit is afhankelijk van de soort en van klimatologische omstandigheden, die van jaar tot jaar verschillen.
Het is vaak niet mogelijk alle werkzaamheden buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden. Dat betekent dat er voorafgaand en/of tijdens de werkzaamheden rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van deze nesten. Er zijn verschillende mogelijkheden om hier invulling aan te geven. Het is altijd maatwerk en ter beoordeling aan een deskundig ecoloog, en het kan niet uitgevoerd worden zonder ecologische begeleiding. Opties kunnen zijn:
  • Voorafgaand aan het broedseizoen potentiële nestlocaties ongeschikt maken en houden;
  • Voorafgaand aan het broedseizoen het werk opstarten en zorgen dat er continu doorgewerkt wordt;
  • Ander maatwerk (locatie-specifiek) op basis van ecologische begeleiding.
 
In alle gevallen is het noodzakelijk dat een ecologisch werkprotocol wordt opgesteld en dat een deskundig ecoloog de projectlocatie vrijgeeft voor de werkzaamheden.
 
Houtopstanden
Geadviseerd wordt om de beoogde kap aan bevoegd gezag (provincie Drenthe) te overleggen om te bezien welke vervolgstappen aan de orde zijn. Ook dient vanuit het gemeentelijk kapbeleid overlegd te worden met de gemeente Hoogeveen.
 
Natuurinclusief bouwen
Het te herontwikkeling perceel met de te realiseren nieuwbouw en in te richten buitenruimte biedt mogelijkheden voor het realiseren van verblijfplaatsen en leefgebied voor onder andere vleermuizen, gierzwaluw en huismus. Hiervoor zijn vele mogelijkheden. Geadviseerd wordt in een vroeg stadium van de planvorming een ecoloog te betrekken om mee te denken bij een natuurinclusieve invulling met faunavoorzieningen in de realiseren bebouwing en een ecologische meerwaarde in de buitenruime.
 
Zorgplicht
Te allen tijde geldt de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of vergunning of vrijstelling is verleend.
Er kan onder andere invulling gegeven worden aan de zorgplicht door:
  • Enkele dagen voorafgaand aan de start van de werkzaamheden grasland maaien, zodat eventueel aanwezige dieren alternatief leefgebied buiten het werkgebied opzoeken;
  • Werkzaamheden zodanig uitvoeren dat eventueel aanwezige dieren de gelegenheid krijgen te vluchten. Dit betekent in de praktijk veelal dat in één richting gewerkt wordt, zodat dat dieren niet ‘opgesloten’ raken;
  • Het gebruik van vaste rijroutes;
  • Het zo kort mogelijk werken binnen het werkingsgebied;
  • Het vermijden dan wel aanpassen naar natuurvriendelijk gebruik (kunst)verlichting, zowel in de realisatie- als gebruiksfase;
  • Verwerken van vrijkomend hout in takkenrillen in de directe omgeving.
 
Stikstof
Door de voorgenomen ontwikkeling kan in de realisatie- en/of de gebruiksfase stikstofdepositie ontstaan. Emissie van stikstofoxiden ontstaat onder andere door verbranding van fossiele brandstoffen bij stook van cv-installaties, in het verkeer of door inzet van (mobiele) machines. Stikstofdepositie kan tot vele kilometers ver reiken en negatieve (verzurende/vermestende) effecten hebben op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
 
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de te beschermen soorten en habitats. Natura 2000-gebieden zijn onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen en de bescherming ervan is vastgelegd in de Omgevingswet (Ow art 2.44). De Ow (art. 4.15 en 6.15 Or) verplicht vooraf te beoordelen of plannen/projecten (significant) negatieve effecten kunnen hebben op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
 
Negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie worden zowel in de gebruiksfase als in de tijdelijke realisatiefase niet verwacht. Het plan betreft de bouw van één vrijstaande woning, met in de gebruiksfase geen gebouwgebonden emissies (gasloos) en op basis van het kental 8,6 verkeersbewegingen/etmaal (CROW, 2018), die ook relatief nabij een grotere ontsluitingsweg ligt. Stikstofemissies in de toekomstige gebruiksfase zijn zodoende minimaal. Gezien de kleinschaligheid van de werkzaamheden en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (meer dan vijf kilometer) wordt stikstofdepositie in de tijdelijke realisatiefase als gevolg van de bouw ook niet verwacht. Dit blijkt ook al uit het gemeente-breed-stikstofonderzoek. Hieruit is gebleken dat er in het nabijgelegen Pesse geen stikstofonderzoek nodig is voor de bouw van twee woningen. Het betreft in onderhavig geval slechts één woning. Bovendien bevindt deze locatie, Bospad 7, zich op grotere afstand van een Natura2000 gebied dan Pesse. De afstand tot het dichtstbijzijnde natuurgebied, Dwingelderveld, bedraagt zoals hierboven aangegeven ruim 5 kilometer. Onderstaande afbeelding toont de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden. Hieruit blijkt dat de overige Natura 2000 gebieden op een grotere afstand liggen.
 
 
9.3 Conclusie
Het perceel maakt geen onderdeel uit van een natuurgebied. Zowel de bomenkap als de aanwezige (beschermde) dieren hoeven geen belemmeringen te zijn voor het voorgenomen initiatief, zolang voor de werkzaamheden goed overleg plaatsvindt met provincie/gemeente m.b.t. de bomenkap en ecoloog voor protocol m.b.t. de aanwezige (beschermde) dieren.
10 Archeologie en cultuurhistorie
10.1 Wettelijk kader
Archeologische bescherming zorgt ervoor dat archeologische waarden van gronden worden behouden en beschermd. In de regels horende bij het Omgevingsplan wordt de bescherming en het gebruik verder geregeld. Voor het grondgebied van de gemeente Hoogeveen is de archeologische beleidskaart van belang. In deze paragraaf dient beschreven te worden in welke mate sprake is van een archeologische verwachting en of er archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
10.2 Archeologie
Voor het grondgebied van de gemeente Hoogeveen is de archeologische beleidskaart van belang. In deze paragraaf dient beschreven te worden in welke mate sprake is van een archeologische verwachting en of er archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
 
 
Voor de hier van toepassing zijnde archeologische waarde 3 geldt dat er een vrijstelling is voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek als er niet meer dan 1000 m2 wordt bebouwd en niet dieper dan 30 cm wordt gegraven. Aangezien er slechts één woning is toegestaan zal de te bouwen oppervlakte minder dan 1000 m2 bedragen. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Deze conclusie is eveneens getrokken uit de in hoofdstuk 3 genoemde omgevingstafel.
Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt een meldingsplicht. Dit kan bij de gemeente of bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
 
Cultuurhistorie
De regelgeving over het behoud en beheer van cultureel erfgoed is sinds 2016 ondergebracht in de Erfgoedwet. Samen met de Erfgoedwet maakt de Omgevingswet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. De vuistregel voor de verdeling tussen Erfgoedwet en Omgevingswet is als volgt: de duiding van cultureel erfgoed en de zorg voor cultuurgoederen in overheidsbezit staat in de Erfgoedwet; de omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving is geregeld in de Omgevingswet.
 
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn regels voor de bescherming van rijksmonumenten en archeologische monumenten. In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zijn regels over het bouwen, verbouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken opgenomen.
 
