direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Oshaarseweg tussen 32 en 32a, Echten
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.2023PB1002009-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft het perceel naast Oshaarseweg 32a te Echten aangekocht. Dit perceel komt in aanmerking voor het zogeheten ‘landschappelijk bouwen’ zoals aangewezen in het Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK) van gemeente de Wolden. Deze mogelijkheid is bevestigd door de gemeente de Wolden. Om het bouwen van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken wordt een ruimtelijke procedure doorlopen in de vorm van een projectafwijking. Deze ruimtelijke onderbouwing is in het kader van die procedure opgesteld om aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging projectgebied

Het perceel Oshaarseweg 32a ligt aan de doorgaande weg van Koekange naar Echten. Het perceel ligt ten noordwesten van Zuidwolde ten noorden van de Hoogeveensche Vaart. In afbeelding 1.1 is het projectgebied aangeduid met een rode ster. Afbeelding 2.2 toont het projectgebied in zijn direct omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2023PB1002009-ON01_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2023PB1002009-ON01_0002.jpg"

1.3 Verantwoording

Bij het opstellen van deze onderbouwing is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en gewenste situatie beschreven. In hoofdstuk 3 komt het van toepassing zijnde ruimtelijke beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 is de economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid van het project aangegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het projectgebied

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Ruimtelijke en functionele inrichting

Het projectgebied bestaande uit twee kadastrale percelen, te weten de percelen met kadastraal adres Ruinen F 2732 en 2730, is op dit moment in gebruik als erf behorende bij de woning Oshaarseweg 32a.

De gronden zijn jaren geleden aangekocht en men heeft een landschappelijke tuin aangelegd. Door gezondheidsproblemen is deze tuin nu in matige staat van onderhoud. In het midden ligt een poel welk het nodige onderhoud behoeft. Aan de noordzijde zijn enkele fruitbomen aangeplant. De oostelijke kavelgrens die grenst aan het fietspad is aangeplant met een singel en ook aan de bovenzijde van de westelijke kavelgrens is een singel aangeplant.

Met de aankoop van de gronden zijn deze afgescheiden van het achterliggende weiland en is de huidige verkaveling ontstaan. Deze verkaveling sluit niet meer aan bij de opstrekkende percelering vanuit de oorspronkelijke ontginningsstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2023PB1002009-ON01_0003.jpg"

2.1.2 Planologisch

Het projectgebied valt onder de werking van beheersverordening ‘Buitengebied’ van gemeente de Wolden (vastgesteld 2019-02-28), zie afbeelding 2.2. Het heeft hierin enkelbestemming ‘Agrarisch’ en dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’.

De gronden met bestemming ‘Agrarisch’ zonder verdere aanduiding zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden van de gronden en voor openbare nutsvoorzieningen met de daarbij behorende infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen en tenslotte bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Het bouwen van een woning met aangebouwd bijgebouw en het gebruik van de gronden als erf behorende bij de beoogde woning, is daarmee planologisch niet bij recht toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2023PB1002009-ON01_0004.jpg"

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Ruimtelijke en functionele inrichting

De vrijstaande woning met aangebouwd bijgebouw is voorzien op de westelijke helft van het projectgebied. De beoogde woning is een eengezinshuis welke bewoond zal gaan worden door initiatiefnemers zelf. De bebouwing voldoet aan de bouwregels uit het geldende bestemmingsplan.

Rond de woning wordt het erf ingericht als formeel woonerf. Aan de voorzijde wordt een gemengde haag met inheemse soorten zoals meidoorn aangeplant. Een gemengde haag is een mix van haagplanten die uitgroeien tot een gemixte haag. Aan de noordzijde zorgt een gazon voor een weids uitzicht op het achterland.

Het perceel wordt ontsloten aan de Oshaarseweg door middel van een nieuwe uitweg. Op eigen terrein op de grens tussen het formele woonerf en de oostelijke landschappelijke tuin worden twee parkeerplaatsen aangelegd.

Het oostelijke deel wordt ingericht als landschappelijke tuin behorende bij de woning. In afbeelding 2.3 is deze erfinrichting verbeeld. De dichtgegroeide poel heeft in de huidige toestand maar een beperkte functie. De poel ligt nu braak en wordt daarom hersteld zodat het flora en fauna aantrekt. De bestaande houtsingel langs de Oshaarseweg en de oostzijde van het perceel blijft grotendeels behouden, mede omdat deze van belang zijn voor kleine zangvogels. Langs de oostzijde worden in de bestaande singel elzen aangeplant. Aan de zijde van de Oshaarseweg worden een tweetal doorkijkjes gerealiseerd om openheid te creëren in het landschap.

De bestaande fruitbomen blijven behouden. In de noordoosthoek van het perceel wordt een moestuin aangelegd. Rondom de poel en de moestuin wordt een kruidenrijk grasmengsel ingezaaid met daarin gemaaide paden.

