Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Westbroekse Binnenweg tussen 86 en 88, Tienhoven
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1904.BPWestbrBinnenweg-ON01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens de planlocatie, gelegen tussen de Westbroekse Binnenweg 86 en 88, te herontwikkelen. Het perceel heeft momenteel een agrarische bestemming met op het achterste deel glastuinbouw. Het plan is om de aanwezige kassen te slopen. Op het voorste gedeelte van de planlocatie worden 4 nieuwe ruime vrijstaande woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt op de achtergelegen gronden een zonneveld van ca. 16.000 m² beoogd.
 
Op 6 maart 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders een positief besluit genomen over het principeverzoek dat is ingediend voor de beoogde ontwikkeling.
 
Het initiatief past niet binnen de mogelijkheden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Maarsseveense Plassen e.o.', vastgesteld door de raad van de gemeente Stichtse Vecht op 30 januari 2018. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Naast het bestemmingsplan is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld met beeldkwaliteitsregels voor de bebouwing en beoogde inrichting van het plangebied. Met het samenspel van bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan wordt de beoogde kwaliteit juridisch vastgelegd.
 
1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is gelegen aan de Westbroekse Binnenweg tussen nummer 86 en 88 te Tienhoven (gemeente Stichtse Vecht). De locatie bevindt zich ten oosten van de Maarsseveense Plassen. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Maarssen, sectie K, percelen 1210, 1211, 1212 en 1213 met een gezamenlijke oppervlakte van 47.360 m².
 
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Maarsseveense Plassen e.o', vastgesteld op 30 januari 2018 door de raad van de gemeente Stichtse Vecht. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingplan 'Maarsseveense Plassen e.o.'.
 
Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Maarsseveense Plassen e.o.', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden van het plangebied zijn in het geldende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor ter plaatse van het bouwperceel grondgebonden veehouderijbedrijven, niet zijnde intensieve veehouderij, het beweiden van dieren en recreatief medegebruik. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het behoud, de versterking en herstel van het veenweidegebied en de aanwezige natuurwaarden. Voor de meest zuidelijk gelegen gronden van het plangebied is de functieaanduiding 'glastuinbouw' opgenomen. Op deze gronden is een glastuinbouwbedrijf toegestaan en is het bouwen van een kassencomplex toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte van het kassencomplex mogen respectievelijk 5 en 7 m bedragen. Ter plaatse van het de aanduiding 'glastuinbouw' mag de oppervlakte van het kassencomplex maximaal 2,5 ha bedragen. In de voorliggende situatie is de oppervlakte ter plaatse van de aanduiding kleiner dan 2,5 ha, waardoor deze gronden volledig bebouwd mogen worden.
 
Het voorgenomen plan om 4 nieuwe woningen en een zonneveld te realiseren past niet binnen de regels van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Er zijn geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden in het geldende bestemmingsplan opgenomen die toereikend zijn. Om die reden dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het beoogde plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat vervolgens een juridische planbeschrijving. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
De planlocatie aan de Westbroekse Binnenweg tussen nummer 86 en 88 bestaat uit agrarische gronden. Het plangebied bestaat uit twee delen. Het noordelijke gedeelte is het deel aangrenzend aan de Westbroekse Binnenweg. Dit deel is nu nog onbebouwd en wordt gebruikt ten behoeve van het beweiden van dieren. Op het zuidelijke gedeelte is het kassencomplex gesitueerd.
 
Op de achtergelegen gronden (zuidelijke gedeelte van het plangebied) is glastuinbouw toegestaan. Hier staat ca. 17.500 m² aan kassen, inclusief ca. 500 m² aan kantoor, met daarachter een waterbassin. De kassen zijn te bereiken door middel van een pad vanaf de Westbroekse Binnenweg. Er is een vergunning verleend voor de bouw van twee kassen. In 2017 is op verzoek van omwonenden de vergunning voor de bouw van de kassen aan de Westbroekse Binnenweg ingetrokken. Opvallend is dat het kassencomplex niet gelegen is direct aan het bebouwingslint van de Westbroekse Binnenweg, maar verder in het landschap ligt.
 
Doordat het zo'n 225 meter vanaf de Westbroekse Binnenweg is gelegen en het kassencomplex (exclusief waterbassin) circa 180 meter lang is, is het een opvallende verschijning midden in het landschap. Het complex is zodoende in de hele omgeving zichtbaar, zowel vanaf de Burgemeester Huydecoperweg, de Westbroekse Binnenweg en de Gageldijk.
 
Het kassencomplex heeft in de periode 2012 tot 2018 verschillende andere functies gehad en is sinds 2018 weer in gebruik als plantenkas, zij het niet optimaal. 
 
De navolgende afbeeldingen tonen het kassencomplex in de huidige situatie.
 
Het kassencomplex in de huidige situatie
 
Het kassencomplex van binnen
   
Omgeving
Het plangebied is gelegen tussen de Westbroekse Binnenweg en Gageldijk ten oosten van de Maarsseveense Plassen. Het gebied bevindt zich op de rand van de gemeente Stichtse Vecht (voormalige gemeente Maarssen) aansluitend aan de wijk Overvecht van de stad Utrecht. Het polder gebied heeft overwegend een agrarische functie. Van oudsher komen hier ook kassen voor. De lintbebouwing aan de Westbroekse Binnenweg en Gageldijk heeft verschillende functies. Agrarische en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten worden afgewisseld met woonpercelen. Aan de zijde van de Westbroekse Binnenweg is hier en daar sprake van dichte bebouwing. Hier zijn de voormalige recreatieparken gevestigd die in de loop van de tijd een woonbestemming hebben gekregen. Ter hoogte van het plangebied is sprake van een redelijke mate van openheid en een duidelijk agrarisch karakter. Voornamelijk het bestaande kassencomplex is een opvallende verschijning en dissonant in het gebied. Het agrarisch gebied rondom het plangebied vormt een groen overloopgebied vanuit de bebouwde omgeving naar de gebieden met hoge natuur- en landschapswaarden. De aanwezigheid van fort De Gagel speelt een belangrijke cultuurhistorische rol in het gebied.
 
De navolgende afbeelding toont het kassencomplex in het landschap.
 
Het kassencomplex in de omgeving
 
2.2 Beeldkwaliteitsplan
Voor de beoogde ontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld (3 mei 2021, Buro SRO, zie bijlagen bij de regels bijlage 2). Het beeldkwaliteitsplan geeft richtlijnen voor een zorgvuldige stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing en aansluiting van de verkaveling en de situering van de gebouwen op de bestaande context. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee voldaan dient te worden aan de richtlijnen uit het beeldkwaliteitsplan.
 
Situering
De woningen dienen op een passende afstand van de Westbroekse Binnenweg, vergelijkbaar met de overige woningen, tussen de 10 en 20 m vanaf de erfgrens te staan. Qua voorgevelrooilijn en kaprichting (haaks of parallel) wordt de verkavelingsrichting gevolgd. De twee achterliggende woningen zijn qua architectuur en uitstraling ondergeschikt aan de woningen aan de voorzijde van het perceel. De woningen staan centraal op de kavel, de achterliggende woningen verspringen ten opzichte van de hoofdbebouwing zodat dit goed aansluit op het bebouwingsritme in de directe omgeving. Hiermee ontstaat een nieuwe zichtlijn tussen de woningen. De zonnepanelen worden op het achterste gedeelte van de kavel gesitueerd verdeeld over twee velden en omringd door natuurvriendelijke oevers met opgaand groen.
 
De navolgende afbeelding toont de situering van de bebouwing in de directe omgeving.
 
Situering bebouwing in de omgeving (bron: Buro SRO)
  
Bouwmassa
Door een eenvoudige bouwmassa, bestaande uit één duidelijk herkenbaar hoofdvolume met daarachter bebouwing met een schuurvolume, wordt aangesloten op de bouwmassa's in de omgeving. De volumes kunnen vormgegeven worden als T-boerderij waarbij het hoofdvolume haaks staat op de verkavelingsrichting. De achtergelegen woningen krijgen de uitstraling van een agrarisch bijgebouw met een lage goot met een prominent zadeldak. De maximale nokhoogte bedraagt 9 m. Bergruimten worden zoveel als mogelijk geïntegreerd in de hoofdmassa van de woning zodat het perceel verder vrij kan blijven van bijgebouwen.
 
Aan het bebouwingslint
Als erfgrens wordt de slotenstructuur als rechtlijnig element in het landschap aangehouden. De erfgrens wordt eventueel versterkt door opgaande gebiedseigen beplanting. Tussen de woningen wordt een nieuwe watergang gegraven in lijn met de watergang die vroeger aanwezig was. Hiermee wordt de nieuwe zichtlijn naar het achtergelegen landschap versterkt. De achtergevel van de schuurvolumes mag niet dieper het landschap in komen te liggen dan 115 meter vanaf de erfgrens langs de Westbroekse Binnenweg. Qua beplanting in het tuingedeelte wordt de sfeer van een boerenerf gecreëerd.
 
Inrichting erf
Het erf tussen het hoofdvolume en het schuurvolume biedt voldoende ruimte om het benodigde aantal parkeerplaatsen mogelijk te maken uit het zicht van de openbare ruimte. De voorzijde van het erf wordt ingericht als boerderijtuin. De verkavelingsrichting kan versterkt worden met rechtlijnige elementen door het gebruik van bijvoorbeeld knotwilgen of elzen. Het terrein blijft grotendeels open met gras en eventueel solitaire bomen. Het oppervlak aan verharding blijft beperkt tot hetgeen nodig voor de inrit, terrassen en parkeerplaatsen, waarbij gebruik gemaakt wordt van passende materialen zoals grond of gebakken klinkers. De erfgrenzen zijn groen en er wordt geen gebruik gemaakt van schuttingen of andere gebouwde erfafscheidingen.
 
Zonnepanelen
De zonnepanelen liggen laag op de bestaande kasvloer. De randen worden landschappelijk ingepast door natuurvriendelijke oevers met aan de noordwestzijde een rij knotbomen (wilg of els). De panelen worden haaks op de verkavelingsrichting georiënteerd met een hoogte van 70 cm boven de bestaande kasvloer. Door de geringe hoogte van de panelen is er geen zicht op vanaf de Gageldijk. In totaal worden er circa 6.400 panelen geplaatst.
  
