Plan: | Buitengebied, deelplan De Slagenweg 13 Zuidwolde |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1690.2022BP1002015-VO01 |
Toelichting
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Slagenweg 13, gelegen ten zuidoosten van de kern Zuidwolde. De locatie is in de huidige situatie voorzien van een woning met schuren
Initiatiefnemer ervaart in de huidige situatie veel hinder van wegverkeerslawaai en initiatiefnemer is daarom voornemens om de woning met schuur te slopen en verder vanaf de weg te herbouwen op het naastgelegen perceel. De locatie waar initiatiefnemer de beoogde woning wenst te bouwen is bestemd als 'natuur'. Initiatiefnemer wenst ter plaatse van de natuurbestemming een woonbestemming te realiseren. De huidige woonbestemming zal dan worden omgezet naar een natuurbestemming.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met de geldende beheersverordening, waardoor een herziening noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening'
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente De Wolden. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Zuidwolde, Sectie L, nummer 497. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Zuidwolde en de directe omgeving weergegeven
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Zuidwolde en de directe omgeving (Bron: PDOK)
Het bestemmingsplan "Slagenweg 13, Zuidwolde" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de beheersverordening "Buitengebied". Deze beheersverordening is op 28 februari 2019 door de gemeenteraad van gemeente De Wolden vastgesteld.
Op basis van deze beheersverordening zijn de gronden binnen het plangebied 1 (bestaand woonperceel) bestemd met de enkelbestemming 'Wonen' met een bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De gronden binnen het plangebied 2 (beoogd woonperceel) zijn voorzien van de enkelbestemming 'Natuur' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De gronden zijn tevens aangeduid met de aanduiding 'Milieuzone - hydrologische beïnvloeding'.
Beschrijving bestemming
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een woning al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep
´Natuur'
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden, waterhuishoudkundige doeleinden, sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen.
'Waarde - Archeologie'
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor het behoud en herstel van de archeologische waarden.
Strijdigheid
Het realiseren van een nieuwe woning met schuur ter plaatse van de bestemming 'Natuur' is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en omliggend gebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente De Wolden beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
In de huidige situatie is het plangebied(1) voorzien van een woning met schuren. Ten noorden van de bebouwing is in de loop der jaren verschillende niet gebiedseigen beplanting opgekomen. Ten oosten van het erf is een ven met daaromheen een gemengde houtopstand aanwezig. Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten zuidoosten van de kern Zuidwolde. Aan de westzijde wordt het plangebied ontsloten aan de Slagenweg.
De ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving bestaat voornamelijk uit natuur- en agrarische gronden, met tevens verspreid gelegen woonerven. Het plangebied(2), het beoogde woonperceel, is in de huidige situatie onbebouwd en ingericht als natuur. In afbeelding 2.1 is de huidige situatie op een luchtfoto weergegeven.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt)
Voorliggend initiatief heeft betrekking op het perceel Slagenweg 13, gelegen ten zuidoosten van de kern Zuidwolde. Initiatiefnemer is voornemens om de woning te verplaatsen vanwege het geluid afkomstig van de N48. Derhalve is verplaatsing tot achter de bosrand gewenst.
Initiatiefnemer wenst de bestaande woning met schuren te slopen. Op een naastgelegen perceel, ten oosten van het huidige perceel, wenst initiatiefnemer de woning met een schuur te herbouwen. De locatie waar initiatiefnemer de beoogde woning wenst te bouwen is bestemd als 'natuur'. Initiatiefnemer wenst ter plaatse van de natuurbestemming een woonbestemming te realiseren. De huidige woonbestemming zal dan worden omgezet naar een natuurbestemming. De natuur dat ter plaatse van de nieuwe woning wordt verwijderd, wordt ter plaatse van de huidige locatie van de woning gecompenseerd.In de beoogde situatie zal tevens het toegangspad worden verlegd. Dit is gewenst aangezien het huidige toegangspad gelegen is ter plaatse van agrarische gronden welke als zodanig gebruikt worden. In onderstaande verbeelding is de gewenste situatie schetsmatig weergegeven.
