Plan: | Buitengebied, deelplan Drogterweg 26, Zuidwolde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1690.2020BP1002003-VG01 |
Aan de Drogterweg 26 te Zuidwolde, in het buitengebied van de gemeente De Wolden, bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf met bijbehorende agrarische opstallen en een bedrijfswoning. De bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd. Het voornemen bestaat om de agrarische opstallen te slopen en in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling ter plaatse een compensatiewoning met bijgebouw te realiseren. De bestaande voormalige bedrijfswoning blijft gehandhaafd. De compensatiewoning met bijgebouw wordt binnen het voormalige bouwblok gerealiseerd.
Op grond van de beheersverordening "Buitengebied De Wolden" hebben de gronden de bestemming ‘Agrarisch’ met de aanduiding 'agrarisch bedrijf'. Om de gewenste ruimte voor ruimte regeling planologisch mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd, waarbij de bestemming ‘Agrarisch’ wordt omgezet naar de bestemming ‘Wonen’.
Gemeente De Wolden heeft in 2016 haar principemedewerking aan het voornemen toegezegd en aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid (door middel van een omgevingsvergunning) zoals opgenomen in de beheersverordening "Buitengebied". Deze afwijkingsbevoegdheid is echter bedoelt voor initiatieven waar reeds een concreet bouwplan ligt, daar de afwijking van de beheersverordening wordt gekoppeld aan het specifieke bouwplan.
In voorliggend geval is het voornemen gebaat bij enige flexibiliteit in de bouwmogelijkheden, omdat de kavel in de markt wordt gezet. Om die reden is in overleg met de gemeente De Wolden ingestoken op een bestemmingsplanherziening.
In het bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de voorgenomen ontwikkeling uit ruimtelijk oogpunt verantwoord is. Voorafgaand aan en ten behoeve van het opstellen van het bestemmingsplan dienen één of meerdere inventariserende c.q. analyserende onderzoeken te worden uitgevoerd om aan te tonen dat kan worden voldaan aan de eisen van een ‘goede ruimtelijke ordening’.
Binnen het nieuwe plan zullen zowel de bedrijfswoning als de compensatiewoning worden bestemd als reguliere woningen.
Samenvattend bestaat de ontwikkeling uit:
De gemeente heeft in dit geval medewerking verleend aan een principeverzoek, indachtig het Ruimte voor Ruimte beleid. Door middel van dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het principebesluit.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologisch kader om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Hierbij wordt aangetoond dat er sprake is van ‘een goede ruimtelijke ordening’.
Het plangebied is gelegen aan de Drogterweg 26, in het buitengebied van de gemeente De Wolden, ten zuidwesten van de kern Zuidwolde. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente De Wolden, sectie W, nummer 233. Op afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Zuidwolde en de directe omgeving weergegeven met respectievelijk de rode ster en de rode omlijning. Voor een exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding die bij dit plan hoort.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan Buitengebied, deelplan Drogterweg 26, Zuidwolde (NL.IMRO.1690.2020BP1002003-VG01) bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen binnen de beheersverordening "Buitengebied" (vastgesteld op 28 februari 2019). Hieronder is een uitsnede weergegeven van de verbeeldingen van de geldende beheersverordening. Het plangebied is met rode lijn weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldende beheersverordening (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Op basis van de geldende beheersverordening "Buitengebied” zijn de gronden in het plangebied bestemd als ‘Agrarisch' met de functieaanduiding ‘agrarisch bedrijf’ en een bouwvlak. Op de gronden gelden tevens de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’.
"Agrarisch"
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf'. Met daaraan ondergeschikt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden, openbare nutsvoorzieningen, dit met de daarbij behorende infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, tuinen en erven, bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat er uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven mogen worden gebouwd, en dat de gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd. Er is één bedrijf en één bedrijfswoning toegestaan.
"Waarde - Archeologie"
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor het behoud en herstel van de archeologische waarden.
De provincie Drenthe beschikt over een Ruimte voor Ruimte regeling. Deze regeling is opgesteld ter stimulering van het verwijderen van landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied. Ter compensatie van de sloopkosten kan dan een compensatiewoning gerealiseerd worden. Gelet op wat in 1.4.2 is beschreven, is de realisatie van deze compensatiewoning niet in overeenstemming met de geldende bestemming. Tevens is het bewonen van de huidige bedrijfswoning strijdig met het geldende bestemmingsplan, aangezien huisvesting gezien de bedrijfsbeëindiging niet op het terrein noodzakelijk is.
Om de compensatiewoning met bijbehorend bijgebouw mogelijk te maken wordt de bestemming van het plangebied middels deze herziening aangepast naar ‘Wonen’. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt. Aangetoond wordt dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.
Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Daar waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven.
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
De locatie Drogterweg 26 te Zuidwolde ligt in het buitengebied van de gemeente De Wolden. De locatie is gelegen te zuidwesten van de kern Zuidwolde. De ruimtelijk-functionele structuur van de directe omgeving bestaat uit verspreid liggende agrarische bedrijven en woonfuncties. Deze functies zijn allen gelegen langs de bestaande omliggende infrastructuur, zoals de Drogterweg, en worden omgeven door voornamelijk agrarische cultuurgronden.