10.3 Conclusie
Het betreft hier een open plek in een “wooncluster” en geen locatie met cultureel erfgoed. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
11 MER-beoordeling
11.1 Algemeen
De Omgevingswet kent een algemene omschrijving van de plan-m.e.r.-plichtige plannen. Een Omgevingsplan is benoemd als in ieder geval plan-m.e.r.-plichtig (Afdeling 16.4 van de Omgevingswet). Dit is verplicht als een Omgevingsplan kaderstellend is voor m.e.r.-(beoordelings)-plichtige besluiten of als een Passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Wet natuurbescherming. Hierop geldt een uitzondering wanneer het Omgevingsplan voor een klein gebied geldt of wanneer het een kleine wijziging betreft.
11.2 Conclusie
Aangezien het hier een ontwikkeling betreft van 1 woning is vanwege deze kleinschaligheid geen mer-beoordeling nodig.
12 Economische uitvoerbaarheid
12.1 Algemeen
Overheden zijn verplicht om de kosten te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Als het niet mogelijk is een overeenkomst af te sluiten, is de publiekrechtelijke weg verplicht. Dan verhaalt het bevoegd gezag de kosten op basis van de regels in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of een projectbesluit.
 
Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Het Omgevingsbesluit bevat relevante regels over (verplicht) kostenverhaal (zie artikel 8.13 Ob voor aangewezen activiteiten waarvoor kostenverhaal verplicht is, artikel 8.14 Ob voor de mogelijkheden om af te zien van kostenverhaal en artikel 8.15 Ob voor de kostensoortenlijst). Pas nadat is betaald, is het toegestaan de activiteiten uit te voeren (zie artikel 13.12 Ow). Eén van de bouwactiviteiten waarvoor kosten verhaald worden is de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie (zie artikel 8.13 aanhef en sub a Ob). Er zijn bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen activiteiten vanwege gebruikswijzigingen aangewezen.
12.2 Kostenverhaal
In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.
13 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
13.1 Participatie
Participatie is een belangrijk onderwerp in de Omgevingswet. Participatie is het betrekken van personen voor wie een initiatief, plan of activiteit gevolgen heeft. Of personen die (in)direct betrokken zijn bij een initiatief, plan of activiteit. De Omgevingswet wil ruimte bieden voor ideeën van initiatiefnemers en voor lokale afwegingen. De wet zegt alleen dat participatie moet gebeuren, maar niet hoe dat moet. Dit geeft gemeenten ruimte om een aanpak te ontwikkelen die past in de lokale situatie. Nieuw is dat de aanvrager van een vergunning participatie zelf moet organiseren.
 
De gemeente Hoogeveen heeft een beleidskader voor de participatie op grond van de Omgevingswet opgesteld. Deze geeft aan op welke wijze belanghebbenden bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving betrokken moeten worden. De gemeente heeft hierbij een lijst gemaakt van initiatieven waarbij participatie verplicht is. Bij initiatieven die niet op de lijst staan is participatie niet verplicht. Voor wat betreft woningbouw geeft het beleidskader aan dat participatie verplicht is in geval van het toepassen van de ruimte-voor-ruimte regeling of bij toevoeging van 5 of meer woningen.
 
Toetsing
Aangezien het in dit geval om het toevoegen van één woning gaat is er geen sprake van verplichte participatie. Desalniettemin heeft initiatiefnemer de naaste omwonenden wel in de gelegenheid gesteld om op het plan te reageren.
 
Initiatiefnemers hebben de naaste omwonenden geraadpleegd over het voornemen tot wijziging van het omgevingsplan. Zij hebben hiertoe enkele mondelinge gesprekken gevoerd en hen in de gelegenheid gesteld mondeling te reageren.
Uit de mondelinge reactie bleek dat men geen bezwaar had tegen 1 woning, maar wel als het er meer zouden worden.
 
Daarnaast heeft initiatiefnemer de 3 direct omwonenden per brief uitgenodigd om een schriftelijke reactie te geven op het voornemen om er 1 woning te bouwen (zie bijlage VII). De twee direct aangrenzende omwonenden hebben ervoor gekozen om in dit stadium nog niet te reageren. De derde omwonende heeft verklaard geen bezwaren tegen het project te hebben.
13.2 Afstemming overlegpartners
In het kader van de afstemming met overlegpartners is het plan toegezonden aan de volgende instanties:
  • Provincie Drenthe
  • Waterschap Drentse Overijsselse Delta
  • Rendo
  • Gasunie
  • Tennet
  • Staatsbosbeheer
  • GGD
  • Het Drentse Landschap
  • Veiligheidsregio Drenthe
  • WMD Drinkwater
  • Rijkswaterstaat
 