Afbeelding 3.1 Tekening gewenste situatie (Bron: Uw Tekenaar)
Zoals vorenstaand beschreven is initiatiefnemer voornemens ter plaatse van het plangebied een woning met bijgebouwen te slopen en op een naastgelegen perceel een woning met schuur te herbouwen. Voor het geheel is door BJZ.nu een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In afbeelding 3.2 is hiervan een uitsnede opgenomen. Aansluitend is er een toelichting gegeven. Het volledige landschapsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
Afbeelding 3.2 Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: BJZ.nu)
Het projectgebied ligt in het buitengebied van de gemeente De Wolden in het jonge veldontginningslandschap. De erven in dit landschap liggen gekoppeld aan de weg. Het projectgebied ligt gekoppeld aan de Slagenweg. Het erf ligt niet direct gelegen aan de Slagenweg maar is gekoppeld middels een tweede of derde lijn, waarbij een lange toegangsweg het erf verbindt met de Slagenweg. Het erf is karakteristiek voor het jonge veldontginningslandschap door de vierkante vorm die passend is bij de blokvormige verkaveling.
In het erfinrichtingsplan is gezocht naar landschappelijke aanknopingspunten uit het gemeentelijke beleid in combinatie met de uitgangspunten van de initiatiefnemeri
Landschappelijk
De belangrijkste ruimtelijke kenmerken van het erf is dat het als een groen cluster in het halfopen
landschap ligt. Het contrast tussen het halfopen landschap en de geborgenheid op het erf is een
kwaliteit die behouden moet worden. Door middel van de aanplant van een houtsingel langs de
perceelsgrens wordt het erf in het landschap verweven. Ten noorden van de bestaande bebouwing is in
de loop der jaren houtopstand gegroeid welke niet meer gebiedseigen is. Deze dient te worden
verwijderd. Hierbij wordt ook het voorerf van de nieuwe woning duidelijker geaccentueerd vanaf de
Slagenweg. Dit sluit aan bij de andere erven in de omgeving. Langs de waterpartij en de oprit wordt een bomenrij met vier zomereiken aangeplant.
Op het voorerf wordt een groene haagbeuk aangeplant. Het eindbeeldvan deze haagbeuk is een geschoren haag van circa 1 meter hoog. Op het voorerf worden drie solitaire hoogstam fruitbomen aangeplant. Ten noorden van de woning is de natuurlijke ven gelegen. Deze dient te worden hersteld waarbij verlanding wordt weggegraven en niet streekeigen beplanting wordt gerooid.
Het plan is landschappelijk ingepast conform het LOK De Wolden. Het ontwerp zorgt, door haar ontwerp en landschappelijk inpassing, in een versterking van het jonge veldontginningslandschap in Zuidwolde. Hierbij is rekening gehouden met de uitstraling van de beoogde bebouwing en de beplanting in het plangebied ten opzichte van de omgeving. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat het plan leidt tot een stedenbouwkundig en landschappelijk verantwoord beeld.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Algemeen
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de opgenomen doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Toetsing van het initiatief aan de NOVI
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. Wel draagt het bij aan de ambitie te
komen tot sterke en toekomstbestendige woonlocaties.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Algemeen
Het kabinet heeft in de SVIR (voorganger NOVI) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De NOVI bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing van het initiatief aan de Barro
Dit bestemmingsplan raakt geen reserveringszones, zoals opgenomen in de Barro en Rarro. Voorgenomen initiatief vormt dan ook geen belemmering.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Algemeen
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het wijzigingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking
De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het voornemen raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is.
In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien er geen sprake is van het toevoegen van woningen. Toetsing aan de ladder is daarom niet noodzakelijk.
Gelet op de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling is in voorliggend geval dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft dan ook geen verdere toetsing plaats te vinden aan de "Ladder voor duurzame verstedelijking".
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid
Geconcludeerd wordt dat het voorliggend plan in overeenstemming is met het rijksbeleid.
Omgevingsvisie Drenthe 2018
De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarmee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Het plangebied is op de visiekaart niet voorzien van een specifieke aanduiding. Wel is het plangebied aangeduid op de kernkwaliteitenkaarten voor wat betreft de aspecten:
Afbeelding 4.1: Ligging plangebied binnen de kernkwaliteiten landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkundige waarde (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Hierna wordt puntsgewijs op de kernkwaliteiten ingegaan.
'Landschap' - Esdorpenlandschap;
Kenmerken van het landschap
Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).