De belangrijkste structuurdragers in de omgeving betreffen de Drogteweg en de weg Kleefegge.
Het plangebied omvat het perceel van een voormalig agrarisch bedrijf. De bebouwing op het perceel bestaat uit een enkele agrarische opstallen en een woonboerderij met garage. De agrarische opstallen bevinden zich centraal op het perceel.
Het plangebied kent een karakteristieke opbouw. Het wonen aan de voorzijde van het perceel, gesitueerd richting de weg, het werken en de bedrijvigheid gebeurde in het verleden achter. Dit resulteerd in een siertuin naar de weg (zuid- oostzijde) met daar achter de schuren. De schuren bestaan uit gemetselde muren en een asbestdak. Aan de woning is tevens een schuur gebouwd met een asbestdak. Structuurbepalend groen is nu niet aanwezig op het erf. De stal, en de schuren vallen op in het landschap. Het is kenmerkend in dit type landschap dat de erven afgeschermd worden middels een houtsingel of bomenrij. Het erf kenmerkt zich door functionaliteit (rechtlijninge indeling) en soberheid.
De Drogterweg ontsluit en begrenst het perceel aan de zuidelijke zijde. Het perceel wordt aan de noord, oost en westzijde door grasland/agrarische cultuurgronden omringd. Ten zuiden van het perceel bevindt zich de Drogterweg.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen. In afbeelding 2.2 is een straatbeeld weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1: Huidige situatie van het plangebied (Bron: Provincie Drenthe) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Zicht op het perceel vanaf de Drogterweg (Bron: Google Streetview) |
De bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd. Het voornemen bestaat om het de agrarische opstallen, met een totale oppervlakte van circa 750 m² (741,2 m² , de ontbrekende 8,8 m² valt binnen de afwijkingsmarge van 5%) te slopen en ter compensatie ter plaatse een woonkavel te realiseren met daarop een woning met bijgebouw.
Sloopmeters
Er wordt ter plaatse 741,2 m² gesloopt. Dit bedraagt 8,8 m² minder dan de minimaal benodigde sloopoppervlakte van 750 m². Dit tekort past binnen het 'Ruimte voor Ruimte Regeling' beleid waarom de mogelijkheid is opgenomen voor een afwijking van 5% inzake de sloop van voormalig agrarische bedrijfsgebouwen voor de bouw van een compensatiewoning. De te slopen objecten welke tezamen de benodigde sloopmeters van 741,2 m² vormen, zijn zichtbaar weergegeven in afbeeldingen 2.1 en 2.3.
Inpassing
De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en zal worden omgezet naar een reguliere woning met bijgebouw. Met deze ontwikkeling wordt landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied gesloopt. De nieuwe woonpercelen worden landschappelijk ingepast in de omgeving, waarmee de ruimtelijke kwaliteit in het gebied vergroot wordt. In afbeelding 2.3 wordt de gewenste situatie via een overzichtstekening weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.3: Plattegrond gewenste situatie (Bron: De Erfontwikkelaar |
Voor het geheel is door de Erfontwikkelaar een landschapsplan opgesteld. Onderstaand is een uitsnede hiervan opgenomen. Aansluitend is er een toelichting gegeven. Het volledige landschapsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. In deze paragraaf wordt de landschappelijke inpassing van de bestaande woonkavel en de compensatiekavel weergegeven.
Het erf sluit aan bij de karakteristiek van het jonge ontginningslandschap. Bij het positioneren van de compensatiewoning is rekening gehouden dat de woning op het bestaande bouwvlak moet komen omdat daarmee de impact op de omgeving zo beperkt mogelijk blijft. Daarnaast is het belangrijk dat de woning een relatie met het bestaande erf krijgt. De bebouwing staat overeenkomstig de gebiedskenmerken haaks op of gelijk aan de kavelrichting, dit sluit aan bij het rechtlijnige patroon van het jongeontginningslandschap.
Langs de Drogterweg staan meer erven waar twee of meer woningen op staan. Deze woningen bestaan veelal uit een eenvoudige bouwvorm zonder veel aanbouwen. Om de woning aan te laten sluiten op deze bestaande bebouwing is gekozen voor een woning met apart bijgebouw. De bestaande woning en de compensatiewoning moeten ten alle tijde de ‘hoofdgebouwen’ op het erf blijven. Dit wordt bereikt door de gekozen materialisatie van de compensatiewoning en de positie op het erf voor het bijgebouw.
Initatiefnemer wil de bestaande schuur die aan de woning is vastgebouwd deels behouden ten behoeve van hobbymatige activiteiten. Gedeeltelijk zal deze aan de achterzijde worden ingekort. De schuur zal bouwkundig worden gerenoveerd en aangepast, zodat deze landschappelijk goed wordt ingepast op het erf zodat de schuur aansluit op de woning en het geen opvallende verschijning in het landschap is. Het past bij de schaal van de erven. De schuur zal hobbymatig gebruikt gaan worden. Dit voorkomt dat het erf verrommelt. Het asbest wordt gesaneerd en de schuur wordt opgeknapt.
