Gemeente Roosendaal

Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan TAM-omgevingsplan Klokbergsestraat ong..

Regels


 

Pre-ambule

 

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Klokbergsestraat en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22A) van het omgevingsplan van de gemeente Roosendaal. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening ruimtelijke plannen (www.ruimtelijkeplannen.nl) en vervolgens automatisch ontsloten in het nieuwe omgevingsloket, regels op de kaart (Omgevingsloket, Regels op de kaart). Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

 

Dit omgevingsdocument dat beschikbaar wordt gesteld via ruimtelijke plannen en automatisch ontsloten wordt via het nieuwe omgevingsloket, regels op de kaart) wordt opgenomen als deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel). De in dit deel weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22A van het omgevingsplan van de gemeente Roosendaal.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer ‘22A’. gelezen worden.

In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22A’. gelezen worden.

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Meet- en rekenbepalingen

 

Voor de toepassing van de regels in deze afdeling wordt op de volgende wijze gemeten:

 

  1. de waarden die bij bouwactiviteiten in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten: 

  1. afstanden loodrecht;

  2. hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en

  3. maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot ten hoogste 0,5 m buiten beschouwing blijven.

  1. voor de toepassing van a onder 2, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

  2. bouwhoogte: de afstand vanaf het (straat)peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen;

  3. dakhelling: de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak;

  4. oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  5. straatpeil:

  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; en

  2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw. 

  1. de afstand tot (zijdelingse) perceelsgrens: de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelscheiding van het bouwperceel;

  2. de breedte van bouwpercelen: tussen de zijdelingse perceelgrenzen van het bouwperceel in de naar de zijde van de weg gekeerde perceelsgrenzen;

  3. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  4. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  5. stapelhoogte in het kader van opslag: de hoogte van goederen en materialen die in de buitenlucht worden opgeslagen vanaf het peil tot aan het hoogste punt;

  6. toepassing van maten: de in deze regels omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, noodtrappen, luifels, afvoerpijpen van hemelwater, gevellijsten, pilasters, plinten, kozijnen, dorpels en dergelijke naar aard en omvang ondergeschikte bouwonderdelen. 

  7. in geval van ondergronds bouwen wordt, bij het berekenen van het bebouwingspercentage, of het maximaal te bebouwen oppervlak, het oppervlak van het ondergronds bouwwerk mede in aanmerking genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw of overkapping zijn gelegen;

  8. een bebouwingspercentage geldt voor gebouwen en overkappingen.

 

Artikel 2 Begrippen

 

2.1 TAM-omgevingsplan

 

Het TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22A TAM-omgevingsplan Klokbergsestraat ong. met identificatienr NL.IMRO.1674.0001TAMOPKLOKBERG-0201 van de gemeente Roosendaal

 

Artikel 3 Toepassingsbereik

 

3.1 Geometrische begrenzing

 

De regels in dit hoofdstuk (22A) zijn van toepassing op de locatie Klokbergsestraat waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het gml-bestand met identificatienummer NL.IMRO.1674.0001TAMOPKLOKBERG-0201 zoals beschikbaar gesteld in de landelijke voorziening voor ruimtelijke plannen (www.ruimtelijkeplannen.nl) en automatisch ontsloten in het nieuwe omgevingsloket, regels op de kaart (Omgevingsloket, Regels op de kaart).

 

3.2 Buitenwerkstelling andere besluiten

 

De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn op de locatie, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet.

 

3.3 Integratie omgevingsplan gemeente Roosendaal

 

3.3.1 Integratie bruidsschat

 

  1. De regels in hoofdstuk 22 (zonder lettertoevoeging) van het omgevingsplan gemeente Roosendaal zijn van overeenkomstige toepassing op de locatie van dit plan ‘xxx’.

  2. Als de regels uit hoofdstuk 22 (zonder lettertoevoeging) van het omgevingsplan gemeente Roosendaal op enig moment een andere plek in de structuur krijgen, blijven de regels van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de daarop doorgevoerde wijzigingen.