Architectonische richtlijnen
Hoofdvolumes mogen worden voorzien van ondergeschikte uitsparingen en ondergeschikte gootdoorbrekingen zolang het beeld van een doorgaande, prominente kap in stand blijft. De bebouwing is 'familie' van elkaar, maar is niet geheel gelijk aan elkaar. Er wordt afgeweken in detaillering en kleurnuance. De vier bouwvolumes worden ieder als één gebouw vormgegeven. De woningen aan de Westbroekse Binnenweg worden vormgegeven als hoofdgebouw met een T-vorm waarvan het representatieve gedeelte parallel staat aan de rijbaan. De schuurwoningen bestaan uit één laag en een prominente kap. De kaprichting is parallel aan de verkaveling;
 
Qua materiaalgebruik gaat de voorkeur uit naar de toepassing van natuurlijke materialen zoals hout, baksteen en zink. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van gedekte kleuren. Hiermee wordt er met de bebouwing aangesloten op het traditionele beeld van een boerenensemble. Er is sprake van een hoogwaardige afwerking door toepassing van houten of aluminium kozijnen. De daken zijn voorzien van matte keramische pannen of riet.
 
2.3 Landschappelijke inpassing
 
2.3.1 Historie
Er bestaat een duidelijk contrast tussen het oostelijk en westelijk gedeelte van de Westbroekse Binnenweg. Het westelijke gedeelte kent een besloten bebost karakter met de aanwezigheid van petgaten en legakkers ten noorden en zuiden van de Westbroekse Binnenweg. Later zijn op het zuidelijke deel de Maarsseveense plassen gerealiseerd.
 
Contrasterend hiermee is de open slagenverkaveling ter hoogte van het oostelijke deel van de Westbroekse Binnenweg. Hier ontstaat pas in de loop van de twintigste eeuw bebouwing, in tegenstelling tot de eerdere lintbebouwing ter hoogte van het westelijke gedeelte. Aan het einde van de twintigste eeuw komen kassencomplexen steeds meer voor in polder Binnenweg. De kassencomplexen zorgen voor een aantasting van het open karakter van het veenweidegebied.
 
Het kassencomplex in het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van het Fort De Gagel. Dit fort maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, welke sinds kort is aangewezen als Unesco Wereld Erfgoed. Het plangebied is gelegen binnen het zogenaamde inundatiegebied. Het kassencomplex is zelfs gelegen binnen de "verboden kringen" rondom het fort. Deze kringen moesten zoveel mogelijk vrij gehouden worden of vrij gemaakt kunnen worden in het geval van oorlog. De openheid van het landschap en de zichtlijnen vanuit het fort zijn daarom belangrijke cultuurhistorische waarden. De aanwezigheid van het kassencomplex verstoord deze openheid en daarmee de cultuurhistorische waarde en herkenbaarheid van het gebied.
 
De aanwijzing als Unesco Wereld Erfgoed is gericht op het behoud en versterken van de hierbij betrokken universele waarden. Een ontwikkeling binnen het onderhavige plangebied moet rekening houden met deze waarden. Om die reden heeft het de voorkeur om een nieuwe ontwikkeling te realiseren direct aan de Westbroekse Binnenweg en niet op de huidige locatie van het kassencomplex. Zo vindt de ontwikkeling plaats buiten de "verboden kringen". In toelichting paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan.
 
2.3.2 Landschappelijke en stedenbouwkundige hoofdstructuur
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door een slagenverkaveling die van noord naar zuid georiënteerd is. Echter is ter hoogte van het plangebied de verkavelingsstructuur verstoord met een gebiedsvreemde brede kavel. Het herstellen van het oorspronkelijke verkavelingspatroon is hier wenselijk.
 
De woonhuizen langs de Westbroekse Binnenweg zijn divers qua grootte, kaprichting en architectuur. Daarnaast is er ook diversiteit in de voorgevelrooilijnen. Het is van belang in de nieuwe inrichting met deze gebiedskenmerken rekening te houden.
 
Aan de Westbroekse Binnenweg is sprake van afwisselend open en deels gesloten lintbebouwing . Openheid is meer te vinden aan de zuidoostkant van de Westbroekse Binnenweg. Hier staan voornamelijk individuele woningen en bedrijven met erven met beperkte beplanting. Er zijn veel doorzichten naar het achterland.
  
Het plangebied ligt nagenoeg op een overgangszone van openheid en een meer gesloten gebied met een waterrijk en veenbosachtig karakter. Het noord/westelijke gedeelte van de Westbroekse Binnenweg, overgaand in de Oudedijk, is wezenlijk anders dan de zuid/oostkant. Hier is de landschappelijke kwaliteit hoger door de kwaliteit van de houtopstanden en de aanwezigheid van waterelementen. Daarnaast bevindt zich hier meer karakteristieke bebouwing en is er minder verrommeling door een willekeur aan bebouwing. Het op de planlocatie aanwezige kassencomplex vormt een gebiedsvreemd element. Qua massa en verschijningsvorm zorgt dit voor een negatieve invloed op de kwaliteit van Polder Binnenweg. 
 
2.3.3 Uitgangspunten ontwikkeling
Voor het beoogde plan is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld, zie bijlagen bij de regels bijlage 1. Voor de realisatie en instandhouding van het plan is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Bij het ontwerp dient o.a. rekening gehouden te worden met de volgende uitgangspunten:
  • Boerenerf karakter in aansluiting op karakter omliggende gebied;
  • Inpassen van streekeigen beplantingselementen (landschapselementen) o.a.:
    • Hoogstam fruitboomgaard
    • Erfbomen
    • Knotwilgenrijen
    • Elzenrijen
    • Geriefbosjes
  • Voldoende ruimte reserveren voor inpassing van zonnepanelen velden ter hoogte van en op bestaande teeltvloer.
  • Ter plekke van de nieuw te graven sloot en aanliggende oevers wordt de teeltvloer weggehaald;
  • Verkleinen van het totaal aan oppervlak aan teeltvloer met ca. 1500 m² voor toepassing onder zonnepanelen waardoor oppervlakte aan herstel van natuurlijk bodemleven wordt vergroot.
  • Zonnepanelen liggen in het schootsveld met toepassing en hergebruik van onderliggende bestaande kasbedding/teeltvloer.
  • Dit vormt reden om de panelen zo laag mogelijk te plaatsen, waardoor onderhoud aan beplanting onder panelen niet mogelijk en nodig is;
  • Vergroten van de biodiversiteit om invulling te geven aan de ambitie van de gemeente Stichtse Vecht;
  • Inpassing van natuurvriendelijke oevers;
  • Realiseren van vier wooneenheden binnen twee erfclusters;
  • Rekening houden met behoud van bestaande trafo;
  • Erfclusters realiseren met voldoende diversiteit in kaprichting en rooilijnen;
  • Doorzicht creëren richting achterliggend land;
  • Herstel van lengtesloot;
  • Voldoende privacy creëren tussen verschillende woonvlakken.
2.4 Toekomstige situatie
Het aanwezige kassencomplex (ca. 17.500 m²) inclusief het waterbassin op het zuidelijke gedeelte van het plangebied wordt gesloopt. Ter compensatie worden op het noordelijke gedeelte van het plangebied, aan de Westbroekse Binnenweg, in totaal 4 woningen gerealiseerd en het zuidelijke gedeelte wordt voorzien van een zonneveld.
 
Er worden 4 ruime vrijstaande woningen gerealiseerd. Met de bebouwing wordt aangesloten op de structuur van het bebouwingslint van de Westbroekse Binnenweg. De verschijningsvorm van de vier volumes wordt uitgevoerd in twee boerderijen met bijbehorende schuurwoningen die meer achter op de kavel zijn gesitueerd.
 
De woonerven krijgen een groene inrichting die aansluit op de landschappelijke hoofdstructuur. Er wordt gebruik gemaakt van streekeigen beplanting, zoals hagen, elzen en knotwilgrijen. Tevens wordt tussen de woningen en het beoogde zonneveld een hoogstam fruitboomgaard aangelegd die als buffer functioneert. Naast de groene en landschappelijke inrichting wordt de slagenverkaveling met het oorspronkelijke slootprofiel hersteld.
 
De navolgende afbeelding toont het schetsontwerp van het noordelijke gedeelte van het plangebied in de toekomstige situatie.
 
Toekomstige situatie noordelijke gedeelte plangebied (bron: Langendijk Tuin en landschapsarchitecten) 
 
Op het zuidelijke gedeelte van het plangebied wordt het zonneveld gerealiseerd. Het geheel bestaat uit twee velden met een oppervlakte van in totaal ca. 16.000 m². Tussen de twee velden wordt de voormalige sloot teruggebracht wat het doorzicht op het landschap versterkt. Rondom de kavels wordt een onderhoudspad van 5 m breed aangelegd. De zonnepanelen worden opgesteld in een 'landscape' opstelling. Daarnaast wordt door middel van natuurvriendelijke oevers en knotwilgenrijen het zicht op de zonnepanelen ontnomen. Ook wordt hiermee de landschappelijke hoofdstructuur en het landelijke karakter versterkt.
 
De navolgende afbeelding toont het schetsontwerp van het zuidelijke gedeelte van het plangebied in de toekomstige situatie.
 
Toekomstige situatie zuidelijke gedeelte plangebied (bron: Langendijk Tuin en landschapsarchitecten)   
 
3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit, het realiseren van woningen en het behouden en het versterken van cultureel erfgoed. 
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde is. De aanwijzing vanuit het Barro werkt door in de provinciale Omgevingsverordening (zie toelichting paragraaf 3.2.2). Hierin is met een Heritage Impact Assesment (HIA) aangetoond dat de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet verslechteren, maar dat de ontwikkeling een gering positief effect heeft. Het plan is daarmee niet strijdig aan het gestelde in het Barro.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende plan maakt de realisatie van in totaal 4 woningen mogelijk, waarmee het project niet aangemerkt wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
 
Er wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Bij ontwikkelingen is klimaat en duurzaamheid van belang. De provincie zet in op een klimaatbestendige provincie en heeft de ambitie om in 2040 energieneutraal te zijn. Dit moet behaald worden om met ontwikkelingen in te zetten op de klimaatbestendigheid en de manier van energie besparen en opwekken. Deze aspecten worden met het voorliggende project niet uit het oog verloren. De woningen worden voorzien van een en goede isolatie en duurzame installaties. Daarnaast staat op kaart 7 aangegeven dat er ter plaatse van het plangebied ruimte is voor het opwekken van duurzame energie. Het zonneveld die voorziet in duurzaam opgewekte energie is dan ook passend op de planlocatie.
 