De erven langs de Drogterweg zijn over het algemeen half open en al dan niet voorzien van enkele grote bomen of singels. Richting de weg zijn de tuinen open en is er zicht op de bebouwing. De meeste erven zijn klein en kennen een (voormalige) agrarische bestemming. Door het slopen van de schuren ontstaat weer ruimte om het erf te vergroenen.
De te behouden woning met schuur passen hiermee beter in het landschap. Tevens vorm de singel een ‘groene’ rug van het erf. De compensatiewoning met bijgebouw wordt hiermee verbonden met de te behouden woning.
Om aan te sluiten op de gebiedskenmerken is er gekozen om het erf aan de noord-westzijde af te schermen met een begeleidende bomenrij. Deze bomenrijen vormen een passende overgang naar het meer open landschap. Het is niet wenselijk om het zicht op de woningen volledig af te schermen. Er is daarom gekozen het ‘voorerf’ meer open te houden met ruimte voor een tuin.
Het contrast van enig groen op de erven en het meer opener landschap blijft overeenkomstig de gebiedskenmerken behouden. Het voorerf blijft tuin met ruimte voor sierbeplanting, met bijvoorbeeld Rhododendrons, hortensia’s of boerensering. Het geeft een passende sierlijke afscherming. Tussen de bestaande woning en de compensatiewoning wordt een houtsingel aangeplant, deze vergroend het erf en zorgt voor de gewenste afscherming tussen de erven.
Op het erf is ruimte voor solitaire bomen als Hollandse Linde en Walnoot. Deze verzachten de woningen en geven schaduw in de tuin. Schuttingen en hoge opgaande exoten moeten in het buitengebied voorkomen worden. Rondom de woningen is enkel een tuin voorzien. De keuze voor de verharding moet in afstemming gemaakt worden met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Dit in afstemming met de kleurstelling van de gevels en overige materialisering van de gebouwen. De nieuwe woning wordt met een eigen inrit ontsloten. Op beide erven is ruimte gecreëerd om te keren en te parkeren. De erfverharding wordt in overeenstemming gemaakt met de materialisatie van de architectuur, waarbij een gedekte kleurstelling sober toegepast wordt.
Met dit initiatief wordt één compensatiewoning toegevoegd. Er zijn op basis van de parekerkencijfers van het CROW voor een vrijstaande woning in het buitengebied maximaal 2,8 parkeerplaatsen nodig. Parkeren ten behoeve van de nieuwe woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van het perceel en gezien de nieuwe inrichting zoals weergegeven in afbeelding 2.3 wordt gesteld dat hieraan kan worden voldaan.
De nieuwe woning wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen in- en uitrit. Deze in- en uitrit zal op een overzichtelijke wijze worden gerealiseerd op de Kleefegge, zodat er geen verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. Het toevoegen van een extra woning levert een zeer beperkte verkeersgeneratie op. De agrarische functie komt door wijziging van het bestemmingsplan echter te vervallen, waardoor er naar verwachting per saldo sprake zal zijn van een lichte afname aan verkeersbewegingen. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het wijzigingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het voornemen raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.
In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien er slechts sprake is van een planologische toevoeging van één woning. Toetsing aan de ladder is daarom niet noodzakelijk.
Gelet op de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft dan ook geen verdere toetsing plaats te vinden aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking”.
Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.
De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma’s en plannen.
Dat geldt op landsdelig niveau (zoals de Noordervisie, de Gebiedsagenda Noord-Nederland en het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)-agenda), op regionaal niveau (Regiovisie Groningen-Assen) en op provinciaal niveau (de Regionale Agenda’s, het Regionaal Specifiek Pakket (RSP) en uitwerkingen van het collegeprogramma van gedeputeerde staten (GS) (bijvoorbeeld programma Klimaat en Energie). Deze programma’s en plannen zijn medebepalend geweest bij het tot stand komen van de Omgevingsvisie en worden benut bij de uitvoering ervan. Bestaande bestuurlijke afspraken zijn gerespecteerd.
De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 ingestemd met de Omgevingsvisie Drenthe 2018. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijkeconomische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.
In de komende jaren zullen er provinciaal een vijftal belangrijke ontwikkelingen gaan spelen:
De belangrijkste opdracht tot 2030 is het vinden van een antwoord op de vraag hoe de provincie met deze ontwikkelingen moet omgaan. Daarnaast heeft de Provincie Drenthe diverse ambities en daarmee ook belangen. De basis hiervoor zijn de wettelijke taken en verantwoordelijkheden. Deze zijn aangevuld met een selectie onderwerpen die het meest effectief te beïnvloeden zijn op provinciaal niveau. De hierna opgenomen onderwerpen zijn in het kader van provinciaal beleid van belang.
Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe worden gestimuleerd. Deze kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Hierbij wordt niet enkel gekeken naar de bovengrond, maar houdt ook rekening met de eigenschappen en functies van de ondergrond.
De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe is hoog. Het tot dusver gevoerde ruimtelijk beleid heeft ertoe geleid dat ontwikkelingen nauwelijks los van de ondergrond en los van de cultuurhistorische basis hebben plaatsgevonden.
Er is evenwicht tussen stad en platteland, tussen rust en dynamiek, tussen historie en heden. Het landschap is rijk aan herinneringen aan vroegere bewoning, kent karakteristieke bebouwingspatronen en borgt hoge natuurwaarden. De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast zijn zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang. De kernkwaliteiten die van provinciaal belang zijn, aangegeven op de kaart "Kernkwaliteiten". De kernkwaliteiten die niet op de kaart zijn aangegeven, vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Voor het plangebied gelden de volgende kernkwaliteiten:
Een belangrijk uitgangspunt van het Drentse omgevingsbeleid is om zorgvuldig om te gaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. In paragraaf 4.3 van de Omgevingsvisie is dat principe nadrukkelijk verwoord. Het relatief bescheiden percentage bestaand stedelijk gebied in Drenthe is een van de aspecten die Drenthe maakt tot wat het is. Via dit hoofdstuk wordt daarom verankerd dat gemeenten de Ladder voor duurzame verstedelijking toepassen. Hierbij kunnen zij gebruik maken van de speciaal voor deze toepassing opgestelde Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking. Kort gezegd zorgt deze ervoor dat er niet nodeloos gebouwd wordt en inbreiding voor uitbreiding gaat en dat waar uitbreiding plaatsvindt dit in principe niet los van bestaande bebouwingsconcentraties gebeurt. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden toegepast voor woon-werklocaties, verblijfsrecreatie, detailhandel en infrastructuur. De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt tevens gehanteerd voor recreatie en toerisme en in de landbouwsector. Bij ontwikkelingen in deze sectoren gaat het vooral om het denkmodel dat gehanteerd moet worden, reden waarom in artikel 3.15 deze thema's niet expliciet worden genoemd.
De provincie Drenthe is van mening dat het provinciaal belang om te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan af dienen te stralen op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat anticiperen op een ouder wordende bevolking nodig is, te zamen met het omgaan met de toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden. Deze ontwikkeling speelt nu al in Oost-Drenthe. Dit brengt met zich mee dat in kleine kernen en oudere stadswijken de leefbaarheid soms meer onder druk komt te staan, waardoor maatwerk noodzakelijk blijft.
In sommige regio’s is sprake van een overschot aan woningen en plancapaciteit. Het moderniseren van de bestaande woningvoorraad gebeurt door sloop, waar nodig, zonder vervangende nieuwbouw of concentratie van nieuwe woningbouw in dorpen voor het in stand houden van voorzieningen. Dit is een centrale opgave, om samen met gemeenten op te pakken. Dorpen en steden moeten een adequate bovenlokale strategie hebben om zorgvuldig met deze onbalans om te kunnen gaan. Bijvoorbeeld door meer woningen te slopen dan terug te bouwen of woningen te realiseren nabij bestaande kernen en voorzieningen. Dit is een opgave die de gemeentes samen oppakken.
Over het anticiperen op bevolkingsdaling in Zuidoost-Drenthe zijn bestuursafspraken gemaakt. De ambities voor de woningmarkt worden nader uitgewerkt in de Drentse woningmarktstrategie. Daarnaast hebben zij subsidieregelingen om herstructurering van de woningvoorraad te stimuleren.
Zij bieden ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschapsontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met de ruimte-voor-ruimteregeling. Dit onderwerp is ook vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening. Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten streven we naar compensatie. In overleg met gemeenten en andere partners wordt hier verder invulling aangegeven.
Wanneer getoetst wordt aan vorenstaande in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling kan geconcludeerd
worden dat:
De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. Omdat de Omgevingsvisie in 2018 is geactualiseerd, is het ook noodzakelijk de POV te actualiseren. Het actualiseren van de Omgevingsverordening is erop gericht om de rollen die de Omgevingsverordening vervult bij de uitwerking van het omgevingsbeleid te staven, te waarborgen en (waar nodig) te verbeteren. Deze aanpassingen zijn uiteindelijk zodanig ingrijpend en omvangrijk geworden, dat is besloten om niet te werken met een wijzigingstranche, maar de Omgevingsverordening in zijn geheel opnieuw vast te stellen. Provinciale staten hebben de Omgevingsverordening Drenthe vastgesteld en is met ingang van 15 oktober 2015 in werking getreden. In voorliggend geval zijn artikel 2.16 (ruimte-voor-ruimte regeling) en 2.17 (woningbouw) van belang om nader te belichten.
Artikel 2.16: Ruimte-voor-ruimte regeling
Artikel 2.17: Woningbouw
Het voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt op grond van de ruimte-voor-ruimte regeling, waarmee het plan voldoet aan hetgeen gesteld in punt 2 onder a: ‘incidentele bouwmogelijkheden in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling zijn mogelijk.
De ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met het relevante provinciale beleid van de provincie Drenthe.
In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer.
De visie richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit de randvoorwaarde is. Ruimtelijke kwaliteit in De Wolden wordt bepaald en versterkt door de dynamiek van het landschap.
In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer.
Dit plan voorziet in een Ruimte-voor-ruimte woning binnen het agrarische bouwvlak. Deze ontwikkeling heeft geen nadelig effect op de karakteristieken van het bestaande landschap. In de gemeente De Wolden bestaat de bestuurlijke wens tot deregulering en om meer verantwoordelijkheid bij de burger neer te leggen. Deze wens heeft ertoe geleid dat in de raadsvergadering van 13 december 2012 de raad besloten heeft tot het welstandsvrij verklaren van grote gebieden van de gemeente. Daarmee heeft de gemeenteraad het vertrouwen in de burger uitgesproken dat hij/zij de verantwoordelijkheid aan kan om op een juiste wijze met de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente De Wolden om te gaan.
Het plangebied is op de kaart, behorende bij de welstandnota 2013, aangewezen als welstandvrij gebied.
Conclusie
Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.
De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 het LOK vastgesteld. Het LOK is een instrument waarbij de samenhang tussen de verschillende landschappen, stedenbouwkundige aspecten, uitbreidingsplannen en functieveranderingen op elkaar worden afgestemd. Daarnaast bevat het LOK randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.
Het plangebied is gelegen binnen het gebied aangeduid als "Jonge veldontginningen". De jonge veldontginningen zijn de gronden in de gemeente die als laatste in cultuur zijn gebracht. Door hun natuurlijke omstandigheden, vooral de arme en droge bodem, waren deze gronden in eerste instantie niet geschikt als landbouwgrond.
De oude heidegronden zijn vaak in één keer ontgonnen. Dat gebeurde op een planmatige manier via lange lijnen in een regel-matige verkaveling. Boerderijen worden verspreid over het gebied gebouwd. De jonge veldontginningen kenmerken zich door hun rationele opzet, de duidelijke lijnen in het landschap en de grote regelmatige verkaveling. Doordat veel wegen zijn beplant, wordt de van oudsher aanwezige openheid gebroken. Op sommige plekken zijn bosjes en restanten van heidevelden nog aanwezig. Hoogteverschillen komen niet voor.
Op veel plaatsen in Drenthe, en zo ook bij Echten, is een deel van de gronden beplant met naaldbomen. Deze bomen waren bedoeld om het stuivende zand vast te houden en daarnaast kon met de boomteelt geld worden verdiend.Begin 20e eeuw is de Hoogevensche waterloop gegraven. Tot die tijd was het gebied nog beperkt ontwaterd en ontgonnen.
Met de realisatie van de Hoogeveensche waterloop ontstond lintbebouwing (boerderijen) langs de Drogterweg. Hier is een duidelijke oost- westverkaveling ontstaan. Met het ontginnen van het gebied ontstaat ook de buurtschap Fort. Het plangebied is een erf dat veel later is ontstaan. Het ligt vrij in het veld en wordt ontsloten op de Drogterweg. Het landschap nabij de locatie is kenmerkend voor een jong ontginningslandschap. Het gebied is relatief open maar wordt onderbroken door bosjes en wegbeplanting. Erven liggen in blokken langs de weg of vrij in het veld en zijn overwegend voorzien van erfbeplanting. Lijnvormige beplantingsvormen (houtsingels) volgen de kavelstructuur en bevinden zich met name haaks op de weg.
Het plangebied kent een karakteristieke opbouw. Het wonen is voor richting de weg, werken achter. Dit resulteerd in een siertuin naar de weg (zuid- oostzijde) met daar achter de schuren. De schuren bestaan uit gemetselde muren en een asbestdak. Aan de woning is tevens een schuur gebouwd met een asbestdak. Structuurbepalend groen is nu niet aanwezig op het erf. De stal, en de schuren vallen op in het landschap. Het gebrek aan groen op of rondom het erf kan als negatief ervaren worden. Het is juist kenmerkend in dit type landschaps dat de erven afgeschermd worden middels een houtsingel of bomenrij. Het erf kenmerkt zich door functionaliteit (rechtlijninge indeling) en soberheid.
Conclusie
Het plan voorziet in een bestemmingsplanherziening van ‘Agrarisch’ naar ‘Wonen’. Ten behoeve van dit plan is voorzien in een erfinrichtingsplan, zie bijlage van deze toelichting in bijlage 1 en als bijlage bij de regels. De aanleg en het behoud van deze landschappelijke inrichting is vastgelegd door middel van een voorwaardelijke verplichting. Voor de inrichting van het erf is de karakteristiek van het voormalig boerenerf als inspiratie benut. Daarbij blijft het karakter van het boerenerf behouden.
Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.