 

3.3.2 Voorrangsregeling specifieke bepalingen TAM-omgevingsplan

 

In afwijking van het bepaalde in 3.3.1 zijn de bepalingen in de volgende artikelen van het omgevingsplan gemeente Roosendaal niet van toepassing, voor zover het bepaalde in die artikelen in strijd is met de regels in dit TAM-omgevingsplan:

  1. de bepalingen in paragraaf 22.2.7.3;

  2. de bepalingen in afdeling 22.3.

 

Hoofdstuk 2 Functies

 

 

Artikel 4 Openbaar Gebied

 

4.1 Functiebeschrijving Openbaar gebied

 

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als ‘Openbaar gebied’ is bedoeld voor:

  1. (ontsluitings)wegen en daarbij behorende voorzieningen zoals abri's en busstroken;

  2. voet- en fietspaden;

  3. (ondergrondse)parkeervoorzieningen;

  4. water, watergangen, andere waterpartijen, retentievoorzieningen en daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, bergbezinkbassins;

  5. groen;

  6. straatmeubilair;

  7. geluidswerende voorzieningen en daarbij behorende beplantingen;

  8. kunstwerken en kunstobjecten;

  9. speel-, spel- en daarmee vergelijkbare voorzieningen;

  10. civieltechnische kunstwerken, zoals een brug, tunnel of viaduct of daarmee vergelijkbare voorzieningen;

  11. voorzieningen ten behoeve van algemeen nut zoals verkeers-, water-, nuts- en daarmee vergelijkbare voorzieningen;

  12. voorzieningen die passen bij de functie (semi) openbaar gebied.

 

Artikel 5 Wonen

 

5.1 Functiebeschrijving Wonen

 

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als ‘Wonen’ is bedoeld voor:

  1. wonen in woningen/wooneenheden;

  2. aan-huis-gebonden-beroep- en/of bedrijfsactiviteiten;

  3. voorzieningen die passen bij de functie Wonen.

  4. Ter plaatste van de aanduiding ‘landschapswaarden’ is uitsluitend een landschappelijke inpassing toegestaan.

 

Hoofdstuk 3 Gebruiksactiviteiten

 

 

Artikel 6 Verboden gebruiksactiviteiten

 

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit hoofdstuk aangewezen activiteiten.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

1. seksbedrijf;

2. voor elke vorm van prostitutie, waaronder in ieder geval raam- of straatprostitutie.

3. smart- en/of growshop en/of groothandel in smart- en growproducten en/of belwinkel.

  1. Het gebruik als genoemd onder b is niet verboden voor zover de activiteit in het TAM-omgevingsplan specifiek is aangewezen.

 

Artikel 7 Gebruiksactiviteiten bij wonen

 

7.1 Algemene gebruiksregels bij de activiteit wonen

 

  1. Wonen vindt plaats in een woning/wooneenheid.

  2. Een woning mag gebruikt worden voor de huisvesting van maximaal één huishouden of van maximaal 2 personen die geen huishouding met elkaar voeren.

  3. Een bestaande woning mag gebruikt ten behoeve van maximaal één zelfstandige woning.

  4. Het aantal zelfstandige woningen/wooneenheden mag niet meer bedragen dan het aantal woningen dat volgens het omgevingsplan of op basis van een omgevingsvergunning is toegestaan.

  5. Bijbehorende bouwwerken kunnen niet gebruikt worden als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte, tenzij het om mantelzorg gaat en aan de voorwaarden voor een mantelzorgwoning wordt voldaan.

 

7.2 Aan-huis-gebonden-beroep- enof bedrijfsactiviteiten

 

Het gebruik van een woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

 

  1. de activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend door een bewoner van de woning;

  2. de woning, inclusief de bijbehorende bouwwerken, die voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten wordt of worden gebruikt, behoudt in overwegende mate de woonfunctie, met dien verstande dat maximaal 50 m² de van woning en/of de bijbehorende bouwwerken mag worden aangewend voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;

  3. het gebruik ten behoeve van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten levert geen hinder voor het woonmilieu op en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de buurt, waarbij in ieder geval geen gebruik mag plaatsvinden dat nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving;

  4. de aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten zijn niet specifiek publieksgericht en de desbetreffende activiteit heeft een ruimtelijke uitstraling die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

  5. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de afwikkeling van het verkeer en/of leidt niet tot een onaanvaardbare parkeerdruk;

  6. buitenactiviteiten, waaronder opslag, ten dienste van het aan huis verbonden beroep of bedrijf zijn niet toegestaan;

  7. machinale productie en machinale reparatie- en herstelwerkzaamheden alsmede het verrichten van herstelwerkzaamheden aan gemotoriseerde voertuigen zijn niet toegestaan;

  8. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten. 