Kenmerken van de nederzetting
Het landelijke gebied dringt tot diep in de dorpstructuur door. De brink vormt nu vaak het centrum van het dorp. De brinken waren (zijn) beplant met opgaande bomen, veelal eiken. Rond de brink werden de boerderijen gegroepeerd. Brinken lagen van oorsprong aan de rand van het dorp. De open ruimten worden gevormd door één of meer brinken, erven, kleine akkers en weilanden tussen de bebouwing. Van oudsher is er een functionele samenhang tussen deze ruimten en de bebouwing. De bebouwing isl andelijk van karakter en bestaat vooral uit typische boerderijen die schijnbaar willekeurig geplaatst zijn. Soms steekt een kerktoren of molen boven het silhouet uit.
Provinciaal belang
Van provinciaal belang zijn:
Het provinciaal beleid is gericht op:
Toetsing
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een woning met schuur op een naastgelegen perceel herbouwd. In de beoogde situatie wordt het perceel landschappelijk ingepast conform het esdorpenlandschap. Hiervoor is een erfinrichtingsplan opgesteld. In Hoofdstuk 3 wordt hier nader op ingegaan.
'Cultuurhistorie' - deelgebied 9 (Het Hollandsche veld en Hoogeveen en respecteren);
Omgevingsbeeld
De structuur van dit gebied heeft geen duidelijke drager. Dit komt door de relatief complexe en kleinschalige aanpak van de oudere veenontginningen, vanaf de 17de eeuw. De (verlengde) Hoogeveensche Vaart vormt de basis en verbindende schakel in de veenontginningen. De structuur hiervan is nog steeds herkenbaar aan de “opgaanden”, die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de -vele- ontginningsblokken, die aan de achtergrenzen bij elkaar komen. Hoogeveen heeft zich ontwikkeld als stedelijke kern vanuit het kruispunt van twee belangrijke vaarten: de (verlengde)Hoogeveense Vaart en de inmiddels gedempte Zuidwoldiger Opgaande.
Structuren van provinciaal belang:
Specifiek voor Hoogeveen:
Ambitie
Richtinggevend voor dit deelgebied is het behouden van het onderscheid tussen de verschillende ontginningsblokken in het veengebied. Dit is vooral zichtbaar te maken op de grenzen van de blokken.
Wij willen dan ook sturen op:
Het gebruik maken van de randen en contrasten tussen de verschillende ontginningsblokken bij nieuwe ontwikkelingen, en in het bijzonder de achtergrenzen van de ontginningsblokken, waar verschillende kavelrichtingen bij elkaar komen;
Het zichtbaar houden van de plaatsing van de bospercelen van het bos bij Hollandscheveld binnen de oude perceelsstructuren, en het in stand houden van de rafelige, verspringende randen van dit bos.
Toetsing
De hiervoor beschreven cultuurhistorische waarden worden ten gevolge van het plan niet aangetast. In de beoogde situatie wordt gebruik gemaakt van de randen en contrasten tussen de verschillende ontginningsblokken.
'Archeologie' - beschermingsniveau 1 generiek (archeologie);
Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
Toetsing
Verwezen wordt subparagraaf 5.7 waar nader wordt ingegaan op het aspect archeologie. Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
'Aardkundige waarde' - beschermingsniveau generiek (aw).
In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwachten van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.
Toetsing
Verwezen wordt subparagraaf 5.7 waar nader wordt ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie. Het plangebied kent voor zover bekend geen aardkundige waarde.
Omgevingsverordening Drenthe 2018
Algemeen
De provinciale omgevingsverordening is een instrument om het omgevingsbeleid uit de provinciale omgevingsvisie uit te kunnen voeren. In de verordening staan de regels die bij deze plannen en ideeën gelden. Gemeenten en waterschappen moeten aan de regels uit deze verordening voldoen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.
In voorliggend geval is het artikel 2.6 (Werken met kernkwaliteiten) relevant. Hierna wordt nader op het artikel ingegaan.
Artikel 2.6 Werken met kernkwaliteiten
Toetsing relevante artikelen
In subparagraaf 'Omgevingsvisie Drenthe 2018' is reeds ingegaan op de ter plaatse van het plangebied geldende kernkwaliteiten. Inzichtelijk is gemaakt hoe het plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid zoals verwoord in de omgevingsvisie. Het plan maakt geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.17 van de Omgevingsverordening Drenthe 2018.
Toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid
Er wordt geconcludeerd dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciale beleid.
