Plan: | Bedrijventerrein Hofskamp-Oost III Varsseveld |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000168-ON01 |
De gemeente Oude IJsselstreek (hierna initiatiefnemer) is voornemens om het bedrijventerrein Hofskamp-Oost, gelegen aan de oostzijde van de kern Varsseveld in de gemeente Oude IJsselstreek, uit te breiden. De gemeente Oude IJsselstreek heeft behoefte aan bedrijfskavels. De nu nog beschikbare kavels zijn veelal in optie gegeven. Daarom is initiatiefnemer voornemens om het bedrijventerrein Hofskamp-Oost fase III te gaan ontwikkelen. De beoogde gronden sluiten aan op het bestaande bedrijventerrein Hofskamp-Oost II in Varsseveld. Met de ontwikkeling van bedrijventerrein Hofskamp-Oost III wordt er uitgegaan van een netto uitgeefbaar oppervlak van circa 25 hectare.
De ontwikkeling van een bedrijventerrein in aansluiting op Hofskamp-Oost II is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017'. In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden grotendeels voorzien van een agrarische bestemming. Om de ontwikkeling van het bedrijventerrein ter plaatse mogelijk te maken dient er een bestemmingsplanwijziging plaats te vinden. Derhalve is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied voor het beoogde bedrijventerrein is gelegen aan de oostzijde van Varsseveld in de gemeente Oude IJsselstreek. Het betreffen veelal agrarische gronden. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een klein bosgebied. Iets ten noorden van het plangebied ligt de watergang Boven Slinge. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Aaltenseweg. Dit is een provinciale weg (N318) die van Varsseveld richting het ten oosten gelegen Winterswijk loopt.
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door het bestaande bedrijventerrein Hofskamp-Oost II. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Aaltenseweg en aan de noordzijde ligt het plangebied tot aan de Zuidelijke Beekweg. De woningen aan de Entinkweg 3 en de Entinkweg 1A bevinden zich ten oosten van het plangebied. Aan de noord-, oost- en westzijde is het plangebied omgeven door agrarische percelen.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van circa 43 hectare. Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied (wit omcirkeld, bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied (wit omkaderd, bron: Google Maps)
Voor de exacte begrenzing van het plangebied dient de digitale verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan te worden geraadpleegd.
Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied Oude IJsselstreek 2017 van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek op 28 juni 2018.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017' (plangebied: rood omkaderd; bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Enkelbestemmingen
Het plangebied is grotendeels voorzien van de bestemming Agrarisch. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor agrarische doeleinden. Bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend binnen het agrarisch bouwvlak toegestaan. Aan de noordzijde is een gebied aangewezen voor de bestemming Bos en Agrarisch met waarden. Daarbij heeft het gedeelte met de bestemming Bos ook de aanduiding Gelders natuur netwerk en de delen Agrarisch met waarden hebben de aanduidingen Groene ontwikkelzone, Houtwal, Reliëf en Zandwegen. De bestemming Bos is buiten de plangrens gelaten.
Daarnaast zijn er enkele percelen binnen het plangebied voorzien van de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is per bouwvlak maximaal één vrijstaande woning toegestaan, tenzij op de verbeelding anders aangegeven.
Dubbelbestemmingen
In figuur 1.3 is te zien dat enkele gebieden in het plangebied voorzien zijn van de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1 (weergegeven met plusjes). Deze gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor het behoud, bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 250 m² met een grondbewerking dieper dan 30 cm onder maaiveld, dient de aanvrager een rapport te overleggen. In dit rapport dient de archeologische waarde van de gronden, waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate te zijn vastgesteld.
De beoogde ontwikkeling van een bedrijventerrein ter plaatse van het plangebied is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken dient er een bestemmingsplanwijziging plaats te vinden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de uitvoerbaarheidsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de procedure van het plan (hoofdstuk 6).
Het gebied rondom Varsseveld maakt onderdeel uit van het kampenlandschap en oude heideontginningen, welke worden doorsneden door beeklopen. Het gebied heeft tevens een dicht netwerk van wegen.
Varsseveld is als agrarische nederzetting ontstaan op de rand van een opgehoogde es. De zandgronden in deze omgeving waren arm. Landbouw vond plaats op kleine akkers die flink werden bemest, waardoor ze steeds hoger kwamen te liggen. Vaak werden deze essen omheind met houtwallen om het vee te keren en te voorkomen dat de vruchtbare grond zou verstuiven. Rondom lagen uitgestrekte woeste gronden en heidevelden. Vanaf het begin van de 20e eeuw werden deze woeste gronden op grote schaal ontgonnen ten behoeve van de landbouw. Tussen de weidegronden werden ook diverse (productie)bossen aangelegd.
Het gebied rond Varsseveld bevat voornamelijk dekzand met een sterk microreliëf van oude bouwlandcomplexen en eenmansesjes of kampjes. Deze eenmansesjes of kampjes zijn deels in het plangebied nog door hoogteverschillen terug te vinden.
Het kleinschalige, blokvormige verkavelingspatroon, waarbij oude bouwlanden en kampjes de basis vormden van waaruit de verkaveling heeft plaatsgevonden, gaf dit landschap een nogal versnipperd maar zeer besloten karakter. Hoewel in de tweede helft van de vorige eeuw met de ruilverkaveling veel van het landschap is veranderd, en cultuurhistorische en natuurlijke elementen zijn verdwenen, zijn er nog veel aanknopingspunten in het gebied te vinden.
Ook de bedrijvigheid ontwikkelde zich in eerste instantie langs de oude landwegen. Met de aanleg van het spoor tussen Winterswijk en Zevenaar eind 19e eeuw, waardoor Varsseveld over een station beschikt, nam de bedrijvigheid toe. Deze concentreerde zich aan de zuidoostzijde van het dorp, dicht tegen de kern aan.
In de laatste decennia is het areaal bedrijventerrein enorm toegenomen. De meest recente ontwikkeling is de realisatie van Hofskamp-Oost I en II, een terrein wat zich tot ver naar het oosten toe uitstrekt. Met de groei van de bedrijvigheid is er aan de noord- en de oostzijde van Varsseveld een rondweg aangelegd om de kern te ontlasten van het verkeer. Hiermee is een nieuwe structuur over het oude radiale patroon heen gelegd.
Sinds 1991 wordt er in het gemeentelijk en regionaal beleid al gesproken over de gefaseerde ontwikkeling van bedrijventerrein Hofskamp-Oost. In 1997 werd in het bestemmingsplan van de toenmalige gemeente Wisch het sub-regionale bedrijventerrein Hofskamp-Oost genoemd met een totaal beoogde omvang van 65 hectare bruto. Vanaf 2005 wordt ook Hofskamp-Oost fase 3 genoemd als meest logische uitbreidingslocatie van Hofskamp-Oost fase 2.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarische percelen. Langs de wegen staan bomen (elzen, essen, eiken en berken) en langs de greppels en slootjes in het veld staan elzensingels en enkele knotwilgen. Binnen het plangebied zijn drie woonpercelen aanwezig. Twee van de woningen zijn bereikbaar via een ontsluitingsweg op de Euroweg. De andere woning wordt ontsloten via de Aaltenseweg.
Het plangebied wordt begrensd door enkele wegen. In het plangebied zijn verder alleen onverharde wegen aanwezig. Deze wegen dienen als toegangsweg voor de woningen. Aan de noordzijde is een bos aanwezig, deze maakt geen onderdeel uit van het plangebied en zal behouden blijven.
Ten westen van het plangebied ligt het bestaande bedrijventerrein Hofskamp-Oost II. Anno 2020 zijn er op dit terrein nagenoeg geen uitgeefbare kavels meer beschikbaar. Navolgende afbeelding toont de huidige situatie van het plangebied.