Kaart 5 geeft aan dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Bij overstromingen dienen de gevolgen beperkt te worden. Vooral de gevolgenbeperking bij overstromingen voor de vitale en kwetsbare functies is van belang. Gezien de aard en omvang van onderhavig plan heeft het plan geen invloed op het overstroombaar gebied waar het in ligt.
 
Het plangebied is gelegen in het aandachtsgebied voor bodemdaling. Ter plaatse van deze gebieden moet de bodembewerking beperkt worden. De realisatie van de vier woningen is relatief kleinschalig en zal geen negatieve invloed hebben op de bodemdaling. Het zonneveld wordt aangelegd op de teeltvloer van de te slopen kassen. Hierdoor zijn er geen bodemingrepen nodig en heeft het geen verdere invloed op de bodemdaling.
 
Voor het landschap Groene Hart, waar het plangebied onderdeel van is, wil de provincie de kernkwaliteiten behouden. Eén van de kernkwaliteiten is openheid, welke met het voorliggende plan verbeterd wordt. Tevens wordt de oude strokenverkaveling teruggebracht en wordt de bebouwing dichter tegen de Westbroekse binnenweg gesitueerd. Hiermee worden de kernkwaliteiten van het Groene Hart verbeterd.
 
Het zuidelijke gedeelte van het plangebied bevindt zich in de kernrandzone. De kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. Ontwikkelingen dienen ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar te zijn. Voor vrijkomende agrarische bedrijven is het beleid van de provincie gericht op de sloop van overbodige bedrijfsbebouwing. De sloop van de kassen biedt ruimte voor de nieuwe woningen.
       
Kaart 12 geeft aan dat het plangebied ligt in de Hollandse Waterlinie. Ook voor de Hollandse Waterlinie gelden er kernkwaliteiten die behouden en/of versterkt moeten worden. Hierbij kan gedacht worden aan het samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, het groene karakter en de openheid. De kernkwaliteiten zijn binnen het plangebied niet of nauwelijks te vinden. Echter worden de kassen op het plangebied gesloopt. De nieuwe woningen worden dichter op de weg gesitueerd, waardoor er meer openheid gecreëerd wordt. Er kan gesteld worden dat de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet aangetast maar versterkt worden.
      
In het landbouwgebied, waar de planlocatie zich in bevindt, is landbouw de hoofdgebruiker. Daarnaast vindt er ook menging met andere functies plaats. Het initiatief heeft geen raakvlakken met de belangen van het landbouwgebied, maar vormt ook geen hinder voor omliggende bedrijven.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling van de vier woningen op de planlocatie in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
       
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken. De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsverordening wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks en er worden geen kwetsbare en vitale objecten of woonwijken en bedrijventerreinen gerealiseerd, waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
 
Op kaart 11 'Energie' staat het plangebied aangeduid met windenergie en zonnevelden. Artikel 5.5 stelt dat een bestemmingsplan de realisatie van opwekking van zonne-energie door middel van zonnevelden kan toestaan, mits de structuren in het landschap herkenbaar blijven, de zonnepanelen in een opstelling worden geplaats die ruimte biedt voor een bij het gebied passende bodem- en waterkwaliteit en voorzien wordt in een opruimplicht na beëindiging van de activiteit. Naast de aanleg van het zonneveld worden met de ontwikkeling tevens de karakteristieken van het landschap teruggebracht. Het plaatsen van het zonneveld heeft geen negatieve invloed op de bodemkwaliteit en de waterkwaliteit. Ook zal het zonneveld na het beëindigen van de activiteit worden opgeruimd. In toelichting hoofdstuk 2 is ingegaan op de beeldkwaliteit en de landschappelijke inpassing van het plan.
 
Kaart 15 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' geeft aan dat het plangebied ligt in (Voorlopige lijst) UNESCO Werelderfgoed Hollandse Waterlinies. Het is verboden om de uitzonderlijke universele waarde van de 21  Hollandse Waterlinies aan te tasten. Echter zijn er binnen het plangebied nauwelijks waarden van de Hollandse Waterlinies aanwezig. Met het plan wordt meer openheid gecreëerd, waardoor de waarden verbeteren. In toelichting paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
 
Artikel 7.8 stelt dat een bestemmingsplan in afwijking op het verstedelijkingsverbod landelijk gebied verstedelijking kan toestaan onder voorwaarde dat de verstedelijking kleinschalig is, gericht is op het behoud, herstel of versterking van de cultuurhistorische waarden en zorgvuldig wordt ingepast. Met het voorliggende plan worden de waarden van het landschap teruggebracht. De kassen worden gesloopt, waardoor meer openheid ontstaat. Daarnaast worden zowel de woningen als het zonneveld goed ingepast.
 
Volgens kaart 16 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' ligt het plangebied in het landschap Groene Hart. Ontwikkelingen mogen de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten. Het voorliggende plan is zorgvuldig ingepast en de kassen op het terrein worden gesloopt. Geconcludeerd kan worden dat, gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, er geen kernkwaliteiten van het landschap worden aangetast maar worden verbeterd.
 
Artikel 9.11 van de Omgevingsverordening voorziet in de zogenaamde "ruimte-voor-ruimte-regeling", waarbij na de sloop van agrarische bebouwing (waaronder kassen) nieuwe woningen gerealiseerd kunnen worden. Afwijking van de daarin gestelde vereiste sloopoppervlakten, het aantal te bouwen woningen en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. De sloop van een kassencomplex van 17.500 m², inclusief 500 m² kantoorruimte, staat in verhouding tot de ontwikkeling van vier woningen.
 
Het zuidelijke gedeelte van het plangebied is gelegen binnen de kernrandzone. Echter worden de nieuwe woningen niet binnen de kernrandzone gebouwd. Op dit gedeelte van het plangebied wordt het zonneveld mogelijk gemaakt. Zoals eerder benoemd ligt het plangebied in het zoekgebied voor ontwikkeling van duurzame energie. Ook hiervoor geldt dat de ontwikkelingen niet leiden tot onevenredige aantasting van landschappelijke kernkwaliteiten, natuurwaarden en de cultuurhistorische waarden. Uit de toelichting van dit bestemmingsplan en de onderzoeken en bijlagen blijkt voldoende dat dit niet het geval is.
 
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan voor de realisatie van twee woningen in lijn is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Algemeen
In navolging van de provincie Utrecht is de gemeente Stichtse Vecht terughoudend met het toestaan van nieuwe ontwikkelingen buiten de rode contour. Daarin volgt zij het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht en wijkt zij niet af van het basisprincipe van andere gemeenten.
 
Het gemeentelijk en provinciaal ruimtelijk beleid voorzien echter in diverse mogelijkheden om in het landelijk gebied, rekening houdend met de (kern)kwaliteiten, medewerking te verlenen aan initiatieven in het landelijk gebied. De bekendste is de 'ruimte-voor-ruimte-regeling', waarbij ter plaatse van voormalige agrarische bedrijven woningen gebouwd kunnen worden. Ook het gemeentelijk ruimtelijk beleid en het geldende bestemmingsplan “Maarsseveense Plassen e.o.” kent deze regels die ontwikkelingen in het landelijk gebied, onder voorwaarden, mogelijk maken.
 
Omgevingswet
De samenleving verandert en daarmee ook de relatie tussen inwoner en overheden. Inwoners en ondernemers willen graag invloed uitoefenen op besluiten met betrekking tot de kwaliteit van hun eigen woon-, werk- en leefomgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen speelt participatie een belangrijke rol. De regels worden losgelaten en er wordt meer ruimte gelaten voor een gedragen ontwikkeling. Kenmerkend voor deze ontwikkeling is dat overheden een stapje terug (kunnen) doen om inwoners en ondernemers de ruimte te geven om hun woon- en leefomgeving te verbeteren. Feit is dat de gemeente ruimte moet bieden aan initiatieven uit de samenleving omdat partijen elkaar nodig hebben om ruimtelijke ambities te verwezenlijken. Ook het landelijk gebied van Stichtse Vecht vormt een dynamisch geheel met soms conflicterende belangen. Verschillende trends en opgaven zorgen ook hier voor een voortdurende vraag naar nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen. Partijen vragen van de gemeente een actieve en oplossingsgerichte houding om een bijdrage te kunnen leveren aan de leefbaarheid van het landelijk gebied en de daarin gelegen kleinere kernen.
 
Ontwikkeling van het landelijk gebied
Het landelijk gebied van Stichtse Vecht is een gebied met een eigen karakteristiek (verdeeld in deelgebieden) en eigen sociaaleconomische dragers. Van een agrarisch gebied is het landelijk gebied getransformeerd naar een multifunctioneel gebied waar steeds meer plaats gekomen is voor wonen, niet-agrarische bedrijven, recreëren, en waar ook maatschappelijke voorzieningen (met verenigingsleven) een plek hebben gekregen.
 
De agrarische sector is van oudsher een belangrijke speler in ons landelijk gebied en van belang voor het behoud van ons landschap. Door veranderende wet- en regelgeving en sociaalmaatschappelijke omstandigheden zien veel agrarische bedrijven zich genoodzaakt te stoppen. Een grote uitdaging in de gemeente Stichtse Vecht zal liggen op het gebied van de (vrijkomende) agrarische percelen. De achterblijvende, dichtbebouwde, bouwpercelen dienen een nieuwe toekomstbestendige functies te krijgen. Daarnaast wil de gemeente de landschaps- en natuurwaarden versterken, terwijl het landelijk gebied ook wordt gezien als locatie voor het opwekken van duurzame energie en geclaimd wordt voor ontwikkelopgave vanuit de regio (U10). Het multifunctionele karakter van het landelijk gebied leidt tot botsende belangen maar nog belangrijker; het landelijk gebied is voortdurend in beweging. Daarbij hoort een flexibel toetsingskader dat ruimte biedt voor ontwikkeling voor alle gebruikers en kansen biedt voor het versterken van alle (kern)kwaliteiten.
 
Het op voorhand uitsluiten van ruimtelijke ontwikkelingen buiten de rode contour doet volgens de gemeente geen recht aan de heersende dynamiek en de karakteristiek van het landelijk gebied. Niets doen is geen optie. In veel gevallen leidt dit tot leegstand, verpaupering en ongewenst (illegaal) gebruik van percelen en bebouwing. De gemeente, inwoners en ondernemers vasthouden en de ruimte geven om met creatieve voorstellen te komen die bijdragen aan de leefbaarheid in de gemeente, waarbij de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de fysieke leefomgeving is het uitgangspunt. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde) kan echter alleen als daar ook voldoende ontwikkelingsruimte (toekomstwaarde) tegenover staat. Zonder ontwikkelingsruimte geen kwaliteitsverbetering.
 