Ten tijde van het opstellen van deze motivering hebben Rijkswaterstaat, het Waterschap en de WMD nog niet gereageerd. De provincie Drenthe heeft als opmerking dat het landschappelijk inpassingsplan in de regels van dit plan moet worden gewaarborgd. Hieraan is gehoor gegeven door in artikel 12 van de regels van dit Tam-omgevingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen die juridisch waarborgt dat het landschappelijk inpassingsplan wordt uitgevoerd. Het landschappelijk inpassingsplan is hiertoe als bijlage bij de regels gevoegd.
De overig genoemde instanties hebben verklaard geen inhoudelijke opmerkingen t.a.v. het plan te hebben.
 
13.3 Zienswijzen
Volgt
14 Juridische verantwoording
14.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke activiteiten. Dit is van belang in verband met de mogelijkheid om voor alle activiteiten een gerichte motivering te kunnen opvragen.
 
De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet en bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.
 
Het gebruik van TAM-IMRO is vooralsnog toegestaan tot en met 31 december 2025. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2025 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2026 worden afgemaakt met TAM-IMRO. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Klimaat geeft aan dat TAM-IMRO plannen uiterlijk voor 1 januari 2032 moeten worden omgezet naar de nieuwe Standaard officiële publicaties (STOP) met de bijbehorende Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).
 
14.2 Opzet van de regels
Onderhavig TAM-omgevingsplan vormt een wijziging van het omgevingsplan. Woningbouw op deze locatie is in strijd met in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.
 
Het TAM-omgevingsplan is op het oog een omgevingsplan dat losstaat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een pre-ambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22.. van het omgevingsplan.
 
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen. Dit TAM-omgevingsplan maakt onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Hoogeveen. Dat betekent dat alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling (tenzij ze daarmee strijdig zijn). Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling. Zo is er voor dit plan ook gekozen om niet de specifieke bepaling over de het afwijken van bepalingen uit de bruidsschat op te nemen, aangezien er bij dit TAM-omgevingsplan nauwelijks wordt afgeweken van de bruidsschat. Op de onderdelen waar dit wel gebeurt (bijvoorbeeld reken- en meetbepalingen) zijn specifieke voorrangsbepalingen opgenomen.
 
Hoofdstuk 2 - functies en activiteiten. Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor de specifieke locatie. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op de (nog tijdelijke) landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Voor onderhavig TAM-omgevingsplan s beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies (wonen) en activiteiten uit het tijdelijk deel omgevingsplan Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet.
 
Hoofdstuk 3: Algemene regels. Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zitten bijvoorbeeld algemene bouw- en functieregels in die gelden voor het gehele grondgebied van de ontwikkellocatie.
 
Hoofdstuk 4: Overgangsrecht. In TAM-omgevingsplannen zijn bepalingen te worden opgenomen voor het overgangsrecht. Een bestaande functie, agrarisch, wordt namelijk wegbestemd. Daarom zijn er overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen, zodat de bestaande functies mogen worden voortgezet zolang de nieuwe ontwikkeling nog niet is gerealiseerd.
 
Bijlagen bij de regels: Conform kernvereiste 1 wordt er zo min mogelijk gebruik gemaakt van bijlagen bij regels, om het plan zo overzichtelijk mogelijk te houden.
 
Verbeelding
De verbeelding die is opgesteld voor het voorbeeld TAM-omgevingsplan dient te worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat er op de verbeelding wel bestemmingen' zijn te zien, en dat specifieke functies als zijnde 'gebiedsaanduidingen' worden benoemd. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt.
 
Binnen de woonfunctie mogen eveneens, onder voorwaarden zoals in de regels omschreven de volgende functies worden uitgeoefend:
  • mantelzorg
  • logiesverstrekking
  • een aan-huis verbonden beroep of bedrijf.