Huidige situatie plangebied (rood omkaderd, bron: Google Maps)
De gewenste uitbreiding van bedrijventerrein in Varsseveld op de locatie ten oosten van bedrijventerrein Hofskamp Oost-II is hard nodig. Op het bestaande bedrijventerrein Hofskamp-Oost II zijn er anno 2020 nagenoeg geen uitgeefbare kavels meer beschikbaar. De vraag naar bedrijfskavels houdt nog steeds aan. Dit tekent de economische positie van de gemeente Oude IJsselstreek en Varsseveld in het bijzonder, met name waar het gaat om Smart Industry. Zowel in Ulft/Gendringen als in Varsseveld is op dit moment nog (beperkt) aanbod te vinden. Echter is een aanzienlijk deel van de kavels al in optie bij geïnteresseerde partijen. Met name in de kern Varsseveld ontstaat er op korte termijn een tekort aan aanbod. De bestaande bedrijventerreinen lopen hier tegen hun grenzen aan. De oplossing voor het te kort aan bedrijfskavels ligt deels in het op gang brengen van ketenverplaatsing waardoor, door de verplaatsing van het ene bedrijf, ruimte gecreëerd kan worden voor de uitbreiding of vestiging van een ander bedrijf. Hiermee kan echter niet het gehele te kort worden opgelost. Voor de korte termijn is er daarom behoefte aan 10 hectare bedrijventerrein en op de lange termijn (vanaf 2023 t/m 2030) 30 tot 50 hectare.
Met de realisatie van een nieuw bedrijventerrein kan de gemeente Oude IJsselstreek de economische dynamiek faciliteren en aanjagen.
Gezien de geraamde uitbreidingsbehoefte tot 2030 houdt de gemeente rekening met de eventuele ontwikkeling van een aangrenzende vierde fase in oostelijke richting binnen het grondgebied van de gemeente Oude IJsselstreek. Deze vierde fase maakt geen onderdeel uit van onderhavig plan. Voor deze fase dient nut en noodzaak te worden aangetoond. Daarnaast zal uit een locatieonderzoek moeten blijken dat dit de beste te ontwikkelen uitbreidingslocatie is voor de kern Varsseveld.
De opgave is om te bouwen aan een onderscheidend terrein (zowel in openbare ruimte als uitstraling van de bedrijfsbebouwing) dat tevens snel ontwikkeld kan worden. Daarbij moet het terrein toekomstbestendig en duurzaam worden ontwikkeld en zijn toegesneden op specifieke eisen en wensen van de Smart Industry. Het gaat hierbij om de wensen van ondernemers met betrekking tot de bedrijfslocatie en om het creëren van een prettige werkomgeving voor werknemers.
Om de duurzaamheidsambities van de gemeente voor Hofskamp-Oost III in beeld te brengen heeft Sweco op basis van een interactief proces met de gemeente en ondernemers een ambitiedocument opgesteld. In dat document zijn belangrijke maatregelen opgenomen die voort zijn gekomen uit het interactieve proces. De volgende onderwerpen en maatregelen zijn daarbij relevant:
Thema | Maatregelen (ruimtelijk relevant) |
Energie | Positioneren hernieuwbare bronnen in/om gebied |
Materialen | Circulaire materiaalkeuzes |
Bodem | Ontwerp ondersteunt gesloten grondbalans |
Water | Ontwerp watersysteem maakt gebruik van bestaand systeem, zorgt voor opvang en benutten regenwater en voorkomt hittestress, inrichting kavels ondersteunt tegengaan droogte, wateroverlast en hittestress, maximaal toelaatbaar verhardingspercentage aangeven |
Ecologie | Ecosysteemdiensten: behouden/ benutten aanwezige waarden, toepassen ecodynamische verlichting |
Ruimtegebruik | Kansen meervoudig en flexibel ruimtegebruik in plannen inzichtelijk maken, tijdelijk gebruik maken |
Ruimtelijke kwaliteit | Hoge belevingswaarde via categorieën zoals water, ecologie en ruimtegebruik, uitstraling kavel en panden |
Welzijn/leefomgeving | Afstemming tussen diverse categorieën weggebruikers in ontwerp, inrichting kavels dragen bij aan welzijn |
Sociale relevantie | Bevorderen van bewegen, veiligheid bevorderen (bijvoorbeeld voorkomen dode hoeken op het terrein) |
Bereikbaarheid | Aansluiting met HOII, Aalten, N-wegen voor transportvervoer, aansluiting met Varsseveld op fiets, trein, bus voor medewerkers |
Ruimtelijk relevante onderwerpen en maatregelen (op basis van het Ambitiedocument duurzaamheid Hofskamp-Oost III)
Naast de uitgangspunten voor duurzaamheid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het stedenbouwkundig plan vormt de basis voor de inrichting van bedrijventerrein Hofskamp-Oost III. Voorafgaand aan het stedenbouwkundig plan is het historische en huidige landschap geanalyseerd (Bijlage 1).
Het historisch landschap is reeds beschreven in paragraaf 2.1. Het huidige landschap is gevormd door de ontwikkelingen door de jaren heen en zal ook verder gevormd gaan worden door weer nieuwe ontwikkelingen. Om de nieuwe ontwikkeling, het bedrijventerrein zoveel mogelijk op een duurzame toekomstbestendige manier in het landschap te plaatsen wordt aansluiting gezocht bij de huidige landschapsstructuur. De huidige landschapsstructuur wordt gevormd door lanen, bossages en enkele solitaire- en groepen bomen. Opvallende kenmerken zijn verder de erven, die als eilanden in het gebied liggen en de verhogingen (eenmansesjes) in het landschap. Navolgende afbeelding toont de huidige landschapsstructuur van het plangebied.
Huidige landschapsstructuur (bron: Bijlage 1)
In het stedenbouwkundig plan (Bijlage 2) is gebruik gemaakt van de kansen en knelpunten die in de landschappelijke analyse (Bijlage 1) naar voren zijn gekomen. Het verkavelingsplan ziet er als volgt uit:
Verkavelingsplan (bron: Bijlage 2)
Er is gekozen voor een orthogonale (rechthoekige) efficiënte ontsluiting voor de bedrijfskavels. In contrast daarmee zijn er organische landschapspaden tussen de kavels opgenomen.
De hoofdontsluiting van Hofskamp Oost III bestaat uit een breed en groen profiel met vrijliggend fietspad en sluit in het oosten aan op de bestaande infrastructuur.
In het noorden van het plangebied wordt de wilgenlaan doorgezet en wordt er ruimte gecreëerd voor waterberging. Ten noorden van de bestaande gasleiding zijn natuurlijke poelen beoogd.
De Entinkweg zal als oostelijke rand versterkt worden door toepassing van laanbeplanting. Deze rand heeft een afwisselend open (zichten) en gesloten (bossen) karakter. De aansluiting op de bestaande infrastructuur kan gerealiseerd worden door de aanleg van een rotonde waar de Lireweg en de Euroweg elkaar kruizen. In de toekomst zullen ook aanpassingen nodig zijn aan de bestaande rotonde aan de N318 en Euroweg. De ruime ligging van de rotonde biedt voldoende mogelijkheden om aanpassingen in de toekomst te realiseren.
Aan de zuidzijde van het plangebied is een representatieve rand beoogd waarbij bedrijfsgebouwen gericht zijn op de weg. Hier zal ook de Smart Industry duidelijk zichtbaar zijn door groene en duurzame toepassingen. Daarnaast zullen er doorzichten zijn naar het bedrijventerrein.
De oostelijke zijde van het plangebied vormt de entree voor Hofskamp-Oost III. Hier is gekozen voor collectieve functies en bedrijven als paviljoen in een parkzone. Het behouden van de karakteristieke boerderij aan de Aaltenseweg 99 behoort tot de mogelijkheden. De boerderij zal dan een gedeelde functie kunnen krijgen voor het bedrijventerrein. De locatie kan mogelijk dienen als ontmoetings- en ontspanningsplek voor het bedrijfsleven.
Voor het overgrote deel van de bedrijfsbebouwing is een maximale bouwhoogte van 12 meter toegestaan. Aan de randen van het plangebied, waar deze niet aansluit op het bestaande bedrijventerrein, is de maximale bouwhoogte 10 meter. Dit zorgt voor een vriendelijker aanzicht en een geleidelijke overgang van het aangrenzende gebied.