In paragraaf 3.4.3 wordt uitgebreid ingegaan op het project in relatie tot het omringende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2023PB1002009-ON01_0005.jpg"

2.2.2 Landschappelijk bouwen

Landschappelijk bouwen in het lint houdt volgens het Landschappelijk Ontwikkelingskader van gemeente de Wolden (LOK) in dat nieuwbouw plaatsvindt passend in de stijl en de opzet van het landschap en het dorp. Aan de Oshaarseweg/Prinsesseweg kan dat op 2 manieren:

  • 1. verder bouwen aan het lint;
  • 2. bouwen op een bestaand erf.

In dit plan is de eerste optie van toepassing. Er wordt verder gebouwd aan het lint. Dan zijn er enkele voorwaarden van toepassing:

  • Bouwen alleen in het deel van het lint dat nog de oorspronkelijke verkaveling benadrukt;
  • Waardevolle doorzichten of open ruimten blijven behouden;
  • Woning kan alleen worden toegevoegd als de resterende onbebouwde kavel tenminste 60 meter breed is;
  • Op een erf een hoofdgebouw met eventueel bijgebouwen;
  • De grootte van het erf en de grootte van de bebouwing sluiten aan bij wat in de omgeving gebruikelijk is (korrelgrootte);
  • Woning in 1ste of 2de lijn, georiënteerd op de Oshaarseweg, met de nokrichting in de richting van de opstrekkende verkaveling;
  • Bij de opzet van een nieuw erf is er aandacht voor de voor- en achterzijde van het erf;
  • De overgangen tussen erf en omgeving zijn informeel en in ieder geval aan één zijde voorzien van erfbeplanting in de vorm van een elzensingel die de landschappelijke structuur benadrukt en bij voorkeur in het landschap doorloopt.

Er wordt voldaan aan de voorwaarden die van toepassing zijn op het landschappelijk bouwen wanneer verder wordt gebouwd aan een lint. Uit de overweging bij paragraaf 3.4.3 blijkt dat er gebouwd wordt in het deel dat de oorspronkelijke verkaveling benadrukt. Waardevolle doorzichten worden met de landschappelijke inpassing weer mogelijk gemaakt.

De woning wordt op de westelijke zijde van het perceel gesitueerd waarmee aan de oostzijde 60 meter onbebouwd blijft. De grootte van het erf is passend ten opzichte van omringende erven. De woning is georiënteerd in de eerste lijn op de Oshaarseweg. De nokrichting is iets gedraaid ten opzichte van de opstrekkende verkaveling vanwege de aan te houden afstand van 60 meter. Op deze wijze blijft er aan de linkerzijde van de woning ook nog ruimte voor een deel tuin. De reeds bestaande houtsingel aan de oostzijde van de kavel blijft behouden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse

leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld.

Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio’s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Overweging

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een toekomstbestendig landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

SVIR

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke- natuurlijke- en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking stelt eisen aan ruimtelijke plannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over programmering op regionaal niveau te voorkomen.

Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Of de behoefte van de ontwikkeling moet worden beschreven hangt af van de vraag of er sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven:

Dit project kan onder ’ruimtelijke ontwikkeling van woningbouwlocaties’ worden geschaard.

Indien een plan voorziet in de toevoeging van ten hoogste elf woningen, dan is blijkens jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat op basis van artikel 3.1.6, tweede lid Bro er in de onderhavige situatie, gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het Rijksbeleid staat de gewenste ontwikkelingen niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

In de omgevingsvisie (vastgesteld 2022-09-28) zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan.

Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe, maar even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid. De provincie Drenthe wil voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaal economische structuur van Drenthe, met daarbij centraal het onderscheid tussen stad en land en het complementaire karakter van deze gebieden.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal.

De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofd structuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt.

De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’. Daarnaast is zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.

Kernkwaliteit Landschap

Het projectgebied is met de kernkwaliteit Landschap aangeduid als ‘ Landschapstypen - Wegdorpenlandschap van de laagveenontginning’ en ‘wegpanorama’. Dit wegdorpenlandschap, ook wel het ‘slagenlandschap’, ligt op de laagst gelegen plekken in de provincie Drenthe, waar in de benedenlopen van de beekdalen veen is ontstaan. Kenmerkend zijn de ontginningsassen, de langgerekte lintdorpen en de grote, open weidegebieden. Sommige delen hebben door de kavelgrensbeplanting een min of meer besloten karakter. Van provinciaal belang is het open weidegebied en de smalle verkaveling met het fijnmazige slotenpatroon.

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Het projectgebied is voor cultuurhistorie aangeduid met ‘Sturingsniveau Cultuurhistorie – Betrekken bij: 8B Meppel en het laagveen rondom’. Leidend in dit deelgebied is een samenloop van verschillende waterlopen waartussen en waarlangs ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. De provincie stuurt op het zichtbaar houden van de middeleeuwse griften bij Kolderveen en Nijeveen en het in stand houden van het oude en het nieuwere lint van Ruinerwold en de ligging ervan in de omgeving.

