Regels
Preambule Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, Sectie T, Nummer 1474 en is als nieuw hoofdstuk 22f opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Hoogeveen. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in
STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22f van het omgevingsplan van de gemeente Hoogeveen. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22f' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22f' gelezen worden.
Artikel 1 Toepassingsbereik
De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van het plan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan.
De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Bospad 7, Fluitenberg, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0118.TAMOPH22fBospad7-ON01.
2.1 TAM-omgevingsplan
TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22f Bospad 7, Fluitenberg;
2.2 Omgevingsplan
Het omgevingsplan van de gemeente Hoogeveen;
2.3 Verbeelding
De verbeelding van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22f Bospad 7, Fluitenberg;
2.4 aanbouw
een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
2.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
2.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
2.7 aan-huis-verbonden beroep
het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e), kapper en mani- en/of pedicure, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;
2.8 afhankelijke woonruimte
een aanbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van de huishouding is gehuisvest;
2.9 ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde;
2.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
2.11 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;
2.12 belangrijkste gebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
2.13 bestaand
de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;
2.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats (Let op: indien van toepassing));
2.15 Lidbouwgrens
de grens van een bouwvlak;
2.16 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
2.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
2.18 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
2.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
2.20 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, metaal, of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond);
2.21 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
2.22 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
2.23 dwarskap
een kap met de nokrichting haaks op de weg waaraan de woning is gelegen;
2.24 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
2.25 erf
de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming "Wonen", met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;
2.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;
2.27 geluidbelasting vanwege een spoorweg
de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten;
2.28 geluidbelasting vanwege een weg
de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;
2.29 hogere (geluidsgrens)waarde
een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet;
2.30 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;
2.31 horizontale diepte van een gebouw
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
2.32 kap
een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;
2.33 peil
van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
2.34 perceelgrens
de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;
2.35 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
2.36 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
2.37 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
2.38 voorgevel
het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;
2.39 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s).
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in 3.1 tot en met 3.5.
3.1 Afstanden
De kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens, gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk.
3.2 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, antennes, technische installaties en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
3.3 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.
3.4 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Daar waar een gevellijn staat aangegeven op de verbeelding wordt de goothoogte gemeten in de gevellijn.
3.5 Overschrijding van de bouw-, c.q. functiegrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, technische installaties, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. functiegrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.
Artikel 4 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit TAM-omgevingsplan.
Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.
2 Regels voor functies en activiteiten
6.1 Functieomschrijving
Binnen de als Bos aangewezen locaties zijn uitsluitend de volgende functies en activiteiten toegestaan bosgebied;
- behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- paden en toegangswegen;
- voorzieningen van algemeen nut;
- waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen.
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
- Gebouwen zijn niet toegestaan.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
- De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter.
- De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
6.2.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
6.2.4 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de functie 'Bos’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen, verharden en amoveren van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren;
- het blijvend scheuren van grasland;
- het bemalen, draineren, winnen, toevoeren, afdammen en stuwen van water;
- het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
- het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
- het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, olie en gas;
- het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied'.
6.2.5 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in lid 6.2.4 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- van ondergeschikte betekenis zijn;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.2.6 Toelaatbaarheid
- De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.2.4 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect de natuurlijke, cultuurhistorische of landschappelijke belangen niet of niet onevenredig worden aangetast of de ontwikkeling van deze waarden
7.1 Functieomschrijving
Binnen de als Wonen aangewezen locaties zijn uitsluitend de volgende functies en activiteiten toegestaan:
- woonhuizen, bijbehorende bouwwerken bij de woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimten voor mantelzorg, logiesverstrekking dan wel een aan-huis verbonden beroep of bedrijf:
- tuinen, erven en terreinen;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde.
7.2.1 Hoofdgebouwen
- Per bouwvlak is ten hoogste één woning toegestaan;
- Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
- De goothoogte bedraagt voor ten minste 65 % van de lengte maximaal 3,5 m en voor het resterende gedeelte ten hoogste 4,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
- De afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m.
- Het hoofdgebouw mag plat worden afgedekt, dan wel zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen.
- Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm.
- De oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:
De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw bedragen maximaal:
- 150 m2 bij een erf met een oppervlakte tot 1.500 m2;
- 175 m2 bij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500 m2tot 2.000 m2;
- 200 m2 bij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000 m2en groter;
en met dien verstande dat:
- ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;
- de afstand tussen het hoofdgebouw en het bijbehorende bouwwerk maximaal 30 meter mag bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
- een bijbehorend bouwwerk mag plat worden afgedekt, dan wel zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
- In aanvulling op het bepaalde onder sub a tot en met sub e is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunning en in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing het bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken terug mag worden gebouwd, tot een maximum van 500 m2aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:
- maximaal 1 meter mag bedragen; of
- maximaal 2 meter mag bedragen, mits meer dan 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd.
7.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied'.
De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
- werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 3
8.1 Gebiedsomschrijving
Deze regels gelden voor gronden die op de verbeelding zijn aangeduid met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’.
8.2 Beoordelingsregels
Deze beoordelingsregels gelden voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring binnen het gebied met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’3’.
8.3 Specifieke beoordelingsregels
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 1000 m2 en een diepte van 0,3 m of meer, een rapport, op basis van een waarderend archeologisch onderzoek (proefsleuven), te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke rapportage is niet noodzakelijk als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is. Deze regeling geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemde functie(s).
8.3.1 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 8.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:
- tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; tot het doen van opgravingen;
- de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.2 Bouwverbod
Indien uit het in 8.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 8.3.2 genoemde voorschriften veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde functies:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor;
- het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
- het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer dan 1000 m2 , behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
- De onder 8.4 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
- In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 888)
Aan de in lid 8.4 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen; of
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- Voorafgaand aan de verlening van de in lid 8.4 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethouders advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
Het in lid 8.4 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- het normale onderhoud betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
- plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- op archeologisch onderzoek zijn gericht.
Artikel 9 milieuzone - hydrologische beïnvloeding
9.1 Gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding' dienen de hydrologische waarden te worden hersteld, behouden en ontwikkeld.
9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, een omgevingsvergunning vereist:
- het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstroomprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen;
- het aanbrengen van drainage dieper dan 40 cm.
het bepaalde in lid 18.1.2 is niet van toepassing op de volgende werken of werkzaamheden:
- normaal onderhoud;
- werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, met een daarvoor geldende vergunning.
- beoordelingsregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid X wordt verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hydrologische waarden van de gronden, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
- Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven functie.
- Tot een gebruik, strijdig met de in dit omgevingsplan voorkomende functies, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting;
- Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de functies een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.
De in lid d genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden.
- Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Beoordelingsregels parkeren
- Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beoordeeld, op basis van de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 744 ‘Parkeerkencijfers 2024’. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
- Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.
12.2 Voorwaardelijke verplichting
Het is verboden de gronden en bouwwerken in gebruik te nemen of te laten nemen zonder de aanleg en instandhouding van de erfinrichtingsmaatregelen uit het in bijlage 1 opgenomen landschappelijk inpassingsplan;
- in afwijking van het bepaalde onder a mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt, onder de voorwaarde dat binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit tam-omgevingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de erfinrichtingsmaatregelen zoals die zijn opgenomen in het in bijlage 1 opgenomen landschappelijk inpassingsplan.
12.3 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22f' aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22f]', mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 20%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22f]', maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan bestaand gebruik.
- Het is verboden het met dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22f]' strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22f]' strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk [22f]' voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan van rechtswege voor die locatie, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.