 

7.3 Mantelzorg

 

Voor een mantelzorgwoning gelden de volgende regels:

  1. mantelzorg is functioneel verbonden met het wonen in het hoofdgebouw op hetzelfde erf

  2. de totale toegestane oppervlakte, die ten behoeve van de huisvesting mag worden ingezet, maximaal 100 m2 bedraagt;

  3. de huisvesting ten dienste staat van het verlenen van mantelzorg aan een zorgbehoevende, waarvan de noodzaak via een indicatiestelling is aangetoond;

  4. ten behoeve van de huisvesting van een zorgbehoevende of zorgverlener die voorzieningen worden aangebracht, die zelfstandige bewoning mogelijk maken;

  5. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woonruimte;

  6. de situering van de woonruimte niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;

  7. Indien de noodzaak uit het oogpunt van mantelzorg, zoals bepaald in lid b, vervalt, dienen de voorzieningen, die zelfstandige bewoning mogelijk maakten, dusdanig verwijderd te worden, dat zelfstandige bewoning niet meer mogelijk is.

 

7.4 Gebruik van een woning voor bijzondere woonvormen

 

7.4.1 Vergunningplicht bijzondere woonvormen

 

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een woning te gebruiken voor bijzondere woonvormen.

 

7.4.2 Beoordelingsregels bijzondere woonvormen

 

Een omgevingsvergunning wordt verleend als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. er dient te worden voorzien in een adequate ontsluiting en afwikkeling van autoverkeer en toereikende parkeergelegenheid voor personeel en bezoekers;

  2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

  3. in de vergunning wordt als voorwaarde opgenomen dat de bijzondere woonvorm niet mag leiden tot onevenredig nadelige effecten voor de gebruiksmogelijkheden van de naburige erven en niet mag leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw of de woning.

 

7.5 Kamerverhuur enof kamerbewoning

 

7.5.1 Vergunningplicht kamerverhuur en/of kamerbewoning

 

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kamer te verhuren.

 

7.5.2 Beoordelingsregels vergunningplicht kamerverhuur en/of kamerbewoning

 

De omgevingsvergunning wordt verleend als aan de volgende regels wordt voldaan:

  1. de woningeigenaar heeft de woning, waarvan een kamer verhuurd wordt, als hoofdverblijf;

  2. per woning mag niet meer dan één kamer als onzelfstandige woonruimte verhuurd worden;

  3. een onzelfstandige woonruimte wordt bewoond door ten hoogste één bewoner op voorwaarde dat de woonoppervlakte minimaal 10 m2 bedraagt;

 

7.6 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing in gebruik name functie wonen

 

Het in gebruik nemen van gronden en/of bebouwing ten behoeve van de functie wonen is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

 

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘landschappelijke inpassing’ moet de landschappelijk inpassing, zoals opgenomen in bijlage xx gerealiseerd worden;

  2. uiterlijk binnen één jaar na het in gebruik nemen van de gronden en/of bebouwing bij de functie wonen moet de landschappelijke inpassing gerealiseerd worden;

  3. de onder 2 bedoelde landschappelijke inpassing moet na realisatie duurzaam in stand worden gehouden.

 

Hoofdstuk 4 Bouwen

 

 

Artikel 8 Algemene regels voor bouwen

 

8.1 Bestaande afstanden en andere maten

 

8.1.1 Maximaal toelaatbaar

 

Indien afstanden tot, en hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wetgeving, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

8.1.2 Minimaal toelaatbaar

 

In die gevallen dat afstand tot, en hoogte, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wetgeving, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

8.1.3 Heroprichting

 

In het geval van heroprichting van gebouwen is het bepaalde in 8.1.1 en 8.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

 

8.2.1 Algemene regels overschrijding bouwgrenzen

 

De aangegeven bouwgrenzen/voorgevellijn mogen/mag uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, trappen- c.q. lifthuizen, hellingbanen, funderingen of daarmee vergelijkbare onderdelen van het gebouw, mits de overschrijding van de bouwgrens maximaal 0,5 m bedraagt.