Opgaven ontwikkeling duurzame energie, veiligheid, gezondheid en water
De Omgevingswet zal de gemeente in staat stellen om naast de reguliere bouwvoorschriften ook aspecten als veiligheid, gezondheid en water in haar afwegingskader op te nemen. Aspecten welke onderdeel uitmaken van de fysieke leefomgeving. Eén van de doelen van de wet is immers het beschermen van de veiligheid en de gezondheid van de mens en zijn omgevingskwaliteit. Het gaat er niet alleen om het uitsluiten van alles wat ongewenst is, maar vooral om ontwikkelingen en kansen stimuleren welke een meerwaarde hebben voor de fysieke leefomgeving. Het landelijk gebied wordt ook gezien als zoekgebied voor de ontwikkeling van duurzame energie voor de gemeente, in samenhang met de regio. Ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie, veiligheid en water worden ook gezien als verstedelijking in het landelijk gebied.
 
Landschapsontwikkelingsplan (LOP)
De gemeente Stichtse Vecht heeft diverse Landschapsontwikkelingsplannen (LOP) opgesteld. Voor de polder Binnenweg, waar het plangebied is gelegen, is het LOP Herenweg - Gageldijk opgesteld. In dit LOP is opgenomen dat naast de ruimte-voor-ruimte-regeling tevens de sloop van bedrijfsbebouwing en kassen in bepaalde gebieden wordt gestimuleerd. Hierbij gaat het om de Polder Binnenweg en de 300 meter schootsvelden (verboden kringen) van forten. In het LOP is duidelijk opgenomen dat de gemeente de ambitie heeft om nieuwbouw van woningen na toepassing van de ruimte-voor-ruimte-regeling te laten plaats vinden buiten deze schootsvelden. Het voorliggende plan komt tegemoet aan deze ambities en levert dus de landschappelijk gewenste kwaliteit.
 
Het gebied tussen de Gageldijk en de Westbroekse Binnenweg wordt gezien als een transformatiegebied waarbij nieuwe ontwikkelingen een verbetering moeten leveren aan de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied. Met betrekking tot dit transformatiegebied zijn in het LOP de volgende uitgangspunten opgenomen.
 
Het open en landelijke karakter van het gebied vormt in deelgebied Polder Binnenweg het uitgangspunt voor de transformatie. Met de gewenste transformatie van bedrijvigheid naar wonen moet de openheid versterkt worden. Om dit te bereiken is alleen eerstelijns bebouwing mogelijk ter hoogte van de percelen waar momenteel kassen of bedrijfscomplexen gesitueerd zijn. Deze nieuwe bebouwing sluit zo veel mogelijk aan op de aangrenzende bebouwing. Om het kleinschalige karakter te behouden en te versterken vormt één laag met kap het uitgangspunt.
 
Bij nieuwe ontwikkelingen dient het landschappelijke patroon van watergangen zoveel mogelijk behouden te blijven en waar mogelijk te worden hersteld. Bij de inrichting van nieuwe ontwikkelingen is daarnaast een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing noodzakelijk met inheemse beplanting en voldoende maat tot de karakteristieke watergangen. Meerdere woningen worden vormgegeven als een compact erf. Agrarische bebouwingsclusters vormen daarbij de inspiratiebron. Een dergelijk erf bestaat uit één hoofdgebouw gericht op de Gageldijk in combinatie met ondergeschikte gebouwen waar eveneens woningen in gerealiseerd kunnen worden. Het geheel heeft een sterke samenhang in opzet, architectuur en erfbeplanting. Door de bebouwing op deze manier te clusteren wordt in het gebied maximale openheid gerealiseerd en wordt aansluiting gezocht bij het landelijke karakter van dit deelgebied.
 
Het voorliggende plan voldoen aan deze uitgangspunten.
  
3.3.2 Focus op morgen, Toekomstvisie Stichtse Vecht 2013-2040
Op 29 januari 2013 heeft de gemeenteraad van gemeente Stichtse Vecht de toekomstvisie 'Focus op Morgen' vastgesteld. De visie is gericht op de periode 2013 - 2040 en vormt een opmaat naar een nieuwe structuurvisie. De toekomstvisie is niet geldend als structuurvisie en daarom niet bindend maar inspirerend en verleidend. 
 
De toekomstvisie richt zich op opgaven verdeeld in mensen, gebied, economische vitaliteit en bestuurlijke opgaven. In de verwoording van het gebiedsbeleid gaat de toekomstvisie in op woningbouw. Als gevolg van de vergrijzing zal het inwonersaantal terug lopen als er niets gebeurt. Omdat dit direct gevolgen heeft voor de vitaliteit van de kernen, de kwaliteit en betaalbaarheid van maatschappelijke voorzieningen, wordt beperkte bouw noodzakelijke ontwikkeling. Niet als doel op zich maar als een logische ontwikkeling.
 
Planspecifiek
In de toekomstvisie wordt beperkt bouwen toegelaten, mits het buitengebied zoveel mogelijk wordt ontzien. De visie erkent dat, gelet op de demografische ontwikkeling, extra woningbouw noodzakelijk is. De voorkeur gaat daarbij uit naar verdere verdichting van het binnenstedelijk gebied. Echter wordt met de beoogde ontwikkeling de landschappelijke kwaliteit verbeterd. Het behoud van het landschap wordt gezien als een cruciale opgave voor de toekomst. Het terugbrengen van de voormalige sloten en verkaveling versterken de doorgezichten op het landschap. Met de natuurlijke oevers wordt het zicht op de zonnepanelen zoveel mogelijk ontnomen. Daarnaast sluit de beoogde bebouwing aan op de bestaande lintstructuur. Hiermee vindt een kwaliteitsverbetering plaats van het plangebied en de directe omgeving. Derhalve is het initiatief in lijn met het gestelde in de toekomstvisie.
  
3.3.3 Welstandsnota Stichtse Vecht 2013
In de Welstandsnota Stichtse Vecht 2013 is vastgelegd dat bouwplannen getoetst moeten worden aan de welstandscriteria. Het plangebied behoort tot het 'buitengebied oost' (BG3) en is aangemerkt als gewoon welstandsgebied. Hier heeft de gemeente gekozen voor het handhaven van een basiskwaliteit met daarbij voldoende vrijheid voor de burger of ondernemer om invulling te geven aan eigen initiatieven. Bouwplannen in deze gebieden mogen in principe geen afbreuk doen aan de basiskwaliteit van de omgeving.
  
Het plangebied behoort tot de dorpslinten Maarssen (MA2) en is aangemerkt als een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is terughoudend en gericht op behoud van variatie zonder verrommeling, waarbij de grens met het beschermd gezicht aanvullende aandacht krijgt. Bij de beoordeling zal onder meer aandacht worden geschonken aan het behoud van het gegroeide kleinschalige karakter, zonder wijzigingen en nieuwbouw onmogelijk te maken. Daarbij zijn de volgende criteria van toepassing:
 
Ligging
  • de hoofdbebouwing staat aan de straatzijde, bijgebouwen hebben bij voorkeur een ondergeschikte positie;
  • de rooilijnen van de hoofdmassa’s verspringen ten opzichte van elkaar;
  • de bebouwing met de voorgevel op de weg richten en concentreren in de ontginningslinten, met behoud van doorzichten naar het landschap;
  • bedrijfsgebouwen liggen achter de voorgevelrooilijn;
  • gebouwen liggen op enige afstand van de perceelsgrens of de slootkant;
  • opslag vindt bij voorkeur uit het zicht plaats;
Massa
  • gebouwen zijn individueel en afwisselend;
  • de individuele woning binnen een rij is deel van het geheel;
  • woongebouwen bestaan bij voorkeur uit één laag met kap;
  • bedrijfsgebouwen bestaan uit één laag met een zadeldak of plat dak;
  • de nokrichting is in beginsel haaks op de weg of evenwijdig aan de verkavelingsrichting;
  • zijgevels van vrijstaande woningen hebben vensters;
  • uitbreidingen waaronder op- en aanbouwen zoals dakkapellen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa;
  • bijgebouwen zijn ondergeschikt aan hoofdmassa en eenvoudig van vorm;  
Architectonische uitwerking
  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig en afwisselend;
  • bedrijfsgebouwen eenvoudig en zorgvuldig detailleren;
  • zeer grote lengtes door middel van geleding van de wand doorbreken;
  • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en de gevel als geheel plaatsen;
  • kozijnen, dakgoten en dergelijke zorgvuldig detailleren;
  • ramen zijn bij voorkeur staand of (verticaal) onderverdeeld;
  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op hoofdvolume;
Materiaal en kleur
  • materialen en kleuren zijn traditioneel en terughoudend;
  • gevels van woongebouwen bij voorkeur uitvoeren in baksteen of een vergelijkbaar steenachtig materiaal of in een lichte tint pleisteren;
  • hellende daken van woningen dekken met pannen of riet;
  • grote vlakken bestaan uit kleine elementen of hebben een duidelijke textuur;
  • kleuren harmoniëren met de omgeving;
  • aanbouwen en bijgebouwen in materiaal- en kleurgebruik afstemmen op de hoofdmassa en aan de voorkant traditioneel uitvoeren of bijgebouwen uitvoeren in gepotdekselde planken.
Planspecifiek
Bij het ontwerpen van de woningen zal rekening gehouden worden met de uitgangspunten uit de welstandsnota. De bouwplannen zullen met de welstandscommissie besproken worden. De welstandscommissie zal bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen een advies uitbrengen over het definitieve bouwplan.
 
