direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a tussen Krakeelsedijk 30 en 32a te Hollandscheveld
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.TAMOPH22aBVII-ON01

Regels

Preambule

Dit plan beoogt het realiseren van een twee-onder-een-kapwoning mogelijk te maken op het perceel D-6139 aan de Krakeelsedijk in Hollandscheveld. Juridisch gezien is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Hoogeveen. De in deze wijziging van het omgevingsplan (hierna dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als afdelingen van hoofdstuk 22(letter a ev) van het omgevingsplan van de gemeente Hoogeveen. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel'. na de spatie en direct voor het artikelnummer '22a' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage' na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22a' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • a. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • b. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van het plan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan.
  • c. De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a tussen Krakeelsedijk 30 en 32a te Hollandscheveld’, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a tussen Krakeelsedijk 30 en 32a te Hollandscheveld.

Artikel 2 Begripsbepalingen

2.1 Plankaart

De kaarten met kenmerk NL.IMRO.0118.TAMOPH22aBVII-ON01 met bijbehorende verklaringen, waarop de functie(s) van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

2.2 Aan- en uitbouw

Een gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw met als doel aan dit hoofdgebouw een afzonderlijke ruimte toe te voegen of een bestaande ruimte te vergroten.

2.3 Aan-huis-verbonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend waarbij een woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

2.4 TAM-omgevingsplan

het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a tussen Krakeelsedijk 30 en 32a te Hollandscheveld. NL.IMRO.0118.TAMOPH22aBVII-ON01.

2.5 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.6 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.7 Ander bouwwerk

Bouwwerk geen gebouw zijnde.

2.8 Ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde.

2.9 Bebouwde oppervlakte

De som van de oppervlakten van alle bebouwing op een perceel.

2.10 Bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

2.11 Bebouwingspercentage

Een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat minimaal en/of maximaal moet/mag worden bebouwd.

2.12 Functiesvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie.

2.13 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

2.14 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

2.15 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.16 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

2.17 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2.18 Erf

De oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte. van het bouwvlak.

2.19 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan.

2.20 Hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

2.21 Landschappelijke waarden

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap;

2.22 Natuurlijke waarden

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

2.23 Nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

2.24 Perceelsgrens

De scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt.

2.25 Uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

2.26 Voorgevel

Het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw.

2.27 Woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s).

2.28 Begrippen

Begrippen die zijn opgenomen in Bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I van het Besluit activititeiten leefomgeving, bijlage I van het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

2.29 Omgevingsplan

het omgevingsplan van gemeente Hoogeveen

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

3.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

3.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken zoals schoorstenen, antennes, ventilatiekappen, liftkokers, lichtkoepels en daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Overstekken van daken, dieper dan 40 cm, worden meegerekend bij de oppervlakte van bouwwerken;

3.6 de afstand tot de (bouw)perceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (bouw)perceelgrens.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het Omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit TAM-omgevingsplan.

Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod

Niet genoemde functies en activiteiten die in strijd zijn met dit plan zijn niet toegestaan.

Hoofdstuk 2 Regels voor functies en activiteiten

Artikel 6 Agrarisch

6.1 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Agrarisch' heeft de volgende functies:

  • a. agrarisch gebruik;
  • b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

met de daarbij behorende:

  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. bosbouw;
  • e. dagrecreatie;
  • f. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Beoordelingsregels
6.2.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden de in lid 6.2 opgenomen beoordelingsregels.

6.2.2 Algemene regels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m;
  • c. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m.

6.3 Specifieke functieregels

Het is verboden om binnen deze functie de volgende gebruiksactiviteiten te verrichten:

  • a. het gebruik van de gronden voor een paardenbak;
  • b. het gebruik van een gebouw of terrein als object voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen;
  • c. staanplaatsen voor onderkomens;
  • d. sport-, wedstrijd- en/of speelterrein;
  • e. opslag van goederen;
  • f. aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  • g. houtproductieteelt;
  • h. het kweken van houtachtige en kruidachtige gewassen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
    • 2. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanbrengen van drainage;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 6. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 7. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 6.4 sub a kan alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische waarden.
  • c. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Aan de in lid 6.4 sub a genoemde omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties+
  • e. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 6.4 sub a genoemde vergunning dienen Burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  • f. Het in lid 6.4 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan.

Artikel 7 Tuin

7.1 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeeling is aangewezen als 'Tuin' heeft de volgende functies:

  • a. tuinen;
  • b. toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;
  • c. parkeren;

met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:

  • d. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen;
  • e. andere werken.
7.2 Beoordelingsregels
7.2.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden de in lid 7.2 opgenomen beoordelingsregels.

7.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers.

