Plan: | Ruinerwold, deelplan Dijkhuizen 111 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1690.2022BP1006004-VG01 |
Op het perceel Dijkhuizen 111 in Ruinerwold bevindt zich een woonboerderij met bijbehorende gronden. Het betreft een provinciaal monument. Van oudsher lag het perceel vrij en werd omringd door weilanden. De afgelopen jaren is een deel van de omliggende gronden benut voor de uitbreiding van Ruinerwold. Dat maakt dat de achterzijde van het perceel grenst aan de nieuwbouw aan het Boeregroentje.
De eigenaar van het perceel Dijkhuizen 111 is voornemens om het achterste deel van het perceel af te scheiden van de woonboerderij, waardoor ruimte ontstaat voor het realiseren van vier levensloopbestendige woningen. Hiermee wordt het Boeregroentje als woonstraat stedenbouwkundig ‘afgerond’. Gelijktijdig blijft er voldoende ruimte aanwezig rondom de woning op het perceel Dijkhuizen 111.
De gewenste ontwikkeling past niet binnen het huidige geldende planologische kader, de beheersverordening Ruinerwold. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken moet de bestemming worden gewijzigd in een woonbestemming op basis waarvan vier levensloopbestendige woningen gerealiseerd kunnen worden.
In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening staat dat gemeenten ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingsplannen vast kunnen stellen. De gemeente mag op basis van de Wet ruimtelijke ordening alleen meewerken aan planontwikkelingen die haalbaar en uitvoerbaar zijn. Ingevolge artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan inzichten te bevatten over de uitvoerbaarheid van een plan dat niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
Op de volgende afbeelding is het perceel aan Dijkhuizen 111 weergegeven, met daarbinnen het plangebied waar de woningen zijn voorzien. Op het perceel bevindt zich een historische woonboerderij met bijbehorende schuren. Rondom het perceel bevindt zich een ruime tuin.
Afbeelding 1.Ligging Dijkhuizen 111, met daarbinnen de voorziene locatie van de woningen. Bron:
Google earth.
Ter plaatse van Dijkhuizen 111 geldt de ‘Beheersverordening Ruinerwold (2016)’. Daarbinnen heeft de te bebouwen locatie deels de bestemming Wonen en deels de bestemming Groen, met een dubbelbestemming Waarde-Archeologie. De woning is als karakteristiek aangeduid. Het plan is voorzien achter op het perceel, waar geen bebouwing of bouwvlak aanwezig is. Op de volgende afbeelding is een uitsnede uit de beheersverordening weergegeven, met daarbinnen indicatief het plangebied.
Afbeelding 2. Uitsnede verbeelding ‘Beheersverordening Ruinerwold (2016)’.
Binnen het bestemmingsplan kent het plangebied de volgende bestemmingen.
Artikel 12 Wonen
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Met de daarbij behorende:
Met dien verstande dat het aantal woningen niet meer bedraagt dan het bestaande aantal per bouwvlak, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding ‘aantal wooneenheden’ aangegeven aantal.
Artikel 6 Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
met daarbij behorende:
b. paden;
c. parkeervoorzieningen;
d. speelvoorzieningen;
e. ondergeschikte nutsvoorzieningen;
f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g. bruggen, dammen en/of duikers;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 14 Dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de ander daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing geldt dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en de activiteit op een grotere diepte dan 30 centimeter wordt uitgevoerd, de aanvrager een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning.
De bestaande woning binnen het perceel Dijkhuizen 111 kent de functieaanduiding ‘karakteristiek’. Voor dit pand geldt dat de karakteristieke hoofdvorm behouden moet blijven. Omdat het plan niet voorziet in wijzigingen van de situatie ter plaatse van de bestaande bebouwing maar alleen betrekking heeft op een deel van het onbebouwde achterterrein, is deze aanduiding niet relevant voor dit plan.
Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een woning die grenst aan een weiland behorende bij een agrarisch bedrijf. Aan de westzijde van het plangebied bevinden zich woningen, evenals aan de noordzijde (achterzijde) aan het Boeregroentje. Aan de zijde van het Boeregroentje is sprake van een ‘harde’ afscheiding ten opzichte van de weg in de vorm van een schutting. De woningen die al aan het Boeregroentje zijn gesitueerd hebben zicht op deze erfafscheiding. Op de volgende afbeeldingen is de bestaande situatie weergegeven.
Afbeelding 3 en 4. Perceelsgrens en erfafscheiding aan de achterzijde van het perceel Dijkhuizen 111
aan de zijde van het Boeregroentje. Bron: eigen foto.
Tegenover het plangebied, aan de overzijde van de Dijkhuizen, bevindt zich bedrijvigheid. Aan de westzijde en noordzijde van het perceel bevindt zich grasland, deels ingericht als siertuin. Verspreid over het perceel bevinden zich bomen. De begrenzing aan de westzijde van het perceel wordt gevormd door een beukenhaag. Op de volgende afbeeldingen is dit weergegeven.
Afbeelding 5. Situatie aan de westzijde van het perceel. Bron: Google Maps.
Op het perceel bevindt zich een historische, karakteristieke boerderij met een monumentale status. De boerderij bestaat uit een voorhuis met aansluitend schuren. Het erf is vanaf de oostzijde bereikbaar. De verharde toegang tot het erf loopt door tot achter de boerderij. Op de volgende afbeelding is de entree van het erf vanaf Dijkhuizen weergegeven.