3.3.4 Actualisatie Woonvisie 2017 - 2022
In 2019 is de Actualisatie Woonvisie 2017 - 2022 opgesteld. Hierin beschrijft de gemeente Stichtse Vecht haar ambitie op het gebied van wonen in de gemeente aan de hand van de volgende thema's:
  • voldoende betaalbare woningen, nu en straks;
  • vergroten van het aanbod aan middenhuur;
  • wonen met welzijn en zorg: aanbod verruimen;
  • verduurzaming van de woningvoorraad;
  • ruimte voor nieuwe woonconcepten en woonwagenstandplaatsen. 
Planspecifiek
Op basis van het woningmarktonderzoek voor de regio U16 van medio 2018 komt de lokale woningbehoefte van de gemeente voor 2023 uit op circa 1.600 extra woningen en nog eens 900 extra woningen tot 2023. Daarnaast is er vanuit de regio U10 nog een opgave van circa 800 woningen tot 2023. De gemeente Stichtse Vecht zet voor de komende 4 jaar in op een minimale toevoeging van 30 % sociale huurwoningen (circa 750 woningen), 50 % woningen in het middensegment (circa 1.250 woningen) en 20 % woningen duurdere koop- en huurwoningen (circa 500 woningen).
 
Het voorgenomen plan voorziet in de behoefte naar duurdere koopwoningen, waarmee aangesloten wordt op de woningbehoefte binnen de gemeente. De Woonvisie van de gemeente Stichtse Vecht is, voor wat betreft de programmering, alleen van toepassing op ontwikkelingen van zes of meer woningen. Met vier woningen blijft de ontwikkeling onder de grens en heeft de initiatiefnemer de vrije hand, om rekening houdend met de karakteristiek en waarden, een invulling te geven aan de toekomstige ontwikkeling.  
 
Duurzaamheid is een belangrijk uitgangspunt. In de woonvisie betekent dit aandacht voor duurzaam bouwen door het verminderen van de milieubelasting door de woning (energiebesparing). Het gaat echter ook over de kwaliteit van de woningen zelf en daarmee ook over het wooncomfort en de betaalbaarheid van de totale woonlasten. Naast het feit dat de woningen gasloos worden uitgevoerd en er gebruik gemaakt wordt van duurzame materialen en systemen, wordt er met de ontwikkeling een zonneveld van ca. 16.000 m² aangelegd. Hiermee wordt aangesloten op de duurzaamheidsambities van de gemeente.
 
3.3.5 Beleidskader zonnevelden
De gemeente wil voor de periode tot 2030 0,1 TWh per jaar aan duurzame energie grootschalig opwekken, bij voorkeur met grootschalige zonnedaken. Deze hoeveelheid stroom kan met 100 hectare aan zonnevelden worden opgewekt. Ook grootschalige zonnedaken tellen mee voor deze doelstelling.
 
De gemeente Stichtse Vecht houdt de belangen van haar buitengebied in het vizier: landschap, natuur, cultuurhistorie, archeologie, recreatie, landbouw, kwaliteit van bodem en water. Voorwaarden worden gesteld aan aanvragen voor zonnevelden, om deze waarden te beschermen. Ook spelen er andere lokale en regionale belangen waarvoor naar het buitengebied wordt gekeken: ruimte voor wonen, werken, mobiliteit.
 
De gemeente zet in op, conform de landelijke Zonneladder, zoveel mogelijk zon op daken en in overige bebouwde gebieden. De gemeente wil geen zonnevelden toestaan in natuurgebieden.
 
Ook in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de landgoederenzône en weidevogelkerngebied is er slechts zeer beperkt ruimte voor zonnevelden. Een zonneveld wordt in die gebieden alleen overwogen op die locaties waar de kernwaarden al niet meer intact zijn en waar zeer zorgvuldige inpassing mogelijk is. Zonnevelden zijn voorlopig niet toegestaan op locaties waar in de komende periode woningbouw wordt overwogen.
 
Planspecifiek
In het gemeentebeleid (kansenkaart zonnevelden) is opgenomen dat de Polder Binnenweg en Polder Buitenweg voorlopig niet geschikt zijn voor het plaatsen van zonnevelden. Alleen wanneer een zonneveld huidige bebouwing vervangt, zouden er mogelijkheden kunnen zijn. De ligging van Polder Binnenweg aan noordelijke zijde van het Fort De Gagel en de inundatievelden zijn daarbij van belang. Openheid is één van de belangrijke kernkwaliteiten van dit gebied.
 
Het voorliggende plan voorziet, conform het gemeentebeleid en de Zonneladder, in het gebruik van reeds bebouwde gronden in transformatiegebieden. Het zonneveld wordt gerealiseerd op een perceel waar nu een groot kassencomplex en een waterbassin aanwezig zijn. Uit onderliggend onderzoek blijkt dat de sloop van het kassencomplex met waterbassin en de aanleg van een zonneveld een (gering) positief effect heeft op de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied. De aanleg van het zonneveld maakt onderdeel uit van het inrichtingsplan. Ook in de planregels van het bestemmingsplan zijn voorwaarden opgenomen. Daardoor kan medewerking verleend worden aan dit initiatief.
 
Het zonneveld wordt aangesloten op de bestaande transformator die op de noordwestelijke hoek van het perceel met een aansluitcapaciteit van 1750 kVA. Dit is een residu van een WKK die ooit aanwezig was. De opbrengst van het zonneveld is bedoeld ter vergroening van de bedrijven als De Fabrique en DUS in Utrecht en Vliegveld Twenthe Evenementenlocatie in Enschede. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor omwonenden om aan het project deel te nemen.
 
4 Onderzoeken
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat deze omgevingsvergunning onder mogelijkheid c valt. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk 8 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is de Wet milieubeheer van toepassing. Daarbij kan aansluiting wordt gezocht bij artikel 7.19, lid 3 van de Wet milieubeheer, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken en de plaats van het project worden in toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Aangezien de agrarische bedrijvigheid en de kassen worden 'wegbestemd' en hiervoor in de plaats 4 nieuwe woningen en een zonneveld worden gerealiseerd, zijn de effecten van het plan op de omgeving beperkt. De effecten hebben met name te maken met verkeer en geluidhinder die daardoor veroorzaakt worden. Deze effecten nemen niet of nauwelijks toe ten opzichte van de huidige planologische situatie. Van cumulatie met andere projecten is geen sprake. Het gaat om een opzichzelfstaande ontwikkeling.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r.(-beoordeling). Het opstellen van een m.e.r.(-beoordeling) zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
  
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r.(-beoordeling) nodig is en publiceert dit in een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt de bestemming van een deel van het plangebied gewijzigd van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Hiermee vindt er een bestemmingswijziging naar een strenger bodemgebruik plaats. Voor de planlocatie zijn twee verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd, één voor het noordelijke gedeelte en één voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied.
 
Noordelijke gedeelte plangebied
Uit het verkennend bodemonderzoek voor het noordelijke gedeelte van het plangebied (1 oktober 2018, EnviroPlan Nederland BV, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
 
Bij de uitvoering van het veldonderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die een aanwijzing vormen voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. In de semiverharding van menggranulaat die op een deel van de locatie aanwezig is, zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen.
 
Uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat voor de bovengrond van de onderzoekslocatie inclusief de bodemlaag direct onder de semiverharding, licht verhoogde gehalten voor enkele metalen aanwezig zijn, waarbij in één mengmonster de tussenwaarde voor lood wordt overschreden. In de ondergrond zijn geen overschrijdingen van de normwaarden vastgesteld. In het grondwater worden de streefwaarden voor barium en naftaleen in geringe mate overschreden.
 
De verhoogde gehalten aan metalen in de bovengrond van de locatie liggen gemiddeld genomen rond of ruim beneden het niveau van de achtergrondwaarden. Er is geen aanleiding tot het instellen van een vervolgonderzoek. Uit het laboratoriumonderzoek van het materiaal van de semiverharding volgt een gehalte asbest dat beneden de hergebruiksnorm ligt.
 
Toch is er aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de verhoogde gehaltes lood in de bodem (10 juni 2020, EnviroPlan Nederland BV, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). Uit de resultaten van het aanvullende bodemonderzoek blijkt dat de interventiewaarde voor lood niet wordt overschreden. Er is geen vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood ter plaatse van de onderzoekslocatie.
   
Zuidelijke gedeelte plangebied
Ook voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (11 juni 2020, EnviroPlan Nederland BV, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Uit het verkennend bodemonderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
 
Bij de uitvoering van het veldonderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die aanwijzing vormen voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Uit laboratoriumonderzoek blijken voor de bovengrond van de onderzoekslocatie licht verhoogde gehalten voor de metalen kwik, lood en/of zink. In de ondergrond en het grondwater zijn geen noemenswaardige verhogingen vastgesteld.
 
De verhoogde gehalten aan metalen in de bovengrond van de locatie liggen rond het niveau van de achtergrondwaarden voor de desbetreffende zones en vormen als zodanig geen aanleiding tot het instellen van een vervolgonderzoek.
 
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er vanuit het oogpunt van de bodemkwaliteit geen bezwaren tegen de bestemmingswijziging van de onderzoekslocatie. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
De Wgh ziet toe op de bescherming van geluidgevoelige objecten. De beoogde woningen zijn geluidgevoelige objecten.
 
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Een onderzoek naar industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk.  
 
Spoorweglawaai    
Het plangebied ligt buiten de onderzoekszone van de dichtstbijzijnde spoorlijn Utrecht-Amsterdam. Onderzoek naar spoorweglawaai is niet noodzakelijk.
 
Wegverkeerslawaai
Vanwege de ligging binnen de onderzoekszone van de Westborekse Binnenweg waar een snelheidsregime van 60 km/uur geldt is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd (9 maart 2021, Peutz bv, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4).
 
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van nieuw te realiseren woningen ten hoogste 53 dB bedraagt ter plaatse van de voorgevel van de voorste twee woningen in het plangebied. Ook ter plaatse van een deel van de noordwestelijke zijgevels van deze woningen is sprake van een geluidbelasting hoger dan 48 dB (tot 50 dB). Ter plaatse van de overige gevels en ter plaatse van de twee achterste woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.
 
Maatregelen teneinde de geluidbelasting terug te brengen zijn mogelijk aan de bron, in de overdracht en bij de ontvanger. Het lijkt in voorliggende situatie niet reëel om maatregelen aan de bron te treffen (bijvoorbeeld door het wegdek aan te passen), maatregelen in de overdracht (bijvoorbeeld het plaatsen van geluidschermen) zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst. Ook maatregelen bij de ontvanger (bijvoorbeeld het verder van de weg af positioneren van de woningen) heeft vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet de voorkeur.
 
Voor de optredende geluidbelasting kan een hogere waarde worden verleend. Er wordt voldaan aan de voorwaarden die het gemeentelijk geluidbeleid hieraan stelt; zo beschikt iedere woning over een geluidluwe zijde, waaraan meerdere verblijfsruimten gesitueerd kunnen worden, en is sprake van een geluidluwe buitenruimte.
 