 

8.2.2 Vergunningplicht overschrijding bouwgrenzen en percentages

 

Het is, met uitzondering van 8.2.1, verboden om zonder omgevingsvergunning af te wijken van de bebouwingsgrenzen en -percentages

 

8.2.3 Beoordelingsregels overschrijding bouwgrensen en -percentages

 

De omgevingsvergunning wordt verleend als aan de volgende regels wordt voldaan:

  1. van de plaats van de bebouwingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van andere ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt;

  2. van de in dit hoofdstuk genoemde maten en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%.

  3. de nut en noodzaak is aangetoond;

  4. de verruiming niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;

  3. onaanvaardbare stedenbouwkundig kwaliteit;

  4. de verkeersveiligheid;

  5. de woon-, milieu en leefsituatie;

  6. de sociale veiligheid;

  7. bodem- en waterhuishoudingkundige situatie

 

Artikel 9 Bouwen bij wonen

 

9.1 Toegestane bouwwerken

 

Op de locatie aangegeven als 'Wonen', zijn de volgende bouwwerken toegestaan:

  1. hoofdgebouwen;

  2. bijbehorende bouwwerken buiten de locatie met de aanduiding 'tuin';

  3. bijbehorende bouwwerken binnen de locatie met de aanduiding 'tuin';

  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

9.2 Hoofdgebouwen

 

9.3 Bijbehorende bouwwerken buiten de locatie met de aanduiding 'tuin'

 

  1. Op de gronden buiten de locatie ‘tuin’ gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  2. op de gronden buiten het bouwvlak bedraagt het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 50%, met een maximum van:

  • bij bouwpercelen kleiner dan 200 m2: 45 m2

  • bij bouwpercelen van 200 m2 – 500 m2: 60 m2;

  • bij bouwpercelen van 500 m2 – 1.000 m2: 75 m2;

  • bij bouwpercelen groter dan 1.000 m2: 90 m2;

  1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m, tenzij op de locatie een andere maximale goothoogte wordt aangegeven;

  2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m, tenzij op de locatie een andere maximale bouwhoogte wordt aangegeven;

  3. op de locatie met de aanduiding ‘landschapswaarden’ zijn bijbehorende bouwwerken niet toegestaan.

 

9.4 Bijbehorende bouwwerken binnen de locatie met de aanduiding 'tuin'

 

9.4.1 Vergunningplicht bijbehorende bouwwerken binnen de locatie met de aanduiiding 'tuin'

 

.Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bijbehorende bouwwerken te bouwen binnen de locatie met de aanduiding 'tuin'.

 

9.4.2 Beoordelingsregels bijbehorende bouwwerken binnen de locatie met de aanduiding 'tuin'

 

  1. Op de locatie ‘tuin’ gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken de volgende regels:

  1. vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan;

  2. een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel binnen de locatie (voor)tuin mag maximaal tot 1,5 m voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden opgericht;

  3. de breedte van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel binnen de locatie ‘tuin’ mag maximaal 75% van de oorspronkelijke breedte van de voorgevel zijn, met een maximum van 3,5 m;

  4. de afstand van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk aan de zijgevel binnen de locatie ‘tuin’ tot de zijdelingse perceelsgrens  dient minimaal 1 m te bedragen;

  5. de afstand van een aangebouwd bijbehorende bouwwerk aan de zijgevel binnen de locatie ‘tuin’ moet vanaf de voorgevel moet minimaal 3 m bedragen;

  6. onverminderd hetgeen in de vorige leden bepaald is, mag maximaal 50% van de locatie ‘tuin’ worden bebouwd;

  7. de bouwhoogte van deze bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen.

  8. op de locatie met de aanduiding ‘landschapswaarden’ zijn bijbehorende bouwwerken niet toegestaan.

 

9.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste mag bedragen:

  1. van erf- en perceelafscheidingen op de locatie met de aanduiding ‘tuin’: 1 m;

  2. van overige erf- en perceelafscheidingen: 2 m;

  3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.