Afbeelding 6. Entree perceel vanaf de Dijkhuizen. Bron: Google Maps.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ruimtelijke ingrepen of initiatieven in meer of mindere mate getoetst aan rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk vindt deze beleidsmatige toetsing plaats.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015 (ECLI:NBL:RVS:2015:2921) een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.
Relatie met voorliggend initiatief
Dit betekent dat voor wat betreft het voorziene plan, dat voorziet in de realisatie van vier wooneenheden, geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling op basis waarvan de behoefte aangetoond dient te worden. Maar ook vanuit een goede ruimtelijke ordening en ook het woonbeleid en -situatie en locatie moet de behoefte worden aangetoond. Dit wordt gedaan bij het gemeentelijk beleid.
Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die de inrichting van ons land de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
De NOVI stuurt op de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland; een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s met een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Niet alleen gericht op de Randstad, maar op het potentieel van heel Nederland. Uitgaande van de ambities en mogelijkheden van onze steden en regio’s. De locaties worden zoveel mogelijk ontwikkeld binnen bestaand verstedelijkt gebied.
Maar ook het landelijk gebied krijgt aandacht in de NOVI. De klimaat- en de stikstofproblematiek maken duidelijk dat onze natuur, het landschap en de ontwikkeling van de landbouw onder druk staan. De NOVI geeft richting aan een toekomstige ontwikkeling van een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is.
Relatie met initiatief
Om verschillende urgente opgaven voor gebieden integraal op te pakken zijn acht voorlopige NOVI-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden waar verschillende grote, complexe opgaven spelen. Voorliggend plangebied ligt niet binnen één van deze gebieden. Wel wordt met voorliggend project invulling gegeven aan de doelstelling van de NOVI. Het project draagt bij aan het toevoegen van woningen in Nederland en het plan draagt bij aan een prettig woon- en leefklimaat.
Algemeen
In 2018 is een actualisatie van de Omgevingsvisie Provincie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe voor de periode tot 2030 en in een aantal gevallen verder in de toekomst.
De provincie ziet vijf belangrijke ontwikkelingen:
De belangrijkste opdracht tot 2030 is het vinden van een antwoord op de vraag hoe met deze ontwikkelingen moet worden omgaan. Daarnaast heeft de provincie diverse ambities en daarmee ook belangen. Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten.
Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Ruinerwold. In Ruinerwold streeft de provincie naar het in stand houden van het oude en het nieuwere lint van Ruinerwold en de ligging ervan in de omgeving.
Dit wordt behaald door het herkenbaar houden van de verschillen in positionering, weginrichting en architectuur, door het vasthouden aan de verkavelingsstructuren en door het open houden van de ruimte tussen de twee bebouwingslinten.
Wat betreft het wonen wordt gestreefd naar een aantrekkelijk, gevarieerd en leefbaar woonmilieu dat voorziet in de woonvraag. Het doel is dat eerst wordt ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand stedelijk gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering).
Relatie met voorliggend initiatief
Het realiseren van vier woningen binnen stedelijk gebied van Ruinerwold is in overeenstemming met het provinciaal beleid zoals geschetst in de Omgevingsvisie Drenthe 2018. Het plan draagt bij aan een aantrekkelijk, gevarieerd en leefbaar woonmilieu dat voorziet in de woonvraag.
Met ingang van 15 oktober 2015 is de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) in werking getreden. De POV is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als ‘Bestaand Stedelijk Gebied’. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente de Wolden. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.
Artikel 2.17. lid 1 van de POV bepaalt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Deze behoefte wordt in paragraaf 4.4 aangetoond.
De nota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe maakt onderdeel uit van het provinciale beleid op het gebied van ruimtelijke ordening en cultuurhistorie. Het voorliggende plan is daarom getoetst aan de uitgangspunten die hierin worden genoemd.
In de nota wordt voor het betreffende gebied in Ruinerwold aangegeven dat sprake is van twee bebouwingslinten, namelijk langs de Dr. Larijweg en in een latere fase langs de Wolddijk (in het verlengde van Haakswold en Dijkhuizen). In paragraaf 6.9.3 van de nota wordt de ambitie uitgesproken om het tussenliggende gebied tussen de linten zoveel mogelijk open te houden.
De situering van de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen levert geen aantasting op van deze openheid, omdat het plangebied is gelegen tussen de bebouwing aan Dijkhuizen en het bestaande woongebied aan het Boeregroentje.
Voorliggend plan betreft de afsplitsing van een deel van het perceel dat behoort bij Dijkhuizen 111. Het object Dijkhuizen 111 is een provinciaal monument. Het bouwplan bevat geen bouwkundige ingrepen aan het provinciale monument. Er wordt voor de nieuwe woningen een afzonderlijk erf gerealiseerd aan de achterzijde van Dijkhuizen 111. De wijze waarop dit gebeurt is afgestemd met Welstand en leidt niet tot de aantasting van de monumentale waarde van het erf en/of object aan Dijkhuizen 111.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit project het provinciaal beleid niet schaadt.
De gemeentelijke Structuurvisie 2010-2030 is een strategisch beleidsdocument met een uitvoeringsparagraaf. De structuurvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2011 en daarmee wat gedateerd. De structuurvisie is gebaseerd op de gedachte dat in hoofdzaak moet worden ingezet op nieuw te bouwen woningen in de vijf kerndorpen (Zuidwolde, de Wijk, Ruinen, Ruinerwold en Koekange). Dit met het oog op het in stand houden van de aanwezige voorzieningen aldaar.