Kernkwaliteit Aardkundig erfgoed

Het westelijk deel van het projectgebied waar de woning komt te staan heeft beschermingsniveau ‘hoog (aw)’. Het oostelijk deel heeft beschermingsniveau ‘generiek (aw)’. Het projectgebied ligt aan de rand van een grondmorenerug, maar behoort daar niet toe. Volgens de geomorfologische kaart van Nederland ligt het projectgebied op grondmorenewelvingen. Dat betekent dat een afzetting geen vlak oppervlak bezit, maar uit een moeilijk te ontwarren aaneenschakeling van welvingen bestaat. Grondmorenewelvingen worden aangetroffen op het Drents keileemplateau, waar het projectgebied op ligt.

In gebieden met een hoog beschermingsniveau heeft de provincie de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In deze gebieden worden ontwikkelingen alleen toegestaan als de aardkundige kwaliteiten en kenmerken behouden worden.

Kernkwaliteit Natuur, Archeologie en Rust

Het projectgebied is betreffende de kernkwaliteiten natuur, archeologie en rust niet voorzien van enige aanduiding.

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (2021-12-08), geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie.

Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Op grond van artikel 2.17 lid 1 van de Omgevingsverordening mag een ruimtelijk plan slechts in ruimte vragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-, werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking is gerechtvaardigd. In paragraaf 3.1 is de verantwoording van de Ladder voor duurzame verstedelijking aangegeven.

Lid 2 van artikel 2.17 geeft aan dat een ruimtelijk plan kan voorzien in incidentele bouwmogelijkheden buiten het bestaand stedelijk gebied in de gevallen van onder andere incidentele nieuwbouw van een enkele woning buiten bestaand stedelijk gebied.

De bouw van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken en erfinrichting zal geen afbreuk doen aan de aanwezige kenmerken en waarden van deze gronden. Van provinciaal belang is qua landschap het open weidelandschap en de smalle verkaveling. Van smalle verkaveling is al geen sprake meer sinds de verkoop van de gronden in het verleden. Door deze ontwikkeling worden deze waarden niet extra belemmerd.

Wat betreft de kernkwaliteit cultuurhistorie stuurt de provincie op het zichtbaar houden van de middeleeuwse griften bij Kolderveen en Nijeveen en het in stand houden van het oude en het nieuwere lint van Ruinerwold en de ligging ervan in de omgeving. Deze ontwikkeling belemmerd deze sturing niet.

Wat betreft de aardkundige waarde, het beschermingsniveau ‘hoog (aw)’ ligt ter hoogte van de grondmorenerug waaroverheen de Oshaarseweg loopt. Het is aannemelijk dat dit beschermingsniveau betrekking heeft op waarden ten gevolge van de grondmorenerug, wat tot uiting kan komen in reliëfverschillen en de aanwezigheid van zwerfstenen. In het projectgebied zijn, behoudens de aangelegde poel, geen reliëfverschillen aanwezig.

De mogelijkheden voor incidentele woningbouw voor gemeente de Wolden zijn opgenomen in het beleid (LOK) als landschappelijk bouwen. Zie paragraaf 2.2.2.

Dit project voldoet gezien voornoemde aan het provinciaal beleid.

3.3 Waterschapsbeleid

Vanaf 1 januari 2016 zijn de waterschappen Reest en Wieden en Groot Salland gefuseerd tot Waterschap Drents Overijsselse Delta (hierna WDODelta). Het plangebied is gelegen binnen het gebied van het voormalige waterschap Reest en Wieden. Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerprogramma 2022-2027. Het bevat de uitwerking van de ambities in de watervisie ‘Meer dan water’. Het waterbeheerprogramma bestaat uit drie delen:

  • 1. Waterbeheerprogramma WDODelta 2022-2027;
  • 2. Gebiedsuitwerkingen WBP 2022-2027;
  • 3. KRW factsheets en achtergronddocument.

De missie van het Waterschap is het zorgen voor veilig wonen met water, voor voldoende en schoon water voor boeren en bedrijven in de stad en de natuur. Samen met de partners wordt dit gedaan op een sobere en doelmatige wijze, zodat de mensen in het gebied gezond en veilig kunnen leven, wonen en werken.

In het waterbeheerprogramma zijn doelen en maatregelen opgenomen over duurzaamheid, energie, innovatie, uitwisseling van kennis en de wijze waarop het waterschap haar taken uitvoert.

Voor dit project is uitvoering gegeven aan de digitale watertoets. Zie paragraaf 4.7 van deze onderbouwing.

Het project betreft een relatief geringe ruimtelijke ingreep welke nauwelijks invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan en op grond daarvan vormt dit project geen beletsel voor de uitvoering.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie 2022-2040 ‘Samen aan zet!’