Structuurvisie De Wolden
Algemeen
In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer.
De visie richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit de randvoorwaarde is. Ruimtelijke kwaliteit in De Wolden wordt bepaald en versterkt door de dynamiek van het landschap.
In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer.
In artikel 3.1.1 van de structuurvisie wordt verwezen naar het landschapstype 'Esdorpenlandschap'. Het esdorpenlandschap is het grootst in oppervlakte. Dit is het landschap waar Drenthe bekend om is: essen, beken, velden en bossen in een samenhangend systeem. De structuur komt voort uit de natuurlijke eenheden en wordt gekenmerkt door kromme lijnen. Het plangebied is gelegen in het deelgebied het esdorpenlandschap rond Zuidwolde.
Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie De Wolden
Dit plan voorziet in de herbouw van een woning met schuur op een naastgelegen perceel. Het plangebied wordt op een passende wijze landschappelijk ingepast. Deze ontwikkeling heeft geen nadelig effect op de karakteristieken van het bestaande landschap, maar draagt juist bij aan een versterking van het esdorpenandschap. Het plan voldoet dan ook aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.
Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK)
Algemeen
De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 het LOK vastgesteld. Het LOK is een instrument waarbij de samenhang tussen de verschillende landschappen, stedenbouwkundige aspecten, uitbreidingsplannen en functieveranderingen op elkaar worden afgestemd. Daarnaast bevat het LOK randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.
Het plangebied is gelegen binnen het gebied aangeduid als "Jonge veldontginningen". De jonge veldontginningen zijn de gronden in de gemeente die als laatste in cultuur zijn gebracht. Door hun natuurlijke omstandigheden, vooral de arme en droge bodem, waren deze gronden in eerste instantie niet geschikt als landbouwgrond. De oude heidegronden zijn vaak in één keer ontgonnen. Dat gebeurde op een planmatige manier via lange lijnen in een regelmatige verkaveling. Boerderijen worden verspreid over het gebied gebouwd. De jonge veldontginningen kenmerken zich door hun rationele opzet, de duidelijke lijnen in het landschap en de grote regelmatige verkaveling. Doordat veel wegen zijn beplant, wordt de van oudsher aanwezige openheid gebroken. Op sommige plekken zijn bosjes en restanten van heidevelden nog aanwezig. Hoogteverschillen komen niet voor.
Toetsing van het initiatief aan het Landschappelijk Ontwikkelingskader
Onderhavig initiatief ziet toe op de herbouw van een woning met schuur op een naastgelegen perceel. Voor het zorgvuldig inpassen is een erfinrichtingsplan opgesteld. In hoofdstuk 3 wordt hier nader op ingegaan. Hier wordt geconcludeerd dat het plan op een passende wijze wordt ingepast in het bestaande landschap.
Woonplan 2017-2022
Algemeen
Op 6 juli 2017 heeft de gemeenteraad het Woonplan 2017-2022: ‘Een leven lang wonen’ vastgesteld. Het woonplan is een sturingsinstrument voor woningbouw ontwikkelingen. In het woonplan worden onder andere aantallen en doelgroepen (per kern) benoemd. Bij het opstellen van dit Woonplan is een aantal beleidsdocumenten relevant. De belangrijkste zijn de Structuurvisie 2010 - 2032, de regionale woonvisie en het collegeprogramma 2014 - 2018.
Het woonplan voorziet in een fors woningbouwprogramma van in totaal 440 woningen tot en met 2022. In het plan staat dat alle doelgroepen worden voorzien, zowel inwoners die nu al in de gemeente wonen als nieuwe inwoners en starters, alleenstaanden, (jonge) gezinnen, senioren en zorgbehoevenden.
In de visie wordt gestreefd naar een woningbouwprogramma met zowel goedkopere als duurdere huuren koopwoningen. In alle dorpen is er ruimte om te bouwen en net als in het vorige woonplan houdt de gemeente vast aan een risicodragende rol in de kerndorpen en een faciliterende rol in kleine kernen.
De voorkeur van de gemeente gaat uit naar inbreiding, vanwege de landschappelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan het Woonplan 2017-2022
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in herbouw van een woning met schuur op een naastgelegen perceel. Er is geen sprake van het toevoegen van woningen. De verplaatsing sluit aan bij de lokale behoefte van de betreffende bewoner(s). Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het Woonplan 2017-2022.
Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het hiervoor behandelde gemeentelijke beleidskader.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Besluit milieueffectenrapportage ,verkeer & parkeren en duurzaamheid.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
Situatie plangebied
Wegverkeerslawaai
Onderhavig plan ziet toe op de herbouw van een woning met schuur op een naastgelegen perceel. Ten opzichte van de huidige situatie wordt de beoogde woning op ruimere afstand van de weg gesitueerd. Nabij het plangebied is de Rijksweg N48 gelegen. Dit betreft een autoweg met twee rijstroken in buitenstedelijk gebied. Deze weg kent op grond van de Wgh een wettelijke geluidszone van 250 meter. In de beoogde situatie kan aan deze afstand worden voldaan. Een onderzoek wegverkeerslawaai is daarom niet noodzakelijk.
Railverkeers- en industrielawaai
Het plangebied is tevens niet gelegen in of nabij een spoorlijn of een gezoneerd bedrijventerrein, waardoor een nader onderzoek naar railsverkeers- en industrielawaai niet noodzakelijk is.
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht. In voorliggend geval is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Sigma Bouw & Milieu. De resultaten en conclusie van dit onderzoek zijn hierna opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
Situatie plangebied
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
Grond
Bovengrond (0.0-0.5 m-mv)
Bovengrondmengmonster MM1 bevat een verhoogd gehalte kwik (zware metalen) t.o.v. de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) worden in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Bovengrondmengmonster MM2 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Ondergrond (0.4-1.9 m-mv)
Ondergrondmengmonster MM3 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Grondwater
Peilbuis 1 (2.5-3.5 m-mv)
Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de streefwaarde.
Toetsing hypothese
Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg alsmilieuhygiënisch onverdacht aangemerkt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in beetekende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleegen bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Situatie plangebied
Gelet op de aard en omvang van voorliggend initiatief, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven is, kan worden gesteld dat voorliggend initiatief 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Daarnaast wordt de in dit bestemmingsplan besloten functie niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt in voorliggend geval geen belemmering.
Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder
meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
Afbeelding 5.3 Uitsnede risicokaart (Bron: Atlasleefomgeving.nl)
Nabij het plangebied is de N48 gelegen. De N48 is aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Rond de transportroute over de N48 is de plaatsgebonden risicocontour (10-6) op 0 meter bepaald. Ten aanzien van de groepsrisicocontour wordt opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet toeziet op een ontwikkeling dat resulteert in een toename van de personendichtheid in en om het plangebied. Er is immers sprake van een verplaatsing van een woning. Het onderdeel groepsrisico vormt hiermee op voorhand geen belemmering.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ vergelijkbaar omgevingstype. Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ´Bedrijven en milieuzonering’ omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een ‘gemengd gebied’. Daarbij wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van een matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk”.
Situatie plangebied
Algemeen
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Onder andere woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In de directe nabijheid van de locatie zijn geen milieubelastende bedrijven aanwezig. Bedrijven kunnen vanwege de milieuhinder die ze veroorzaken van invloed zijn op het woon/ en leefklimaat van de woningen en kunnen andersom ook door nieuwe milieugevoelige functies belemmerd worden.
Het dichtstbij gelegen (agrarische) bedrijf ligt op een afstand van circa 440 meter. Gezien deze ruime afstand wordt het agrarische bedrijf niet in haar bedrijfsvoering belemmerd en kan een goed woon- en leefklimaat worden geborgd.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.
Het plangebied bevindt zich op circa 13,3 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, namelijk ‘Dwingelderveld’. Tevens bevindt zich op circa 13,4 kilometer afstand het stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ‘Mantingerzand’.
In voorliggend geval is er een stikstofberekening uitgevoerd, deze is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
De naastgelegen gronden van het plangebied betreft NNN. Het plangebied is niet gelegen in het NNN. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Soortenbescherming
Algemeen
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.
Situatie plangebied
Quickscan Flora en fauna
Ter plaatse van het plangebied is door Natuurbank Overijssel een quickscan flora en fauna uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. Onderstaand zijn de onderzoeksresultaten opgenomen.
Onderzoeksresultaten
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten verschillende vleermuis-, grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een vaste rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en hun vaste rust- en voortplantingsplaatsen zijn beschermd en mogen alleen met een ontheffing negatief beïnvloed worden. Om de functie van de bebouwing voor vleermuizen vast te kunnen stellen dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Dit onderzoek is uitgevoerd in de periode juni tot oktober 2022 en terug te vinden in Bijlage 5. De conclusie van het onderzoek is dat er geen zomer/, paar/ of kraamverblijfplaats was in de te slopen bebouwing.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor het beschadigen/vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats van deze beschermd grondgebonden zoogdieren geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen en vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats’. Beschermde grondgebonden zoogdieren mogen niet zondermeer gedood worden.
Voorgenomen wettelijke consequenties gelden ook voor de meeste van de in het plangebied voorkomen amfibieënsoorten, maar niet voor de heikikker. Bij de uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden wordt afgestemd met de ecologie van de heikikker. Ten aanzien van mogelijke vleermuizen in het plangebied is nader onderzoek uitgevoerd.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor beschermde dieren niet af.
Conclusie
Er worden geen negatieve effecten op de NNN en Natura 2000-gebieden verwacht. Er wordt nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. In het bestemmingsplan is middels een sloopvergunning vastgelegd dat de bebouwing op het perceel niet gesloopt mag worden zonder dat er een ontheffing van de Wet natuurbescherming is verkregen, dan wel is aangetoond dat er geen ontheffing benodigd is. Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanprocedure
Archeologie
Algemeen
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld. De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland.
Situatie plangebied
Op 26 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart opgenomen. Het plangebied is met rode contour indicatief weergegeven.
Afbeelding 5.1: Uitsnede archeolgische beleidskaart (Bron: gemeente De Wolden)
Het plangebied ligt deels in een gebied aangemerkt als 'hoge of middelhoge verwachting' en deels in 'depressies/laagten, al dan niet gevuld met organisch materiaal'. Voor de laatstgenoemde is archeologisch onderzoek verplicht.
Verkennend archeologisch onderzoek
Door het onderzoeksbureau 'Laagland Archeologie' is een verkennend onderzoek op locatie uitgevoerd. Onderstaand zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 5 bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
Er is één (twijfelachtige) archeologische indicator aangetroffen. Dit betreft een vuursteenfragmentje zonder bewerkingsporen in de C-horizont van boring 4 op een diepte tussen 80-90 cm -mv.14 Het stukje vuursteen is vermoedelijk afkomstig van het onderliggende keileem. In vijf boringen zijn intacte B-horizonten aangetroffen, alsmede resten van een veenpakket aan de rand van de pingo-ruïne. Een en ander impliceert dat het potentiële archeologische niveau nog grotendeels intact is. Het verwachtingsmodel (hoge verwachting op resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met Vroeg-Neolithicum) kan daarmee worden gehandhaafd.
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek wordt de kans dat het plangebied archeologische sporen bevat groot geacht. Hierbij moet met name gedacht worden aan grondsporen en bijbehorende vondsten daterend uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met Vroeg-Neolithicum, maar resten uit de periode Midden-Neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen kunnen niet uitgesloten worden. Deze sporen kunnen vanaf ongeveer 40 cm diepte aangetroffen worden. Om deze reden adviseren wij om vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van karterende boringen conform methode A2 van de Leidraad karterend boren. Dit onderzoek is gericht op het opsporen van vindplaatsen in kleine plangebieden voor het opsporen van nederzettingen met een lage vondstdichtheid en een vondststrooiing van overwegend vuursteen.
Nader archeologisch onderzoek
Door het onderzoeksbureau 'Laagland Archeologie' is een karterend booronderzoek op locatie uitgevoerd. Onderstaand zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting.
Onderzoeksresultaten
Het hier uitgevoerde karterend booronderzoek heeft tot doel archeologische vindplaatsen op te sporen. Hiertoe zijn verspreid in het toegankelijke deel van het plangebied karterende boringen gezet. Relevante lagen van de boorkernen zijn gezeefd op archeologische indicatoren. In dit stadium is karterend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.
Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. Ondanks dat in het plangebied een overwegend intact podzolprofiel aanwezig is, zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis daarvan kan worden aangenomen dat het plangebied geen bewoning heeft gekend. Om deze reden adviseren we geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. Dit advies is overgenomen door de gemeente De Wolden, hierin vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de gemeente.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Situatie plangebied
Er bevinden zich op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente De Wolden, vastgesteld door de raad in 2014, in het plangebied zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Wel bevindt het plangebied zich in een gebied met deels hoge cultuurhistorische waarden (beleidszone 2) en deels gelegen in een gebied met gemiddelde cultuurhistorische waarden (beleidszone 3). Bij nieuwe ontwikkelingen spelen in het gebied met hoge cultuurhistorische waarden een grote rol. Met voorliggend plan wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden zoals aanwezig binnen dit gebied.
De nieuwe woning met schuur komt ter plaatse van het gebied met gemiddelde cultuurhistorische waarden. In dit gebied speelt cultuurhistorie een nevengeschikte rol bij nieuwe ontwikkelingen. Het erf sluit in de toekomstige situatie aan bij de karakteristiek van het omliggende landschap.
Afbeelding 5.2: Uitsnede cultuurhistorische kaart, kaartbijlage 7 (Bron: gemeente De Wolden)
Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden heeft.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. Het advies is dan ook om het plangebied vrij te geven. De huidige archeologische dubbelbestemming komt daarmee te vervallen in voorliggend bestemmingsplan.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit. Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Situatie plangebied
Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op 13,3 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de resultaten uit het stikstofonderzoek (zie ook 5.6.1.1) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de directe eindbestemmingen 'Wonen' en 'Natuur'. De binnen het plangebied geplande ontwikkeling voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage.
Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (aard en omvang in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarbij is ingegaan op de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.
Conclusie
Onderhavig plan ziet toe op de sloop en herbouw van een woning met schuur. Het aantal woningen neemt niet toe. Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Onderhavig initiatief voorziet in de sloop en herbouw van een woning met schuur, er is derhalve geen sprake van het toevoegen van woningen. Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van het perceel en gezien de nieuwe inrichting kan worden gesteld dat hieraan kan worden voldaan.
De nieuwe woning wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen in- en uitrit. Deze in- en uitrit zal op een overzichtelijke wijze worden ontsloten op de Slagenweg, derhalve zullen geen verkeersonveilige situaties ontstaan. In de beoogde situatie neemt de verkeersgeneratie niet toe. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan ontsloten ontwikkeling
De te realiseren nieuwe compensatiewoning zal voldoen aan de eisen van deze tijd ten aanzien van duurzaamheid. Daarnaast wordt rekening gehouden met de bestaande aanwezige landschappelijke kenmerken en blijven deze behouden en versterkt. Deze zullen in de toekomst nog aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling draagt dan ook bij aan de toekomstwaarde van het plangebied.
Vigerend beleid
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Drenthe wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.
Het Drents Overijsselse Delta heeft het waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheerplan (WBP 2016-2021). Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren:
Waterparagraaf
Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de water huishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat water huishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze water huishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoetsproces
Voor het bestemmingsplan is de digitale watertoets ingevuld. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure'. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan, mits er wordt voldaan aan de uitgangspunten in de standaard waterparagraaf. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemengd rioolstelstel. Hemelwater wordt volledig gescheiden van het afvalwater en zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de grond.
De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting.
Conclusie
Het aspect 'Waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend voornemen.
De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012). De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In Artikel 1 zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten (Artikel 2)
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten (Artikel 2) uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt de digitale verbeelding.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a:
Algemene regels
In dit hoofdstuk worden de algemene regels weergegeven. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Het hoofdstuk bestaat uit de volgende onderdelen:
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouwen gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Qua systematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan "Buitengebied" (vastgesteld 28 februari 2019).
Artikel 3 Natuur
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden, waterhuishoudkundige doeleinden en sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen. Ter plaatse van de aanduiding 'pad' is verharding ten behoeve van een in-/uitrit toegestaan.
Artikel 4 Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een woning al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep. Ter plaatse van de aanduiding 'hoofdgebouw' dient het woonhuis te worden gerealiseerd. De oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 200 m² bedragen. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 367 m² zijn.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede voor het behoud en herstel van de archeologische waarden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Vooroverleg
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Drenthe
In het kader van het wettelijk vooroverleg wordt onderhavig plan voorgelegd aan de provincie Drenthe.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Door middel van de digitale watertoets is het waterschap geïnformeerd. Uit de digitale watertoets bleek dat sprake is van de procedure 'korte procedure'. In het kader van het wettelijke vooroverleg wordt het plan voorgelegd aan het waterschap.
Zienswijzen
Deze paragraaf wordt nader ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.