Bij alle kerndorpen zet de gemeente in op nieuwbouw (het creëren van aanbod) passend bij de aard en schaal van de dorpen. In de kleine kernen wordt zoveel mogelijk gereageerd op een vraag naar woningen, maar de gemeente neemt niet meer zelf het initiatief om tot uitbreidingslocaties bij kleine kernen te komen. De gemeente anticipeert hiermee in belangrijke mate op de verwachte krimp. Gezien het gewijzigde economische tij is hier anno 2021 geen sprake meer van. De gemeente heeft hier geen risicodragende rol, maar een faciliterende rol en blijft de regie voeren als het gaat om kwaliteit en kwantiteit. De kleine kernen worden dus niet op 'slot' gezet.
De gemeenteraad heeft op 27 oktober 2022 de Toekomstvisie 2022-2040 'Samen aan zet' vastgesteld. Deze zal de structuurvisie vervangen.
In de toekomstvisie wordt in de paragraaf 'Leidraad voor de fysieke leefomgeving' geschreven dat bij elke nieuwe (woningbouw)ontwikkeling de voorkeur uitgaat naar inbreiding boven uitbreiding, maar dat de gemeente in de kerndorpen, waaronder Ruinerwold, uitbreiding wil toestaan. Uitbreiding wordt actief gestimuleerd, ook als de behoefte niet uit het eigen dorp komt. Nieuwe woningbouwinitiatieven worden zoveel mogelijk klimaatadaptief ingericht.
De gemeente wil woningbouwinitiatieven die vanuit de samenleving ontstaan stimuleren.
Relatie met initiatief
Dit plan voorziet in vier (levensloopbestendige) woningen in kerndorp Ruinerwold. De ontwikkeling betreft een initiatief uit de markt en is daarmee vraag gestuurd. Dit is in lijn met de structuurvisie en de toekomstvisie.
De gemeente De Wolden heeft op 6 juli 2017 het Woonplan 2017-2022 'Een leven lang wonen' vastgesteld. Het document heeft als doel zowel de gemeente als stakeholders handreikingen te geven voor keuzes en opgaven voor de komende jaren. De hoofdlijnen van het Woonplan 2017-2022 is als volgt:
De gemeente wil voldoende ruimte bieden voor mensen die hier willen wonen; zowel nieuwe vestigers als starters die in de gemeente wille blijven wonen. In het licht van de nieuwe woningbehoefteraming kiest het college er voor een netto toename van de woningvoorraad van 440 woningen te faciliteren in de periode 2017 - 2022. Dat betekent dat zo’n 88 woningen per jaar kunnen worden toegevoegd.
In kerndorpen zijn planmatige uitbreidingen mogelijk, in kleine kernen wordt gebouwd naar concrete vraag. Op voorhand wordt daarom niet aangegeven hoeveel het aantal te bouwen woningen per kerncluster bedraagt. De volgende verdeling is dus enkel indicatief, gebaseerd op de huishoudensprognose per kerncluster.
Afbeelding 7. Woningbouwopgave.
De keuzes die de gemeente in dit Woonplan maakt, komen tot uitdrukking in onderstaand transformatie- en nieuwbouwprogramma.
Afbeelding 8. Doelgroepen.
Relatie met initiatief
De verdeling van woningbouw in de vrije sector wordt volgens het woonplan overgelaten aan de ontwikkelende partijen. Gelet op de vergrijzing is behoefte aan levensloopbestendige woningen, waarin dit plan voorziet.
Met het plan wordt enerzijds invulling gegeven aan de kwantitatieve woningbouwopgave, anderzijds aan de kwalitatieve vraag naar levensloopbestendige woningen. Dit komt de leefbaarheid van Ruinerwold ten goede. Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan in lijn is met het Woonplan.
Tijdens de lopende procedure voor dit bestemmingsplan (na de terinzageligging van het ontwerp) is de nieuwe gemeentelijke woonvisie vastgesteld. Deze sluit logischerwijs aan op de doelen zoals geformuleerd in de Toekomstvisie (zie paragraaf 3.4.2). In hoofdstuk 4 van de Woon(zorg)visie is onder meer als doelstelling opgenomen dat het toevoegen van levensloopbestendige woningen gewenst is, om zo ook de doorstroming te bevorderen. Het voorliggende plan is geheel in lijn met dit nieuwe woonbeleid.
Het plan voorziet in de realisatie van vier levensloopbestendige woningen en geeft daarmee invulling aan zowel de kwalitatieve als kwantitatieve woningbouwopgave voor de gemeente De Wolden. De wijze waarop de ontwikkeling plaatsvindt is afgestemd om omgevingsfactoren, waarbij het behoud van de kwaliteit van de bestaande monumentale bebouwing aan Dijkhuizen 111 een belangrijk uitgangspunt is, evenals de afstemming op de bestaande woningen aan het Boeregroentje. Voorliggend project is zodoende in lijn met relevant ruimtelijk beleid.
Ter plaatse van het plangebied bevindt zich een woonboerderij met bijbehorende gronden. Van oudsher lag het perceel vrij en werd omringd door weilanden. De afgelopen jaren is een deel van de omliggende gronden benut voor uitbreiding van Ruinerwold. Dat maakt dat de achterzijde van het perceel grenst aan de nieuwbouw aan het Boeregroentje. Het Boeregroentje lijkt stedenbouwkundig gezien niet af, wat mede door de aanwezigheid van een erfafscheiding, afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Het voorziene plan voorziet in het afscheiden van het achterste deel van het perceel van de woonboerderij, waardoor ruimte ontstaat voor het realiseren van vier levensloopbestendige woningen. Hiermee wordt het Boeregroentje als woonstraat stedenbouwkundig ‘afgerond’. Gelijktijdig blijft er voldoende ruimte aanwezig rondom de woning op het perceel Dijkhuizen 111. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het plan. Daarbij wordt onderbouwd en beschreven op welke wijze het woongebouw in haar omgeving wordt ingepast en op welke wijze het gebouw vorm wordt gegeven.
Het plan voorziet in de afsplitsing van een deel van de gronden behorende bij de woning aan Dijkhuizen 111 ten behoeve van de ontwikkeling van vier levensloopbestendige woningen. Onderdeel van het plan is het realiseren van parkeerplaatsen (in totaal 8 volgens de geldende parkeernorm ter plaatse). De bestaande langsparkeerplaatsen aan het Boeregroentje blijven intact. Op de volgende afbeeldingen is weergegeven welk deel van het perceel wordt afgesplitst om de woningen en bijbehorende parkeerplaatsen te realiseren en op welke wijze de woningen worden ingepast.
Afbeelding 9. Links het perceel aan de Dijkhuizen 111.
Afbeelding 10. Rechts de afsplitsing van een deel van het perceel en de situering van de woningen en
parkeerplaatsen. Bron: Tim Versteegh. Architect.
De woningen worden in één bouwvolume gerealiseerd. Het nieuwe bouwvolume wordt in overeenstemming met de bestaande woningen aan het Boeregroentje in de lengterichting van de weg gerealiseerd. Waar de bestaande woningen aan het Boeregroentje nu nog grenzen aan een weg met aan één zijde woningen en aan de andere zijde een erfafscheiding in de vorm van een wilgentenen schutting, ontstaat door de nieuwe woningen een logische afhechting van de uitbreidingswijk.
Iedere woning beschikt over een eigen buitenruimte. In navolging van de bestaande woningen is er sprake van een smalle voortuin en een ruime achtertuin. Naast het realiseren van woningen, worden ook 8 parkeerplaatsen gerealiseerd. Tevens wordt groen aan het plangebied toegevoegd. De ontsluiting vindt plaats via het Boeregroentje. Dit geldt alleen voor de nieuwe woningen. Deze worden geheel afgescheiden van het overblijvende deel van het perceel Dijkhuizen 111 en er komt geen ontsluiting vanaf dit perceel aan deze kant.
Het plangebied is ingericht conform het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (welstand). In dat advies is aangegeven dat de afsplitsing van het plangebied van het perceel Dijkhuizen 111 tot de mogelijkheden behoort als de woningen die aan het Boeregroentje worden ontwikkeld aansluiten bij de bestaande bebouwing aan het Boeregroentje. Daar is met voorliggend plan sprake van.
De woningen bestaan uit 1 laag met een kap. Dit is overeenkomstig de bestaande woningen aan het Boeregroentje en afgestemd op de bebouwing aan Dijkhuizen 111. Op de volgende afbeeldingen zijn impressies van het plan gegeven. Deze impressies maken goed duidelijke dat het bouwvolume op een logische wijze wordt ingepast binnen de bestaande bebouwing.
Afbeelding 11. Vogelvluchtimpressie van het bouwplan. Bron: Tim Versteegh. Architect.
Afbeelding 12. Zicht op het plangebied vanaf het begin van het Boeregroentje. Bron: Tim Versteegh.
Architect.
De definitieve architectonische uitwerking volgt ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Welstand wordt geconsulteerd om over de concrete uitwerking te adviseren.
Op basis van voorliggend plan wordt een rij van vier woningen mogelijk gemaakt aan het Boeregroentje in Ruinerwold. Met het plan vindt een stedenbouwkundige afronding van de straat plaats. Met het realiseren van woningen wordt een achterkantsituatie opgeheven waardoor het straatbeeld van het Boeregroentje ruimtelijk verbetert. Gelijktijdig wordt invulling gegeven aan de behoefte aan levensloopbestendige woningen.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
In het kader van voorliggend plan is gericht bodemonderzoek uitgevoerd. in eerste instantie op basis van historisch onderzoek. Er zijn op de ontwikkellocatie geen bodemonderzoeken en voor bodemverontreiniging (historische) activiteiten bekend. Op basis van de bovenstaande informatie wordt de locatie op voorhand niet als verdacht voor ernstige bodemverontreiniging beoordeeld.
In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is bepaald dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een bodemonderzoek moet worden gevoegd. Conform artikel 2.1.5 van de Bouwverordening betreft dit een recent (niet ouder dan 5 jaar) milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740. Het betreffende onderzoek is in het kader van voorliggend bestemmingsplan reeds uitgevoerd. De resultaten zijn als bijlage 1 van deze toelichting opgenomen.
Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater.
De kwaliteit van de bodem ter plaatse van het Boeregroentje te Ruinerwold is met behulp van het verkennend bodemonderzoek voldoende vastgesteld. In de grond zijn geen verhoogde gehalten met onderzochte componenten aangetoond. In het grondwater is maximaal een streefwaarde overschrijding met barium aangetoond. Dit betreft vermoedelijk een van nature verhoogde achtergrondwaarde.
Voor wat betreft de overschrijding van de streefwaarde in het grondwater zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet Bodembescherming geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Uit het onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt is voor de activiteit ‘wonen’.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.
De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.
Archeologie
Voorliggend plangebied kent op basis van de geldende planologische situatie een archeologische dubbelbestemming. Ten aanzien van het oprichten van bebouwing geldt op basis van de archeologische bestemming dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en de activiteit op een grotere diepte dan 30 centimeter wordt uitgevoerd, de aanvrager een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning.
Ten behoeve van voorliggend project is vooruitlopend op de aanvraag Omgevingsvergunning archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 opgenomen.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat voor het aantreffen van archeologische resten in het plangebied een lage verwachting geldt voor alle periodes. Hoewel de aard van de bodemopbouw en de mate van eventuele bodemverstoring niet op basis van bureauonderzoek kan worden vastgesteld, is er vanwege die lage archeologische verwachting geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek.
Een deel van het plangebied ligt op de gemeentelijke archeologische beleidskaart binnen een bufferzone rondom een aantal historische elementen, maar dit betreft een aantal (in elk geval) 19e-eeuwse huizen aan de Dijkhuizen die voor de verwachting van het plangebied zelf – dat destijds in gebruik was als weiland – verder niet relevant zijn. Op basis van het bureauonderzoek wordt dan ook geadviseerd het plangebied vrij te geven voor ontwikkeling en in het nieuwe bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming op te nemen: de vrijstellingsgrens van 3 ha die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is gekoppeld aan zones met lage archeologische verwachting is niet van toepassing op de beperkte oppervlakte van het plangebied. Dit advies is overgenomen.
Voor toeval vondsten geldt een meldplicht op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Cultuurhistorie
De gemeente de Wolden beschikt over een cultuurhistorische waardenkaart. Het plangebied ligt op basis van deze waardenkaart in zone 1: zeer hoge cultuurhistorische waarden, op de overgang naar een gebied met zeer lage cultuurhistorische waarden. Tevens valt het plangebied onder het cultuurhistorische ensemble van het dubbellint van Ruinerwold.
In voorliggend plan heeft de bebouwing op Dijkhuizen 111 de aanduiding karakteristiek en is aangemerkt als provinciaal monument. Hierdoor is gekozen om Welstand en Erfgoed vroeg te betrekken in het proces. Verschillende overleggen hebben plaatsgevonden om tot een breed gedragen plan te komen. Initiatiefnemer heeft het plan aangepast op advies van de Welstand. In het voorziene plan wordt het huidige terrein gesplitst. De woningen worden op een manier ontwikkeld, zodat ze aansluiten bij de bebouwing van het Boeregroentje. Dit maakt het zichtbaar dat de woningen niet bij het boerenerf behoren en als aparte ontwikkeling wordt gezien. Het plan doet zodoende geen afbreuk aan de bestaande monumentale kwaliteiten van de bebouwing en het perceel aan Dijkhuizen 111.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.
Watertoetsproces
In het kader van voorliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het waterschap akkoord gaat met het plan, mits wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de in bijlage 3 opgenomen standaard waterparagraaf.
Daarin staat beschreven dat het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota ‘Water raakt!’ door het Algemeen Bestuur vastgesteld.
Daarnaast is aangegeven dat het plan geen schadelijke gevolgen heeft voor de waterkwaliteit en ecologie, dat niet meer dan tien wooneenheden worden gerealiseerd en dat er geen sprake is van een toename van verhard oppervlakte van meer dan 1.500 m2. Ook is binnen het plangebied geen sprake van wateroverlast.
Door het waterschap wordt een aantal aanbevelingen gedaan om rekening te houden met hoogwater. Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het overtollige water waar mogelijk te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig water uit het plangebied mag, ongeacht de toepasbare methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld van af dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
In voorliggend plan wordt aangesloten op het gemeentelijke rioleringsplan. Vuilwater en hemelwater worden gescheiden afgevoerd. Waar mogelijk wordt aan de hand van infiltratiekratten het hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein opgevangen.
Het plan is op basis van het aspect ‘water’ uitvoerbaar.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.
Soortenbescherming
In het kader van de wijziging van een bestemmingsplan dient te worden onderzocht of binnen en in de nabijheid van het plangebied beschermde plant- en diersoorten en/of natuurgebieden aanwezig zijn en of deze worden aangetast. Deze eerste stap om de aanwezigheid van beschermde soorten en/of gebieden te bepalen, is het uitvoeren van een QuickScan flora en fauna, waarbij wordt ingegaan op gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Een QuickScan flora en fauna beschrijft in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de effecten van de ingreep (het plan) op soortenbescherming en gebiedsbescherming (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op houtopstanden. In het kader van voorliggend plan is een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 4 van deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat zich in het plangebied geen beschermde soorten bevinden en dat geen aanvullend onderzoek plaats hoeft te vinden. wel dient rekening gehouden te worden gehouden met de algemene zorgplicht bij het uitvoeren van de werkzaamheden ten behoeve van het plan.
Gebiedsbescherming en Stikstof.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Natuurgebieden liggen op dusdanig verre afstand, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat beschermde soorten in beschermde natuurgebieden niet worden verstoord ten gevolge van licht of geluid.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State (29 mei 2019) is het niet meer op voorhand uit te sluiten dat een project of werkzaamheden geen invloed hebben op Natura 2000-gebieden. Op basis van de AERIUS-calculator kan inzichtelijk worden gemaakt of het plan leidt tot stikstofdepositie op natuurgebieden.
In het kader van voorliggend plan heeft een berekening plaatsgevonden m.b.v. de AERIUS-calculator. Op basis van deze berekening blijkt dat het plan geen toename van stikstofdepositie op beschermde gebieden tot gevolg heeft.
Na een uitspraak van de Raad van State in een ander geval dat de zogenaamde bouwvrijstelling is komen te vervallen d.w.z. dat voor de stikstofberekening ook de aanleg- en bouwfase moet worden meegenomen, is opnieuw een berekening gemaakt. Er is gebruik gemaakt van de AERIUS-calculator 2021. Hoewel er binnenkort een nieuwe versie van de calculator zal uitkomen omdat er een fout was geconstateerd in de emissiefactor voor varkens- en pluimveestallen, hoeft hier in dit geval niet op te worden gewacht omdat het hier dus niet gaat om een pluimvee- of varkensstal maar om de bouw van 4 woningen. Uit de nieuwe berekening blijkt dat zowel voor de aanleg- en bouwfase als voor de gebruiksfase geldt dat i.c. geen sprake is van significante stikstofdepositie, zodat wordt geconcludeerd dat stikstof geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van dit bestemmingsplan. Het onderzoek en de uitgevoerde berekening zijn opgenomen als respectievelijk bijlage 5 en bijlage 6 bij deze toelichting.
De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:
Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.
In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de bestaande bebouwde kom van Ruinerwold en ligt niet binnen de wettelijke zonering van wegen zoals opgenomen in de Wet geluidhinder. De afstand tot de weg de Dijkhuizen betreft circa 70 meter. Ter plaats geldt een 30-km/uur regime. In dergelijke gebieden is geen toetsing aan koestiek ten gevolge van wegverkeerslawaai noodzakelijk, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat verkeerslawaai van invloed kan zijn op het voorziene (bouw)plan. Redenen kunnen zijn de hoeveelheid verkeer dat langs een plangebied komt en/of de materialisatie van het wegdek, bijvoorbeeld klinkerverharding.
In voorliggend geval is sprake van dusdanis weinig verkeersbewegingen aan het Boeregroentje, dat redelijkerwijs gesteld kan worden dat wegverkeerslawaai geen invloed heeft op het plan. Onderzoek is daarom niet nodig.
Industrielawaai
Op circa 140 meter ten oosten van hte plangebied is aan de Dijkhuizen 117 een agrarisch bedrijf gevestigd. Gezien de afstand is, op bais van de VNG-richtlijn bedrijven en milieuzonering, geen akoestisch effect te verwachten.
Ten oosten van het plangebied, aan de Dijkhuizen 113/115, is op korte afstand van de nieuwe woningen een loonbedrijf gevestigd. Aan de richtafstand uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering‘ wordt niet voldaan. Aangezien niet aan de richtafstand wordt voldaan en onduidelijk is hoe de actule situatie is, is de geluidsituatie van het loonbedrijf nader beschouwd aan de hand van een onderzoek industrielawaai. Het onderzoek is als bijlage 7 opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat wanneer de representatieve bedrijfsvoering wordt getoetst aan de grenswaarden uit zowel de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering als aan het Activiteitenbesluit, kan worden gesteld dat er op alle ontvangerpunten ter plaatse van de geprojecteerde woningen kan worden voldaan.Dat houdt in dat er ook als gevolg van het maximaal in werking zijn van de nevenvestiging van het loonbedrijf aan de Dijkhuizen 115, ter plaatse nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Voor onderliggend plangebied is geen sprake van een gemengd gebied. Er is sprake van woningbouw, aan het Boeregroentje, een loonbedrijf op het naastgelegen perceel en van agrarische activiteiten in enige afstand van het plangebied.
Agrarisch perceel
Op basis van de agrarische bestemming aan de Dijkhuizen 117/117a is een agrarisch bedrijf gericht op het fokken en houden van rundvee aanwezig. Volgens de beheersverordening d.d. 28 februari 2019 zijn een intensieve veehouderij en een loonwerkbedrijf op deze locatie niet toegestaan.
Voor een bedrijf gericht op het fokken en houden van rundvee geldt voor geluid een richtafstand van 30 meter. De afstand vanaf de nieuwe woningen tot dit agrarisch bedrijf (bouwblok) bedraagt circa 80 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan. Aangezien aan de richtafstand wordt voldaan, zijn er voor geluid geen belemmeringen te verwachten. De richtafstand met betrekking tot ‘geur’ in de paragraaf ‘geur’ beschouwd.
Loonbedrijf
Ten oosten van het plangebied, aan de Dijkhuizen 113/115, is op korte afstand van de nieuwe woningen een een loonbedrijf gevestigd. Aan de richtafstand uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering‘ ten opzichte van dit loonbedrijf wordt niet voldaan. Aangezien niet aan de richtafstand wordt voldaan en onduidelijk is hoe de actuele situatie is, is de geluidsituatie van het loonbedrijf nader beschouwd aan de hand van een onderzoek industrielawaai. Uit het onderzoek blijkt dat wanneer de representatieve bedrijfsvoering wordt getoetst aan de grenswaarden uit zowel de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering als aan het Activiteitenbesluit, kan worden gesteld dat er op alle ontvangerpunten ter plaatse van de geprojecteerde woningen kan worden voldaan.Dat houdt in dat er ook als gevolg van het maximaal in werking zijn van de nevenvestiging van het loonbedrijf aan de Dijkhuizen 115, ter plaatse nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 4 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Op basis van bijgevoegde aanmeldnotitie (zie bijlage 8 ) is door het college besloten dat geen MER nodig is voor voorliggend bestemmingsplan. Op basis van de MER-beoordeling blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Met betrekking tot de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De omvang van het plan voor vier woningen valt onder de categorie woningbouwlocaties die niet-in-
betekenende-mate bijdragen.
Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet op de voorgenomen locatie voldaan worden aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden. Op de beoogde locatie voldoet deze ruimschoots aan de
luchtkwaliteitsgrenswaarden:
(Zie hiervoor de kaart Grootschalige Concentraties Nederland op https://geodata.rivm.nl/gcn/)
Oostelijk van de beoogde locatie is op een afstand van circa 25 meter een loonbedrijf gevestigd aan de Dijkhuizen 115. De omvang van de activiteiten is zodanig beperkt dat in combinatie met de heersende achtergrondconcentratie en de afstand tot de beoogde locatie leiden tot de conclusie dat geen luchtkwaliteitsgrenswaarden zullen worden overschreden. Dit geldt ook voor de gevolgen voor de luchtkwaliteit van de activiteiten aan de Dijkhuizen 94 bij United Protein Works op een afstand van circa 150 meter ten zuidoosten van de beoogde locatie en de agrarische activiteiten bij Dijkhuizen 117 op circa 115 meter afstand.
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het plan is op basis van het aspect ‘luchtkwaliteit’ uitvoerbaar.
Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente De Wolden is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.
In het kader van onderliggend ontwikkeling is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven, instellingen, leidingen of transportroutes bevinden die vanuit het oogpunt van externe veiligheid van invloed zijn op het plangebied. Het plan voorziet ook niet in activiteiten die in het kader van externe veiligheid enig effect op de omgeving kunnen hebben.
Het voorziene bouwplan is op basis van het aspect ‘externe veiligheid’ uitvoerbaar.
In het kader van ruimtelijke plannen dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van verkeer en parkeren. Uitgangspunt van het gemeentelijk parkeerbeleid en daarmee ook bij dit plan, is dat het parkeren geen extra parkeerdruk veroorzaakt voor de omgeving. Om de parkeeropgave in beeld te brengen wordt gebruik gemaakt van de kengetallen van de CROW.
Verkeer
Het plangebied voorziet in een ontsluiting aan het Boeregroentje. Via deze weg wordt via de bestaande wijkontsluiting aangetakt op de hoofdontsluiting. Gezien het aantal van 4 woningen is geen sprake van een significante toename van het aantal verkeerbewegingen. Het extra aantal verkeersbewegingen kan op basis van de bestaande buurtontsluiting worden afgewikkeld.
Parkeeropgave
Op basis van de kencijfers van het CROW vallen de woningen in de categorie ‘koop tussen/hoek’ in weinig stedelijk gebied, rest bebouwde kom. te beschikken over ten minste 2 parkeerplaatsen.
Functie berekening | Aantal | Norm | Parkeervraag | Bezoekersparkeren |
Koop, huis, tussen/hoek | 4 | 1,7 | 6,8 | 1,2 (0,3 p/w) |
7,0 (afgerond) | 1,0 (afgerond) | |||
8,0 |
In voorliggend plan worden 8 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan de parkeeropgave.
Het plan is op basis van de aspecten ‘verkeer en parkeren’ uitvoerbaar.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van vier woningen. De woningen worden aangesloten op het bestaande stelsel van het Boeregroentje. In het Boeregroentje liggen een vuilwaterriool en een hemelwaterriool. Het bestaande stelsel heeft voldoende capaciteit om de toename van vuilwater en hemelwater te bergen.
Voorafgaand aan de bouw van de woningen wordt een klic-melding gedaan. op basis van deze melding wordt bepaald in hoeverre bestaande kabels en leidingen hinderlijk zijn voor de ontwikkeling en welke maatregelen noodzakelijk zijn om deze hinder te voorkomen. Op voorhand lijken kabels en leidingen geen hinder op te leveren omdat deze parallel aan de wegen zijn gelegd. Wel is op het perceel nog een buiten bedrijf zijnde leiding van Rendo N.V. aanwezig waar rekening mee moet worden gehouden.
De leidende, centrale ambitie van de gemeente De Wolden is dat De Woldense samenleving op allerlei gebieden verder wordt ontwikkeld naar een toekomstbestendige en duurzame gemeenschap. Samen met inwoners, ondernemers, verenigingen en maatschappelijke (belangen)organisaties wordt hier invulling aan gegeven.
In het Actieplan Klimaat en Energie 2021-2024 staat beschreven hoe de gemeente ervoor wil zorgen dat in 2040 de gehele gebouwde omgeving van De Wolden energieneutraal is. De gemeente wil dit bereiken door het volgende waar te maken:
In voorliggend plan wordt bijgedragen aan duurzame oplossingen door gebruik te maken van zonnepanelen, warmtepompen en door (zoals wettelijk is voorgeschreven) gasloos te bouwen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, de voorziene situatie en het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Dit bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels bestaan uit de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. Hierin wordt de officiële benaming van dit bestemmingsplan weergegeven.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de in dit bestemmingsplan voorkomende regels behandeld.
Tuin
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en voor erkers en entreepartijen ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.
Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf als bedoeld in de ‘Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij Wonen’ tot een oppervlakte van niet meer dan 60 m².
Daarnaast zijn de gronden bestemd voor de bij de woningen behorende gebouwen en bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, e. wegen en paden, groenvoorzieningen en water en tuinen, erven en terreinen.
In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplanproces uitgebreid uiteen gezet.
Voorbereiding en vooroverleg
In het kader van vooroverleg is het plan in concept voorgelegd aan welstand, en aan vooroverlegpartners o.a. de omgevingsdienst, provincie, waterschap, veiligheidsregio en nutsbedrijven.
Hieruit zijn drie reacties ingekomen, te weten van N.V. Rendo, Waterschap Drents Overijsselse Delta en van de provincie. Alle drie instanties gaven aan akkoord te zijn met het plan. Enkele aanbevelingen voor aanvulling van de plantoelichting zijn opgevolgd. De ingediende vooroverlegreacties zijn opgenomen in bijlage 9 bij deze toelichting.
Er is geen voorontwerp ter inzage gelegd in het kader van inspraak. Wel is de buurt vooraf geïnformeerd door initiatiefnemer middels een brief waarin het planvoornemen is toegelicht. Enkele omwonenden hebben gebruik daarbij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een mondelinge toelichting van de initiatiefnemer te krijgen. Reacties die vanuit de buurt op het plan kwamen hadden met name betrekking op het gewijzigde uitzicht ten gevolge van het plan.
Na verwerking van de uitkomsten van het vooroverleg en onderzoeken is door initiatiefnemer voorafgaand aan het in procedure brengen van het plan op 7 februari 2023 een inloop- c.q. informatieavond georganiseerd in het dorpshuis te Ruinerwold. De direct omwonenden zijn hiervoor persoonlijk uitgenodigd middels een brief. Van deze uitnodiging is door de meeste genodigden gebruik gemaakt. Op tafel lag een impressie van het uit te voeren bouwplan ter inzage. Deze avond heeft geen aanleiding gegeven om het plan aan te passen.
Ontwerpbestemmingsplan
Na afronding van het vooroverleg, hetwelk niet heeft geleid tot aanpassing van het plan, kan een ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Hiervoor wordt de op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder om hiertegen een zienswijze naar voren te brengen bij de gemeenteraad.
Vaststellingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 maart 2023 tot en met 26 april 2023 voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn 3 zienswijzen naar voren gebracht. Ook zijn twee aanvullende brieven ingediend. Een als aanvulling op een eerder ingediende zienswijze en een van een bewoner die geen zienswijze heeft ingediend, maar vreest voor lichtopbrengstverlies van zonnepanelen door de realisatie van onderhavig plan. De zienswijzen zijn samengevat en van een antwoord voorzien in de bij de plantoelichting opgenomen 'Reactienota zienswijzen bestemmingsplan Ruinerwold, deelplan Dijkhuizen 111' (bijlage 10). De zienswijzen hebben geen aanleiding gegeven om het plan aan te passen, zodat het plan door de raad kan worden vastgesteld overeenkomstig het ontwerp.
Voor wat betreft de brief over de eventueel verminderde lichtopbrengst van zonnepanelen, wordt opgemerkt dat dit reeds mondeling is aangekaart tijdens de eerder gehouden inloopavond en dat toen al door initiatiefnemer een 'zonnestudie' is laten opmaken door een onafhankelijk en ter zake deskundig bureau. Hieruit kwam naar voren dat er mogelijk beperkt sprake is van een verminderde lichtopbrengst in delen van het jaar. Dit rapport is door initiatiefnemer verstrekt aan briefschrijver. Van gemeentewege is aan beide partijen aangegeven dat dit zo nodig rechtstreeks zou kunnen worden geregeld tussen partijen. Hiermee is ingestemd. Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan blijft de vraag over of er misschien sprake zou kunnen zijn van (plan)schade, waarvoor een aparte procedure moet worden gevolgd. Het rapport over de zonnestudie is opgenomen bij de plantoelichting (bijlage 11).
Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt hiervan op de gebruikelijke en wettelijk voorgeschreven wijze kennisgegeven en wordt het vaststellingsbesluit tezamen met het vastgestelde bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid om hiertegen beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.
Inwerkingtreding
Het vastgestelde bestemmingsplan is onherroepelijk als niemand beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft ingediend. Als er wel een beroep is ingediend, maar geen voorlopige voorziening is gevraagd, treedt het bestemmingsplan in werking daags na afloop van de breroepstermijn. Het bestemmingsplan is dan nog niet onherroepelijk, omdat de Raad van State nog een uitspraak over het beroep moet doen.
Als er tijdens de beroepstermijn beroep is ingesteld en daarnaast een voorlopige voorziening is gevraagd bij de Raad van State, dan treedt het bestemmingsplan nog niet in werking. De Raad van State moet dan eerst beslissen of er een voorlopige voorziening wordt getroffen. Als er een voorlopige voorziening wordt getroffen, treedt het bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk nog niet in werking totdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het beroep heeft beslist. Als het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, treedt het bestemmingsplan alsnog in werking. Het bestemmingsplan is dan wel onherroepelijk.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is. Alle kosten die betrekking hebben op het plan komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Kostenverhaal
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Voor dit plan wordt een anterieure overeenkomst opgesteld. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd en anderszins verzekerd. In de overeenkomst wordt tevens opgenomen dat eventuele planschade en daarmee te maken hebbende kosten voor rekening komen van initiatiefnemer.