In deze vastgestelde toekomstvisie wordt het projectgebied geschaard onder de ‘veldontginningen’, maar het ligt op de rand van de ‘laagveenontginningen’. De jonge veldontginningen kennen een grote onregelmatige verkaveling, duidelijke lijnen in het landschap en een praktische opzet. Dit type landschap bevindt zich in het hart van de gemeente, met name rond de dorpen Zuidwolde en Echten. De jonge veldontginningen bestaan hoofdzakelijk uit zand- en veengrond. De laagveenontginningen in Drenthe zijn gelegen in de laagste gedeelten van de beekdalen. Kenmerkend voor dit landschap is de strokenverkaveling langs de langgerekte lintdorpen.

Wat betreft woningbouw wordt volgens de toekomstvisie ingezet op beheerste uitbreiding van kleine dorpen en grootschalige uitbreiding van de kerndorpen. Wanneer het gaat om uitbreiding van kleine dorpen wordt ingezet op nieuwe ontwikkelingen die passen binnen de aard en schaal van het landschap en zich laten inspireren door de cultuurhistorie van het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt. De gemeente wil woningbouwinitiatieven die vanuit de samenleving ontstaan stimuleren.

Er wordt ingezet op beheerste uitbreiding van kleine dorpen waarbij de aard en schaal van het landschap belangrijk is. Dit initiatief is op een open plek in het lint van de Oshaarseweg gesitueerd en ontstaan vanuit een lokale behoefte. Qua aard en schaal is het passend bij de bebouwing in de directe omgeving.

3.4.2 Structuurvisie De Wolden (2011)

In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer. De visie richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit de randvoorwaarde is. Ruimtelijke kwaliteit in de Wolden wordt bepaald en versterkt door de dynamiek van het landschap.

Het projectgebied is op de visiekaart aangeduid als ‘nat slagenlandschap’. Aan de westkant van de gemeente de Wolden ligt het slagenlandschap van de veenweidegebieden. Het zijn de laagste gebieden van de provincie (laagveenontginningen) waar in de benedenloop van de beekdalen veen is ontstaan.

De Oshaarseweg maakt deel uit van een tweede ontginningsas (samen met de Dorpsstraat en de Eggeweg) die vanuit de ontginning van Koekange is ontstaan.

In de structuurvisie is het lint Weerwilleweg – Oshaarseweg aangegeven als gebied waar incidentele mogelijkheden zijn voor woningbouw volgens het concept van ‘landschappelijk bouwen’. Voorwaarden hiervoor zijn nader uitgewerkt in het Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK) en deze voorwaarden zijn reeds benoemd in paragraaf 2.2.2.

De Oshaarseweg is aangegeven als gebied waar incidentele mogelijkheden zijn voor woningbouw. Er wordt voldaan aan de voorwaarden die hiervoor gelden, zie paragraaf 2.2.2.

3.4.3 Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK)

De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 het LOK vastgesteld. Het LOK is een instrument waarbij de samenhang tussen de verschillende landschappen, stedenbouwkundige aspecten, uitbreidingsplannen en functieveranderingen op elkaar worden afgestemd. Daarnaast bevat het LOK randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.

De Oshaarseweg wordt in het LOK beschreven als een karakteristiek lint.

De Oshaarseweg/Prinsesseweg is het oudste ontginningslint van Koekange. Het lint kronkelt over een lage zandrug, vanwaar de omliggende gronden in cultuur zijn gebracht. Dat heeft geresulteerd in lange, smalle opstrekkende percelen. Van oudsher zijn de perceelsgrenzen beplant met elzensingels, maar in de loop van de eeuwen zijn veel daarvan weer verdwenen.

De bebouwing staat merendeels op de kop van de percelen, maar soms ook in de tweede of derde lijn. Door deze wisseling en de wisselende breedte van de percelen, ontstaat een gevarieerd en levendig beeld van het lint.

Binnen het lint kan onderscheid worden gemaakt in drie delen, die door de weg met fraaie laanbeplanting van eiken aan elkaar geregen worden. Het grootste deel (Prinsesseweg en de eerste delen van de Oshaarseweg vanaf Koekange en vanaf Echten) toont nog de kenmerken van de oorspronkelijk laagveenontginningen.

Er is een duidelijk opstrekkende verkaveling, de perceelsbreedte varieert net als het type en de ligging van de bebouwing. Sloten en perceelsrandbeplantingen versterken het beeld.

Het tweede deel van het lint (halverwege Koekange en Echten) is een kleinschalig landelijk lint met een waardevolle afwisseling van open plekken en besloten ruimten met bebouwing.

Tot slot is het derde deel van de Oshaarseweg een echt agrarisch lint met voornamelijk agrarische bedrijven, een meer weids en open karakter en een grotere maat en schaal van het landschap. Hier ligt ook de oude Oshaarse es.

Het projectgebied is volgens de indeling uit het LOK gelegen binnen het gebied aangeduid als ‘jonge veldontginningen’. De jonge veldontginningen kenmerken zich door hun rationele opzet, de duidelijke lijnen in het landschap en de grote regelmatige verkaveling. Doordat veel wegen zijn beplant, wordt de van oudsher aanwezige openheid gebroken. Een heldere opzet, duidelijke hiërarchie en stevige (erf)beplantingen geven nieuwe ontwikkelingen landschappelijke meerwaarde.

In het LOK worden aandachtspunten gegeven voor de erfinrichting. Uitgangspunten zijn dat er onderscheid is tussen het voorerf en het achtererf; dat het nieuwe erf vormgegeven wordt als één erf en de toepassing van beplanting op de erfgrenzen.

Tegelijkertijd ligt het projectgebied op de grens met laagveenontginningen, waar een opstrekkende verkaveling (slagen) met elzensingels op de perceelsgrenzen kenmerkend zijn. De ondergrond van de laagveenontginningen zijn smalle zandruggen en een enkele dekzandkop. Bij de laagveenontginningen wordt aangegeven dat Koekange hier deel van uitmaakt met meerdere ontginningsassen waar de Oshaarseweg er één van is.

Voor de laagveenontginningen wordt aangegeven dat de gemeente graag ziet dat nieuwe ontwikkelingen de opstrekkende verkaveling accentueren.

Het projectgebied ligt in het tweede deel van het lint halverwege Koekange en Echten en maakt dus onderdeel uit van het kleinschalig landelijk lint met een waardevolle afwisseling van open plekken en besloten ruimten met bebouwing. Aan de overzijde van de Oshaarseweg ter hoogte van het projectgebied is wel sprake van opstrekkende verkaveling passend bij de laagveenontginningen. Aan de zijde van het projectgebied is de verkaveling onregelmatig en is het meer typerend voor het kleinschalig landelijke lint met een afwisseling van open plekken en besloten ruimten met bebouwing. De doorzichten naar het achterland zijn verdwenen doordat er een singel is aangeplant langs de Oshaarseweg. Met dit project wordt deze singel op twee plaatsen doorbroken zodat er weer doorzichten ontstaan. Door de aanplant van elzen in de bestaande houtsingel langs de oostzijde van het perceel wordt bijgedragen aan de kenmerkende karakteristiek van de laagveenontginningen.

De voorziene bebouwing creëert een besloten ruimte met bebouwing, maar de landschappelijke inpassing zorgt ook voor open plekken, waarmee dit project bijdraagt aan de karakteristiek van dit deel van het lint.

3.4.4 Woonplan 2017-2022 Een leven lang wonen

In dit woonplan geeft de gemeente de Wolden prioriteit aan de volgende ontwikkelingen:

  • Kansen voor nieuwbouw benutten waar die zich voordoen;
  • Voorkeur voor inbreiding;
  • Betaalbare woonruimte realiseren, zowel huur als koop;
  • Afstemming van ontwikkelingen binnen de regio;
  • Voldoende sociale huurwoningen;

In het buitengebied wordt onder voorwaarden in zeer beperkte mate woningbouw toegestaan, volgens het principe van landschappelijk bouwen.

Er is een woningbehoefte en een woningbouwopgave. Nieuwbouw in het buitengebied wordt maar mondjesmaat toegestaan, maar in het kader van landschappelijk bouwen wordt hier een woning toegevoegd en wordt er een kans voor nieuwbouw benut.

Dit project voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het project uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het project dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Dit project omvat de nieuwbouw van een woning en het aanleggen van het bij deze woning behorende erf. De van belang zijnde omgevingsaspecten worden hieronder nader overwogen.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Er wordt met dit project een woning met erf op grond van landschappelijk bouwen mogelijk gemaakt. Externe werking Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende functie. Het vormt dan ook geen belasting voor omliggende functies. Interne werking Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In dit geval is de woning een milieugevoelige functie. In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen. De dichtstbijzijnde milieubelastende functies zijn een agrarisch bedrijf en een bedrijf gericht op zandwinning, gelegen op respectievelijk 270 en 250 meter van het projectgebied. Gezien de ruime afstand is van een belemmering geenszins sprake. Conclusie Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.2 Bodem

In het kader van een vergunningprocedure dient gemotiveerd te worden dat de functie die in het kader van dit project wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. Er wordt met dit project een woonerf op grond van landschappelijk bouwen mogelijk gemaakt.

Er is door Eco Reest Bodem BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd met projectnummer 221046. In het rapport van 8 september 2022 wordt geconcludeerd dat:

Conclusie

Het aspect ‘bodem’ vormt op basis van onderzoek geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

In het voorliggende plan worden, vanuit planologisch oogpunt, een nieuw geluidsgevoelig object toegevoegd.

Er is door Ingenieursbureau Spreen een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In een rapport van 20 juli 2022 met nummer 20221969 wordt het volgende geconcludeerd:

Conclusie

Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project indien een ‘hogere grenswaarde’ wordt vastgesteld.

4.4 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit dient te worden meegenomen in de ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • b. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • c. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • d. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Dit project draagt slechts in ‘niet betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging.

Ten overvloede zijn de "Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN)" opgesteld door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nagezien. Volgens deze kaarten was de concentratie fijnstof (PM10) ter hoogte van het projectgebied in het jaar 2021 minder dan 18 µg/m3. En is de concentratie fijnstof (PM10) ter hoogte van het projectgebied in het jaar 2021 tevens kleiner dan 18 µg/m3.

De concentratie fijnstof (PM10) in deze omgeving ligt rond de 13,5 µg/m3. De voorziene activiteiten zullen niet leiden tot een dermate stijging dat de grenswaarde overschreden kan worden.

Op grond van de Wet milieubeheer geldt voor zwevende deeltjes (PM10), betreffende de bescherming van de gezondheid van de mens, een grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie.

Gezien de aard en omvang van het project is het gezien voornoemde niet waarschijnlijk dat deze zal leiden tot een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde. Daarmee wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen zoals vermeld in de Wet milieubeheer.

Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet als er sprake is van de toevoeging van een gevoelige functie of een risicobron, een nadere afweging worden gemaakt. Daarbij dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.

De risicokaart Nederland is nagezien op de aanwezigheid van bronnen in de omgeving van de aanvullende woning. Daarbij is de kaart nagezien op de aanwezigheid van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes (basisnet) over weg, spoor of water- en buisleidingen. Binnen een straal van 1 km vanaf het projectgebied, zijn geen inrichtingen of buisleidingen aanwezig. Een nadere afweging van het groepsrisico kan dan ook achterwege blijven. Voor de volledigheid moet gewezen worden op een NAM locatie die net buiten de kilometer van het projectgebied ligt. Deze is echter niet voorzien van een terreingrens waarmee er geen risico m.b.t. externe veiligheid is te verwachten. De gasleiding die vanuit dit punt begint loopt naar het noorden van het projectgebied af.

Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoerig van dit project.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.

Binnen de gemeente De Wolden zijn rijksmonumenten en provinciale monumenten aangewezen. Het projectgebied is gelegen aan de Oshaarseweg naast nummer 32a te Echten. In de directe nabijheid zijn geen monumenten aangewezen waarop dit project van invloed kan zijn.

Op 26 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. Deze waardering is in de beheersverordening verwerkt met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. Het projectgebied is op de kaart aangeduid met de waarde ‘hoge of middelhoge verwachting’. In deze gebieden waar de waarde ‘hoge of middelhoge verwachting’ geldt, is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen van meer dan 1000m² en dieper dan 30 cm –Mv.

De met dit project gepaard gaande bodemingreep is kleiner dan de gestelde eis, zie onderstaande tabel en daarmee is archeologisch onderzoek niet verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2023PB1002009-ON01_0006.jpg"

Indien bij de uitvoering onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dienen deze direct te worden gemeld bij zowel de gemeente als de provinciaal archeoloog (artikel 5.10 van de Erfgoedwet).

Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart biedt inspiratie voor recreatie, erfgoededucatie en PR-marketingstrategieën of ruimtelijk ontwerp (inrichting en beheer).

Op de beleidskaart is het projectgebied aangeduid als beleidsgebied 3. Voor beleidsgebied 3 is aangegeven dat dit gebied een gemiddelde cultuurhistorische waarde heeft. Het speelt een nevengeschikte rol bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Waar mogelijk kan cultuurhistorie als inspiratiebron dienen.

Het projectgebied valt onder rationele landbouwontginning, relatief droog. Een niet onaanzienlijk deel van de voormalige heidevelden werd in de 19e en 20e eeuw tot landbouwgrond, zowel akkerland als grasland, ontgonnen. De relatief droge rationele landbouwontginning wijkt eigenlijk weinig af van de nattere variant.

Mogelijk vanwege de relatief laat uitgevoerde en daardoor grootschalige heideontginningen in Drenthe, werden de agrarische heideontginningen rationeel uitgevoerd. Beplanting van de perceelsrand ontbrak over het algemeen.

De verkaveling werd deels blokvormig aangelegd, en deels in de vorm van lange smalle kavels doorgetrokken vanuit de aangrenzende veenontginningen.

In paragraaf 3.4.3 is het gebied waarin het projectgebied gelegen is uitgebreid beschreven. Er is een landschappelijk inrichtingstekening gemaakt waarin rekening is gehouden met de kenmerken van het gebied. Dit is beschreven in paragraaf 2.2.1. Er wordt geen afbreuk gedaan aan bestaande cultuurhistorische waarden.

Het aspect ‘cultuurhistorie en archeologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.7 Water

In het kader van dit project is op 22 september 2022 de digitale watertoets uitgevoerd. Uit deze toets blijkt dat de normale procedure gevolgd wordt. Het waterschap heeft geconstateerd dat er belangen van het waterschap geraakt worden.

Watersysteem

Binnen het projectgebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang moet te allen tijde worden gegarandeerd.

Voor het dempen, verleggen of graven van wateren dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen dient gecompenseerd te worden.

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast.

  • Grondwateroverlast bij bebouwing: In gebieden waar grondwateroverlast op kan treden, adviseren wij de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen of het (2) ophogen van het plangebied.
  • Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kan de initiatiefnemer nieuwe peilbuizen plaatsen.
  • Aanleghoogte van bebouwing: Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een aanleghoogte van de vloer geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Waterkwaliteit

Kwaliteit afvoer hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen.

Inrichting van het oppervlaktewater: De inrichting van het oppervlaktewater is sterk afhankelijk van de functie van het oppervlaktewater. Dit is maatwerk. Neem contact op met het waterschap als extra aandacht aan de inrichting van het oppervlaktewater moeten worden besteed ten behoeve van de ecologische kwaliteit.

Doorspoeling oppervlaktewater: Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen worden vermeden. Het watersysteem wordt ontworpen met aandacht voor doorspoeling.

Peilbeheersing: het waterschap kan sturen in de waterkwaliteit door bijvoorbeeld water in te laten of juist af te voeren. Vooral in gebieden net droogvallende sloten is het belangrijk hier rekening mee te houden. We adviseren om watergangen en vijvers een minimale waterdiepte te geven van 100 cm.

Riolering

Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).

Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.

Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:

  • Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het "Besluit lozing afvalwater huishoudens" (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.

Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel kan een aandachtspunt vormen. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Externe werking ruimtelijk plan

Relatie oppervlaktewater en grondwater: In nieuw te ontwikkelen gebied worden de waterstanden binnen het in te richten gebied tijdens of na het bouwrijp maken niet structureel verlaagd. Voor tijdelijke of structurele grondwateronttrekking is op grond van de Waterwet een melding of vergunning van het waterschap nodig.

Verdroging / vernatting: Het waterschap gaat bij het plan uit van het bestaande grond- en oppervlaktewaterregime. Indien bij ontwikkelingen van grasland naar bebouwd gebied het waterpeil wordt gewijzigd is op grond van de Waterwet een vergunning van het waterschap nodig.

Beheer en onderhoud

Wijze van onderhoud watersysteem: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

  • Rijdend onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.

Beheer en onderhoudsafspraken nieuwe watergangen: Voor nieuwe watergangen moeten beheer en onderhoudsafspraken worden vastgelegd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld dat deze watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria

.

  • Nieuwe bomen langs een watergang zijn vergunningsplichtig of meldingsplichtig.
  • Toegankelijkheid van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied.

Overweging

In de beschermingszone van de nabijgelegen A-watergang ten oosten van het projectgebied vinden geen ontwikkelingen plaats die het onderhoudt van deze watergang kunnen belemmeren. Aan deze zijde is een bestaande houtsingel aanwezig die het perceel afschermt van de watergang. Alle ontwikkelingen vinden plaats binnen deze bestaande houtsingel waarmee de A-watergang niet belemmerd wordt.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. De woning wordt aangesloten op het riool. Het afstromende hemelwater kan worden geïnfiltreerd op het eigen perceel. De poel op het perceel wordt hersteld.

Bij de bouw wordt rekening gehouden met de adviezen met betrekking tot de aanleghoogte. Er wordt op voorhand geen grondwateroverlast verwacht in dit gebied volgens het waterschap.

Conclusie

Het aspect ‘water’ vormt voorlopig geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming.

Er is door Fopma Natuuradvies een verkennend natuurwaarden onderzoek uitgevoerd. In het rapport met nummer 2023-652 van 25 april 2023 wordt geconcludeerd dat effecten op beschermde soorten voorkomen kunnen worden en is er geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Deze conclusie is gebaseerd op het volgende.

Er zijn geen effecten op soorten met jaarrond beschermde nesten en op soorten met jaarrond beschermd functioneel leefgebied te verwachten. De bouw van de woning vindt plaats op een braakliggend veld. De kans op verstoring van broedvogels in de directe omgeving is uiterst gering, maar er wordt geadviseerd het voorzorgbeginsel te hanteren.

Effecten op vleermuizen zijn uitgesloten omdat er geen bomen worden gekapt en geen lijnvormige structuren worden aangetast. Negatieve effecten op zoogdieren zijn uitgesloten omdat er geen geschikte habitat aanwezig is en er geen geregistreerde waarnemingen van grondgebonden zoogdieren in het plangebied zijn.

Effecten op beschermde soorten reptielen zijn uitgesloten, omdat er geen werkzaamheden plaatsvinden in de biotoop van deze soorten.