Er bestaan inzake geluid dan ook geen belemmeringen met betrekking tot de planvorming. Wel dient een hogere waarde verleend te worden voor de twee nabij de weg gelegen woningen.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen met betrekking tot de planvorming. Wel dient een hogere waarde verleend te worden voor de twee nabij de weg gelegen woningen.
 
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden. 
 
Planspecifiek
De realisatie van 4 woningen en het zonneveld kan, gezien de zeer beperkte omvang (< 1.500 woningen), aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2018 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 18,9 μg/m³, 11,7 μg/m³ en 17,0 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
De WHO en GGD hanteren advieswaarden van 20 µg/m³ voor fijnstof PM10 en 10 µg/m³ voor fijnstof PM2,5, die lager liggen dan de wettelijke grenswaarden. Als aan deze waarden wordt voldaan kan vanuit een goede motivering worden gesproken over acceptabele concentraties en een goed woon- een leefklimaat. Op de planlocatie wordt de advieswaarden voor fijnstof PM10 gehaald. Door het schoner worden van de autotechniek zal in de toekomst ook worden voldaan aan de advieswaarde voor fijnstof PM2,5. Daarmee zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
    
Het aspect luchtkwaliteit vormt, gezien het voorgaande, geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een milieugevoelige bestemming. Aan de hand van de bestemmingsplannen 'Maarsseveense Plassen e.o.' en 'Landelijk Gebied Maarssen' is bepaald welke milieubelastende activiteiten in de omgeving toegestaan zijn. Het plangebied bevindt zich aan het bebouwingslint van de Westbroekse Binnenweg waar verschillende functies als wonen, (agrarische) bedrijvigheid, en recreatie te vinden zijn. Hiermee kan het plangebied aangemerkt worden als 'gemengd gebied' en kunnen de richtafstanden uit de VNG-brochure met één afstandstap worden verminderd. In de navolgende tabel staat een overzicht van de milieubelastende activiteiten in de omgeving weergegeven.
 
Activiteit/bedrijf
Adres
SBI-2008
Milieucategorie
Richtafstand in gemengd gebied (m)
Afstand tot het plangebied (m)
Hoveniersbedrijf
Westbroekse Binnenweg 86c
016
3.1
30
43
Camperdealer
Westbroekse Binnenweg 86a
451, 452, 454
2
10
96
Recreatiewoningen
Achter de Westbroekseweg Binnenweg 82 
5552, 5533.130130
Fokken en houden van rundveeWestbroekse Binnenweg 940141, 01423.250150
  
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat er wordt voldaan aan de richtafstanden tussen het plangebied en de milieubelastende activiteiten in de omgeving. Voor het hoveniersbedrijf aan de Westbroekse Binnenweg 86c geldt dat de nieuwe woningen alsnog belemmerend kunnen zijn voor bijvoorbeeld toekomstige uitbreidingen. Echter ligt de woning aan de Westbroekse Binnenweg 86d in de huidige situatie al op een kortere afstand van 25 m. Deze woning is bepalend voor het hoveniersbedrijf, waardoor het voorliggende plan geen belemmeringen veroorzaakt.
 
Voor zonnevelden geldt geen standaard richtafstand volgens de VNG-publicatie. De zonnepanelen zelf produceren geen geluid. Echter kunnen de omvormers en schakelstations laagfrequent geluid produceren. Dit geluid kan door muren en ramen heen dringen. De Omgevingsdienst Regio Utrecht adviseert een richtafstand van 30 m. Daarnaast produceren transformatorstations geluid. Voor transformatorstations gelden verschillende richtafstanden die afhankelijk zijn van het vermogen. De navolgende tabel toont de richtafstanden voor transformatorstations.
 
 
Omdat het plangebied is gelegen in een gemengd gebied (agrarische lintbebouwing) kunnen de afstanden met één afstandsstap worden verlaagd. De afstand tussen de dichtstbijzijnde burgerwoning en de zonnevelden bedraagt minimaal 65 meter. De twee beoogde zonnevelden hebben een oppervlakte van in totaal 1,6 ha. De zonnevelden worden aangesloten op de bestaande transformator met een aansluitcapaciteit van 1750 kVA op noordwestelijke hoek van het perceel. Daarmee bedraagt het transformatorvermogen minder dan 10 MVA en geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan. De omliggende woningen zullen dan ook geen (geluids)hinder ondervinden vanwege het zonneveld.
 
Gezien het voorgaande zijn er geen belemmeringen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en worden milieubelastende activiteiten in de omgeving niet in hun mogelijkheden beperkt als gevolg van de ontwikkeling. Er dient geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect bedrijven en milieuzonering en het plan uitvoerbaar is.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Om te kunnen bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart externe veiligheid geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
  
Uitsnede risicokaart externe veiligheid, plangebied zwart omkaderd (bron: risicokaart.nl)
 
Transportroute voor gevaarlijke stoffen over weg 
Het plangebied is gelegen op een afstand van 1,9 km van de basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (N230). Deze basisnetroute is aangewezen als gevaarlijke stoffenroute van LF1 en LF2 (brandbare vloeistof categorie 1 en 2) en GF3 (giftig gas). De gemeente Stichtse Vecht heeft bepaald dat transport van bepaalde soorten gevaarlijke stoffen zoals propaan, LPG en grote hoeveelheden vuurwerk alleen binnen de gemeente Stichtse Vecht plaats mag vinden als de bestemming aan de vastgestelde route ligt. Transporten buiten deze route om zijn alleen toegestaan als daarvoor ontheffing is verleend en de bestemming in de gemeente Stichtse Vecht ligt. Doorgaand verkeer van en naar andere gemeenten wordt daarmee in principe niet toegestaan. Daardoor is (ook op de N230) uitsluitend bestemmingsverkeer toegestaan. Hierdoor nemen de risico’s sterk af. Deze route loopt onder meer via de afslag Sweserengseweg. Het plangebied is niet direct gelegen aan deze route. Verder is het, gezien de ruime afstand tot de N230 en het feit dat op een vele malen kleinere afstand tot de N230 woningen gesitueerd zijn, vrijwel uitgesloten dat het voorgenomen plan resulteert in een verslechtering ten opzichte van de bestaande situatie.
 
Transportroute voor gevaarlijke stoffen over water
Het plangebied ligt op ongeveer 3 km afstand van het Amsterdam-Rijnkanaal. Over dit kanaal vindt structureel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het Basisnet Water kent een maximale risicolijn van 2,5 m uit de oever. Het plan ligt ruim buiten deze afstand en is niet in strijd met de normstelling voor het plaatsgebonden risico. Voorts dient, met de inwerkingtreding van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied. Hiervoor geldt een afstand van 25 m uit de oever van het kanaal, waar het plangebied ruim buiten ligt. Het groepsrisico moet worden beoordeeld tot op een afstand van 200 m van het (midden van het) kanaal. Ook hier valt het plangebied ruim buiten.
 
Transportroute voor gevaarlijke stoffen over spoor
De afstand tot de spoorlijn Utrecht-Amsterdam, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is circa 3,3 km. Het plaatsgebonden risicoplafond van deze transportroute bedraagt 0 m. Het groepsrisicoplafond 10-7 en 10-8 bedraagt respectievelijk 15,0 m en 145,0 m. Het plangebied bevindt zich op grotere afstand.
 
Verantwoording van het groepsrisico
De planlocatie ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Utrecht-Amsterdam (3,3 km afstand). Vanwege het transport van toxische vloeistoffen hebben deze transportroutes een invloedsgebied van meer dan 4.000 m. Een nieuwe risicoberekening is niet nodig, omdat de afstand tot deze transportroutes meer dan 200 m bedraagt (Besluit externe veiligheid transportroutes, art. 8).
 
Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Bevt, art. 7). Bij een incident met toxische stoffen kan een giftige gaswolk ontstaan die de planlocatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert is daarvoor voldoende. Bij een incident met een LPG-tankwagen op de A2 kan een BLEVE ontstaan. De bereikbaarheid van het gebied voor de hulpdiensten wijzigt niet na de realisatie van het plan. De hulpdiensten kunnen het gebied en/of locatie via lokale wegen bereiken om de omvang van een ramp te beperken. De aanwezige personen kunnen zich in veiligheid te brengen via de Westbroekse binnenweg, mits tijdig gewaarschuwd.
 
Buisleidingen 
Ten oosten van het plangebied is een aardgastransportleiding van Gasunie (W-500-01) gelegen. De afstand tussen het plangebied en de aardgastransportleiding bedraagt ca. 420 m. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.
 
Conclusie   
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn wat betreft externe veiligheid.
 
4.7 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In of nabij het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Tevens is het plangebied geen onderdeel van een beschermd dorpsgezicht. Het plangebied bevindt zich in een veenweidegebied met een oostelijke cope-verkaveling. Met de sloop van de kassen en de herontwikkeling van het plangebied wordt de oorspronkelijke verkaveling teruggebracht.
 
Vanwege de ligging in binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie is een Heritage Impact Assesment (HIA) uitgevoerd (26 februari 2020, Land-id Arnhem, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). De locatie heeft raakvlakken met een tweetal attributen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie:
  • De locatie ligt in zijn geheel in inundatiekom II benoorden de Lek. Kenmerkend aan de inundatiekom is het open en natte karakter, passend bij het landschap van de veenontginningen (zie paragraaf 2.2), en oorspronkelijk was het de intentie om de kom te inunderen bij dreigend gevaar.
  • De locatie ligt gedeeltelijk binnen de buitenste verboden kring van fort De Gagel. In de buitenste verboden kring mag volgens de oorspronkelijke regels alleen de eerste meter van steen worden gebouwd. Daarboven moet alles in hout uitgevoerd, zodat in het geval van dreigend gevaar de bebouwing snel weg kon worden gebrand.
Daarnaast is het landschap van cultuurhistorische waarde.  Het landschap waarin de locatie zich bevindt is een veenlandschap, onderdeel van de Oostvechtse ontginningen. Karakteristieken van dit landschap zijn:
  • Een open en weids landschap met een nat karakter;
  • Bewoning in lange rechte linten, van waaruit de opstrekkende ontginning van het veenlandschap is begonnen;
  • Lange, smalle strokenverkaveling met grasland en daartussen sloten;
  • Plassen en petgaten met daaromheen meer beslotenheid door (broek)bossen.
De Westbroekse Binnenweg is een lage kade, van waaruit de opstrekkende ontginning van het veen is doorgezet. Door de jaren heen is het bebouwingslint door ontginning ontstaan. Het lint is nu een mix van diverse typen bebouwing.
 