Op 6 juli 2017 heeft de gemeenteraad het Woonplan 2017-2022: ‘Een leven lang wonen’ vastgesteld. Het woonplan is een sturingsinstrument voor woningbouw ontwikkelingen. In het woonplan worden onder andere aantallen en doelgroepen (per kern) benoemd. Bij het opstellen van dit Woonplan is een aantal beleidsdocumenten relevant. De belangrijkste zijn de Structuurvisie 2010 - 2032, de regionale woonvisie en het collegeprogramma 2014 - 2018.
Het woonplan voorziet in een fors woningbouwprogramma van in totaal 440 woningen tot en met 2022. In het plan staat dat alle doelgroepen worden voorzien, zowel inwoners die nu al in de gemeente wonen als nieuwe inwoners en starters, alleenstaanden, (jonge) gezinnen, senioren en zorgbehoevenden.
In de visie wordt gestreefd naar een woningbouwprogramma met zowel goedkopere als duurdere huur- en koopwoningen. In alle dorpen is er ruimte om te bouwen en net als in het vorige woonplan houdt de gemeente vast aan een risicodragende rol in de kerndorpen en een faciliterende rol in kleine kernen.
De voorkeur van de gemeente gaat uit naar inbreiding, vanwege de landschappelijke kwaliteit.
Conclusie
Voorliggend bestemminsplan voorziet in realisatie van één Ruimte voor ruimte woning aan de Drogterweg 26 te Zuidwolde, op een voormalig agrarisch perceel. Dit plan sluit aan bij het gemeentelijke Woonplan.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het hiervoor behandelde gemeentelijke beleidskader.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, besluit milieueffectrapportage en archeologie & cultuurhistorie.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kan worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
In eerste instantie is er een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd door Ecoreest. Deze is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. De resultaten en conclusies worden in de komende paragraaf behandeld.
Door Ecoreest is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Drogterweg 26 te Zuidwolde. Aanleiding tot het verkennend bodemonderzoek is de geplande bouw van een woning met bijgebouw ter plaatse van het onderzoeksterrein. Het bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygienisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).
De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van ca. 4.000 m² en bestaat uit een deel van een paardenweide achter het huidige erf Drogterweg 26 te Zuidwolde. In het kader van de rood-voorrood regeling worden op het bestaande erf diverse schuren gesloopt. Achter het huidige erf wordt een nieuwe woonkavel met woning en bijgebouw gerealiseerd.
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, in de bovengrond humeus zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,2 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen. Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de grond zijn geen parameters in verhoogde mate aangetroffen.
Grondwater:
In het grondwater zijn koper en zink in licht verhoogde mate gemeten. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden aan koper en zink zijn aangetoond. De verhoogd gemeten concentraties worden beschouwd als zijnde van nature verhoogde waarden.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.
In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente De Wolden toetst initiatieven wat betreft archeologische verwachtingswaarden aan de Archeologische beleidskaart van de gemeente De Wolden, vastgesteld door de raad in 2012. Binnen het plangebied geldt er een lage verwachting. Voor gebieden met deze bestemming geldt dat er een archeologisch onderzoek moet worden verricht bij bodemverstoringen groter dan 3 hectare en dieper dan 30 cm. Deze oppervlakte worden met de bouw- en sloopactiviteiten van dit initiatief niet overschreden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk op deze locatie.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente De Wolden, vastgesteld door de raad in 2014, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten.
Wel bevindt het plangebied zich in een gebied met hoge cultuurhistorische waarden (beleidszone 2). Bij nieuwe ontwikkelingen spelen cultuurhistorische waarden een grote rol. Met voorliggend plan wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden zoals aanwezig binnen dit gebied.
Het erf sluit in de toekomstige situatie aan bij de karakteristiek van het omliggende landschap. Bij het positioneren van de compensatiewoning is rekening gehouden dat de woning op het bestaande bouwvlak moet komen omdat daarmee de impact op de omgeving zo beperkt mogelijk blijft. Daarnaast is het belangrijk dat de woning een relatie met het bestaande erf krijgt. De bebouwing staat overeenkomstig de gebiedskenmerken haaks op of gelijk aan de kavelrichting, dit sluit aan bij het rechtlijnige patroon van het landschap. Langs de Drogterweg staan meer erven waar twee of meer woningen op staan. Deze woningen bestaan veelal uit een eenvoudige bouwvorm zonder veel aanbouwen. Om de woning aan te laten sluiten op deze bestaande bebouwing is gekozen voor een woning met apart bijgebouw. De bestaande woning en de compensatiewoning moeten ten alle tijde de ‘hoofdgebouwen’ op het erf blijven. Dit wordt bereikt door de gekozen materialisatie van de compensatiewoning en de positie op het erf voor het bijgebouw.
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek nodig is. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente De Wolden is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.
De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.
Watertoetsproces
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 5 februari 2021 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets.
Naar aanleiding van de watertoets heeft het waterschap aangegeven dat de korte procedure van toepassing is. Het waterschap gaat akkoord met de plannen, mits er wordt voldaan aan de uitgangspunten in de standaard waterparagraaf. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemengd rioolstelsel. Hemelwater wordt volledig gescheiden van afvalwater en zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de grond.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd.