In een beeldkwaliteitsplan is de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied nader gespecificeerd. Het plan dient als richtlijn voor de toekomstig ontwikkeling van het bedrijventerrein. Hiermee wordt gezorgd voor een goede beeldkwaliteit van het plangebied. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met het bestemmingsplan ter vaststelling worden voorgelegd aan de gemeenteraad. Het beeldkwaliteitsplan zal dan onderdeel uitgaan maken van de welstandsnota. Ontwikkelingen in het plangebied zullen voor vergunningverlening getoetst moeten worden aan de welstandsnota en daarmee aan het beeldkwaliteitsplan dat voor het plangebied van toepassing is.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de visie benoemt het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest in het SVIR voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Planspecifiek
Het Barro en de SVIR zijn niet specifiek van toepassing op het plangebied. Bovendien is de beoogde ontwikkeling, gezien de beperkte aard en omvang, niet van nationaal belang. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het Barro en de SVIR.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van het nut en de noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Planspecifiek
Met de wijziging van het bestemmingsplan voor het beoogde bedrijventerrein Hofskamp-Oost III, nemen de bebouwingsmogelijkheden ten opzichte van de huidige situatie toe. Gezien de omvang van de beoogde ontwikkeling van circa 35 hectare bedrijventerrein is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve dient een beschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling opgenomen te worden. Tevens vindt de ontwikkeling plaats buiten bestaand stedelijk gebied. Navolgend zal de behoefte van de ontwikkeling worden aangetoond en wordt gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in deze behoefte kan worden voorzien.
Het plangebied voor het beoogde bedrijventerrein Hofskamp-Oost III is in de structuurvisie van de gemeente reeds opgenomen als locatie voor uitbreiding van het bedrijventerrein. De ligging van het bedrijventerrein buiten bestaand stedelijk gebied is in dit geval wenselijk. Binnen bestaand stedelijk gebied is er geen ruimte voor een dergelijke opgave en enige afstand tot de dichtbevolkte gebieden heeft met betrekking tot een goed woon- en leefklimaat de voorkeur. Bovendien sluit het bedrijventerrein direct aan op het bestaande bedrijventerrein van Varsseveld en het initiatief Hofskamp-Oost III is opgenomen in RPW Achterhoek. In paragraaf 2.3.1 is reeds het belang van de ontwikkeling aangetoond. Daarom is ontwikkeling van Hofskamp-Oost 3e fase met een netto oppervlakte van 25 hectare noodzakelijk.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling van Hofskamp-Oost III voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsverordening is geactualiseerd en in werking getreden op 1 januari 2018. De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018. Het vertrekpunt bij het maken van de Omgevingsvisie is de maatschappelijke opgaven die in gesprekken met overheden, organisaties en particulieren zijn benoemd.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat centraal in de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'. Met behulp van de volgende ambities wordt er richting gegeven aan energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat:
Planspecifiek
Voor het plangebied zijn de regels voor natuur en water & milieu uit de omgevingsverordening van toepassing. Navolgend zullen deze regels behandeld worden.
Natuur
In het noordelijk deel van het plangebied - grenzend aan de Groene ontwikkelingszone en de Ecologische verbindingszone - wordt ingezet op natuurontwikkeling. In het stedenbouwkundig plan is hier reeds invulling aangegeven.
Navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied ten opzichte van de Groene ontwikkelingszone en de Ecologische verbindingszone (deze liggen exact over elkaar).
Uitsnede themakaart Natuur- en landschapsbeleid (plangebied: wit omkaderd, bron: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland)
Voor de Groene ontwikkelingszone gelden de volgende regels met betrekking tot nieuwe ontwikkelingen:
Ter plaatse van de Groene ontwikkelingszone en de Ecologische verbindingszone is geen grootschalige ontwikkeling beoogd. Enkel de noordelijke zone van het plangebied maakt onderdeel uit van deze zones. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met een overgangszone van het bedrijventerrein naar de natuurlijke zone. De noordelijke zone krijgt dan ook een groene en blauwe invulling. De wilgenlaan die deels aanwezig is in de huidige situatie zal worden doorgetrokken langs de onverharde weg. Langs de zuidzijde van de Groene ontwikkelingszone zal meer ruimte worden gecreëerd voor waterberging en ten noorden van de ondergrondse gasleiding zijn natuurlijke poelen beoogd. Belangrijke kernkwaliteiten van dit gebied zijn het waardevol open gebied en natte landnatuur. Met de beoogde ontwikkeling worden deze kernkwaliteiten substantieel versterkt. Tevens worden er geen cultuurhistorische of landschappelijke waarden aangetast.
De ontwikkeling voldoet aan de regels voor natuur.
Water & Milieu
Het noordelijk deel van het plangebied is tevens aangewezen voor functies van water. Op de kaart van de omgevingsvisie is te zien dat de waterfunctie Water als verbinder hier van toepassing is. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de themakaart Waterbeleid uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
Uitsnede themakaart Waterbeleid (plangebied: wit omkaderd, bron: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland)
De provincie Gelderland en haar partners streven er samen naar een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden te realiseren. De aanleg van natte ecologische verbindingszones draagt daaraan bij. Het plan sluit aan bij het beleid van de provincie door een waterrijk gebied te creëren. De ruimte voor waterberging en de beoogde natuurlijke poelen dragen hier aan bij.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met het provinciaal beleid.
De Achterhoekse gemeenten hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.
De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het kampenlandschap. Het kampenlandschap wordt gekenmerkt als een coulisselandschap met een voortdurende afwisseling van essen, houtwallen, bosjes, laantjes, beken en boerderijen, met een bijzondere beslotenheid en kleinschaligheid als gevolg. Bebouwing is in kleine clusters gelegen, niet per definitie direct langs de weg.
Het kavel- en wegenpatroon heeft een kronkelig karakter. Deels zijn de wegen onverhard en de aanwezige essen zijn herkenbaar aan het hoogteverschil.
Beken slingeren als een van weinige doorgaande structuren door het landschap. Er is een geleidelijke overgang van de kern naar het landelijk gebied.
Voor onderhavig plan is er op basis van een landschapsanalyse een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan opgesteld.
In dit bestemmingsplan zijn stedenbouwkundige criteria en beeldkwaliteitsregels beschreven om de voorgenomen ontwikkeling van bedrijventerrein Hofskamp-Oost III passend te maken in het omringende landschap.
De provincie Gelderland streeft naar een evenwichtige voorraad van werklocaties die bijdragen aan een aantrekkelijk en duurzaam vestigingsklimaat. Om regionale economische ontwikkelingen op een adequate en duurzame manier te kunnen faciliteren zijn voldoende werklocaties van de juiste kwaliteiten op de juiste locaties gewenst. Om het lokale en regionale bedrijfsleven ook de komende jaren zo goed mogelijk te kunnen faciliteren, hebben de regio Achterhoek en de provincie Gelderland een analyse uit laten voeren naar vraag en aanbod op bedrijventerreinen in de Achterhoek. Zeven gemeenten in de Achterhoek hebben hier aan meegedaan (Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk). Op basis van vraag-aanbodanalyses, hebben deze gemeenten onderlinge afspraken gemaakt over de bedrijventerreinenprogrammering in de regio. Hiervoor is in 2019 het Regionaal Programma Werklocatie (RPW) opgesteld (Bijlage 3) en het bouwstenenrapportage Herijking Regionaal Programma Werklocaties Achterhoek (welke de bouwsteen vormt voor het RPW) (Bijlage 4).