7.2.3 Erkers bij woningen

Binnen deze functie zijn erkers bij woningen met een maximale diepte van 1,5 meter en een maximale breedte van 2/3 van de breedte van de voor- en/of zijgevel van het bijbehorende hoofdgebouw toegestaan, mits de hoogte van de erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen de volgende hoogte geldt:
    • 1. maximaal 1 meter; of
    • 2. maximaal 2 meter, mits meer dan 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 8 Wonen - Wonen

8.1 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als Wonen - Wonen heeft de volgende functies:

  • a. woondoeleinden;
  • b. de uitoefening van agrarische nevenactiviteiten en aan-huis-verbonden beroepen zoals praktijk- en kantoorruimte, mits de woonfunctie als overwegende functie gehandhaafd blijft;
  • c. nutsvoorzieningen, met dien verstande dat hoofdgastransportleidingen en gastransportleidingen zijn toegestaan, voor zover aangegeven op de plankaart;
  • d. ruwwaterleidingen;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, andere werken, tuinen en verhardingen.

8.2 Beoordelingsregels
8.2.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het gestelde in artikel 22.29 gelden de in lid 8.2 opgenomen beoordelingsregels.

8.2.2 Algemene regels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan, tenzij het bouwvlak de aanduiding 'twee-aan-een' heeft, dan zijn er twee woningen toegestaan in de vorm van een twee-onder-een-kap;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • d. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een dwarskap;
  • e. de dakhelling van de kap van het hoofdgebouw mag minimaal 30°en maximaal 60° bedragen;
  • f. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen;
  • g. een bijgebouw dient in de directe omgeving van het hoofdgebouw (de woning) te worden gebouwd;
  • h. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt maximaal 5 meter;
  • i. de maximale goothoogte van aan- en bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  • j. indien een aan- of bijgebouw wordt voorzien van een kap, mag de dakhelling minimaal 30°en maximaal 60° bedragen;
  • k. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  • l. inpassing op het erf en in het landschap dient op zorgvuldige wijze plaats te vinden en in stand te worden gehouden, conform het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen in Bijlage 1;
  • m. een hoofdgebouw mag alleen worden gebouwd als aannemelijk is gemaakt dat de vereiste binnenwaarde van 33 dB, als bedoeld in artikel 4.103 Bbl, voor geluid wordt gehaald
  • n. in afwijking van artikel 5.78t Bkl, gelet op artikel 5.78u Bkl, bedraagt het maximale gezamenlijke geluid als gevolg van wegen op de gevel van een hoofdgebouw 63 dB, als bedoeld in het akoestisch onderzoek opgenomen in Bijlage 2;

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen de volgende hoogte geldt:
    • 1. maximaal 1 meter; of
    • 2. maximaal 2 meter, mits meer dan 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften stellen of voorschriften aan de omgevingssvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen verbinden met betrekking tot de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeven van:

  • een samenhangend straat-en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid
  • de sociale veiligheid
  • de gebruiksmogelijkheden vaan aangrenzende gronden.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik in strijd met het omgevingsplan wordt niet verstaan:

  • a. het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  • c. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
  • d. hoogspanningsleidingen;
  • e. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Overige zone - spuitzone

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - spuitzone' is het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen niet toegestaan.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemene afwijkingsregels bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in deze regels gegeven maten,afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  • b. de in de regels gegeven maten voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot niet meer dan 10 m;
  • c. de in de regels gegeven maten voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde opdat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m
  • d. de in de regels gegeven afmetingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het gebied niet wezenlijk wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht;
  • e. de in de regels gegeven afmetingen teneinde het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate aan te passen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • f. de in de regels gegeven eis dat bij een aanvraag van een omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte moet worden gerealiseerd indien op andere wijze in de nodige parkeer- en/of stallingsruimte wordt voorzien;
  • g. de regels en logiesverstrekking toestaan, waarbij in elk geval wordt getoetst aan de volgende criteria:
    • 1. vestiging is toegestaan binnen de gehele gemeente;
    • 2. vestiging moet plaatsvinden binnen bestaande bebouwing, en mag zowel in een hoofdgebouw als in een bijbehorend bouwwerk gerealiseerd worden. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    • 3. in een bijbehorend bouwwerk mogen uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte, en mag een eventuele woonkamer, worden gerealiseerd;
    • 4. het bijbehorend bouwwerk dient in de directe nabijheid te staan van en een duidelijke relatie te hebben met het hoofdgebouw;
    • 5. de uiterlijke kenmerken van het bijbehorend bouwwerk moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
    • 6. er mogen maximaal drie slaapkamers gerealiseerd worden;
    • 7. er mag geen keukenblok in de kamers worden gemaakt;
    • 8. het parkeren dient op het eigen erf plaats te vinden;
    • 9. er mag geen extra inrit worden aangelegd in verband met de vestiging;
    • 10. de vestiging is alleen toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    • 11. de vestiging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving.
13.2 Beoordelingsregels algemene afwijkingsregels bouwen

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, mits:

  • a. deze noodzakelijk zijn voor een doelmatige inrichting van de functies;
  • b. deze stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn;
  • c. het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Werking wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerp van dit TAM-omgevingsplan.

14.2 Parkeerregels

  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de functie van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de normen in de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging;

  • b. Indien de toegekende functie van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.

  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden;

14.3 Afwijken van de parkeerregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.1 indien:

  • a. de structuur van de omgeving hiertoe aanleiding geeft; en
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid

of

  • c. het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • d. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien