direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, deelplan Drogterweg 22, Zuidwolde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.2023BP1002018-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan Drogterweg 22 is een agrarisch dienstverlenend bedrijf gevestigd. In 2017 is de bedrijfsvestiging en vervanging van de bedrijfsbebouwing vergund. Men wenst deze vervangende bebouwing (deels) anders te positioneren. Tevens is een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing gewenst. Onder een bestemming Agrarisch - Dienstverlenende bedrijven is voornoemde mogelijk.

Bij brief van 13 maart 2022 is aangegeven medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming van het perceel Drogterweg 22 te Zuidwolde van ‘wonen’ naar ‘agrarischdienstverlenend bedrijf’ middels een bestemmingsplanwijziging onder de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt een planschade-afwentelingsovereenkomst gesloten;
  • 2. Het erf moet landschappelijk worden ingepast conform het Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK). Hiervoor wordt een inrichtingsplan toegevoegd aan het bestemmingsplan.
  • 3. De maximale toegestane vierkante meters ten behoeve van het bedrijf, exclusief bedrijfswoning bedraagt 846m²;
  • 4. Voor de naastgelegen gronden die niet in uw eigendom zijn wordt een getekende verklaring aangeleverd door de eigenaar die akkoord geeft op het gebruik en de wijziging.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Om het voornemen mogelijk te maken wordt een partiële herziening van de beheersverordening opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde plan gerealiseerd kan worden.

1.3 Opbouw toelichting

Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven. Luchtfoto’s en kaartmateriaal zijn, tenzij anders aangegeven, noordelijk gericht.

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het geldende beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 behandelt de indeling en de (juridische) opzet van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 behandelt het onderwerp handhaving en in hoofdstuk 8 is de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangegeven en het gaat in op de inspraak en het overleg aangaande het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het perceel Drogterweg 22 ligt ten zuidwesten van het dorp Zuidwolde aan de Drogterweg naar Fort. Het betreft een voormalig agrarisch erf in het buitengebied van De Wolden.

In afbeelding 1.1 aangeduid met een rode cirkel. Het plangebied beslaat twee percelen, te weten kadastraal perceel Zuidwolde Q 2288 en 2289.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2023BP1002018-ON01_0001.png"

2.2 Geldende bestemmingsplan

In de beheersverordening buitengebied van de gemeente De Wolden (vastgesteld 2019-02-28) is het perceel aangeduid met de bestemming ‘Wonen’ met een bouwvlak. De omliggende gronden zijn aangeduid met de bestemming ‘Agrarisch’. De gronden zijn tevens aangeduid met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’.

In afbeelding 2.1 is een knipsel van de verbeelding behorende bij de beheersverordening gevoegd. Daarin is het bestemmingsvlak resp. bouwvlak ‘Wonen’ opgelicht.

Bij omgevingsvergunning van 16 november 2017 is op grond van het beleid voor Vrijkomende Agrarische bebouwing (VAB-regeling) vervangen van de (agrarische) bedrijfsbebouwing toegestaan. De vergunning omvatte de activiteiten bouwen en handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening. Daarmee is een afwijking verleend om voormalig agrarische bebouwing te gebruiken ten behoeve van andere bedrijven onder de categorieën 1, 2 en 3.1. De vergunning betreft een categorie 2 bedrijfsactiviteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2023BP1002018-ON01_0002.png"

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het plangebied beslaat twee percelen, te weten kadastraal perceel Zuidwolde Q 2288 en 2289. Perceel 2288 is in gebruik als grasland. Het perceel Drogterweg 22 (2289) is een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Aanvrager heeft het perceel in 2017 aangekocht van grootvader welke voorheen ter plaatse een veehouderij had. Met een algehele herziening is destijds de agrarische bedrijfsbestemming wegbestemd en is het perceel bestemd tot wonen.

Op het perceel is een woonboerderij aanwezig met aan de linkerzijde een schuur, een voormalige veestal. Hiervan is het asbestdak reeds met melding verwijderd. Ten noorden van de woonboerderij en veestal is haaks op deze bebouwing een schuur gesitueerd. Dit is een werktuigenberging met een deel voor privéstalling.

De werktuigenberging wordt gebruikt voor het hobbymatig houden van vee. Voor de stalling van werktuigen van het loonbedrijf huurt men elders ruimte.

De woonboerderij wordt geheel benut ten behoeve van wonen. De gronden ten oosten van de woonboerderij zijn verhard ten behoeve van het parkeren en terras bij de woonfunctie. De voortuin ten zuiden van de woonboerderij is ingericht als eenvoudige siertuin bestaande uit een gazon met enkele bomen en struiken. Op het zuidwestelijke deel van het perceel is bosschage en enkele bomen aanwezig. De terreininrichting en bebouwing zijn verbeeld op de terreintekening welke als bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan is gevoegd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Europees beleid

Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EUlanden, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 juli 2016 op basis van de Erfgoedwet de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten (§5.2).

Wet Natuurbescherming

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5 (§5.4).

3.2 Rijksbeleid

NOVI

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld.

Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Overweging

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een toekomstbestendig landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

SVIR

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over programmering op regionaal niveau te voorkomen.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaande gebied kan worden gerealiseerd.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Of de behoefte van de ontwikkeling moet worden beschreven hangt af van de vraag of er sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Dit project kan onder ’ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein’ worden geschaard. Indien een plan voorziet in de toevoeging van een gebouw, dan ligt blijkens jurisprudentie de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van 500 m2 en is voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein ‘in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat er geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.

Overweging

Er is met vergunning in 2017 vervanging van de toen bestaande oppervlakte bedrijfsbebouwing toegestaan. Dit bestemmingsplan regelt een groei van het bedrijf van 120% van de vergunde en bestaande bebouwing. Deze 120% toename omvat niet meer dan 500m². Daarmee is op basis van rechtspraak geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Daarnaast is op te merken dat sprake is van een aan het buitengebied gebonden bedrijf.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat op basis van artikel 3.1.6, tweede lid Bro er in de onderhavige situatie, gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het Rijksbeleid staat de gewenste ontwikkelingen niet in de weg.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe

Op 2022-11-16 is de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkelingen van Drenthe tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen te weten de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening; het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer; het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving en het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Plan verkeer en vervoer.

Ruimtelijke kwaliteit en Bruisend Drenthe

Ruimtelijke kwaliteit

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. Kernkwaliteiten vormen de basis voor het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’ en dit zijn kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Deze kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap; oorspronkelijkheid; noaberschap; kleinschaligheid; menselijke maat; en veiligheid.

Deze worden op de kernkwaliteitenkaart weergegeven d.m.v. een aantal indicatoren te weten landschap; cultuurhistorie; aardkundige waarden; archeologie; rust en natuur. Onder ruimtelijke kwaliteit valt ook zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit.

Kernkwaliteit landschap

Het plangebied is voor indicator ‘landschap’ aangeduid als ‘esdorpenlandschap’.

Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Kernkwaliteit aardkundige erfgoed

Voor de kernkwaliteit aardkundige waarden is het plangebied aangeduid met beschermingsniveau generiek (aw). In deze gebieden kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron bij ontwikkelingen worden gebruikt.

Kernkwaliteit rust, natuur, archeologie en cultuurhistorie

Het plangebied is betreffende deze indicatoren niet voorzien van enige aanduiding.

Bruisend Drenthe

De provincie heeft als missie het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kwaliteiten.

Daarbij gaat het om economische ontwikkeling en werkgelegenheid door een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie te stimuleren. Het gaat over het managen van de structurele bevolkingsdaling. Het gaat om het faciliteren van aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag.

Het gaat over het creëren van ‘robuuste’ stedelijke netwerken en over de verantwoordelijkheid nemen voor een leefomgeving die klimaatverandering aan kan. Het gaat over het ontwikkelen van duurzame energievoorzieningen, het ontwikkelen van duurzame en innovatieve mobiliteitsnetwerken.

Maar ook natuur, biodiversiteit en het waarderen van verschillende landschapstypen zijn een belang van de provincie om Drenthe bruisend te maken en houden. Tot slot is hier de multifunctionaliteit van gebieden van belang, waar verschillende gebruiksfuncties samenkomen is een goede verweving van provinciaal belang.

Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld 2023-03-08), geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen.

De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

In artikel 2.15 (Overige agrarische activiteiten) het tweede lid wordt aangegeven dat een ruimtelijk plan kan voorzien in alternatieve gebruiksmogelijkheden voor vrijkomende agrarische bebouwing als in dat ruimtelijk plan wordt aangetoond dat: de nieuwe (bedrijfs)activiteit niet milieubelastend van aard is en de woonfunctie van de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing gehandhaafd blijft.

In artikel 2.18 (Bedrijvigheid) het derde lid is aangegeven dat voor een ruimtelijk plan dat voorziet in vestiging of significante uitbreiding van een solitair buiten bestaand stedelijk gebied gelegen regionaal georiënteerd bedrijf de Regeling Vestiging solitair bedrijf in buitengebied van toepassing is. Vervolgens is aangegeven dat dat geen betrekking heeft op bedrijven binnen de sector recreatie en toerisme en overige functioneel aan het buitengebied verbonden bedrijvigheid. Onder functioneel aan het buitengebied verbonden bedrijven wordt onder andere verstaan loonbedrijven en grondverzetbedrijven.

Overwegingen provinciaal beleid

Dit plan voldoet aan het provinciaal beleid. De in dit plan geregelde bestemmingsherziening is een vervolg op de reeds vergunde mogelijkheden voor een VAB. De landschappelijke inpassing is opgesteld in overleg met het bevoegd gezag op basis van het gemeentelijke beleid

(Landschappelijk ontwikkelingskader) en is tevens geborgd in de regels. De waarden van het jonge ontginningslandschap worden niet onevenredig aangetast.

Conclusie:

Dit plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

Vanaf 1 januari 2016 zijn de waterschappen Reest en Wieden en Groot Salland gefuseerd tot Waterschap Drents Overijsselse Delta (hierna WDODelta). Het plangebied is gelegen binnen het gebied van het voormalige waterschap Reest en Wieden. Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerprogramma 2022-2027. Het bevat de uitwerking van de ambities in de watervisie ‘Meer dan water’. Het waterbeheerprogramma bestaat uit drie delen: 1. Waterbeheerprogramma WDODelta 2022-2027; 2. Gebiedsuitwerkingen WBP 2022-2027; 3. KRW factsheets en achtergronddocument.

De missie van het Waterschap is het zorgen voor veilig wonen met water, voor voldoende en schoon water voor boeren en bedrijven in de stad en de natuur. Samen met de partners wordt dit gedaan op een sobere en doelmatige wijze, zodat de mensen in het gebied gezond en veilig kunnen leven, wonen en werken. In het waterbeheerprogramma zijn doelen en maatregelen opgenomen over duurzaamheid, energie, innovatie, uitwisseling van kennis en de wijze waarop het waterschap haar taken uitvoert.

Overwegingen regionaal beleid

Het plan voorziet in een bestemmingsherziening waarbij de woonbestemming wordt herzien naar bestemming ‘Agrarisch – Dienstverlenende bedrijven ‘. Voor dit plan is de digitale watertoets doorlopen (zie paragraaf 5.3). Hieruit blijkt dat waterbelangen niet onevenredig geschaad worden.

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie 2022-2040 ‘Samen aan zet!’

In de toekomstvisie wordt beschreven hoe in gemeente De Wolden veel bedrijven van oudsher ‘aan huis’ zijn ontstaan en uitgegroeid tot ondernemingen met een bovenregionale functie. Deze bedrijven bevinden zich vaak solitair aan de randen van de dorpen of in het buitengebied. De gemeente ziet dat deze bedrijven bijdragen aan de leefbaarheid van het platteland. Daarom wil de gemeente ook de komende jaren bedrijvigheid op het platteland stimuleren.

Hierbij worden voorwaarden gesteld zoals onder andere dat het type en de omvang van het bedrijf past bij de aard en de schaal van het landschap en dat nieuwe bedrijvigheid geen onnodige bron van hinder vormt voor de omgeving.

In de toekomstvisie wordt het plangebied geschaard onder de ‘veldontginningen’. Als leidraad voor de fysieke leefomgeving wordt op het gebied van ‘economie en landbouw’ onder andere aangegeven dat: Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) binnen de kaders van het programma ontwikkeld mag worden voor (kleinschalige) bedrijfsactiviteiten.

Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK)

Het plangebied ligt in binnen het gebied aangeduid als ‘jonge veldontginningen’. De jonge veldontginningen zijn de gronden in de gemeente die als laatste in cultuur zijn gebracht. Door hun natuurlijke omstandigheden, vooral de arme en droge bodem, waren deze gronden in eerste instantie niet geschikt als landbouwgrond.

De oude heidegronden zijn vaak in één keer ontgonnen. Dat gebeurde op een planmatige manier via lange lijnen in een regelmatige verkaveling. Boerderijen worden verspreid over het gebied gebouwd. De jonge veldontginningen kenmerken zich door hun rationele opzet, de duidelijke lijnen in het landschap en de grote regelmatige verkaveling. Doordat veel wegen zijn beplant, wordt de van oudsher aanwezige openheid gebroken. Op sommige plekken zijn bosjes en restanten van heidevelden nog aanwezig. Hoogteverschillen komen niet voor.

Met de realisatie van de Hoogeveensche waterloop ontstond lintbebouwing (boerderijen) langs de

Drogterweg. Hier is een duidelijke oost-westverkaveling ontstaan. Met het ontginnen van het

gebied ontstaat ook de buurtschap Fort. Het plangebied is later ontstaan en ligt vrij in het veld en ontsluit op de Drogterweg. Het landschap nabij de locatie is kenmerkend voor een jong ontginningslandschap. Het gebied is relatief open, maar wordt onderbroken door bosjes en wegbeplanting. Erven liggen in blokken langs de weg of vrij in het veld en zijn overwegend voorzien van erfbeplanting. Lijnvormige beplantingsvormen (houtsingels) volgen de kavelstructuur en bevinden zich met name haaks op de weg.

De heideontginningen zijn een relatief jong landschap. Door de rationele verkaveling en ontginning is een duurzame robuuste landschappelijke structuur ontstaan. De gemeente zet daarom in op een verdere versterking van deze structuur. Een heldere opzet, duidelijke hiërarchie en stevige (erf) beplantingen geven nieuwe ontwikkelingen landschappelijke meerwaarde.

Overwegingen gemeentelijk beleid

De herontwikkeling van dit erf past binnen de VAB regeling die gestimuleerd wordt door gemeente De Wolden. Het zorgt voor een toekomstbestendige functie van dit erf met waarde voor het buitengebied.

In de bestaande situatie is er weinig structuurbepalend groen aanwezig op het erf. Aan de voorzijde van de woning staan enkele solitaire bomen. De gewenste landschappelijke inpassing is erop gericht stevige erfbeplantingen aan te brengen. De bestaande kleine elzenrij aan de oostzijde van het erf wordt verlengd. Het erf wordt aan de west- en noordzijde omzoomd door een aan te planten wal met heesters. De inpassing is voorwaardelijk verplicht gesteld in de regels.

Conclusie

Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Met dit plan wordt de woonbestemming herzien naar bestemming ‘agrarisch-dienstverlenend bedrijf’. Zowel het woonperceel als het perceel grasland wordt meegenomen, omdat er een nieuwe uitweg gecreëerd wordt die ontsluit op de Kleefegge. Met deze bestemmingsherziening is het mogelijk de bedrijfsbebouwing uit te breiden tot een totaal van 846,84m². Deze bestemming is het meest passend bij het gebruik. De nieuwe uitweg naar de Kleefegge zal met een specifieke aanduiding worden aangeduid op de plankaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2023BP1002018-ON01_0003.png"

Afbeelding 4.1 gewenste situatie plangebied. Bron: Reuvers Buro voor Groene Ruimtes d.d. 17-10-2023

Het bestaande erf kent weinig structuurbepalende groen. In de gewenste opzet worden er stevige erfbeplantingen aangebracht in de vorm van heesters op een wal die het erf aan de west- en noordzijde zullen omzomen. Op deze wijze wordt de bebouwing aan het oog onttrokken. Het volledige inrichtingsplan is opgenomen als bijlage 5 bij de toelichting en bijlage 1 van de regels.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Met dit plan wordt de woonbestemming herzien naar bestemming ‘agrarisch-dienstverlenend bedrijf’.

5.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die in het bestemmingsplan wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. De vereiste bodemkwaliteit is bepaald in het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit maakt onderscheid tussen verschillende toepassingsmogelijkheden met bijbehorende toetsingskaders.

Bij eventuele bodemingrepen is sprake van een gesloten grondbalans. Het perceel heeft een woonbestemming en is een voormalig kleinschalig agrarisch erf, waarmee de bodemkwaliteit passend wordt geacht voor een woonfunctie en daarmee ook geschikt voor deze functie.

In het kader van de melding activiteiten besluit zal te zijner tijd door aanvrager nadere inzage worden gegeven in de bedrijfsvoering. Daarbij zal voldaan moeten worden aan de geldende regels van het activiteiten besluit.

Conclusie:

Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.

Monumenten

Binnen de gemeente De Wolden zijn rijksmonumenten en provinciale monumenten aangewezen.

Het plangebied is gelegen aan de Drogterweg. Het dichtstbijzijnde provinciale monument (Drogterweg 13) is op een kleine kilometer van het plangebied gelegen. Er zijn verscheidene aftakkingen van de Drogterweg die gelijk genaamd zijn en dit monument bevindt zich in ruimtelijk opzicht niet aan dezelfde weg. In de directe nabijheid zijn geen Rijksmonumenten aangewezen waarop dit plan van invloed kan zijn.

Archeologische beleidskaart

Op 26 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. Deze waardering is in de beheersverordening verwerkt met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. Het plangebied is op de kaart aangeduid met de waarde ‘hoge of middelhoge verwachting’. In deze gebieden is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen > 1000m² en dieper dan 30 cm –Mv.

De waarde archeologie blijft behouden. Bij de aanleg van de terreinverharding en de nieuwe uitweg wordt de grond niet beneden de 30 cm geroerd. De aanplant wordt gerealiseerd op een wal, waarmee ook geen grond geroerd wordt. Tenslotte wordt nieuwe bebouwing op poeren geplaatst. Door deze wijze van aanleg zal er niet boven de 1000m² grond geroerd worden dieper dan 30 cmMv.

Indien bij de uitvoering onverhoopt archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dienen deze direct te worden gemeld bij zowel de gemeente als de provinciaal archeoloog (artikel 5.10 van de Erfgoedwet).

Cultuurhistorische waardenkaart

Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart biedt inspiratie voor recreatie, erfgoededucatie en PR-marketingstrategieën of ruimtelijk ontwerp (inrichting en beheer).

Op de beleidskaart is het plangebied aangeduid als beleidsgebied 2. Voor beleidsgebied 2 is aangegeven dat dit gebied een hoge cultuurhistorische waarde heeft en dat bij nieuwe ontwikkelingen cultuurhistorische waarden een grote rol spelen.

Het is aan te bevelen rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en daarnaast kan cultuurhistorie inspirerend werken bij nieuwe ontwikkelingen.

Het plangebied valt onder rationele landbouwontginning, relatief nat. Bij de wat nattere heideterreinen ging het vooral om ontginning tot grasland. Deze vrij vlakke landbouwontginningen waren over het algemeen zeer open van karakter, zonder opgaande beplanting zoals singels. Kavelgrenzen werden gevormd door sloten.

In het kader van het vooroverleg is er veelvuldig gesproken over de landschappelijke inpassing. Bij het opstellen van deze inpassing zijn de bestaande cultuurhistorische waarden betrokken, zie de bespreking van het LOK in paragraaf 3.5.

Conclusie

Het aspect ‘archeologie en cultuurhistorie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.3 Water

In het kader van dit plan is op 6 juli 2023 de digitale watertoets uitgevoerd. Vanwege de toename van verharding van 949m² volgt de normale procedure. Het waterschap heeft gereageerd dat volstaan kan worden met de korte procedure en de standaard waterparagraaf is daarom opgenomen. Deze is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Overwegingen n.a.v. standaard waterparagraaf

De uitwerking van de benodigde waterberging die het afstromende hemelwater kan opvangen wordt op een later moment uitgewerkt. Hiervoor is een gebruiksbepaling opgenomen in de regels (artikel 3.5.1 onder k).

5.4 Natuur en ecologie

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet natuurbescherming.

Soortbescherming

Er is door Natuurbank Overijssel een verkennend natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. In een rapport van d.d. 23-08-2023 met nummer 5393 versie 1.0 wordt het volgende geconcludeerd:

“Resultaten van toetsing aan wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden samengevat:

  • Werkzaamheden afstemmen op de voortplantingsperiode van vogels;
  • Geen beschermde amfibieën of zoogdieren doden (zorgvuldig werken, wegvangen of werkterrein ongeschikt maken);
  • Stikstofberekening uitvoeren (gebruiks- en ontwikkelfase);”

Het volledige rapport is bijgevoegd als bijlage 2 bij de toelichting.

Gebiedsbescherming

Er is door Natuurbank Overijssel een stikstofberekening uitgevoerd.

In een rapport (bijlage 3 van de toelichting) van 23 augustus 2023 met nummer 5393A versie 1.0 wordt het volgende geconcludeerd:

“Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000-gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.”

Conclusie

Het aspect ‘ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.5 Geluid

Met dit plan wordt de woonbestemming herzien naar bestemming ‘agrarisch-dienstverlenend bedrijf’. Met dit plan zijn er geen wijzigingen aan de woning beoogd.

Een woning is een geluidsgevoelig object. Op grond van de Wet geluidhinder dient er een akoestische afweging in het kader van dit op te stellen bestemmingsplan te worden gemaakt. Voornoemde plicht geldt niet voor bestaande situaties. Er wordt geen nieuwe gevoelige functie mogelijk gemaakt.

Een akoestische afweging is daarmee niet verplicht op grond van de Wet geluidhinder.

Er is met dit plan sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie:

Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Milieuzonering bedrijven

Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.

Een goede ruimtelijke ordening vergt dat er voldoende afstand is tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG staan voor een groot aantal bedrijfscategorieën richtafstanden aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de onderdelen geluid, geur, stof en gevaar. De genoemde richtafstanden zijn gebaseerd op een rustige woonwijk danwel rustig landelijk gebied.

Met dit plan wordt de woonbestemming herzien naar bestemming ‘agrarisch-dienstverlenend bedrijf’. Zoals aangegeven is bij omgevingsvergunning van 16 november 2017 op grond van het beleid voor Vrijkomende Agrarische bebouwing (VAB-regeling) vervangen van de (agrarische) bedrijfsbebouwing ten behoeve van bedrijvigheid toegestaan. Dat betreft dienstverlening landbouw met een b.o. < 500m² met categorie 2 (hinderrichtafstand 30m).

Met dit bestemmingsplan wordt meer bedrijfsoppervlak toegestaan waarmee de aan te houden hinderrichtafstand toeneemt. Het gaat om een bedrijf met SBI code 016-1 ‘dienstverlening landbouw met een b.o. > 500m². Dit is categorie 3.1 met grootste hinderrichtafstand 50 meter voor geluid. De hinderstanden voor geur is 30 meter en voor gevaar en stof 10 meter. Ten opzichte van de vergunde toestand is enkel de hinderafstand voor geluid vergroot.

De afstanden voor geur, stof en gevaar zijn gelijk gebleven. In dezen wordt dan ook enkel ingegaan op de hinderafstand voor geluid.

In de huidige toestand wordt er tevens rundvee gehouden. Volgens het gemeentelijke beleid is met het te houden aantal sprake van een bedrijfsmatige activiteit. Het houden en fokken van rundvee (SBI code 0141, 0142) is aangeduid als categorie 3.2 met grootste hinderrichtafstand 100 meter voor geur. Voor stof en geluid geldt 30 meter en voor gevaar 0 meter.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In de huidige situatie loopt de toegangsweg voor het bedrijf en de bedrijfswoning in dezen langs de woonpercelen Drogterweg 20 en 20a. Er wordt met dit plan vanaf de westelijk gelegen Kleefegge een nieuwe toegangsweg voor het bedrijf aangelegd. Daarmee wordt het woon- en leefklimaat op de woonpercelen Drogterweg 20 en 20a verbeterd. Deze woonpercelen zijn op meer dan 100 meter van het plangebied gelegen. Daarmee wordt voldaan aan de voornoemde hinderrichtafstanden.

De dichtstbij gelegen woonbestemming is Drogterweg 24. Dit woonperceel ligt op ca. 29 meter van de functieaanduiding ‘agrarisch - dienstverlenend bedrijf’. Daarmee kan niet worden voldaan aan de hinderrichtafstand van 50 meter voor geluid aangaande het de bedrijfsactiviteit ‘dienstverlening landbouw met een b.o. > 500m²’. Tevens wordt betreffende de bedrijfsactiviteit ‘Het houden en fokken van rundvee (SBI code 0141, 0142)” niet voldaan aan de hinderrichtafstand voor geur, stof en geluid.

Overige bestemde woonpercelen zijn gelegen op meer dan 100 meter van de functieaanduiding

‘agrarisch - dienstverlenend bedrijf’. De toegangsweg voor het dienstverlenend bedrijf is op kortere afstand gelegen van het bestemde woonperceel Kleefegge 23. De hinderafstand van 50 meter voor bedrijfsactiviteit ‘dienstverlening landbouw met een b.o. > 500m²’ wordt wel behaald.

Er kan onderbouwd worden afgeweken van de hinderrichtafstand.

Voor het aspect geluid is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Adviesbureau VOBRU. In een rapport van 8 augustus 2023 met nummer 456/08082023ILv1 wordt het volgende geconcludeerd:

“Milieuzonering (Lar,LT)

Uit het onderzoek blijkt dat de berekende geluidbelasting ter plaatse van de bij bedrijfscategorie 3.1 behorende richtafstand van 50 meter (referentiepunten 001 t/m 004) in de dag, avond- en nachtperiode lager of gelijk is aan de toetsingsnorm van respectievelijk 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A). De op basis van de representatieve bedrijfssituatie berekende geluidbelasting voldoet hiermee aan de voorkeurswaarde overeenkomstig de VNG-publicatie milieuzonering.

In de dag, avond- en nachtperiode is (behoudens referentiepunt 004) nog geluidruimte aanwezig voor uitbreiding van de representatieve bedrijfssituatie.