De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.
Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied Het Natura 2000-gebied ‘Dwingelderveld’ ligt op circa 13,1 kilometer van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op grotere afstand. Gelet op de aard en omvang van de in dit project besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied.
In dit geval vervalt de stikstofdepositie van het agrarische bedrijf, de stikstofdepositie als gevolg van de bijbehorende agrarische bedrijfsvoering en de verkeersbewegingen die bij een agrarisch bedrijf horen. Daarnaast is er wat betreft de realisatiefase in dit geval sprake van zeer beperkte en tijdelijk emissies die optreden tijdens de sloop van de voormalige agrarische bebouwing en de bouw van de compensatiewoning. Ten aanzien van het gebruik van de nieuwe woning wordt opgemerkt dat er sprake is de toename van een beperkt aantal verkeersbewegingen. De woning wordt bovendien gasloos gebouwd. Er is ten aanzien van het gebruik van de woning zelf geen sprake van stikstofemissies. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, in combinatie met de afstand tot Natura 2000-gebieden is er dan ook geen sprake van een relevante stikstofemissie. Het initiatief is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Het Nederlands natuurnetwerk (NNN) (voorheen: EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is als NNN in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in de NNN. Aangenomen wordt dat de voorgenomen ontwikkeling gezien de aard en de afstand geen negatief effect heeft op beschermde natuurgebieden en de NNN. Nader onderzoek naar gebiedsbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige soorten (flora en fauna). Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Voor een juiste beoordeling van de genoemde aspecten is doorgaans een quick scan ecologie benodigd.
Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. De quickscan is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Het plangebied is op 16 november 2020 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen.
In dit geval gaat het om sloop van bebouwing welke mogelijk als verblijfplaatsen voor beschermde soorten fungeren.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd dier gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd dier verstoord, beschadigd en vernield. Met uitzondering van vogels, geldt voor de beschermde soorten, die negatief beïnvloed worden, een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen en vernielen van een vaste rust- en voortplantingsplaats'.
Mits rekening wordt gehouden met bezette vogelnesten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Ten behoeve van vogels, dient de bebouwing gesloopt te worden, dient opgaande beplanting te worden weggehaald en dienen de opgeslagen spullen en rommel verwijderd te worden buiten de voortplantingsperiode; dat is doorgaans de periode half maart-half juli.
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen plannen in het kader van soortbescherming. Voorgenomen activiteiten leiden tot niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
De bestaande bedrijfswoning is reeds een geluidsgevoelig object. In voorliggend geval is reeds een geluidgevoelig object aanwezig, voorliggend initiatief voorziet niet op een gewijzigde situering van een geluidsgevoelig object. Het verrichten van een akoestisch onderzoek is in het voorliggende geval niet noodzakelijk omdat de functie van de bestaande bedrijfswoning, de functie ‘wonen’, niet wijzigt. Daarnaast is in artikel 76 van de Wgh bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een bedrijfswoning naar een burgerwoning.
Wat betreft de nieuw te realiseren woning geldt dat dit een nieuwe geluidsgevoelig object is, welke getoetst moet worden aan de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt niet nabij een spoorlijn. De woning ligt wel binnen de wettelijke geluidszone van de Drogterweg en de Kleefegge. Vanwege de lage verkeersintensiteit en de beoogde afstand van de woning tot deze weg wordt er een aanvaardbaar woon en leefklimaat verwacht.
Het plangebied is tevens niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd bedrijventerrein, waardoor een nader onderzoek naar industrielawaai niet noodzakelijk is. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op het initiatief wordt verwezen naar paragraaf 4.6 (milieuzonering).
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ vergelijkbaar omgevingstype. Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een ‘gemengd gebied’. Daarbij wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.
![]() |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Onder andere woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In de directe nabijheid van de locatie zijn enkele verscheidene milieubelastende bedrijven aanwezig. Deze agrarische bedrijven kunnen vanwege de milieuhinder die ze veroorzaken van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de woningen en kunnen andersom ook door nieuwe milieugevoelige functies belemmerd worden.
Deze agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd door de toevoeging van de woning (milieugevoelig object) aangezien het plangebied zich niet binnen de richtsafstand van 50 meter bevindt. Het plangebied bevindt zich op minimaal 250 meter afstand van de omliggende agrarische bedrijvigheid.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
· Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
· Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
· Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 13,1 kilometer van het plangebied. In paragraaf 4.4.2.1 wordt ingegaan op de effecten van het voornemen op Natura 2000-gebieden. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de planologische wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming teneinde de ter plaatse aanwezige woning in gebruik te nemen als 'reguliere' woning en het realiseren van een compensatiewoning in het kader van Ruimte voor ruimte. Het gaat om een ontwikkeling die gepaard gaat met geringe fysieke ingrepen en geen groter beslag legt op de ruimte. Er is daarnaast geen sprake van een exorbitante toename van het aantal verkeersbewegingen. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een ontwikkeling die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties)
opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van voorliggend initiatief, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven kan worden gesteld dat voorliggend initiatief ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast wordt de in dit bestemmingsplan besloten functie niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt in voorliggend geval geen belemmering.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing. Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten.
Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Geconcludeerd wordt dat het plaatsgebonden- en groepsrisico geen belemmering voor het voorgenomen plan vormt.
Gezien het vorenstaande kan worden geconcludeerd het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Met dit initiatief wordt één compensatiewoning toegevoegd. Parkeren ten behoeve van de nieuwe woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van het perceel en gezien de nieuwe inrichting zoals weergegeven in afbeelding 2.3 wordt gesteld dat hieraan kan worden voldaan.
De nieuwe woning wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen in- en uitrit. Deze in- en uitrit zal op een overzichtelijke wijze worden gerealiseerd op de Kleefegge, zodat er geen verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. Het toevoegen van een extra woning levert een zeer beperkte verkeersgeneratie op. De agrarische functie komt door wijziging van het bestemmingsplan echter te vervallen, waardoor er naar verwachting per saldo sprake zal zijn van een lichte afname aan verkeersbewegingen. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
De te realiseren nieuwe compensatiewoning zal voldoen aan de eisen van deze tijd ten aanzien van duurzaamheid. Dit vertaalt zich onder meer in het feit dat deze woning gasloos gebouwd zal worden. Daarnaast wordt rekening gehouden met de bestaande aanwezige landschappelijke kenmerken en blijven deze behouden en versterkt. Deze zullen in de toekomst nog aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling draagt dan ook bij aan de toekomstwaarde van het plangebied.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. Dit bestemmingsplan is gebaseerd op de beheersverordening “Buitengebied”, rekening houdend met recente bestemmingsplannen elders binnen de gemeente De Wolden.
De geldende beheersverordening kent een mogelijkheid waarmee bestemming ‘Agrarisch ’ worden gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling.
Via dit bestemmingsplan wordt hiernaa toepassing gegeven.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen artikelen 'Agrarisch met waarden', ‘Wonen’ en ‘Waarde – Archeologie’ wordt een onderverdeling gemaakt in onder andere:
In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemmingen is gekozen.
In dit hoofdstuk worden de algemene regels weergegeven. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Het hoofdstuk bestaat uit de volgende onderdelen:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Agrarisch met waarden (Artikel 3)
De bestemming 'Agrarisch met waarden' is behouden ter plaatse van de gronden welke niet in gebruik worden genomen ten behoeve van woondoeleinden.
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor een agrarisch grondgebruik, met daaraan ondergeschikt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden en openbare nutsvoorzieningen. Daarbij behorende infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, sloten, beken, en daarmee gelijk te stellen waterlopen, tuinen en erven, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Wonen (Artikel 4)
De bestemming ‘Wonen’ is aan de compensatiewoning toegekend. De bestemming ‘Wonen’ is eveneens aan de voormalig bedrijfswoning toegekend.
Conform het bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming ‘Wonen’ hoofdzakelijk bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep en bijvoorbeeld mantelzorg.
In dit geval is per bouwvlak binnen de bestemming ‘Wonen’ maximaal één vrijstaande woning toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² dan wel de bestaande oppervlakte bedragen.
In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen:
Waarde – Archeologie (Artikel 5)
Conform het bestemmingsplan zijn de gronden mede bestemd met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. In verband met (verwachte) archeologische waarden is voor het gebied een dubbelbestemming opgenomen en is bepaald dat een onderzoeksplicht geldt voor ingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 cm.
Economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Voorliggend plan betreft geen aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Dit betekent dat plankosten niet kunnen worden verhaald middels een exploitatieplan. In het voorliggende geval worden de gemeentelijke kosten, op basis van de legesverordening, verhaald op de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt tevens een planschadeovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig is.
Maatschappelijk uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) voorgelegd aan het waterschap Drents Overijsselse Delta en de provincie Drenthe.
De provincie Drenthe heeft hier inhoudelijk op gereageerd. De reactie zag toe op een verduidelijking van het aantal sloopmeters. Het plan is hierop aangepast. De aanpassingen zijn doorgevoerd in paragrafen 2.2 en 3.2.3 waarin een verduidelijking is opgenomen tbv het aantal sloopmeters in het kader van de Ruimte-voor-ruimte-regeling.
Omwonenden
Initiatiefnemer heeft omwonenden voorafgaand aan de ter inzage legging van het plan uitvoerig geïnformeerd. Omwonenden hebben laten weten geen bezwaren te hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode hebben omwonenden en belanghebbenden de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Dit zal aantonen of er sprake is van een maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Vervolgprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens van 16 september 2021 tot en met 27 oktober 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze inzagetermijn kon een ieder een zienswijze kenbaar maken. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ontvangen.
De bekendmaking hiervan heeft plaatsgevonden in de Wolder Courant alsmede in de Staatscourant en via elektronische weg.
Het vervolg daarop bestaat, kort samengevat, uit de volgende stappen in de procedure: