direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, deelplan Westerveldseweg 15, Zuidwolde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een project ‘Ruimte voor Ruimte’ waarbij ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (ter grootte van circa 6700 m2) op het perceel Westerveldseweg 15 te Zuidwolde in totaliteit 3 compensatiewoningen teruggebouwd gaan worden op dit voormalige agrarische bedrijfsperceel te Zuidwolde. Ten behoeve van de gewenste en noodzakelijke landschappelijke inpassing is een inpassingsplan opgesteld.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan dient goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functionele gewenste invulling voor dit plangebied.

1.3 Opbouw toelichting

Het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Buitengebied, deelplan Westerveldseweg 15, Zuidwolde” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01 schaal 1:1.000) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van het terrein aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het perceel bevindt zich op een afstand van circa 750 meter ten westen van het dorp Zuidwolde in het buitengebied/landelijk gebied. Het gebied rondom het plangebied kenmerkt zich door een strooiing van woonbestemmingen en agrarische bestemmingen langs de wegen maar ook ‘van de wegen af’. De gronden zijn voornamelijk agrarisch in gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0003.png"

2.2 Vigerend recht

Onderstaand een weergave van de verbeelding van de geldende Beheersverordening Buitengebied, zoals deze is vastgesteld op 28 februari 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0004.png"

Binnen deze beheersverordening zijn de gronden bestemd als ‘Agrarisch met waarden’ en nader voorzien van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ met een bijbehorend bouwvlak. Tevens zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’.

De geldende agrarische bestemming is primair bedoeld voor het kunnen uitoefenen van een agrarisch bedrijf, waarbij hier specifiek ook een ‘intensieve veehouderij’ is toegestaan. De bouw van de gewenste 3 compensatiewoningen is als zodanig in strijd met de geldende beheersverordening.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het perceel betreft een voormalige nertsenfokkerij waarvan de 11 stallen al ruim een jaar leeg staan. De stallen zijn opgetrokken uit damwandplaten en hebben golfplaten daken. Ze hebben een open structuur, d.w.z. er is geen sprake van deuren of een totaal afgesloten geheel. In een aantal stallen zijn nog nertsenkooien aanwezig. De omgeving rond de stallen is bestraat of anderszins verhard of voorzien van een grasveld. Het totale terrein wordt omsloten door bomenrijen. Voornamelijk berken. Naast de voormalige nertsenstallen is er ook een oude schuur aanwezig. Deze schuur is in gebruik als opslagplaats, stalling en werkplaats. De schuur is opgetrokken uit baksteen en heeft een golfplaten dak. Het geheel is gelegen in het landelijke en agrarische buitengebied ten westen van Zuidwolde.

2.4 Beoogd plan

Na de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ontstaat er ruimte voor een herontwikkeling van het voormalige agrarische bedrijfsperceel. Het is de bedoeling dat er 3 nieuwe compensatiewoningen worden gebouwd die op een gedegen wijze landschappelijk worden ingepast.

De woningen worden uiteraard gasloos gebouwd, zodat er optimaal wordt ingezet op duurzaamheid en energiezuinigheid. Daar waar het kan zullen de woningen worden voorzien van zonnepanelen om zodoende nog duurzamer te zijn.

Er is sprake van een forse kwaliteitsverbetering voor de omringende leefomgeving omdat de planologische rechten voor een intensief agrarisch bedrijf (zoals een pelsdierenfokkerij) met alle voormalige bedrijfsgebouwen gaan verdwijnen en het project zorgvuldig landschappelijk wordt ingepast.

2.5 Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit

Als gevolg van bedrijfsbeëindiging gaat de initiatiefnemer de agrarische 6.674 m2 opstallen slopen en kunnen drie nieuwbouwwoningen ten westen van de bestaande woning worden gebouwd. De landschappelijke inpassing is zowel uitgewerkt voor de compensatiewoning als voor het bestaande, te handhaven erf aan de Westerveldseweg.

De ontwikkeling kan onder meer worden gerealiseerd op voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Dit betekent dat landschappelijke maatregelen dienen te worden genomen om de ruimtelijke kwaliteit op het perceel te versterken. Het Landschappelijk Ontwikkelingskader is hiervoor uitgangspunt geweest.

Het doel is te komen tot de juridische en beleidsmatige medewerking voor ontwikkeling van het terrein. De bestaande en cultuurhistorische landschappelijke kwaliteiten spelen een belangrijke rol in de uitstraling en uitdraging van de karakteristiek van het gebied.

De gemeente streeft in haar beleid naar compacte erven met een goede landschappelijke inpassing. Hierbij wordt gedacht aan een goede ordening van de gebouwen, een goede functionele inrichting en een logische ontsluiting van het erf. Ook een goed beeld van de toekomstig landschappelijke situatie, vooral vanuit de openbare ruimte gezien, is hierbij belangrijk.

In het door Buro Stad en Land opgestelde landschappelijk inpassingsplan is bovenstaande streven verwerkt waarbij de volgende aspecten zijn voorzien:

  • 1. Waardering voor de historische structuur van het landschap;
  • 2. Goede vorm, grootte en ordening van de gebouwen in verhouding tot het landschap;
  • 3. Goede erfinrichting (plaats van de gebouwen, bomen en structuurgroen op het erf en in de omgeving);
  • 4. Goede ontsluiting van het erf;
  • 5. De ontwikkeling gericht op de toekomst en passend binnen voorziene ontwikkelingen;
  • 6. Goede ruimtelijke ordening in verhouding tot de aanwezige woningen in de directe omgeving;
  • 7. Voldoende afstand tussen de ontwikkeling en andere ruimtelijke elementen;
  • 8. Duurzame ontwikkeling waar mogelijk.

Voor een uitvoerige analyse van het landschap en de totstandkoming van het plan wordt dan ook verwezen naar de bijlage ‘Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit Het Westerveld’.

Op de hierna weergegeven figuur is het eindbeeld van de nieuwe invulling van het plangebied zichtbaar. Door middel van een zogeheten ‘voorwaardelijke verplichting’ is zorggedragen voor een directe en juridische koppeling tussen bestemmingsplan en inpassingsplan, zodat ook de uitvoering daarvan geborgd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0005.png"

Er wordt gedacht aan een modern boerenerf. Een belangrijk doel van dit plan is de ruimtelijke, functionele relatie met de omgeving te versterken. Het erf met (toekomstige) bouwvormen en opstallen zou op een diffuse wijze over moet gaan in het landschap en overeenkomstig de erven en bebouwing langs de Westerveldseweg.

Vanwege verruimde bouwmogelijkheden is het van belang dat het boerenerf een landschappelijke kwaliteitsslag maakt. Door landschapselementen als houtwallen, boomgaard, hagen en solitairen terug te brengen wordt de ontwikkeling landschappelijk verankerd. De kleinschaligheid die hier kenmerkend was, wordt teruggebracht Beplanting moet inheems en streekeigen zijn. De ruimtelijke kenmerken van het landschap vormen belangrijke uitgangspunten voor het uitwerken van het plan. De erfinrichting is bovenal sober, beperkt. Infrastructuur is weinig opvallend en dient aan te sluiten bij het agrarische karakter.

Doel is te komen tot een plan waarbij 3 bouwlocaties optisch één erfensemble gaan vormen, gebaseerd op het principe van het knooperfconcept met één hoofdontsluiting. Er dient in de ervaring sprake te zijn drie schuurwoningen die samen één ruimtelijke eenheid vormen en architectonisch een grote samenhang vertonen.

Het erfinrichtingsplan betreft het gehele nieuwe erf. Het bestaande en nieuwe erf heeft een regelmatige blokvormige kavelvorm. De nokrichtingen van gebouwen zijn haaks geprojecteerd op de ontsluitingsweg. Bijgebouwen zijn inpandig geïntegreerd in de woningen.

Uitgangspunten bij de planuitwerking zijn:

  • Compacte situering van gebouwen;
  • Meest aan de straat gelegen woning minimaal 10 minimaal achter voorgevelrooilijn bestaande boerderij.
  • Afscherming van volumes met groen aan achterzijde niet gewenst.
  • Tussen bestaande en nieuwe kavels en langs de westzijde wordt een stevige lijnvormige groenstructuur voorzien waarmee de opstrekkende verkaveling wordt benadrukt en gewenste privacy wordt verkregen (daarin is een tweetal zichtvensters voorzien).
  • Behoud en versterking van het (groene) straatprofiel, tuin en terreininrichting versterken de beleving van het lint langs de ontsluitingsweg.
  • Bouwvolumes zijn eenvoudig vormgegeven, het dak vormt het beeldbepalende element.
  • Alle gevels richting de openbare ruimte zijn representatief.
  • Parkeren buiten wordt aan het zicht onttrokken door plaatsen te voorzien tussen/achter de woningen en middels hagen op de erfgrenzen.
  • De architectuur is afgestemd op de bebouwing in de omgeving met een eenvoudige, rechthoekige hoofdvormen met zadeldak.
  • De detaillering, en het kleur- en materiaalgebruik zijn sober, ingetogen. (donkere tinten, niet glimmend).

Architectuur

Alle woningen

Voor de drie gebouwen wordt een eenduidige hoofdvorm en volume

voorgesteld, waarbij de meest oostelijke woning (woning 1) groter mag zijn. Het totale bouwvolume is voor het woongedeelte maximaal 825 m3 of inclusief inpandig bijgebouw maximaal 1250 m3. Uitbouwen buiten het hoofdvolume om, is niet toegestaan. De totaal-oppervlakte van woning 1moet voldoen aan de afmeting 22,5 x 10 m., de twee overige woningen 18 x 10 m.

Kenmerken:

  • eenvoudige rechthoekige basisvorm
  • dak als beeldbepalend element, symmetrisch, zadeldak
  • één beperkte uitbouw aan de langgevel binnenzijde, erfzijde is mogelijk
  • bijgebouwen zijn inpandig geïntegreerd in de woningen
  • dakvoet zo laag mogelijk houden om aan te sluiten bij de boerderijtypologie van de bestaande woning (omgezet dak met lage goot bijvoorbeeld).
  • doorbreking van de dakvoetlijn aan de binnenzijde (erfzijde) is mogelijk indien ondergeschikt en voldoende dakvoetlijn overblijft.
  • de toegepaste gevelopeningen moeten refereren aan het karakter van een schuur.

Materialisatie schuurwoningen

De schuurwoningen kennen een sobere materialisering en detaillering en zijn in dezelfde sfeer uitgewerkt.

  • de schuurwoningen zijn in belangrijke mate uniform met een gelijkwaardige architectuur, materialisering en kleurstelling (geen hout naturel, maar scala aan herfstkleuren, herfstkleurige steen of zwart potdekselwerk).
  • sober en robuust gedetailleerd.
  • dakbedekking dakpannen, vlakke plaat of golfplaat (dus geen stalen dakpanplaat) of zink.
  • geen windveren of daklijst; eventueel een aanvallend dak achter
  • geen dakkapellen toepassen
  • geen schoorstenen op de daken, of het moeten schoorstenen zijn in ondergeschikte vorm, bijvoorbeeld refererend aan streekeigen bijgebouwen of schuren, of aan luchtafvoeren (kunststof zwarte ronde pijpen)
  • gevel herfstkleurige steen of zwart potdekselwerk (of combinaties)
  • ruimte tussen beide schuurwoningen mogelijk als kapschuur (iets naar binnen liggend) uitvoeren, zodat hier direct bergingen, overdekte parkeerplaatsen en opslag ondergebracht worden.

Onderstaand enkele referentiebeelden van de schuurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0006.png"

Erfinrichting

Een belangrijk doel van dit kwaliteitsplan is dat het erf aansluit bij de karakteristieken van de omgeving. De kenmerken van dit landschap worden gevormd door de regelmatige kavelvorm, de diversiteit in architectuur (omgeving) en een relatief open tot halfopen gebied. De gewenste ontwikkeling wordt als zodanig hier ingepast. Om opstallen een ruimtelijke eenheid te laten vormen worden erfgrenzen sterker benadrukt in de vorm van brede, lijnvormige beplantingsvormen. Hiermee wordt tevens de visuele invloed op de omgeving beperkt.

  • verwijderen van laurierkershaag aan zuidzijde
  • behoud van bestaand structuurgroen aan noordzijde
  • aanleg van twee gesloten, brede bossingels (voetmaat min. 6 m. breedte met een kroonprojectie tot 10 m. breedte) op erfgrens en als begrenzing weilandje westzijde van boom- en struikvormers (inheems bosplantsoen)
  • eventueel zichtvensters in westelijke singel max 10 m. breed
  • geen schuttingen, in zichtvensters eventueel streekeigen landhekken
  • hoogstamboomgaard met appel, peer of kers
  • gebruik van streekeigen/inheems plantmateriaal overeenkomstig de landschappelijke kenmerken met o.a. zomereik, walnoot, linde, zwarte els, ruwe berk, scherpe hulst, meidoorn, sleedoorn, hazelaar etc.
  • hagen op erfgrenzen inheems, woning 1 beuk, woning 2 en 3 meer landelijk veldesdoorn of meidoorn.
  • scheiding tussen kavels schuurwoningen westzijde middels Drents landhek (eiken/kastanje)
  • rond woningen en in tussengebied gebakken verharding in natuurlijke kleuren, herfstkleuren, aardetinten, halfverharding
  • toegangsweg sober, als landweg, max 3.00 m verhard met passeerstrook van bijv. grasbetontegels (2x 60 cm) of keitjes.

Uiteindelijk leiden al deze uitgangspunten tot onderstaande inpassing. Omwille van de leesbaarheid wordt tevens verwezen naar de bijlagen van de regels, waar de tekeningen op ware grootte zichtbaar zijn. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is de uitvoering van het inpassingsplan ook geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0007.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven.

Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie infrastructuur en ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheidvan de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten;

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.

Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat het bestemmingplan Buitengebied, deelplan Westerveldseweg 15, Zuidwolde geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld, dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking"). Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt die inhoudt dat de toelichting bij een uitwerkingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Bij de beschrijving van de behoefte van de ontwikkeling kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. Het vervolgstap uit de genoemde ladder heeft betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden.

Momenteel is in jurisprudentie de lijn aanwezig dat een woningbouwproject vanaf 12 woningen wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van de bouw/realisatie van maximaal 3 (compensatie)woningen en is daarmee niet ladderplichtig. Gezien de fraaie ligging in het landelijk gebied in de directe nabijheid van Zuidwolde is de verwachting ook zeker aanwezig dat er veel interesse zal zijn voor de kavels.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en –verordening Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld

De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarmee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Wonen

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. De Wolden maakt samen met Hoogeveen, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.

Bij de verdeling van de woningbehoefte streeft de provincie ernaar de groei van de bevolking en de arbeidsplaatsen te concentreren in de (sub)streekcentra en één derde in de overige kernen. De toedeling van de woonopgave aan de (sub)streekcentra en overige kernen is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie verwacht van gemeenten dat de toedeling gebeurd op basis van de functie van de kern binnen de gemeente. De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave van deze kernen wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief op het gebied van de regeling ‘Ruimte voor ruimte’ en ‘Wonen’.

3.2.1.1 Provinciale regeling Ruimte voor Ruimte

Als onderdeel van de provinciale omgevingsvisie is de zogeheten Ruimte voor Ruimte – regeling opgesteld. Dit is een regeling ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door het verwijderen van landschap-ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en waarvoor ter compensatie van de sloop een woning mag worden gebouwd.

Dit onderwerp is verder doorvertaald vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening. Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten streeft de provincie naar compensatie. In overleg met gemeenten en andere partners wordt hier verder invulling aan gegeven.

In de provinciale omgevingsverordening is in artikel 2.16 is het beleidsuitgangspunt aangaande de ruimte-voor-ruimte regeling doorvertaald in de regels, deze luiden als volgt:

Artikel 2.16 Ruimte-voor-ruimte regeling

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
    • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
    • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
    • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
    • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
    • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
    • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Onderstaand zal nader worden ingegaan op de genoemde uitgangspunten in relatie tot voorliggend bestemmingsplan.

  • 1. Het plangebied bevindt zich in het landelijk gebied/buitengebied zodat het provinciale beleid van toepassing kan worden verklaard.
    • a. De bebouwing was reeds aanwezig voor 2010. Onderstaand een weergave van de luchtfoto van 2005 toen het merendeel van de bebouwing al aanwezig was.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0008.png"

  • a. Er wordt voor circa 6700 m2 aan bebouwing gesloopt, zodat ruimschoots worden voldaan aan de gestelde minimale sloopnorm.
  • b. Een beperkte afwijking is hier niet nodig er is voldoende m2 aan te slopen bebouwing aanwezig;
  • c. Salderen is niet nodig gezien de omvang van de te slopen bebouwing;
  • d. Voor de totale herinrichting van het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld die akkoord is bevonden door de gemeente en die door middel van een voorwaardelijke verplichting aan het bestemmingsplan wordt gekoppeld en zodoende ook is ingericht op een daadwerkelijke uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. Er is geen sprake van een beekdal of NNN gebied (zie ook de kaarten bij de kernkwaliteiten).

Op voorhand kan worden gesteld dat aan de provinciale randvoorwaarden wordt voldaan daar waar het betreft de regeling Ruimte voor Ruimte en de bouw van twee compensatiewoningen.

Er is echter de wens om nog een extra compensatiewoning te bouwen. Een extra woning kan niet vanuit de regeling Ruimte voor Ruimte. Wel biedt artikel 2.17 van de Omgevingsverordening Drenthe hier een mogelijkheid in. Onderstaand hetgeen is gesteld in artikel 17.2 lid 2

Artikel 2.17 Woningbouw

  • a. Een ruimtelijk plan kan voorzien in incidentele bouwmogelijkheden buiten het bestaand stedelijk gebied in de gevallen:
    • 1. bedrijfswoningen, een tweede woning bij een agrarisch bedrijf, het splitsten van boerderijen in twee of meer woningen, en nieuwbouw die past binnen de kaders van de ruimtevoor- ruimte regeling;
    • 2. incidentele nieuwbouw van een enkele woning buiten bestaand stedelijk gebied is mogelijk, mits:
  • b. de bebouwing is gelegen in een bebouwingslint of een cluster van bebouwing;
  • c. er sprake is van een signifcante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • d. er sprake is van een landschappelijke inpassing passend bij de gebiedskenmerken die zijn vastgelegd in een landschappelijk inpassingsplan, en;
  • e. het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie.

Langs de Westerveldseweg bevinden zich meerdere woningen. Ook zal op deze plek straks sprake zijn van een kleinschalig bebouwingscluster van meerdere woningen. Er zal daarbij sprake zijn van een meer dan significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit omdat er voor bijna 6700 m2 aan bebouwing wordt gesloopt en planologisch gezien het recht op het kunnen exploiteren van een intensief agrarisch bedrijf verdwijnt. Het woon- en leefklimaat voor de omgeving verbetert daarbij dan dus ook. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een beeldkwaliteitsplan en inpassingsplan gemaakt die door middel van een voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan de regels en zodoende ook de uitvoering ervan is geborgd.

3.2.2 Kernkwaliteiten

Daarnaast is beoordeeld of er sprake is van zogeheten Kernkwaliteiten waarmee rekening dient te worden gehouden. Daartoe is gebruik gemaakt van de kaartenviewer behorend bij de Omgevingsvisie.

Kernkwaliteit aardkundige waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0009.png"

Op basis van de kernkwaliteitenkaart blijkt dat er ter plaatse sprake is van een kernkwaliteit Aardkundige waarden van het laagste niveau. Voor deze generieke gebieden geldt dat de provincie geen sturende rol heeft en deze kernkwaliteit verder niet van belang is.

Kernkwaliteit landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0010.png"

Er is sprake van een kernkwaliteit Landschap, te weten Esdorpenlandschap. Voor het Esdorpenlandschap geldt dat van provinciaal belang is:

  • de essen: deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting;

Het provinciaal beleid is gericht op:

  • behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting;

Gelet op het feit dat de initiatiefnemer aan de oostzijde wil uitbreiden worden dan ook landschappelijke maatregelen aan de op de naar achter strekkende erfgrenzen voorzien waarmee de historische structuur van haaks geprojecteerde houtwallen kan worden hersteld/geoptimaliseerd. De nieuwbouw wordt in de richting van deze structuur geplaatst. Het terugbrengen van transparantie is een belangrijk uitgangspunt. Door zichten op en over het erf te realiseren wordt dit gewaarborgd. Achterzijde (en in

mindere mate de voorzijde) van het erf blijven open waardoor deze belangrijkste zichtlijnen worden behouden en versterkt.

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Er is sprake van een kernkwaliteit Cultuurhistorie, hieronder is dit zichtbaar gemaakt. Er is sprake van het laagste niveau daarin, zodat deze kaartlaag geen directe provinciale doorwerking met zich meebrengt voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0011.png"

Kernkwaliteit Archeologie

Er is sprake van een kernkwaliteit Archeologie, specifieker aangeduid met ‘archeologische waarden – toets verwachte archeologische waarden beekdal’ en een generiek onderzoekniveau. Hierna is dit zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0012.png"

In paragraaf 4.1 is uitvoerig ingegaan op het onderdeel Archeologie voor de locatie aan de Westerveldseweg 15 te Zuidwolde.

Het verzoek is verenigbaar met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Landschappelijk Ontwikkelingskader De Wolden

Het LOK is een uitvloeisel van de gemeentelijke structuurvisie. Het LOK stelt zoals gezegd kaders aan ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Het LOK geeft aan hoe nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente een plek kunnen krijgen passend binnen de karakteristieken van het landschap. Binnen het LOK is het plangebied aangemerkt als esdorpenlandschap. De ondergrond wordt gevormd door de flank van de stuwwal van Zuidwolde.

Het essenlandschap is een oud Drents cultuurlandschap. De lange geschiedenis van het gebied is nog steeds terug te zien. De essen, beekdalen, hooi- en weilanden zijn

samen met de dorpen en gehuchten nog steeds de dragers van het gebied. De kleinschaligheid en variatie van het gebied maakt het een aantrekkelijk gebied voor inwoners en toeristen.

Landschappelijke karakteristiek

Er is sprake van een kleinschalig, gevarieerd landschap met een afwisseling van houtsingels, bospercelen en boomgroepen en laanbeplanting langs de wegen. Kenmerken zijn:

  • microreliëf in de vorm van steilranden en essen;
  • boerderijen en bebouwing aan de rand van de essen en in dorpen;
  • grillig wegenpatroon en verkavelingspatroon met overhoeken.

De lange geschiedenis van de esdorpen is nog steeds te zien in het landschap.

Historische boerderijen, erven, oude boomgaarden, houtsingels en essen maken het een waardevol gebied. De van oudsher relevante elementen zijn ook nu nog de drager van het landschap: de essen als bouwland, de beekdalen als hooiland en de heidevelden als weidegebied (nu onderdeel van de jonge veldontginningen).

Te midden van de essen en op de overgangen naar de beekdalen liggen de dorpen. Het wegenverloop is kronkelig. De bolle vorm van de essen en de aanwezige steilranden zorgen op kleine schaal voor hoogteverschil. De variatie en de kleinschaligheid van het landschap maken het gebied aantrekkelijk om te wonen en te recreëren.

Op de rug van Zuidwolde kent de vrije verkavelingsstructuur die voor het esdorpenlandschap zo kenmerkend is (zoals bij Ruinen en Echten) juist een duidelijke gerichtheid. Waarschijnlijk omdat de ruimte op de rug beperkt was, is het gebied meer rationeel opgezet. De dorpen liggen, net als de essen en de verbindende weg, bovenop de rug en op de flanken van de stuwwal zijn strooksgewijs de weilanden gelegen. Deze opstrekkende verkaveling is nog goed te zien. Samen met het forse hoogteverschil vormen de lange lijnen met beplanting een mooi panorama.

Binnen dit essenlandschap gelden in algemene zin de volgende landschappelijke onderleggers:

  • Organisch vertakt wegenstelsel vanuit de dorpen;
  • Dorpen op overgangen hoog (rug) en laag (beekdal);
  • Kleine escomplexen als satellietdorp
  • Oorspronkelijke koppeling tussen dorp, es en beekdal
  • Vrijwel geen bebouwing in beekdalen
  • Esrandbeplantingen (geriefhout)
  • Erfbeplantingen, kleine boselementen, singels en langs wegen
  • Elzensingels in beekdal haaks op beekloop
  • Op rug van Zuidwolde patroon van bosstroken en singels haaks op de rug
  • Onregelmatige blokverkaveling, plaatselijk wel duidelijke gerichtheid in verkaveling
  • Boomgroepen en singelbeplanting markeren erf in landschap met kenmerkend rafelig silhouet
  • Oriëntatie bebouwing varieert (maar juist niet op de rug)
  • Veel erven historische waarde
  • Opzet eenvoudig met onderscheid voorerf en achtererf
  • Boomgaard, sier- en/of moestuin, beukenhagen

Doorwerking vanuit het LOK naar de erfinrichting

Uit de analyse blijkt dat het erf, de gewenste nieuwbouw en toegangsweg aan de noordzijde een sterke relatie hebben met de opstrekkende verkavelingsrichting. Gelet op het feit dat de initiatiefnemer aan de oostzijde wil uitbreiden worden dan ook landschappelijke maatregelen aan de op de naar achter strekkende erfgrenzen voorzien waarmee de historische structuur van haaks geprojecteerde houtwallen kan worden hersteld/geoptimaliseerd.

De nieuwbouw wordt in de richting van deze structuur geplaatst. Het terugbrengen van transparantie is een belangrijk uitgangspunt. Door zichten op en over het erf te realiseren wordt dit gewaarborgd. Achterzijde (en in mindere mate de voorzijde) van het erf blijven open waardoor deze belangrijkste zichtlijnen worden behouden en versterkt.

De weide aan de westzijde van de kavels blijft behouden en kan verschraald worden ten behoeve van de ecologische kwaliteit. De weide is puur bedoeld als landelijke markering. Het kan dienen als speelruimte of als weide voor hobbydieren. Een kruiden-/faunarijke akker moet het resultaat zijn. Dat dit gebied open blijft is een vereiste.

Vanwege verruimde bouwmogelijkheden is het van belang dat het boerenerf een landschappelijke kwaliteitsslag maakt. Door landschapselementen als houtwallen, boomgaard, hagen en solitairen terug te brengen wordt de ontwikkeling landschappelijk verankerd. De kleinschaligheid die hier kenmerkend was, wordt teruggebracht.

Beplanting moet inheems en streekeigen zijn. De ruimtelijke kenmerken van het landschap vormen belangrijke uitgangspunten voor het uitwerken van het plan. De erfinrichting is bovenal sober, beperkt. Infrastructuur is weinig opvallend en dient aan te

sluiten bij het agrarische karakter.

In het erfinrichtingsplan is verder ook nog verwoord hoe de inrichting van het erf aansluit bij de karakteristieken van de omgeving. In zowel Bijlage 1 van de regels als in paragraaf 2.4 van de toelichting van dit bestemmingsplan is hier nader op ingegaan.

De planvorming en de bijbehorende erfinrichting past binnen de uitgangspunten van het LOK.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan voorziet in het ontwikkelen van 3 woningen.

4.1 Bodem

4.1.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.1.2 Vooronderzoek Bodemloket

Onderstaand de weergave van de kaart uit het Bodemloket. Het perceel is nog nauwelijks onderzocht. Er is verkennend bodemonderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0013.png"

4.1.3 Onderzoek

Door onderzoeksbureau Sigma Bouw en Milieu is vervolgens een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport daarvan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgen de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend- en nader bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in grond zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

verkennend milieukundig bodemonderzoek NEN-5740+A1

grond

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal puinresten waargenomen. Op het maaiveld zijn zintuiglijk puin- en plasticresten waargenomen. Een samenvatting van de toetsingsresultaten staat weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0014.png"

plangebied

bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

De bovengrondmengmonsters MM1, MM2 en MM4 bevatten geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of de detectiewaarde.

Bovengrondmengmonster MM3 bevat een verhoogd gehalte zink (zware metalen) t.o.v. de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Bovengrondmengmonster MM5 bevat een verhoogd gehalte minerale olie t.o.v. de

achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

ondergrond (0.5-2.0 m-mv)

Ondergrondmengmonster MM6 bevat een verhoogd gehalte PCB’s (som 7) t.o.v. de

achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Ondergrondmengmonster MM7 bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of de detectiewaarde.

grondwater

peilbuis 1 (1.4-2.4 m-mv)

Het grondwater t.p.v. peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte nikkel (zware metalen) t.o.v. de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5) en een verhoogd gehalte barium (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte nikkel (zware metalen) in het grondwater t.p.v. peilbuis 1 overschrijdt de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5) en geeft daardoor aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

In overleg met het bevoegd gezag kan, wanneer er geen sprake is van

natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden, een herbemonstering en heranalyse van het grondwater noodzakelijk zijn.

Het matig verhoogd gemeten gehalte nikkel (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 hangt naar verwachting op voorhand niet samen met een locatiespecifieke verontreiniging. Ter verificatie hiervan wordt, wanneer na afstemming met de gemeente blijkt dat er geen sprake is van een natuurlijk verhoogd gehalte, geadviseerd het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 opnieuw te bemonsteren en te analyseren op het gehalte nikkel (zware metalen).

Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 overschrijdt de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) niet zodat er voor deze stof uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

peilbuis 2 (1.4-2.4 m-mv)

Het grondwater t.p.v. peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium, cadmium (zware metalen) en benzeen (vluchtige aromaten) t.o.v. de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Met het Verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Erfgoedwet 2016.

4.2.1 Archeologie

Het geldend bestemmingsplan heeft voor het plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’.

De locaties van de compensatiewoningen zijn reeds verstoord door de aanwezigheid van de vele bedrijfsgebouwen die daar gesloopt gaan worden. Er is zodoende geen onderzoek meer nodig omdat gronden daar reeds verstoord zijn.

Meldingsplicht vondstmeldingen

Wel blijft op basis van artikel 5.10 de algemene meldingsplicht voor toevalsvondsten van kracht. Indien er tijdens de werkzaamheden het vermoeden bestaat dat er sprake is van een archeologische toevalsvondst dan dient dit te worden gemeld bij het bevoegd gezag.

4.2.2 Cultuurhistorie

Modernisering Monumentenwet (MoMo)/Wijziging Bro

Per 1 januari 2012 is de wijziging van het Bro in werking getreden die een verplichting inhoudt om in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Wat zijn cultuurhistorische waarden? De Memorie van Toelichting bij het Besluit ruimtelijke ordening zegt met betrekking tot artikel 3.1.6 het volgende:

"Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken"

Het begrip cultuurhistorie heeft drie aspecten:

  • 1. Historische (stede)bouwkunde / bovengrondse monumentenzorg; bijvoorbeeld kastelen, kerken, oude boerderijen of landhuizen, maar ook stedenbouwkundige elementen als beschermde stads- of dorpsgezichten;
  • 2. Archeologie; sporen en vondsten van menselijk handelen in het verleden in de bodem zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur. Een verzamelterm hiervoor is 'archeologische waarden'. Alle archeologische waarden bij elkaar zijn het 'bodemarchief'. Deze sporen kunnen zich ook onder water bevinden zoals bijvoorbeeld verdronken nederzettingen of scheepswrakken;
  • 3. Cultuurlandschap/historische geografie: alle landschappelijke elementen die het gevolg zijn van menselijk handelen in het verleden, bijvoorbeeld verkavelingspatronen, pestbosjes, landgoederenzones of ontginningsassen.

Het plangebied kent geen nadere gemeentelijke waardetoedeling die een directe relatie heeft met cultuurhistorie. Er is geen sprake van een beschermd dorpsgezicht oid. Vanuit cultuurhistorie is er geen belemmering tot uitvoering van het gewenste bouwplan.

4.3 Water

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente de Wolden is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta welke verantwoordelijk is voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

4.3.1 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

  • Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

  • Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

  • Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

4.3.2 Watertoetsproces

Ten behoeve van het bestemmingsplan is op 8 april 2020 de watertoets uitgevoerd.

Na bestudering van de informatie vanuit het waterschap Drents Overijsselse Delta van de voorgenomen plannen en het maken van een afweging heeft het waterschap op 1 mei 2020 aangegeven dat het plan in aanmerking komt voor de korte procedure.

Concreet betekent dit dat u direct door kunt gaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit dit document wordt toepast. Deze tekst dient één op één overgenomen te worden in het bestemmingsplan. In deze waterparagraaf is het wateradvies van het waterschap automatisch verwerkt. Het waterschap Drents Overijsselse Delta beschouwt hiermee het plan als afgehandeld.

STANDAARD WATERPARAGRAAF KORTE PROCEDURE

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in ‘Water Raakt!’. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. U kunt de genoemde documenten raadplegen op onze site www.wdodelta.nl.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Watervergunning (of melding) op grond van de Keur

Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Gaat u werkzaamheden verrichten in de beschermingszone van een waterstaatswerk (dus: een dijk of een watergang)? Wordt hemelwater afgevoerd op oppervlaktewater of wordt er grondwater onttrokken? Dan moet u een watervergunning aanvragen op de website: www.omgevingsloket.nl. Op basis van de door u ingevulde gegevens ziet u hieronder welke watervergunning u nodig heeft. Indien hieronder geen specificatie staat, hoeft u geen watervergunning aan te vragen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.

Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

4.4 Natuur en ecologie

4.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

4.4.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe. In verband hiermee is in opdracht van de gemeente de Wolden een onderzoek uitgevoerd om de eventuele gevolgen van het plan op de beschermde natuurwaarden in kaart te brengen. Het onderzoeksrapport ‘Quickscan Flora & Fauna Westerveldseweg 157921 NA, Zuidwolde’ dat in dit kader is opgesteld is als bijlage aan dit plan gevoegd.

Natura 2000

Bij een aanvraag voor een ecologische quickscan en/of flora- en fauna-onderzoek wordt ook onderzocht of het plangebied binnen de begrenzingen of directe invloedsfeer (minder dan 3 kilometer) van een N2000 gebied ligt en wat de effecten van de voorgenomen ingreep/activiteit op dat gebied zullen zijn. De onderzochte locatie bevindt zich op 14,6 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde N2000 gebied (Mantingerveld).

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0015.png"

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland, oftewel NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS), is een netwerk van natuurgebieden waarin de natuur (planten en dieren) voorrang heeft en daarom wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en dieren en planten uitsterven en dat de natuurgebieden zo hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur en het is daarom van belang dit netwerk te bespreken in het kader van natuurbescherming. Het NNN moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN) vormen.

Sinds 1990 zijn de provincies en het Rijk drukdoende met de aanleg van verbindingszones tussen verschillende natuurgebieden om zo een duurzaam, samenhangend netwerk van gebieden te creëren. De NNN heeft als doel van bestaande en nieuwe natuur een goed werkend netwerk te maken. Het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN is hierbij het uitgangspunt. Net als bij de Wnb geldt hier het ‘nee-tenzij’-beginsel. Dit is 1 oktober 2012 vastgelegd in het Besluit Algemene Regelingen Ruimtelijke Ordening (BARRO). Dit betekent dat er geen activiteiten plaats mogen vinden waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN in het geding komen, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang, tenzij er geen reële alternatieven zijn of tenzij negatieve effecten zo veel mogelijk beperkt worden en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.

Rijk en provincies hebben in 2011 met elkaar afgesproken dat natuurbeheer meer een regionale verantwoordelijkheid wordt. Dat is vastgelegd in het Natuurakkoord. Als gebiedsregisseurs van het landelijke gebied zetten de provincies zich in voor een versterking van de natuur. Zij dienen de begrenzing van het NNN vast te leggen in een provinciale verordening, waar ook de regels omtrent de inhoud van en de toelichting bij bestemmingsplannen in het belang van de realisatie, bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de beoogde natuurkwaliteit van het NNN worden beschreven. De provincies dienen hierbij ook de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN vast te leggen. Dit zijn de huidige en potentiële waarden, gebaseerd op de natuur-doelen van het desbetreffende gebied. Per perceel worden deze doelen vaak in natuurdoeltypen en/of beheertypen vastgelegd.

Bij een aanvraag voor een ecologische quickscan en/of flora- en fauna-onderzoek gaat Alcedo Natuurprojecten dus ook altijd na of het plangebied binnen de begrenzingen van het NNN ligt en wat de effecten van de voorgenomen ingreep/activiteit zullen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0016.png"

De onderzochte locatie maakt geen onderdeel uit van het NNN. Onderzoek is niet nodig.

Stikstofdepositie

Woningbouwplannen of vergelijkbare projecten kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van de gebruiksfase. Sinds 1 juli 2021 is de bouw- en aanlegfase voor woningen vrijgesteld van onderzoek naar de stikstofdepositie.

Het bestemmingsplan voorziet in het slopen van bijna 6800 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen waarbij ook de agrarische (intensieve) bestemming wordt gewijzigd naar een woonbestemming om zodoende in het kader van ruimte voor ruimte 3 compensatiewoningen te kunnen bouwen. De te bouwen woningen worden gasloos gebouwd. Door de afstand tussen het project gebied, de kwaliteit van het tussenliggende gebied, (agrarische landschap doorsnede van wegen) en de kleinschaligheid van de geplande ingrepen zijn geen effecten (geen toename van de stikstofbelasting) te verwachten op het op circa 14,6 kilometer afstand gelegen Natura 2000-gebied het Dwingelderveld. Daarbij is het ook zo dat de stikstofuitstoot ten opzichte van de aanwezigheid van een intensieve bestemming lager zal zijn dan het gebruik van de 3 gasloze woningen.

Verder kan nog aansluiting worden gevonden bij de ‘Handreiking voor bepalen van stikstofdepositie bij woningbouwprojecten’ van de Rijksoverheid van 4 februari 2020.

Hierin is bepaald dat bij maximaal 50 laagbouwwoningen, gebouwd op zandgrond op minimaal 7 km afstand van een Natura 2000-gebied, de stikstofdepositie onder gemiddelde omstandigheden 0,00 mol/ha/jaar is. Voor projecten met een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar hoeft geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Het project is hier onder te scharen, er wordt voorzien in de bouw van maximaal 3 compensatiewoningen en de afstand tot Natura 2000 gebieden bedraagt circa 14,6 kilometer.

Soortenbescherming

Ook voor de soortenbescherming is de Wnb van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Wnb is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. Planten mogen niet geplukt of verzameld worden. Verder is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Aangezien er verouderde bebouwing wordt gesloopt is een ecologische quickscan uitgevoerd naar de soortenbescherming.

Op basis van deze quickscan kan het volgende worden geconcludeerd:

  • Op de onderzochte locatie kan worden uitgesloten dat er jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels aanwezig zijn;
  • Op de onderzochte locatie kan worden uitgesloten dat er vaste verblijfplaatsen zoals holen en burchten van grondgebonden zoogdieren aanwezig zijn;
  • Op de onderzochte locatie kan worden uitgesloten dat er vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn;
  • De onderzochte locatie functioneert als foerageerbied voor vleermuizen en vervult ook een mogelijk onderdeel van een vliegroute voor vleermuizen, deze functionaliteiten komen echter niet in gevaar door de voorgenomen ingreep;
  • De onderzochte locatie grenst niet aan het NNN en de geplande werkzaamheden zijn van dien aard dat de kernwaarden van het NNN niet worden aangetast;
  • De onderzochte locatie ligt op circa 14,6 kilometer afstand van N2000 gebied en de geplande werkzaamheden zijn van dien aard dat stikstofdepositie op dat gebied kan worden uitgesloten.

Op basis van deze quickscan wordt het volgende geadviseerd:

  • Omdat is gebleken dat de onderzochte locatie zeer arm is aan vogelsoorten zoals huismussen, wordt geadviseerd voorzieningen te treffen in de nieuwbouw die ertoe leiden dat deze geschikt wordt voor bewoning door huismussen. Dat kan door middel van middel van plaatsing van vogelvides, zie: https://www.monier.nl/producten/daksysteemcomponenten/dakvoet/vogelvide en mussenkasten (inbouw) in de gevel. Zie https://www.vivara.nl/woodstone-mussenkast.
  • Tevens wordt geadviseerd om ook voor vleermuizen speciale inbouwkasten te plaatsen. Voorbeelden daarvan zijn te vinden op www.vivarapro.nl

NB: Het betreft vrijblijvende adviezen die niet zijn gerelateerd aan de door tijdens dit onderzoek vastgestelde gegevens.

4.4.3 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar vanuit de Wet natuurbescherming.

4.5 Geluid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

4.5.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit geldt alleen voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (art. 1 Wgh): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (art. 1.1)). In art. 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

4.5.2 Onderzoek

Ter plaatse bedraagt de snelheid 60 kilometer per uur. De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Westerveldseweg, zodat nader akoestisch onderzoek formeel gezien noodzakelijk is.

Echter onderstaande kaart van de zogeheten Atlas voor de Leefomgeving laat zien dat ter plaatse het geluidsniveau van de compensatiewoningen dusdanig laag is dat er kan worden voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A).

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0017.png"

Tevens kan worden gesteld dat er ter plaatse sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat vanuit het aspect geluid gezien. Nader akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.6 Milieuzonering bedrijven

4.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

4.6.2 Onderzoek

Van belang is om na te gaan welke functies of bedrijven zich rondom het plangebied bevinden. Hierna volgt een weergave vanuit het bestemmingsplan waarbij de diverse bestemmingen rondom het plangebied zichtbaar zijn.

Alle rondom gelegen bestemmingen (de blauwe vlakjes) behalve die van het plangebied zelf zijn woonbestemmingen. Er kan worden gesteld dat er sprake is van een ‘rustig buitengebied’.

Met dit bestemmingsplan wordt beoogd dat ook het plangebied volledig zal zijn bestemd voor het wonen. Van woningen naar andere woningen is geen sprake van milieuhinder. Het thema 'milieuzonering' leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0018.png"

4.6.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Milieueffectrapportage (MER)

4.7.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
4.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het plan

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 3 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Echter in 2017 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. Het algemene uitgangspunt bij een dergelijke beoordeling is dat er geen MER hoeft worden opgesteld, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

In de volgende tabel is opgesomd of er sprake is van significante nadelige invloed op het milieu.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Omgevingsfactoren – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving verder geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een verdergaande (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

4.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit en de Regeling dragen projecten met woningbouw waar minder dan 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg of 3000 woningen met 2 ontsluitingswegen worden gerealiseerd niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het woningaantal in het plangebied bedraagt maximaal 3 woningen en ligt ruim beneden deze kwantitatieve grenzen. Een nader luchtkwaliteitsonderzoek is niet aan de orde

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat de herontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.

4.9 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

Onderstaand is weergave gedaan van de risicokaart ter plaatse van het plangebied en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0019.png"

Stationaire bronnen

In het plangebied liggen geen risicovolle bedrijven. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risico (PR10-6)-contouren en buiten de invloedsgebieden van risicovolle bedrijven. Er hoeft dan ook geen toetsing plaats te vinden aan de veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De dichtstbijzijnde transportroutes voor gevaarlijke stoffen, de A28 en de A37, liggen op zeer ruime afstand van het plangebied. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Buisleidingen

Op een afstand van circa 170, 177 en 184 meter gemeten vanaf de meest westelijk gelegen nieuwe woningen liggen een drietal hogedrukgasleidingen. De meest nabijgelegen leiding betreft de leiding A-514. Dan komt leiding A-501 en het meest westelijk ligt leiding A-502. Het betreffen allen leidingen van de Gasunie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0020.png"

De hoge druk aardgastransportleidingen hebben de volgende kenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0021.png"

Met de toename van 3 woningen neemt de populatie met 6,3 personen toe. De woningen worden in het kader van externe veiligheid aangemerkt als kwetsbare objecten.

Bevb

De ruimtelijke ontwikkeling vindt plaats binnen het invloedsgebied van de drie hoge druk aardgastransportleidingen. Dit houdt in dat de ontwikkeling moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hierbij wordt de ruimtelijke ontwikkeling getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar, de ligging ten opzichte van de belemmeringenstrook wordt beoordeeld en het groepsrisico wordt beoordeeld en dient te worden verantwoord in de toelichting van het bestemmingsplan.

Plaatsgebonden risico 10-6 (PR10-6)

Ter hoogte van het plangebied bedraagt het plaatsgebonden risico op 5 meter vanaf de hoge druk aardgastransportleidingen minder dan 10-6 per jaar.

Dit houdt in dat het plangebied voldoet aan de grens- en richtwaarde waarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar, immers de afstand bedraagt minstens 170 meter tot deze leidingen.

Belemmeringenstrook

De belemmeringenstrook van de drie hoge druk aardgastransportleidingen bedraagt maximaal 5 meter aan weerszijden van de leiding, gemeten uit het hart van de leiding. De ruimtelijke ontwikkeling ligt op circa 170 meter vanaf de dichtstbij gelegen leiding (de meest nabijgelegen nieuwe woning), waardoor de belemmeringenstrook geen belemmering oplevert voor de nieuwbouw van de drie woningen. Deze bevinden zich namelijk allemaal ruim buiten deze belemmeringenstrook.

Groepsrisico

Het ruimtelijk plan ligt volledig binnen het invloedsgebied (1% letaliteitszone) en gedeeltelijk (de twee meest westelijke nieuwe woningen) binnen de 100% letaliteitszone van de hoge druk aardgastransportleidingen.

Op grond van het Bevb dient van deze ruimtelijke ontwikkeling het groepsrisico te worden verantwoord. Het groepsrisico moet worden beoordeeld over een buisleidinglengte van circa 1200 meter (2 keer invloedsgebied en breedte plangebied).

Binnen dit gebied zijn verspreid liggende verblijfsobjecten aanwezig die slechts tot een laag groepsrisico en lage personendichtheid leiden. Ook de toename van de populatie vanwege de capaciteit van deze ruimtelijke ontwikkeling levert met 6,3 personen geen significante toename van het groepsrisico op. Om deze redenen is daarom afgezien om een uitgebreide kwantitatieve risicoanalyse (QRA) op te stellen.

De omgeving rondom het plangebied in ogenschouw nemend, bedraagt het groepsrisico minder dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Het gebied is te omschrijven als een gebied met een lage bevolkingsdichtheid. Het gebied hoort toe aan het bevolkingsgebied ‘verspreide huizen Zuidwolde) en kent een personendichtheid van circa 44 mensen per vierkante kilometer. Dat is laag vergeleken met het gemiddelde buurtniveau (bron https://kadastralekaart.com/buurten/verspreide-huizen-zuidwolde-BU16900009). In een dergelijk dunbevolkt gebied en de populatietoename van 6,3 personen, zal het groepsrisico minder dan 10% van de oriëntatiewaarde bedragen.

Dit houdt in dat het groepsrisico slechts beperkt hoeft te worden verantwoord. De beperkte verantwoording dient in hoofdzaak in te gaan op de zelfredzaamheid en de hulpverlening. Hiervoor dient ook advies te worden gevraagd bij de VRD.

Zelfredzaamheid

Bij de zelfredzaamheid gaat het om de mate waarin een persoon zichzelf in veiligheid kan brengen ten tijde van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij vooral om de vraag of de burger überhaupt en tot wanneer en in welke mate in staat is zichzelf in veiligheid te brengen indien er sprake is van een calamiteit.

Wanneer zich toch een calamiteit voordoet , is het afhankelijk van de ontwikkeling

van het scenario of wel of geen zelfredzaamheidsstrategie voorhanden is.

Bij directe ontsteking van het vrijgekomen gas zullen personen in een straal van

175 meter (100% letaliteitscontour) allen komen te overlijden. Voor deze

personen is geen zelfredzaamheidsstrategie voorhanden. Wanneer directe

ontsteking is, kunnen personen binnen het invloedsgebied vluchten, mits zij op tijd

gealarmeerd worden.

Als het bij veiligheid gaat om zelfredzaamheid van mensen kan de volgende indeling gemaakt worden:

  • 1. Volledig zelfredzaam: deze mensen kunnen een noodsituatie correct inschatten en de plek van het incident zelfstandig verlaten om zich in veiligheid te brengen;
  • 2. Verminderd zelfredzame personen: deze mensen zijn in staat om met enige hulp en aanwijzigen zelfstandig de plek van het incident te verlaten en zichzelf in veiligheid te brengen;
  • 3. Niet zelfredzame personen: deze mensen zijn niet in staat zichzelf in veiligheid te brengen als gevolg van hun beperking op fysiek, psychisch of verstandelijk vlak. Binnen de groep niet zelfredzame personen worden ook nog personen onderscheiden die als gevolg van hun aandoening bedlegerig zijn dan wel gekluisterd zijn aan (technische) hulpmiddelen en/of medische apparatuur. Deze moeten in geval van een evacuatie meegenomen worden.

Gebruikers van de woningen die hier zijn beoogd om te worden gebouwd zullen over het algemeen zelfredzaam zijn.

Hulpverlening

In de bestaande situatie was het perceel ook voor hulpdiensten bereikbaar. In de nieuwe situatie zal dat ook het geval zijn met dezelfde snelheid als toen er sprake was van een intensief agrarisch bedrijf. In Zuidwolde zit ook een post van de brandweer, zodat deze snel ter plaatse kan zijn.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.10 Verkeer en vervoer

Basisuitgangspunt is dat grondgebonden woningen en hun parkeervraag volgens de gemeentelijke parkeernorm volledig op eigen terrein faciliteren. In beginsel zal parkeerregulering zich beperken tot maatregelen die de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en het beoogde parkeergedrag bevorderen of maatregelen die structurele parkeeroverlast bestrijden.

Beleidsdoelen parkeren in wijken en dorpen

Nieuwe woonontwikkelingen:

  • voldoen op eigen terrein en / of in een centrale parkeervoorziening aan de gemeentelijke parkeernorm voor woonfuncties;
  • het beslag op de openbare ruimte voor bezoekersparkeren wordt beperkt om een aangenaam leefklimaat te creëren.

Parkeermodel

Wijken en dorpen

Het parkeermodel in de wijken en dorpen gaat uit van parkeren op eigen terrein met in tweede instantie aanvullende parkeergelegenheid in het openbare gebied binnen het bestaande wegprofiel of op daartoe aangelegde parkeervakken. In beginsel zijn restricties voor het parkeren gebaseerd op de wegen- en verkeerswet en neemt de gemeente alleen restrictieve maatregelen wanneer de verkeersveiligheid of de leefbaarheid in het geding zijn.

Parkeren

Voor het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren van het CROW. Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de categorie ‘koop, vrijstaand’. De locaties van de compensatiewoningen liggen in een gebied dat als ‘buitengebied’ wordt getypeerd. Op basis van de rekentool van de CROW blijkt dat er minimaal 2 en maximaal 3 parkeerplaatsen benodigd zijn per compensatiewoning.

Het is de bedoeling dat er wordt geparkeerd op eigen terrein (oprit), hiervoor is voldoende plaats.

4.11 Duurzaamheid

De Wolden streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn nog andere verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2021BP1002010-ON01_0022.png"

Ten aanzien van het plan zijn de volgende duurzaamheidsaspecten van belang.

  • halfverharding parkeerterreinen t.b.v. regenwatercapaciteit;
  • beperken verharding d.m.v. halfverharding;
  • zonnecellen op daken
  • toevoegen groen/bomen
  • gasloos bouwen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

5.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

5.3 Verklaring van de bestemmingen

Agrarisch met waarden

Onder deze bestemming vallen alle wegen, een gedeelte van de vrijliggende fietspaden en een gedeelte van de voetpaden binnen het plangebied.

Groen

Binnen deze bestemming wordt voorzien in het opgaande groen ter versterking van de landschappelijke inpassing.

Tuin

De bestemming Tuin betreft de tuinen bij de (burger)woningen. Hierin mogen geen (bij)gebouwen worden gebouwd.

Wonen

De bestemming “Wonen” heeft betrekking op de te realiseren woningen.

Waarde – Archeologie

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op hoe omgegaan moet worden met archeologische waarden binnen het plangebied.

Hoofdstuk 6 Handhaving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

6.2 Beleidskeuzen

Er is een Kadernota Handhaving en Toezicht met looptijd tot 2018. In de afgelopen jaren is er veel veranderd aangaande dit thema. In de Packagedeal die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het Rijk in juni 2009 hebben gesloten, is afgesproken dat er kwaliteitscriteria worden ontwikkeld en vastgesteld waaraan vergunningverlening, toezicht en handhaving in het Omgevingsrecht moeten voldoen. De criteria maken inzichtelijk welke kwaliteit burgers, bedrijven, instellingen, overheden onderling mogen verwachten bij de uitvoering of de invulling van de vergunningverlening-, toezicht-en handhavingstaken. De Kadernota geldt voor iedereen die betrokken is bij de handhaving van regels voor de fysieke leefomgeving en veiligheid door de gemeente De Wolden.

De nota bevat de handhaving van een breed scala aan landelijke en gemeentelijke regelgeving,

zoals de Woningwet, Wet ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer, Wet Bodembescherming, Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de bijzondere wetten (Drank-en horecawet, Wet op de Kansspelen). Omdat bijzondere wetten ook onder de reikwijdte vallen, horen ook veiligheids- en openbare orde vraag stukken onder de werking van deze nota.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied vastgelegd. Ook is het plan in het kader van het vooroverleg op basis van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan verschillende instanties. Provincie Drenthe, Gasunie en Waterschap Drents Overijsselse Delta hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten en de risico's voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatie regeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een (anterieure) overeenkomst gesloten. Hier zijn onder andere het verhalen van eventuele planschade- en het verhalen van de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan in geregeld. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.