 

Artikel 10 Bouwen in het openbaar gebied

 

10.1 Toegestane bouwwerken

 

Op de locatie aangegeven als ‘Openbaar gebied’ zijn de volgende bouwwerken toegestaan:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. sport- of speeltoestellen of daarmee vergelijkbare voorzieningen;

  3. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

10.2 Nutsvoorzieningen

 

10.2.1 Algemene regels nutsvoorzieningen

 

Op de locatie aangegeven als ‘Openbaar gebied’ gelden voor het bouwen van nutsvoorzieningen de volgende regels:

  1. de oppervlakte van een nutsvoorziening bedraagt ten hoogste 25 m2;

  2. de bouwhoogte van een nutsvoorziening bedraagt ten hoogste 3 m;

 

10.2.2 Vergunningplicht nutsvoorzieningen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een nutsvoorziening te bouwen in strijd met het bepaalde in 10.1.

 

10.2.3 Beoordelingsregels nutsvoorzieningen

 

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.2.2 wordt verleend als:

  1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;

  2. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;

  3. de nutsvoorziening niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  2. het straat- en/of bebouwingsbeeld;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de woon- en milieusituatie;

  5. de sociale veiligheid.

 

10.3 Algemene regels sport- en speeltoestellen of daarmee vergelijkbare voorzieningen

 

Voor het bouwen van sport- en speeltoestellen of daarmee vergelijkbare voorziening gelden de volgende algemene regels:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m2;

  2. de bouwhoogte mag ten hoogste 5 m bedragen;

  3. een sport-, speel- functioneert alleen met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens.

 

10.4 Algemene regels voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste mag bedragen:

  1. geluidswerende voorzieningen: 6 m;

  2. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 15 m.

 

Hoofdstuk 5 Waarden en beperkingengebieden

 

 

Artikel 11 Beperkings- en aandachtsgebied archeologie

 

11.1 Doel van beperkings- en aandachtsgebied archeologie

 

Het doel van het beperkings- en aandachtgebied archeologie is de bescherming, het behoud of het onderzoeken van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

 

11.2 Beperking andere activiteiten die toegestaan worden binnen het beperkings- en aandachtsgebied archeologie

 

Activiteiten die toegestaan zijn op basis van dit TAM-omgevingsplan kunnen worden beperkt door de regels die opgenomen zijn in dit artikel.

 

11.3 Algemene regels voor bouwen in beperkings- en aandachtsgebied archeologie

 

11.3.1 Archeologie waarde 1

 

Op de locatie archeologie waarde 1 mogen gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 50 m2 en een maximale diepte van 0,5 m beneden maaiveld.

 

11.3.2 Archeologie waarde 2

 

Op de locatie archeologie waarde 2 mogen gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 100 m2 en een maximale diepte van 0,5 m beneden maaiveld.

 

11.3.3 Archeologie waarde 3

 

Op de locatie archeologie waarde 3 mogen gebouwen worden opgericht met een oppervlakte van maximaal 500 m2 en een maximale diepte van 0,5 m beneden maaiveld.

 

Artikel 12 Beperkings- en aandachtsgebied molenbiotoop

 

12.1 Doel van beperkings- en aandachtsgebied molenbiotoop

 

Het doel van het beperkings- en aandachtgebied molenbiotoop is de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen.

 

12.2 Beperking andere activiteiten die toegestaan worden binnen het beperkings- en aandachtsgebied molenbiotoop

 

Activiteiten die toegestaan op basis van dit plan kunnen worden beperkt door de regels die opgenomen zijn in dit artikel.

 

12.3 Algemene regels voor bouwen in beperkings- en aandachtsgebied molenbiotoop

 

12.3.1 Beperking bouwhoogte bouwwerken

 

Voor het bouwen binnen het beperkings- en aandachtsgebied molenbiotoop gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken binnen een afstand van 100 m vanaf het hart van de molen hebben een maximale bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de as van de wieken;

  2. bouwwerken binnen een afstand vanaf 100 m tot 400 m vanaf het hart van de molen hebben een maximale bouwhoogte die gelijk is aan de bouwhoogte, genoemd onder a., vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.

 

12.3.2 Uitzondering bestaande en vergunde bouwwerken

 

De regels in 12.3.1 zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken of voor het realiseren van bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

 

Artikel 13 Beperkings- en aandachtsgebied luchtvaartverkeerzone

 

13.1 Doel van beperkings- en aandachtsgebied luchtvaartverkeerzone

 

Het doel van het beschermings- en aandachtgebied luchtvaartverkeerzone is de bescherming van de belangen van de luchtvaart (bescherming van een gedeeltelijke in- en uitvliegfunnel van vliegtuigen).

 

13.2 Beperking andere activiteiten die toegestaan worden binnen het beperkings- en aandachtsgebied luchtvaartverkeerzone

 

Activiteiten die toegestaan op basis van dit plan kunnen worden beperkt door de regels die opgenomen zijn in dit artikel.

 

13.3 Algemene regels voor bouwen in beperkings- en aandachtsgebied luchtvaartverkeerzone

 

13.3.1 Luchtvaartverkeerzone waarde 1

 

Al dan niet in afwijking van het elders in dit TAM-omgevingsplan bepaalde, geldt op de locatie met de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone waarde 1' ten behoeve van een obstakelvrij start- en landingsvlak een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze hoger zijn dan 140 m. (uitgedrukt in meters boven NAP).

 

13.3.2 Luchtvaartverkeerzone waarde 2

 

Al dan niet in afwijking van het elders in dit TAM-omgevingsplan bepaalde, geldt op de locatie met de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone waarde 2' ten behoeve van een obstakelvrij start- en landingsvlak een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze hoger zijn dan 155 m. (uitgedrukt in meters boven NAP).

 

Hoofdstuk 6 Algemene regels

 

 

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 15 Aanvullende beoordelingsregels bouwen

 

15.1 Aanvullende beoordelingsregels bouwenactiviteiten

 

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het bouwen, het laten bouwen en het in stand houden van een bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:

 

  1. het bouwwerk niet in strijd is met de regels in het omgevingsplan;

  2. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota of een beeldkwaliteitplan

  3. het bouwwerk wordt gebruikt op grond van het in het omgevingsplan toegestane gebruik of een gebruik dat op grond van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit rechtmatig is toegestaan;

  4. voor het te bouwen bouwwerk en het beoogde gebruik voldaan wordt aan de parkeernormen, zoals bepaald in artikel 17;

  5. het bouwwerk niet leidt tot een:

  1. onaanvaardbare stedenbouwkundige kwaliteit;

  2. onevenredige afbreuk aan het straat- en bebouwingsbeeld;

  3. onevenredige afbreuk aan de woon-, milieu- en leefsituatie;

  4. onevenredige afbreuk aan de verkeersveiligheid;

  5. onevenredige afbreuk aan de sociale veiligheid;

  6. onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden; en

  7. onevenredige aantasting van bodem- en waterhuishoudkundige situatie.

 

15.2 Uitzondering

 

Lid 15.1, aanhef en onder b, is niet van toepassing als het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend.

 

Artikel 16 Aanvullende aanvraagvereisten

 

16.1 Tekeningen

 

In aanvulling op de aanvraagvereisten in hoofdstuk 22 moeten de tekeningen een schaal hebben van:

  1. 1:1000, als het gaat om een situatietekening; 

  2. 1:100, als het gaat om een algemene geveltekening; 

  3. 1:20 of 1:50, als het gaat om een geveltekening voor een ingrijpende wijziging; en

  4. 1:100, als het gaat om een plattegrondtekening, doorsnedetekening of een tekening van het dakaanzicht;

  5. 1:1, 1:2 of 1:5 en is voorzien van een omschrijving van de materiaaltoepassing en de maatvoering als het gaat om een detailtekening;

 

16.2 Rapporten, onderzoeken en andere bescheiden

 

Overige gegevens, rapporten en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing

aan dit omgevingsplan. 

 

Artikel 17 Parkeren

 

  1. Bij een omgevingsvergunning voor bouwen dan wel gebruik gelden aanvullend de volgende beoordelingsregel dat voldaan wordt aan de Nota parkeernormen, zoals deze van kracht is op het moment dat een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend.

  2. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a dienen na de realisering in stand te worden gehouden.

 

Hoofdstuk 7 Overgangsregels

 

 

Artikel 18 Overgangsrecht bouwwerken en gebruik

 

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

18.2 Overgangsrecht gebruik

 

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.