In het RPW zijn de volgende doelstellingen opgenomen:
Planspecifiek
Voor de gemeente Oude IJsselstreek wordt in het RPW de volgende opgave genoemd;
Zowel in Ulft/Gendringen (De Rieze) als in Varsseveld (Hofskamp) is op dit moment nog (beperkt) aanbod te vinden. Een aanzienlijk deel daarvan is echter in (concrete) optie bij geïnteresseerde partijen. Vooral in de kern Varsseveld ontstaat op korte termijn al een tekort aan aanbod. In Ulft/Gendringen is de vraag minder urgent en is het aanbod de komende vier jaar naar verwachting afdoende. Vooral in Varsseveld lopen de bestaande bedrijventerreinen tegen hun grenzen aan. Een deel van de oplossing zit in het op gang brengen van ketenverplaatsingen, waardoor door de verplaatsing van het ene bedrijf, ruimte gecreëerd kan worden voor de uitbreiding of vestiging van het andere bedrijf. Dit levert echter (ruim) onvoldoende extra ruimte op, waardoor op korte termijn (2019-2023) behoefte is aan 10 hectare en op de langere termijn (vanaf 2023 t/m 2030) 30 tot 50 hectare.
Daarom is ontwikkeling van Hofskamp Oost 3e fase met een netto oppervlakte van 25 hectare noodzakelijk. Hiermee wordt zachte plancapaciteit met een uitbreidingsomvang van 25 hectare ingevuld.
De ontwikkeling van bedrijventerrein Hofskamp-Oost III geeft invulling aan het RPW Achterhoek. De ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt als een noodzaak gezien om in de behoefte aan bedrijfsruimte te kunnen voorzien. Onderhavig plan sluit daar mee een-op-een aan op het RPW van de Achterhoek.
Naar aanleiding van het vastgestelde RPW is de Achterhoek zelf met een herijkingsvoorstel gekomen in de vorm van Uitvoeringsafspraken inzake duurzaamheidsdoelstellingen, integrale afwegingen bij locatiekeuze, het onderbouwen van behoefte en het juiste bedrijf op de juiste plek. Daarmee is het dan ook een opdracht aan de gemeenten om hier invulling aan te geven. Met onderhavig initiatief wordt hier aandacht aan besteed.
De Structuurvisie 2025 voor de gemeente Oude IJsselstreek beschrijft de ruimtelijke, economische en maatschappelijke kaders waarbinnen de gemeente zich de komende jaren wil ontwikkelen. De visie vormt het uitgangspunt voor nieuwe bestemmingsplannen.
De structuur van de gemeente Oude IJsselstreek wordt gevormd door de richting van de Oude IJssel met dwarsverbindingen door het gebied. Hieraan gekoppeld zijn de doorzichten in het landschap die zoveel mogelijk gewaarborgd worden en ervoor zorgen dat de kernen langs de Oude IJssel niet tegen elkaar aan groeien en één bebouwingsstrook gaan vormen. Varsseveld ligt los van de kernen langs de Oude IJssel als plattelandsdorp in het groen.
Economische ontwikkeling is één van de thema's waarin de gemeente, samen met haar partners, een belangrijke rol wil en kan spelen. Voor de industriële ontwikkeling geldt dat het 'juiste bedrijf op de juiste plaats' terecht komt. De toekomstige bedrijfsomgeving in de gemeente wordt gekenmerkt door clustering op de grotere bedrijventerreinen, revitalisering (en eventueel transformatie) van verouderde bedrijventerreinen en door het uitplaatsen van bedrijven uit kleine woonkernen. Het economisch beleid is er op gericht dat de capaciteit aan bedrijventerreinen binnen de gemeente gelijk blijft.
Planspecifiek
In de structuurvisie van de gemeente Oude IJsselstreek wordt specifiek de Hofskamp in Varsseveld genoemd als gebied waar grootschalige vestiging of doorontwikkeling van bedrijven mogelijk is.
Varsseveld geeft als geen andere woonkern in de gemeente kleur aan stevige bedrijvigheid in veelzijdige industrie, waarbij innovatie een steeds prominentere rol krijgt. Karaktervolle bedrijven staan borg voor producten die wereldwijd worden afgenomen. Door een goede ligging aan de autosnelweg en door goede openbaar vervoersvoorzieningen (trein en bus) is het vestigingsklimaat aantrekkelijk. Het gemeentebestuur stimuleert en ondersteunt bedrijfsontwikkelingen van gevestigde bedrijven.
De ontwikkeling van bedrijventerrein Hofskamp-Oost III is in lijn met de structuurvisie van de gemeente Oude IJsselstreek.
In 2010 heeft de gemeente Oude IJsselstreek het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan 2010 - 2020 (GVVP) vastgesteld. In het GVVP wordt, op basis van een analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie, een visie ontwikkeld op het functioneren van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente. Een eigen gemeentelijke mobiliteitsaanpak maakt duidelijk wat de gemeentelijke ambities zijn en op welke wijze deze worden gerealiseerd. De visie en mobiliteitsaanpak zijn vertaald in beleid, dat in hoofdlijnen is gericht op
De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een functietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeurs- netwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer (hoofdroutes), hulpdiensten (uitruk- routes) en landbouwverkeer (voorkeursroutes). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën:
Met deze wegencategorisering worden de randvoorwaarden gecreëerd voor:
Om deze uitgangspunten te bereiken zijn diverse maatregelen nodig. Het beleidskader wordt dan ook verder uitgewerkt in een jaarlijks uitvoeringsprogramma. De keuze, welke projecten in welk jaar worden opgenomen in het uitvoeringsprogramma, is afhankelijk van:
Het gaat zowel om fysieke- als gedragsmaatregelen. In het eerste geval gaat het om projecten die daad- werkelijk zichtbaar zijn in de openbare ruimte, zoals herinrichting van kruispunten. Deze maatregelen richten zich vooral op het realiseren van verkeersnetwerken en de uitvoering van het parkeerbeleid. Uitgangspunt van het parkeerbeleid is, dat er voldoende parkeergelegenheid is, zodat de hinder als gevolg van zoekgedrag en/of foutief geparkeerde auto's wordt voorkomen. In bijlage 6 van het GVVP zijn de parkeernormen opgenomen waaraan bouwplannen moeten voldoen.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de Aaltenseweg. dit betreft een gebiedsontsluitingsweg (80 km/uur) van de kern Varsseveld. Met voorliggende partiële herziening wordt aangesloten op het bestaande wegennetwerk. Tevens wordt er aangesloten bij de parkeernormen in het beleidsplan van de gemeente. De parkeernormen zijn in onderhavig plan geborgd in de regels. Een omgevingsvergunning voor bouwen kan enkel verleend worden als aan de parkeernormen wordt voldaan. De beoogde ontwikkeling is daarmee in lijn met het GVVP.
De gemeente Oude IJsselstreek heeft in 2011 de meest recente Welstandsnota vastgesteld. Het welstandstoezicht is een belangrijk instrument voor de gemeente in de zorg voor de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Om het welstandsbeleid voor burgers meer inzichtelijk en transparant te maken wordt het welstandsbeleid uitgevoerd aan de hand van een welstandsnota.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het buitengebied en valt onder het welstandsbeleid van overige erven. Voor het plangebied is welstandsniveau 2 van toepassing. Omdat hier sprake is van een ontwikkelingsgebied kan er niet zonder meer aangesloten worden bij het bestaande ruimtelijk beleid. Met de beoogde ontwikkeling zal het gebied aansluiting vinden bij het bestaande bedrijventerrein. Desalniettemin wordt de ontwikkeling zo goed mogelijk ingepast in de omgeving. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt gewaarborgd doordat er een stedenbouwkundig plan is opgesteld op basis van een landschapsanalyse. Tevens wordt er met een beeldkwaliteitsplan (Bijlage 5) invulling gegeven aan de welstand van het plangebied. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met dit bestemmingsplan worden vastgesteld door de gemeenteraad en als onderdeel van de welstandsnota worden opgenomen.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen binnen het plangebied zal getoetst worden aan het stedenbouwkundigplan en het beeldkwaliteitsplan, alvorens de vergunning verleend kan worden.