In de huidige toestand heeft de poel weinig tot geen waarde meer voor amfibieën. Herstel van de poel levert een positief effect op. Hier zullen met name amfibieën van profiteren.

Voor de gebruiksfase van dit project is een Aeriusberekening uitgevoerd door Fopma Natuuradvies. Deze berekening is onderdeel van het voornoemde onderzoeksrapport. Daarbij is geconcludeerd dat negatieve effecten door het gebruik van een woning op Natura2000 gebieden zijn uitgesloten.

Het aspect ‘ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.9 Parkeren en verkeer

Met dit project wordt een woning met aangebouwd bijgebouw en bijbehorend erf toegevoegd. De CROW-publicatie 381 geeft parkeercijfers en kencijfers verkeersgeneratie voor verschillende bestemmingen in de groepen wonen, werken, winkelen en boodschappen, sport, cultuur en ontspanning, horeca en (verblijfs)recreatie, gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen en onderwijs.

De onderstaande parkeerbehoefte en verkeersintensiteit is gebaseerd op de normen vermeld voor ‘koop, huis, vrijstaand’ gelegen in ‘buitengebied’ ‘weinig stedelijk’. Daarbij is gerekend met het gemiddelde van de aangegeven normen.

Er is sprake van het toevoegen van 1 woning, waarmee er 2,4 parkeerplaatsen benodigd zijn.

Er is voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

De verkeersgeneratie gebaseerd op CROW normen ‘buitengebied’ en ‘weinig stedelijk’ is gemiddeld 8,2, waarmee voor 1 woning dus uitgegaan van een toename van 9 verkeersbewegingen.

De Oshaarseweg heeft voldoende capaciteit om deze geringe toename op te vangen.

Het aspect ‘parkeren en verkeer’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.10 Besluit Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen.

Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van gemeente de Wolden) zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden zoals bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of er belangrijke, nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud.

Met betrekking tot de inhoud moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Om te bepalen of er sprake is van een m.e.r.-(beoordeling)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.

Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordeling)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit project besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van industrieterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarde worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:

  • 1. wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.

Met de ontwikkeling die dit project mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied.

Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het projectgebied niet direct grenst aan een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Zoals verwoord in de paragraaf Ecologie van dit hoofdstuk is geen sprake van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het NNN. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.

Daarnaast behoort het projectgebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Eveneens is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied. Het projectgebied behoort niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt en het behoort niet tot het Bèlvéderegebied.

In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit projectplan geen belangrijke, nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Het aspect ‘milieueffectrapportage’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.11 Duurzaamheid

In 2017 is het ‘Actieplan Klimaat en Energie De Wolden’ vastgesteld. Dit actieplan heeft ten doel een proces met inwoners en ondernemers te stimuleren. In het raad breed programma 2018-2022 wordt het belang van het actieplan en de uitwerking daarvan nogmaals benadrukt. Betreft duurzaamheid gaat de raad in dialoog met inwoners en ondernemers van De Wolden.

Er wordt met dit project een woning met erf op grond van landschappelijk bouwen mogelijk gemaakt. Er zal met de bouw moeten worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit. Met de inrichting van het erf wordt rekening gehouden met bestaande landschapswaarden en worden nieuwe waarden toegevoegd door het herstellen van de poel en het toevoegen van biodiversiteit.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staan voor de economische uitvoerbaarheid van het project. Eventuele planschadekosten en aan dit project verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemers. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van deze afwijking zullen door de initiatiefnemers worden gedragen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg omwonenden

Begin 2022 zijn initiatiefnemers bij de naaste buren langsgegaan en werden ze zonder uitzondering positief ontvangen. Wel wilden de buren graag de tekeningen zien.

Op 15 oktober 2022 zijn initiatiefnemers wederom bij de buren langsgegaan met een tekening van het ontwerp van de woning. Hierbij zijn geen negatieve reacties ontvangen. Een verslag van deze participatie is bijgevoegd bij de aanvraag omgevingsvergunning.

Vooroverleg

Het plan om een woning toe te voegen is in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg 3.11 Bro voorgelegd aan de Provincie Drenthe, het Waterschap Drents Overijsselse Delta, de Gasunie en Veiligheidsregio Drenthe. Alleen van de Veiligheidsregio Drenthe is een reactie ontvangen, waarin een advies is opgenomen over de plaasting van rookmelders in de nieuwe woning. Dit advies is doorgegeven aan de initiatiefnmers.

Ontwerpfase

De aanvraag omgevingsvergunning dient te worden voorbereid volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Daarmee zal het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze termijn kan eenieder een zienswijze kenbaar maken.

Definitieve besluitvorming

Bij de definitieve besluitvorming zal het college de ingekomen zienswijzen in overweging nemen. Vervolgens zal het besluit op de aanvraag gedurende zes weken inzage liggen. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden beroep indienen bij de rechtbank.