In een gesprek, met de opdrachtgever en de ontwerper, is een ontwerp van de ontwikkeling besproken. Hieruit zijn oplossingsrichtingen om de negatieve effecten op de kernkwaliteiten te minimaliseren en zelfs te verbeteren naar voren gekomen. Aandachtspunten die naar voren kwamen waren:
  • Vanwege het negatieve effect van de woningen op de verboden kring en het inundatiegebied is het wenselijk om hier mitigerende maatregelen toe te passen om zo het effect te verminderen.
  • Bij de uitwerking van het zonneveld dient er gelet te worden op de opstelling en richting van de panelen en het effect hiervan op de polderstructuur.
Het ontwerp is naderhand aangepast. De inrichting van de kavel sluit aan bij de structuur van het landschap, door de strokenverkaveling en het slotenpatroon te volgen, met doorzicht vanaf het lint. De woningen zijn meer naar voren op de kavel gepositioneerd. De gebouwen vormen nu twee ensembles passend in de structuur van het lint, met elk een eigen aansluiting op de weg. Op het achterste deel van de woonkavel is nu ruimte voor boomgaarden. Binnen de kavel voor het zonneveld is meer ruimte gecreëerd voor natuurvriendelijke oevers met rietkragen.
 
Conclusie 
Door het verplaatsen van de woningen richting de weg blijft de verboden kring rond fort de Gagel onbebouwd. Door twee clusters van woningen te maken, vindt er minder verstoring van de openheid van het landschap plaats en sluiten de woningen beter aan op de structuur van het lint. Door tussen de zonnepanelen een sloot aan te leggen wordt een voormalige sloot hersteld. Het sluit aan bij de structuur van het landschap, het lint en het natte karakter van het gebied.
 
De woningen hebben een gering negatief effect op de openheid van de inundatiekom. De transformatie van kas naar zonneveld heeft een positief effect. Het zicht over de inundatiekom wordt versterkt, doordat het zonneveld onder ooghoogte blijft en er een voormalige sloot wordt teruggebracht. Hiermee versterkt ook de structuur van de inundatiekom.
 
De authenticiteit van de inundatiekom wordt gering aangetast door de bouw van woningen, doordat de openheid afneemt. Omdat de woningen in de structuur van het lint blijven, is de impact hiervan beperkt. Het vervangen van de kas door een laag zonneveld heeft vooral een positief effect op de linie. Hierdoor versterkt de openheid. Door het herstellen van een voormalige sloot en door de andere sloten te voorzien van een natuurlijke oever neemt het natte karakter van de inundatiekom iets toe.
 
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet aangetast wordt. Ook andere cultuurhistorische elementen worden niet negatief beïnvloed met de beoogde ontwikkeling. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmeringen.
 
4.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Gemeentelijk beleid
De gemeente Stichtse Vecht heeft haar archeologische beleid vastgelegd in de Archeologische (verwachtings-)waardenkaart en beleidskaart d.d. 21 augustus 2017.
  
Planspecifiek
In het plangebied geldt een variabele archeologische verwachting. Bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk. In het kader van de bestemmingsplanwijziging is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (11 maart 2020, Bureau voor Archeologie, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6).
 
Het plangebied ligt in het archeologisch landschap 'Hollands-Utrechts veengebied’. In het Paleolithicum tot en met het Neolithicum bevindt zich dekzand aan het oppervlak en is het plangebied bewoonbaar. Vanaf de Bronstijd gaat zich veen vormen en is het plangebied niet aantrekkelijk voor bewoning. Het veengebied is vanaf de Late Middeleeuwen (1000 – 1500 n. Chr.) ontgonnen. De Westbroekse Binnenweg is waarschijnlijk geen ontginningsas. Er zijn geen aanwijzingen voor bewoning uit deze Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd.
 
Uit milieukundige en bodemkundige boringen die eerder in het plangebied zijn gezet blijkt dat de zanddiepte in het plangebied sterk varieert. Deze ligt tussen 50 en 160 cm -mv in het noordoostelijk deel en tussen 70 en 110 cm -mv in het zuidwestelijk deel. In het noordwesten is in de top van het dekzand nog een (deels) intacte podzolbodem aanwezig.
 
Ter plaatse van dekzandopduikingen kunnen archeologische waarden uit het Laat Paleolithicum tot en met het Neolithicum voorkomen. Indien de bodemingrepen dieper reiken dan 50 cm -mv in met name het noordoostelijk deel kunnen archeologische waarden worden verstoord.
 
Geadviseerd wordt om in het plangebied ontgravingen dieper dan 50 cm -mv te vermijden en om de omvang van de funderingspalen te beperken tot maximaal 2% van het plangebied. Om aanleg van de lengtesloot te realiseren zonder archeologische waarden te verstoren, wordt aanbevolen de juiste ligging van de sloot beter te bepalen.
 
Indien het niet mogelijk is om graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm te vermijden en de woningen archeologie vriendelijk te funderen, en de lengtesloot goed te reconstrueren, wordt geadviseerd om een archeologisch booronderzoek uit te voeren op die plaatsen waar de bodemingrepen zijn voorzien.
 
De woningen zullen worden gefundeerd op palen en balken. Daarnaast worden er geen kelders aangelegd. Het bouwpeil komt op minimaal 30 cm boven de kruin van de weg (kruin van de weg is ca. 0 m NAP). De diepte van de balkenfundering is nog niet bekend, maar zal naar verwachting niet dieper dan 40 à 50 cm onder het huidige maaiveld komen. Tevens is de verstoringsdiepte ter plaatse van de zonneweide nog niet bekend. Waarschijnlijk zal deze zich beperken tot het verwijderen van de teellaag. Ook is de verstoringsdiepte voor het aanleggen van de sloten nog niet bekend.
 
Ter bescherming van de mogelijk aanwezig archeologische waarden is in het voorliggende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen vormt, mits voldaan wordt aan de hiervoor genoemde adviezen.
 
4.9 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Er is voor de planlocatie een quickscan flora en fauna uitgevoerd (10 april 2020, Eelerwoude, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7). Uit de quickscan zijn de volgende bevindingen, conclusies en aanbevelingen naar voren gekomen.
 
Beschermde soorten
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies aan leefgebied van enkele overige beschermde soorten. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Nader onderzoek naar beschermde soorten of een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.
 
Hoewel de watergangen matig geschikt zijn voor de heikikker, is er een veldbezoek geweest in het vroege voorjaar om een goed beeld te krijgen van de heikikker in de directe omgeving van het plangebied (10 april 2020, Elerwoude, zie bijlagen bij toelichting bijlage 8). Hieruit is gebleken dat de heikikker in de omgeving voor komt. Tijdens het veldbezoek zijn binnen het plangebied geen roepende dieren gehoord of exemplaren gezien. Ook zijn er geen eiklompen in de sloten binnen en rondom het plangebied aangetroffen. Gezien deze uitgangssituatie wordt uitgesloten dat het plangebied essentieel onderdeel uitmaakt van de functionele leefomgeving van de heikikker. Nader onderzoek naar heikikker of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.
 
Bij werkzaamheden dient conform de algemene zorgplicht rekening gehouden te worden met nesten van vogels. Om het plangebied aantrekkelijk en geschikt te houden voor nachtactieve soorten wordt aanbevolen rekening te houden met het plaatsen van verlichting. Bijvoorbeeld door uitstraling van verlichting te voorkomen en alleen verlichting aan te hebben wanneer nodig.
 
Om het plangebied niet aantrekkelijk te maken voor rugstreeppad en om vestiging van de soort te voorkomen, wordt aanbevolen het plangebied vrij van bouwmateriaal en zandberging te houden, het rijden van sporen te voorkomen en het schonen van de aanliggende watergangen via de aangrenzende buurpercelen uit te voeren.
 
Beschermde gebieden
Het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen' ligt op een afstand van ca. 280 ten noordwesten van het plangebied. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Directe en indirecte effecten op aanwezige kwalificerende habitattypen zijn uit te sluiten. Negatieve effecten op de kwalificerende habitatsoorten zijn uitgesloten door het ontbreken van geschikt leefgebied ter plaatse van de werkzaamheden. Ook voorde kwalificerende broedvogelsoorten en niet-broedvogelsoorten zijn negatieve effecten uitgesloten door het ontbreken van geschikt leefgebied ter plaatse van de werkzaamheden.
 
Houtopstanden
Een nadere toetsing van houtopstanden is niet noodzakelijk. Ondanks dat er één boom in het plangebied aanwezig is, is de boom solitair en geen onderdeel van een rijbeplanting of bosschage van minimaal 10 are. 
 
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van januari 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
 
Het initiatief gaat in de sloop- en bouwfase en de gebruiksfase gepaard met uitstoot van stikstof. Om die reden zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de nieuwe AERIUS Calculator (29 juni 2020, Eelerwoude, zie bijlagen bij toelichting bijlage 9). De werkzaamheden voor de sloop- en bouwfase hebben een significante stikstofdepositie van 0,05 mol/ha/jaar tot gevolg. Voor de gebruiksfase is een niet-significant resultaat berekend van minder dan 0,005 mol/ha/j. Met een verschilberekening is aangetoond dat het verschil tussen de huidige gebruiksfase en de sloop- en bouwfase dusdanig groot is dat er gesaldeerd kan worden met de huidige situatie. Hieruit blijkt dat er een niet-significante stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j is.
 
Ondanks dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden, geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming bij intern salderen een vergunningsplicht. Uit de ‘Beslisboom Toestemmingverlening stikstofdepositie bij nieuwe activiteiten’ blijkt dat een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning) nodig is.
  
Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Voor de Natura 2000-gebieden geldt dat er in de bouw- en gebruiksfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect ecologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.10.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • Vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.10.2 Beleid Waterschap Amstel Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
 
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
 
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied en 5.000 m² in het overige gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
 
4.10.3 Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Watercompensatie
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft als beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk en meer dan 5.000 m² aan verharding in het overige gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden met het toevoegen van oppervlaktewater.
 
Met voorliggend plan wordt ca. 17.500 m² aan kassen gesloopt. Hiervoor in de plaats worden 4 woningen teruggebouwd en een zonneveld van ca. 16.000 m² gerealiseerd. Het hemelwater kan langs de zonnepanelen de bodem bereiken, waardoor de panelen niet gezien worden als verharding. Met enkel de verharding van de 4 woningen vindt er geen toename van meer dan 5.000 m² plaats.
 