De geluidbelasting ter plaatse van de woning Drogterweg 24 gelegen binnen de richtafstand van 50 meter is i.v.m. type woning (laagbouw) enkel berekend op een hoogte van 1,5 meter. Door de hogere bodemdemping in combinatie met de rekenhoogte is de berekende geluidbelasting lager dan de voorkeurswaarde overeenkomstig de VNG-publicatie milieuzonering.

In kader van het activiteitenbesluit is de geluidbelasting ter plaatse van de woningen van derden lager dan de gestelde norm, zie paragraaf 4.2.

Maximaal optredende geluidniveaus (LAmax)

Ten gevolge van de representatieve bedrijfssituatie van het bedrijf categorie 3.1 is de berekende maximale geluidbelasting bepaald en weergegeven in tabel 7.2. Op de referentiepunten (behoudens punt 002 en 004) en woningen van derden is de geluidbelasting lager of gelijk aan de norm overeenkomstig de VNG-publicatie milieuzonering (stap 2).

Op de referentiepunten 002 en 004 wordt in de avond, en nachtperiode de norm van stap 2 overschreden. Wel wordt voldaan aan de normering volgens stap 3 welke gelijk is aan de maximale grenswaarde van 65 dB(A), avondperiode en 60 dB(A) nachtperiode.

De overschrijding op rekenpunt 004 in de avondperiode is het gevolg van het aan/afkoppelen van werktuigen (bron 007). In de nachtperiode is ter plaatse van rekenpunt 002 en 004 de tractorbeweging (route 001) de maatgevende bron.

De toetsingsnormering en richtafstanden zoals vermeld in de VNG-publicatie milieuzonering zijn bedoeld voor woningen en niet direct voor referentiepunten waarop geen beschermingsniveau van toepassing is.

Gezien de frequentie van de activiteit en het ontbreken van enig beschermingsniveau ter plaatse van referentiepunt 002 en 004 kan het bevoegd gezag besluiten om in redelijkheid aan te sluiten bij stap 3, zoals vermeld op pagina 8 van het voorliggend rapport.

Noot: Uit jurisprudentie blijkt dat grenswaarden in de avond- en nachtperiode van 65 dB(A) en nachtperiode 60 dB(A) ook op woningen toelaatbaar zijn.

Uit het onderzoek blijkt dat het toekomstig agrarisch - dienstverlenend bedrijf op basis van de verstrekte bedrijfsgegevens en berekende geluidbelasting inpasbaar is binnen het beoogde bestemmingsvlak bedrijfscategorie 3.1.”

Voor het aspect stof gaat het om een verschil van 1 meter. De bedrijfsbebouwing voor het houden van rundvee is zo gepositioneerd dat de open zijde van het woonperceel Drogterweg 24 af is gelegen. Gemeten vanaf de open gevel van de bebouwing tot het woonperceel wordt 30 meter wel behaald. Door de verplichte aanleg landschappelijk inrichting is het niet aannemelijk dat er een wijziging komt in de positionering ten opzichte van het meest dichtbij gelegen bedrijfsgebouw.

Wat betreft het aspect geur kan onderbouwd worden afgeweken op basis van de Wet geurhinder Veehouderij (Wgv). De Wgv geeft regels betreffende de aan te houden afstanden tussen gevoelige objecten en veehouderijen. Daarbij moet worden opgemerkt dat gemeten wordt vanaf het emissiepunt van de betreffende veestalling tot de gevel van het geurgevoelige object. In de Wgv wordt onderscheid gemaakt in dieren met een geuremissienorm en zonder geuremissienorm.

De diercategorie zoogkoeien ouder dan 2 jaar zijn dieren zonder geuremissienorm. Dat wil zeggen dat een vaste minimale afstand van 50 meter tussen het dierenverblijf en een woning van derden geldt. Met de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente De Wolden 2010 is deze afstand verkleind naar 25 meter. Het deel van de werktuigenberging welke gebruikt wordt voor het houden van vee is op meer dan de voornoemde 25 meter van de woning Drogterweg 24.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen.

De dichtstbijzijnde milieubelastende functie is een agrarisch bedrijf gelegen op ca. 300 meter van het plangebied. Gezien de ruime afstand is van een belemmering geenszins sprake.

Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

Het bevoegd gezag moet zich ervan vergewissen of deze activiteit geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Beoordeeld moet dus worden of ervoor op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

Op basis van onderdeel D (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is indien de volgende drempelwaarden worden overschreden sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit project mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Gevoelig gebied

Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Er is in dezen geen sprake van een gevoelig gebied.

Milieugevolgen

In dit plan zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Het aspect 'milieueffectrapportage' vorm geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.8 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit dient te worden mee genomen in ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een plan niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een plan de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • b. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • c. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • d. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Er is sprake van een plan dat ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie:

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

5.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.

Met dit plan wordt de woonbestemming herzien naar bestemming ‘agrarisch-dienstverlenend bedrijf’.

De risicokaart Nederland is nagezien op de mogelijke aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid (straal 350 meter) van het plangebied. Volgens de risicokaart zijn er in de nabijheid geen buisleidingen, inrichtingen met gevaarlijke stoffen en/of transportroutes over (spoor)weg gelegen.

Daarmee is met dit plan sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.10 Verkeer en parkeren

Met dit plan wordt de woonbestemming herzien naar bestemming ‘agrarisch-dienstverlenend bedrijf’.

Er is voldoende parkeerruimte op eigen terrein, zie het erfinrichtingsplan in de bijlage bij de regels.

Dit plan reguleert een bestaande situatie, waarmee er geen extra verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie ontstaan. Er wordt een extra uitweg aan de Kleefegge aangelegd om het bedrijfsverkeer van het woonverkeer te scheiden. Dit zorgt voor een veiligere verkeerssituatie ter plekke.

Conclusie

Het aspect ‘parkeren en verkeer’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen.

Het plan is opgesteld conform de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

6.2 Regels

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten algemene regels.

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

De regels zijn gebaseerd op de regels zoals opgenomen in de beheersverordening Buitengebied De Wolden.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor een agrarisch grondgebruik. Daarbij is de aan te leggen toegangsweg en dienstverlenende bedrijf specifiek bestemd door middel van een aanduiding.

De bouwregels zoals in het buitengebied van De Wolden gelden zijn van toepassing. Daarmee mogen er gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch dienstverlenend bedrijf worden gebouwd. In de reguliere bouwregels is het toegestane maximale (gezamenlijke) oppervlakte voor bedrijfsgebouwen en overkappingen van 846,84 m² aangegeven. In die oppervlakte is de oppervlakte van de bedrijfswoning niet inbegrepen. Verder zijn de reguliere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde toegestaan.

De zuidelijke gevel van de bedrijfswoning, welke naar de Drogterweg is gericht, wordt in dit plan gezien als voorgevel. Dat wijzigt niet met de aanleg van de nieuwe bedrijfstoegangsweg.

De aanleg en instandhouding van de landschappelijke maatregelen zoals aangegeven in het inrichtingsplan en het aanleggen van waterberging zijn geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

Er is een Kadernota Handhaving en Toezicht 2015 - 2018. Daarnaast is er een Integraal

Veiligheidsplan en een Handhavingsuitvoeringsprogramma. De Kadernota geldt voor iedereen die betrokken is bij de handhaving van regels voor de fysieke leefomgeving en veiligheid door de gemeente De Wolden.

De nota bevat de handhaving van een breed scala aan landelijke en gemeentelijke regelgeving, zoals de Woningwet, Wet ruimtelijke ordening, Wet milieubeheer, Wet Bodembescherming, Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de bijzondere wetten (Drank- en horecawet, Wet op de Kansspelen). Omdat bijzondere wetten ook onder de reikwijdte vallen, horen ook veiligheids- en openbare orde vraag stukken onder de werking van deze nota.

Visie op handhaving

De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners zich veilig voelen in hun eigen huis, buurtschap en dorp. Veiligheid is een breed begrip dat om samenwerking vraagt. Vooral de politie speelt een belangrijke rol in handhaving, preventie en hulpverlening en heeft een belangrijke signaalfunctie. De gemeente gaat uit van vertrouwen, maar als het nodig is wordt opgetreden. De wens is minder regels vanuit de overheid en alleen regelgeving die is na te leven en te handhaven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden.

Initiatiefnemer heeft de eigenaren van omliggende gronden geïnformeerd. Hierbij zijn geen negatieve reacties ontvangen.

Overleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zal door het college het conceptbestemmingsplan toegezonden worden aan de vooroverlegpartners. De provincie heeft een vooroverlegreactie gegeven. Hierin wordt benoemd dat het erfplan onvoldoende is uitgewerkt. De opmerkingen van de provincie hebben geleid tot een aanpassing van het erfinrichtingsplan.

Zienswijzen

Het voorliggend bestemmingsplan zal als ontwerp ter visie worden gelegd gedurende 6 weken. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Initiatiefnemer heeft van alle (mede)eigenaren instemming voor de beoogde plannen.

Eventuele planschade en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemers. Er wordt een planschade afwentelingsovereenkomst gesloten, waarmee eventuele planschade afgedekt.