Het plan voorziet wel in de aanleg van extra water. In de planopzet is er in voorzien de oude sloten structuur te herstellen. Het plan voorziet daarmee in een extra bergend vermogen.
  
Riolering en hemelwaterafvoer
De afvoer van afval- en hemelwater wordt ontkoppeld. Het afvalwater wordt aangesloten en afgevoerd via het gemeentelijk riool. Hemelwater infiltreert in de bodem of wordt via de bestaande sloten afgevoerd. De wijze waarop de afvoer van hemelwater uitgevoerd wordt, zal in het vervolg verder uitgewerkt worden.
 
Waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een waterkering waar met het plan rekening gehouden dient te worden.
 
Overleg
Op 24 juni 2020 heeft een overleg plaatsgevonden met de heer Van den Boer van Waternet / Amstel Gooi en Vechtstreek. In dit overleg is besproken wat mogelijk/gewenst is met betrekking tot de herontwikkeling van het gehele perceel.
Besproken is:
  • de milieutechnische kwaliteit van de bodem onder de kas, indien de bestaande bodem/verharding gehandhaafd zou blijven om daar de PV-panelen op te plaatsen is het van belang dat deze ondergrond water doorlatend is en de onderliggende bodem niet vervuild is.
  • waarmogelijk oevers natuurvriendelijk aan te leggen
  • nieuw te graven water voldoende diepte te geven t.b.v. een goede waterkwaliteit 
  • bruggen zo uit te voeren dat vanaf een bootje of vlet water schoongehouden kan worden
  • struiken en bomen op enige afstand van sloten en vijver aanplanten om bladval in het water te voorkomen
In de verdere planvorming wordt rekening gehouden met deze aandachtspunten. 
   
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen plan.
 
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Om de toename van de verkeersgeneratie vanwege het beoogde plan te bepalen is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. In de toekomstige situatie worden in totaal 4 vrijstaande woningen gerealiseerd. De verkeersgeneratie voor 'koop, huis, vrijstaand' in de categorieën 'niet stedelijk' en 'buitengebied' bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Voor de in totaal 4 woningen komt dit neer op 32,8 voertuigbewegingen per etmaal.
 
Het plangebied wordt via de Westbroekse Binnenweg ontsloten. De toename van de verkeersgeneratie kan met de huidige verkeersstructuur opgevangen worden. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Gemeentelijke beleid
De gemeente Stichtse Vecht heeft in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan Stichtse Vecht 2013 (GVVP) vastgelegd welke parkeernormen gelden.
   
Planspecifiek
Zoals deel B van het GVVP van de gemeente Stichtse Vecht voorschrijft geldt voor 'koop, vrijstaand' in Tienhoven ('buitengebied' en 'niet stedelijk') een parkeernorm van 2,5 parkeerplaatsen per woning. De parkeerbehoefte voor de woningen bedraagt 10 parkeerplaatsen.
 
Op het eigen terrein is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
 
4.12 Duurzaamheid
De gemeente Stichtse Vecht heeft haar beleid rond duurzaam bouwen onder andere verwoord in de Woonvisie 2017 - 2022 (zie toelichting paragraaf 3.3.4). Hierin wordt in de inzet binnen de 5 thema's van de GPR Gebouw-tool vastgesteld op:
  • thema energie (gemeente heeft geen grondeigendom): 10;
  • thema energie (gemeente heeft geen grondeigendom): 10+;
  • thema toekomstwaarde: 8;
  • overige thema's (milieu, gezondheid en gebruikskwaliteit): gemiddeld 8.
Bij nieuwbouw streeft de gemeente deze ambitie na en maakt hierover afspraken met woningcorporaties en ontwikkelende partijen en legt dit vast in anterieure overeenkomsten.
 
Ambitie
In de Voorjaarsnota 2016 is de ambitie vastgelegd om in 2030 klimaatneutraal te zijn. De definitie is als volgt ingevuld: op het grondgebied van de gemeente Stichtse Vecht wordt in 2030 evenveel energie duurzaam opgewekt als aan energie wordt verbruikt.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Maar liefst 95 % van de 7,7 miljoen huishoudens in Nederland gebruikt aardgas voor verwarming, warm water en om op te koken. Stoppen met het gebruik van aardgas zorgt dus voor een flinke afname van onze CO2-uitstoot. En hoe minder CO2 in de lucht, hoe beter dat is voor het klimaat en de biodiversiteit. 
 
Per 1 juli 2018 is de Gaswet veranderd. Hierdoor krijgen nieuwe gebouwen geen gasaansluiting meer. Dit komt door een verandering van de gasaansluitplicht. De wetswijziging heeft invloed op nieuwe gebouwen waarvan de bouwvergunning is aangevraagd na 30 juni 2018. Deze verandering geldt voor alle kleinverbruikers zoals woningen en kleine bedrijfsgebouwen.
 
Energiebesparing en duurzame energiebronnen
De gemeente Stichtse Vecht heeft de ambitie bij nieuwbouw NOM-woningen te realiseren. Dit houdt in dat over het hele jaar de opwek van energie gelijk is aan het totale energieverbruik van een woning. Dit houdt een EPC < 0 in. Het Bouwbesluit van de Rijksoverheid stelt minder hoge (energie)eisen aan nieuwbouwwoningen dan de gemeente Stichtse Vecht ambieert. De wettelijke ondergrens vanuit de rijksoverheid is vastgelegd in het Bouwbesluit (EPC 0,4). Per juli 2020 wordt de EPC-eis vervangen door de BENG-normering. 
 
Om aan deze eisen te voldoen kan, onder andere, gebruik gemaakt worden van een warmtepomp, zonnecollectoren, goede isolatie, PV-panelen, zuinige ventilatie en uitstekende naad-/kierdichting.
 
Planspecifiek
Het streven is om het nieuwbouwplan te laten voldoen aan de ambities voor nieuwbouw van de gemeente Stichtse Vecht en aan de aanbevolen scores voor GPR Gebouw. 
 
De voorgenomen woningen worden niet aangesloten op het gasnet en daarmee aardgasvrij gebouwd. De ontwikkelaar heeft de ambitie om de woningen als nul-op-de-meterwoningen uit te voeren. Er wordt waarschijnlijk een warmtepomp- en wisselaar in de woningen geplaatst. Er wordt gebruik gemaakt van duurzame materialen. De woningen zullen gebouwd worden volgens de meest recente eisen van het Bouwbesluit 2012 en de gemeentelijke ambities overeenkomstig GPR Gebouw.
 
Zonneveld
Naast de hiervoor genoemde duurzaamheidsambities voor de woningen, wordt er met het voorliggende plan een zonneveld van ca. 16.000 m² gerealiseerd. De opbrengst van het zonneveld is bedoeld ter vergroening van de bedrijven als De Fabrique en DUS in Utrecht en Vliegveld Twenthe Evenementenlocatie in Enschede. Daarnaast bestaat de mogelijkheid voor omwonenden om aan het project deel te nemen.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 3 de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Navolgend worden per artikel kort de belangrijkste aspecten weergegeven.
 
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP 2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
De gronden voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' zijn bestemd voor het beweiden van dieren, recreatief medegebruik en het behouden, versterken en herstel van het veenweidegebied en aanwezige natuurwaarden. Ter plaatse van de aanduiding 'zonnepanelen' zijn voorzieningen voor het opwekken en leveren van duurzame energie toegestaan.
 
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming en aanduiding worden gebouwd. Daarbij mag de bouwhoogte niet hoger dan 3 m bedragen.
 
Artikel 4 Tuin
Deze bestemming is opgenomen voor tuinen met de daarbij bijbehorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 0,90 m bedragen op de gronden voor de naar het openbaar gebied gekeerde gevel van het hoofdgebouw en maximaal 2 m op de overige gronden. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m. 
 
Artikel 5 Water
De bestemming 'Water' is opgenomen voor het water, de waterlopen en waterhuishouding binnen het plangebied. Daarnaast zijn de watergangen voorzien van de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden'. Deze gronden zijn ook bestemd voor het behoud, versterken en herstel van de voorkomende, dan wel daaraan eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
   
Artikel 6 Wonen
De voor wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met ruimt voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis en mantelzorg. Deze gronden zijn tevens bestemd voor de daarbij behorende bouwwerken, erven en tuinen, toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en overige functioneel met het wonen verbonden voorzieningen.
 
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 4
De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' zijn mede bestemd voor het behoud van de in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
  
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 8 Antidubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
 
Artikel 9 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over bouwen opgenomen. Deze bepalingen hebben betrekking op bestaande en afwijkende maatvoeringen en ondergrondse bouwwerken.
 
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van parkeren. Hierin wordt verwezen naar het gemeentelijke parkeerbeleid.
 
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is opgenomen dat het plangebied ligt binnen de zone van een geluidzoneerd industrieterrein.
 
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen om – onder voorwaarden – af te wijken van hetgeen is bepaald in het bestemmingsplan.
 
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een mogelijkheid opgenomen om de ligging van bestemmingsgrenzen, de Staat van Bedrijfsactiviteiten en de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ – onder voorwaarden – te wijzigen.
 
Artikel 14 Overige regels
In dit artikel is nader bepaald dat waar in de planregels naar andere wettelijke bepalingen wordt verwezen de regelingen van toepassing zijn zoals die luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. Artikel 7.1, waarin wordt verwezen naar het gemeentelijk parkeerbeleid, vormt hier een uitzondering op.
 
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Artikel 16 Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
 
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
In het kader van dit bestemmingsplan is met de gemeente Stichtse Vecht een anterieure overeenkomst gesloten. Hierbij is ook op hoofdlijnen onderzocht of het plan financieel uitvoerbaar is. Geconcludeerd is dat het plan financieel uitvoerbaar is.
 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerp bestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
De omwonenden worden voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geïnformeerd.
 
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro., voorgelegd aan de gebruikelijke overlegpartners en voor eenieder ter inzage worden gelegd. Het bestemmingsplan is toegezonden aan vijf organisaties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Er zijn vijf vooroverlegreacties ontvangen. In de Nota Overlegreacties (zie bijlagen bij toelichting bijlage 10) zijn de vooroverlegreacties samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
 
6.2.3 Verslag zienswijzen
Eventuele zienswijzen worden in de voorliggende paragraaf of in een separate bijlage samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.