Het groenbeleidsplan geeft richting aan het groenbeheer van de gemeente en reageert flexibel op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. De gemeente wil o.a. met de volgende potentiële toekomstige ontwikkelrichtingen aan de slag:
De richtingen zijn bedoeld als leidraad voor de afstemming van ambities en besluitvorming. Daarbij worden in het beeldboek Groen Buitengebied en het beeldboek Groen Kernen de te verwachten kwaliteitsniveaus voor verschillende groenelementen aangegeven.
Planspecifiek
Om een groene meerwaarde te creëren voor het bedrijventerrein is het belangrijk om te kijken in hoeverre bestaande groene waarden een plek kunnen krijgen in het stedenbouwkundig plan. Het advies is om al bij aanvang de groene kwaliteiten mee te nemen. Het gaat dan met name om bomen en boomgroepen die er al zijn. Een van de uitgangspunten uit het Groen Beleidsplan is dat er gestreefd dient te worden naar een maximale levensduur om de beeldkwaliteit voor toekomstige generaties te waarborgen. Het behoud van al bestaande bomen draagt hier dus aan bij. Ook de overige ontwikkelrichtingen kunnen meegenomen worden. Voor de toepassing van wilde bloemenmengsels geldt dat deze in de uitwerking meegenomen moeten worden.
Met het stedenbouwkundig plan is aangesloten bij de groene kwaliteiten en landschappelijke waarden van het plangebied.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. In de Wet milieubeheer (artikel 7.2a) is opgenomen dat een milieueffectrapport noodzakelijk is bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijk of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.
Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
De voorgenomen ontwikkeling valt onder categorie D 11.3 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein) van het Besluit milieueffectrapportage. De drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. van 75 hectare wordt niet overschreden. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de 'Europese richtlijn milieueffectbeoordeling' te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-plichtig.
Onderhavig plan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbij de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar mag bedragen. Hier wordt invulling aangegeven door een gasloos bedrijventerrein te realiseren. Uitzonderingen zijn mogelijk mits de totale depositie niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Daarmee is een passende beoordeling en m.e.r-plicht voor dit plan niet aan de orde.
In het kader van de ontwikkeling die valt onder categorie D 11.3 is er een separate aanmeldingsnotitie opgesteld. De aanmeldingsnotitie is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 6).
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Planspecifiek
Bodem
Voor de erven aan de Aaltenseweg 99 en 99b (Bijlage 7), de Aaltenseweg 99a (Bijlage 8), de Aaltenseweg 101 en 101a (Bijlage 9) en de Aaltenseweg 103 (Bijlage 10) heeft reeds een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Deze percelen zullen worden aangekocht door de gemeente ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein. Voor de overige gronden zal nog een bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Navolgend worden de conclusies van de reeds uitgevoerde verkennende onderzoeken beschreven.
Aaltenseweg 99 en 99b
Op basis van de resultaten uit het verkennend bodemonderzoek zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de aankoop van het perceel. Wel dient er in de toekomst met de voorgenomen ontwikkeling rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van het marginaal verhoogde PFAS-gehalte in de grond. Een deel van de grond op het erf voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse industrie.
Op basis van de resultaten uit het verkennend asbestonderzoek blijkt dat er ter plaatse van de twee onderzochte schuren een verhoogde concentratie aan asbest is gemeten. De norm van 50 mg.kg ds wordt echter niet overschreden. De uitvoering van een nader asbestonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Aaltenseweg 99a
Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten dient op het perceel naar aanleiding van het verkennend asbestonderzoek een nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Met betrekking tot de verkregen grond- en grondwater resultaten is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Aaltenseweg 101 en 101a
Met betrekking tot de verkregen resultaten uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat er ter plaatse van boring 309 een matig verhoogd gehalte aan minerale olie is gemeten. Er dient nader onderzoek plaats te vinden om na te gaan of er sprake is van de aanwezigheid van een sterke bodemverontreiniging. Het aangetroffen matig verhoogd gehalte uit het bodemonderzoek in 1999 nabij de tank is niet meer aangetroffen. Verder is in de puin-houdende bovengrond een verhoogd gehalte aan PFOS gemeten. De omvang van de PFOS verontreiniging dient middels het uitvoeren van een nader onderzoek bepaald te worden. Hierbij dient eerst nagegaan te worden door welk boorpunt het verhoogde gehalte veroorzaakt wordt.
Op basis van de resultaten uit het verkennend asbestonderzoek blijkt dat er ter plaatse in drie proefgaten een verhoogd gehalte aan asbest is gemeten. Ter plaatse van proefgat 311 wordt de grens van nader asbestonderzoek overschreden. Gezien het aangetroffen materiaal wordt geadviseerd om ter plaatse van het weiland waarin proefgat 311 is gelegen een nader asbestonderzoek uit te voeren. Het nader asbestonderzoek heeft als doel om de omvang en mate van een eventuele verontreiniging vast te stellen.
Aaltenseweg 103
Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek zijn in de bovengrond onder de oprit sterke bijmengingen met puin aangetroffen. Verder zijn in de bovengrond plaatselijke bijmengingen met baksteen waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond met zintuiglijk bijmengingen licht verhoogde gehalten aan lood, zink en PAK zijn gemeten. In de zintuiglijk schone boven- en ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters verhoogd gemeten. In het grondwater ter plaatse van het erf is een licht verhoogde concentratie barium gemeten. Ter plaatse van de ligging van de voormalige ondergrondse brandstoftank zijn geen waarnemingen gedaan welke op de aanwezigheid van een bodemverontwreiniging met minerale olie zou kunnen duiden. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan minerale olie gemeten. In de peilbuis zijn eveneens geen verhoogde concentraties aan vluchtige aromaten en minerale olie gemeten. De bovengrond is aanvullend onderzocht op PFAS conform het tijdelijk handelingskader. Uit de analyseresultaten blijkt dat de samengestelde mengmonsters voldoen aan de klasse 'landbouw/natuur'.
Het verkennend asbestonderzoek heeft tot doel om na te gaan of de verdenking van een asbestverontreiniging in de bodem ter plaatse terecht is. Tijdens de locatie-inspectie zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In het geïnspecteerde vrijgekomen materiaal zijn eveneens geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Wel zijn in de proefgaten ter plaatse van de oprit sterke bijmengingen met puin aangetroffen. Verder komen er plaatselijk sporen baksteen voor in de bovengrond. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de samengestelde mengmonsters van de bovengrond geen asbest is gemeten.
Op basis van het geheel aan onderzoeksresultaten zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen aankoop alsmede de ontwikkeling van de locatie.
Aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd.
Geotechnisch grondonderzoek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van bedrijventerrein Hofskamp-Oost III is er een geotechnisch grondonderzoek uitgevoerd op locatie. De rapportage van het veldwerk is opgenomen als bijlage bij de notitie van het geotechnisch onderzoek (Bijlage 11).
Tijdens het veldwerk zijn er 6 elektrische sonderingen tot een diepte van 10 m - mv inclusief meting van de plaatselijke kleef uitgevoerd. Daarnaast zijn de sonderingen ingemeten in X, Y (RD) en Z (NAP). Omtrent de uitvoering van het veldwerk zijn geen bijzonderheden te melden.
Op basis van de onderzoeksresultaten van het veldwerk is er een quickscan geotechniek uitgevoerd met als doel een eerste inventarisatie te maken van de benodigde geotechnische werkzaamheden voor de verdere ontwikkeling van fase III.
Op basis van de overwegend zandige bodemopbouw die volgt uit het verkennend grondonderzoek worden grote geotechnische risico's verwacht. De volgende vervolg werkzaamheden worden geadviseerd:
Aanvullend grondonderzoek: Het uitgevoerde grondonderzoek is verkennend van aard en voldoet niet aan de gestelde eisen voor een UO conform NEN 9997-1. Er zal aanvullend grondonderzoek plaats moeten vinden in een latere fase van het project. Er wordt geadviseerd om ten minste één boring uit te voeren nabij sondering DMK5_10 om inzicht te krijgen in de kleiige zandlaag op 2,5 m diepte.
Ontwerp openbare ruimte: Op basis van de bodemopbouw die volgt uit het verkennende grondonderzoek wordt het uitvoeren van een of meerdere zettingsanalyses niet nodig geacht voor de openbare ruimte indien de standaard restzettingseis van 0,10 m in 30 jaar van toepassing is. Bij strengere restzettingseisen of wanneer uit het aanvullende grondonderzoek blijkt dat samendrukbare lagen met een significante dikte aanwezig zijn, moet deze keuze worden heroverwogen.
Ontwerp kavels: Voor de kavels geldt dat de ontwerpwerkzaamheden afhankelijk zijn van de functie(s) die het kavel vervult. Wanneer bebouwing wordt ontwikkeld, zal een funderingsanalyse noodzakelijk zijn die uitwijst of een fundering op staal voldoet of dat een fundering op palen benodigd is. Daarnaast kan een zettingsanalyse benodigd zijn als er strenge eisen zijn aan rest- en/of verschilzettingen.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Met betrekking tot de planontwikkeling van Hofskamp-Oost III is er onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het plan op de luchtkwaliteit (Bijlage 12). Op basis van de resultaten uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd of het plan zondermeer uitvoerbaar is voor het aspect luchtkwaliteit.
In het onderzoek zijn berekeningen uitgevoerd met het rekenprogramma Geomilieu op basis van verwachte transportbewegingen in de beoogde situatie. hierbij is gebruik gemaakt van verkeersgegevens uit de notitie verkeer (Bijlage 19).
Uit de resultaten van het luchtonderzoek komt naar voren dat in de directe omgeving van het plangebied geen overschrijdingen optreden van de grenswaarden voor de concentraties stikstofdioxide en fijnstof. Er worden ten gevolge van het plan geen mensen blootgesteld aan concentraties boven de grenswaarden. Hiermee voldoet het plan aan grondslag a van artikel 5.16 lid 1 uit de Wet milieubeheer. Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan tot uitvoering te brengen.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Planspecifiek
In het kader van de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein is er een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai en industrielawaai uitgevoerd (Bijlage 13). Met dit onderzoek is in kaart gebracht wat de verwachten geluidsuitstraling is van de uitbreiding van het bedrijventerrein naar de omgeving en wat de geluidsuitstraling is door verkeer op de Euroweg en de nieuw aan te leggen wegen binnen het plangebied. De geluidsuitstraling is getoetst aan de Wet geluidhinder. Navolgend worden de conclusies van het akoestisch onderzoek beschreven.
Industrielawaai
Woningen gemengd gebied
De geluidsbelasting door Hofskamp-Oost fase III bedraagt op de omliggende woningen ten hoogste (LAr;LT) 46 dB(A) etmaalwaarde. Deze waarde is gevonden op de gevel van de woningen aan de Aaltenseweg 80, 88, 88A. In deze berekening is er vanuit gegaan dat aan de oostzijde en westzijde van de zuidelijke strook voor bedrijven ten hoogste categorie 2 is toegestaan. Uit eerder onderzoek, waarbij voor de gehele zuidelijke strook is uitgegaan van catgeorie 3.1 blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van industrielawaai ten hoogste 47 dB(A) bedraagt. De berekende waarden voldoen aan de gestelde grenswaarde van ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde zoals gesteld in de VNG-publicatie en/of in het Activiteitenbesluit.
Woningen rustig gebied
Bij de woningen in het rustig gebied is de hoogst berekende geluidsbelasting 47 dB(A) etmaalwaarde. De waarde is gevonden bij de woning aan de Entinkweg 3. De gevonden waarde in de dagperiode is 44 dB(A) op de begane grond en 42 dB(A) en 37 dB(A) op de eerste etage in respectievelijk de avond- en nachtperiode. De grenswaarde van 45, 40 en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode worden zowel in de avondperiode als in de nachtperiode overschreden met 2 dB(A). Indien afgesproken wordt dat de bedrijven op de naast gelegen kavels geen activiteiten mogen hebben in de avond- en nachtperiode, dan wordt wel voldaan aan de grenswaarde.
Wegverkeerslawaai
De geluidsuitstraling van de nieuw aan te leggen wegen en de Euroweg is onderzocht voor het toetsjaar 2030. De geluidsbelasting vanwege de nieuwe aanleg bedraagt op de omliggende woningen ten hoogste 46 dB. De berekende geluidsbelasting ter plaatse van de woningen ten gevolge van verkeer over de Euroweg bedraagt ten hoogste 45 dB. De genoemde waarden zijn inclusief aftrek conform artikel 3.4 uit het RMG2012. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB wordt niet overschreden. Er is daarom geen vervolgonderzoek nodig naar de geluidsuitstraling van de genoemde wegen.
Door de realisatie van het industrieterrein neemt het verkeer op de N318 toe en hiermee de geluidsbelasting op de gevels van de bestaande woningen. Omdat de geluidsbelasting alleen toeneemt door een verhoging van de verkeersintensiteiten en niet door een wijziging (reconstructie) van de N318 is er geen wettelijk toetsingskader. In het kader van een goede ruimtelijke ordering is deze toename toch inzichtelijk gemaakt. Uit het onderzoek volgt dat de toename ten hoogste 1,10 dB bedraagt. Algemeen geldt dat een toename tot 1,49 dB is te accepteren zonder vervolgonderzoek en/of maatregelen. In dit geval kan dus gesteld worden dat de toename in geluidhinder gering is en daarom is te accepteren.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
In- en uitwaartse zonering
Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie een bufferzone gecreëerd.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein is er geen sprake van een gevoelige bestemming. Wel is het van belang dat getoetst wordt of het bedrijventerrein geen nadelige milieueffecten heeft op omliggende gevoelige bestemmingen.
Het plangebied is gelegen aan de rand van Varsseveld en grenst aan de westzijde aan het bestaande bedrijventerrein Hofskamp-Oost II. Aan de westzijde zijn dan ook geen gevoelige functies die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling. In het plangebied zijn nu nog drie woningen aanwezig. Deze gronden zullen door de gemeenten worden aangekocht ten behoeve van het bedrijventerrein. Daarnaast zijn er nog drie woningen die direct grenzen aan het plangebied. De woning aan de noordzijde van het plangebied (Zuidelijke Beekweg 4) blijft behouden evenals de woningen aan de Entinkweg 3 en Aaltenseweg 105. Bij de toetsing zijn deze woningen dan ook in acht genomen.
Op basis van de richtafstanden die van toepassingen zijn op de verschillende milieucategorieën is bepaald welke categorie kan worden toegestaan per bouwvlak ten opzichte van nabijgelegen woningen. De woningen die direct aan de Aaltenseweg zijn gelegen, kunnen worden aangemerkt als gemengd gebied. Door middel van inwaardse zonering zijn de milieucategorieën voor de verschillende deelgebieden in het plangebied bepaald.
Op basis van de analyse naar de richtafstanden van de verschillende milieucategorieën is er gekozen voor een verdeling binnen het bedrijventerrein. De toegestane bedrijfscategorie varieert van 2 (richtafstand 30 m en 10 m in gemengd) tot 4.1 (richtafstand 200 m en 100 m in gemengd gebied). Naast de maximaal toegestane milieucategorie kan er ook nog op andere manieren bij worden gedragen aan zo min mogelijk overlast voor nabijgelegen woningen. Er kan gedacht worden aan de situering van de kantoren en de voor-/achterzijde van het bedrijf, of het creëren van een barriere door het plaatsen van een groenwal. Er dient hierbij te worden aangesloten bij het beeldkwaliteitsplan dat voor Hofskamp-Oost III is opgesteld (Bijlage 5). Door voldoende afstand tot de woningen en een goede inpassing is er voor de omliggende woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor een gezonde en veilige leefomgeving en vanuit goede ruimtelijke ordening, is het van belang om de externe veiligheid rondom het plangebied te inventariseren. Er is derhalve een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (Bijlage 14) dat inzicht geeft in de risicobronnen rondom het plangebied.
In en om het plangebied liggen diverse hogedrukgasleidingen van de Gasunie. Navolgende afbeelding toont de ligging van het plangebied ten opzichte van de gasleidingen en het invloedsgebied van deze leidingen.
Externe veiligheid invloedsgebied buisleidingen
In onderstaande tabel zijn de diameter en druk van de aardgastransportleidingen, de afstand tot aan de beoogde locatie voor het plangebied en het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleidingen gegeven.
Tabel 1: Externe veiligheid
Uit de tabel volgt dat de risicobron 'transport van aardgas door een aardgastransportleiding N-569-86' relevant is voor de beoogde ontwikkeling. Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van deze bron. Er is in het stedenbouwkundig plan rekening mee gehouden dat binnen het invloedsgebied geen bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd. Net als in de huidige situatie zal de gasleiding opgenomen worden in het gewijzigde bestemmingsplan. Hiermee zal het niet mogelijk zijn om binnen het invloedgebied te bouwen.
Er bevinden zich in het plangebied geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen over een rivier of spoorweg. ten zuiden van het plangebied ligt de provinciale weg N318 van Varsseveld naar Aalten. Langs deze weg en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen LPG-tankstations. Hierdoor kan aangenomen worden dat over de N318 geen vervoer voor gevaarlijke stoffen (LPG(GF3)) plaats zal vinden om deze stations te bevoorraden. Door levert de N318 geen externe veiligheid risico's op voor het plangebied.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting en er zijn rond het plangebied geen luchthavens die van invloed zijn op het plangebied.
Op het aangrenzende bedrijventerrein is de vestiging van een biovergister gepland. In de huidige situatie is deze echter nog niet gerealiseerd. De biovergister is derhalve niet meegenomen in het onderzoek. Desalniettemin is het van belang om bij de realisatie van het bedrijventerrein rekening te houden met het groepsrisico van de biovergister.
Er kan geconcludeerd worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van Hofskamp-Oost III.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein Hofskamp-Oost III dient het watertoetsproces doorlopen te worden. Hiervoor is een notitie opgesteld (Bijlage 15) waarin de doorlopen stappen met de betrokken actoren besproken zijn en waarin de waterhuishoudkundige zaken voor de ontwikkeling afgestemd en vastgelegd zijn.
In de watertoets zijn een aantal belangrijke ruimtelijke consequenties naar voren gekomen die gerelateerd zijn aan water in en rondom het plangebied. Navolgend worden deze kort beschreven:
Riolering en afvalwater: Er wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Hemelwater en afvalwater worden apart ingezameld. Voor het droogweerafvoer-riool (DWA-riool) dient een rioleringsplan opgesteld te worden.
Wateroverlast (oppervlaktewater): Hemelwater wordt geborgen in infiltratievoorzieningen. Hieruit kan regenwater infiltreren en/of vertraagd afvoeren. De bodem heeft voldoende infiltratiecapaciteit. In het plan moet ruimte (minimaal 3.5 ha) gereserveerd worden voor de hemelwaterberging, uitgaande van 27 ha verhard oppervlak in het plangebied en een bruto plangebied oppervlak van 35 ha. Er is grofweg 12.5 ha in het plangebied gereserveerd voor water en groen. Hierbinnen zal, in overleg met gemeente en waterschap, de detailuitwerking van de waterberging worden gerealiseerd.
Oppervlaktewaterkwaliteit: Omdat afstromend hemelwater infiltreert en vertraagd in het regionale oppervlaktewatersysteem terecht komt, moet het water schoon gehouden worden. Dit betekent concreet dat er geen uitlogende materialen en vervuilende stoffen mogen worden toegepast waarbij het risico is dat deze afstromen met het hemelwater.
Grondwateroverlast: Om grondwateroverlast tegen te gaan dient de bebouwing in het plangebied te voldoen aan ontwateringsnormen. De grondwaterstand mag niet structureel verlaagd worden, dit betekent dat het plangebied opgehoogd moet worden. Het gaat om een ophoging van ca. 45 cm.
Inrichting en beheer: De A-watergangen rondom het plangebied moeten een onderhoudsstrook van 4 m aan ten minste één zijde hebben. Dit moet geborgd worden in het planontwerp.
Natte natuur: Ten noorden van het plangebied bevindt zich een strook van het Gelders NatuurNetwerk (GNN). Dit gebied in niet betrokken in het planontwerp, en blijft behouden zoals het is.
Waterschap Rijn en IJssel heeft de watertoets beoordeeld en heeft aangegeven dat de watertoets goed is uitgevoerd. Het waterschap heeft aangegeven dat een aantal aspecten nog nader uitgewerkt en aangepast kunnen worden om een nog optimaler bedrijventerrein te ontwikkelen. De watertoets is aangepast op het advies van het waterschap waarbij er meer wordt uitgegaan van infiltratie in de bodem op het bedrijventerrein zelf. De beoogde retentievoorziening aan de noordzijde van het plangebied kan daarmee worden verkleind en worden vormgegeven als laaggelegen natuurgebied. Daarnaast heeft het waterschap advies uitgebracht voor een integraal waterplan. In het waterhuishoudkundigplan wordt het advies van het waterschap meegenomen en nader uitgewerkt. Het waterhuishoudkundig plan wordt nog opgesteld.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in standhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de beoogde ontwikkeling van bedrijventerrein Hofskamp-Oost III heeft er een ecologische quickscan plaats gevonden (Bijlage 16). Op basis van de resultaten uit de quickscan natuurtoets wordt het volgende geconcludeerd:
Gebiedsbescherming:
De kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het GNN worden niet aangetast door de geplande inrichting. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden voor het GNN. Er vinden ook geen ruimtelijke ingrepen plaats in of nabij een Natura 2000-gebied. Gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden worden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en ontwikkelingsopgaven door directe verstoringfactoren verwacht. Ook significante negatieve effecten door indirecte verstoringsfactoren zijn op voorhand uit te sluiten, met uitzondering van stikstofdepositie. Derhalve heeft er een AERIUS-berekening plaats gevonden. Onder stikstofdepositie in deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan.
Soortenbescherming
Uit de quickscan blijkt dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is voor de volgende soort(groep)en:
Aanvullend onderzoek is eventueel noodzakelijk voor overige broedvogels (categorie 5-soorten).
Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met broedvogels in het algemeen. Activiteiten als kappen en verwijderen van bomen en struiken moeten zoveel mogelijk buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) plaatsvinden.
Nader onderzoek naar bovengenoemde soorten is half april opgestart. Voor enkele soort(groepen)en zijn de soortgerichte onderzoeken reeds afgerond. In een memo (Bijlage 17) zijn de conclusies en eventuele vervolgstappen beschreven die tot dusver bekend zijn. De volgende conclusies zijn beschreven:
Huismus: Bij alle woonhuizen in het plangebied zijn huismussen waargenomen. Het betreft hier zowel lokale broedvogels, welke ook daadwerkelijk in/bij de betreffende woonhuizen broeden, als exemplaren welke net buiten het plangebied broeden en in het gebied foerageren en/of rusten.
Voor het verwijderen van de nesten/vaste rust- en verblijfsplaatsen van de huismus dienen onder andere de volgende maatregelen genomen te worden:
Kerkuil: Tijdens één vleermuisbezoek is ter hoogte van Entinkweg 1a en de Entinkweg een roepende kerkuil vastgesteld. Binnen de grenzen van het plangebied zijn geen waarnemingen verricht en er is geen speciale kerkuilenkast aanwezig.
Steenuil: Dit onderzoek wordt in het vroege voorjaar van 2021 opgestart en afgerond. Tijdens de tot nu toe uitgevoerde veldbezoeken is de steenuil niet in het plangebied waargenomen.
Vooruitlopend op het nog uit te voeren onderzoek én mogelijke vertraging van het project te voorkomen kan men op korte termijn (najaar 2020) al pro-actief maatregelen nemen voor de steenuil. Door vroeg alternatieve nestlocaties in de directe omgeving aan te bieden en niet eerst het onderzoek van 2021 af te wachten en dan in actie te komen voorkomt men onnodige vertraging.
Kleine marterachtigen: Dit onderzoek wordt in augustus 2020 opgestart en afgerond.
Steenmarter: Tijdens de inspectie van de woningen, tijdens de reeds uitgevoerde veldbezoeken zijn geen steenmarters of verse sporen in het plangebied aangetroffen. Het vervolgonderzoek zal parallel aan het onderzoek naar kleine marterachtigen uitgevoerd worden.
Vleermuizen: Bij alle woonhuizen in het plangebied is een verblijfsplaats van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Het betreft hier bij alle locaties een kleine zomerverblijfplaats van 1-2 exemplaren. Kraam- en grote zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis of een andere vleermuissoort zijn niet in het plangebied aangetroffen. Het plangebied is slechts marginaal in gebruik door vleermuizen en dan voornamelijk door een enkele foeragerende gewone dwergvleermuis en een passerende laatvlieger. Op de onderzochte erven zijn tot nu toe geen foeragerende grootoorvleermuizen vastgesteld en aanwijzingen die duiden op een mogelijke verblijfplaats van deze vleermuissoort zijn ook nog niet aangetoond. In augustus wordt het onderzoek naar paarverblijfsplaatsen opgestart.
Voor het verwijderen van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis dienen o.a. de volgende maatregelen genomen te worden:
Poelkikker: Tijdens de avondbezoeken (vleermuizen) zijn geen roepende poelkikkers (kooractiviteit) waargenomen. Tijdens de inspectie en schepnetonderzoek bij de sloot en de (tuin)vijver zijn geen poelkikkers aangetroffen. Wel zijn bij beide onderzochte locaties de volgende amfibieënsoorten aangetroffen: bastaardkikker, bruine kikker en gewone pad.
Voor het dempen van de sloot en de (tuin)vijvers is het aanvragen van een ontheffing en het uitvoeren van mitigerende maatregelen niet noodzakelijk.
Stikstofdepositie
Met betrekking tot de planontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd in het kader van de wet en regelgeving voor natuur. Het doel is om te bepalen of er mogelijke belemmeringen vanuit deze wet- en regelgeving zijn voor de planontwikkeling. Als onderdeel hiervan dienen de effecten van het project op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden inzichtelijk te worden gemaakt. Daarbij dient te worden nagegaan of ten gevolge van het plan een toename van de stikstofdepositie optreedt in stikstofgevoelige habitattypen en/of stikstofgevoelige leefgebieden. Om te bepalen of er significante effecten zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden zijn er AERIUS-berekeningen uitgevoerd voor de aanlegfase en de gebruiksfase (Bijlage 18). De resultaten zijn navolgend beschreven.
De ontwikkeling geeft in de realisatiefase ten opzichte van de referentiesituatie geen toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Hierbij dient dan wel te worden voldaan aan de maximale emissies per jaar van de mobiele werktuigen zoals beschreven in de rapportage. Indien gebruik wordt gemaakt van materieel dat voldoet aan de emissienorm Stage IV kunnen door de mobiele werktuigen veel meer draaiuren per jaar worden gemaakt dan bij gebruik van Stage III. Uitgaande van een realisatiefase die verspreid is over meerdere jaren en mobiele werktuigen die voldoen aan de emissienorm stage IV kan de realisatiefase waarschijnlijk binnen de gestelde randvoorwaarde worden uitgevoerd.
Het plan geeft in de gebruiksfase ten opzichte van de referentiesituatie geen toename van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Dit komt doordat het bedrijventerrein bestemd is voor gasloze bedrijven. Wegverkeer zorgt nog wel voor stikstofemissie maar daarbij wordt de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar stikstofsdepositie niet overschreden. Daarnaast is in dit bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bedrijven met stikstofemissie toe te staan mits de stikstofdepositie niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar bedraagt voor het gehele bedrijventerrein.
Op basis van de stikstofberekeningen is er omgerekend maximaal 5 hectare ruimte voor bedrijfsactiviteiten die stikstofemissies met zich meebrengen, waarbij er geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden. Deze oppervlakte is berekend op basis van gemiddelden, uit berekeningen voor de realisatie van de betreffende bedrijven zal blijken hoeveel ruimte dit daadwerkelijk in beslag neemt.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar, omdat op het bedrijventerrein ook ruimte is voorzien voor relatief kleine bedrijven die niet in aanmerking komen voor een gasaansluiting en daarmee geen stikstofemissie veroorzaken. Met de huidige technieken en kennis is het voor bedrijven haalbaar om gasloos te zijn. Er kan gedacht worden aan goede isolatie van gebouwen, gebruik van warmtepomp, geothermie, pelletkachel of een klein warmtenet dat voor verwarming kan zorgen. Daarnaast kan er ook worden gedacht aan een gezamenlijke WKO (warmte/koude opslag) installatie die in een soort Energy Service Company-vorm beschikbaar komt voor de ondernemers op het bedrijventerrein. Bovendien zijn er de komende jaren verdere ontwikkelingen te verwachten op het gebied van elektrisch of door waterstof aangedreven bedrijfsprocessen en verwarming.
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan weg rijdt.
Planspecifiek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein Hofskamp-Oost III is mogelijke verkeerssituatie verkend. In een notitie is de mogelijkheid verkend om Hofskamp-Oost III aan te laten sluiten op de N318 en of dit mogelijk is via de huidige rotonde Euroweg-N318 (Bijlage 19) Voor de verkenning is uitgegaan van de verkeersgeneratie (op basis van kencijfers van het CROW) en bestaande en toekomstige verkeersintensiteiten.
De ingeschatte verkeersgeneratie voor het ten westen gelegen Hofskamp-Oost II bedraagt 3.866 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Voor Hofskamp-Oost III zullen op basis van de berekeningen naar schatting 5.254 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal zijn.
Voor de verkeersverdeling is een globale verdeling van 85% in westelijke richting op de N318 en 15% in oostelijke richting aangehouden. Dit is gebaseerd op het aantal werknemers naar woonregio (CBS), de ligging van de omliggende kernen ten opzichte van Hofskamp-Oost fase III en voorgeschreven routes uit de routeplanner.
Verkeersverdeling (bron: Bijlage 19)
Om een gedegen inschatting te maken wordt de verkeersgeneratie en de verkeersverdeling op basis van de kencijfers getoetst aan de hand van huidige telcijfers voor Hofskamp-Oost fase II.
Voorlopige conclusie
* 2040hoog: Het scenario 2040hoog gaat uit van nog niet officieel vastgesteld beleid en een relatief hoe bevolkingsgroei en een hoge economische groei.
** 2040laag: In het scenario 2040laag is gerekend met alleen het vastgestelde beleid wat betreft ruimtelijke ontwikkelingen, infrastructurele aanpassingen en een beperkte demografische ontwikkeling en economische groei.
Om over voldoende capaciteit te beschikken op de bestaande rotonde aan de Euroweg-N318 voor de afwikkeling van wegverkeer als gevolg van de ontwikkeling van Hofskamp-Oost III zijn in de toekomst aanpassingen nodig. Gezien de ligging van de rotonde is er voldoende ruimte om in de toekomst de rotonde aan te passen voor meer capaciteit. Mogelijk is een aanpassing naar een kruispunt met verkeerslichten ook een oplossing. Er zijn geen onoverkomelijke ruimtelijke belemmeringen ten aanzien van de afwikkeling van verkeer op de Euroweg-N318.
Daarnaast wordt er regionaal gestart met een werkgeversaanpak om ervoor te zorgen dat werknemers en bezoekers van bedrijven in hun mobiliteit worden gefaciliteerd via een flexibel systeem van verschillende modaliteiten. Met deze integrale benadering valt de verkeersgeneratie mogelijk lager uit dan berekend in het verkeersonderzoek.
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Planspecifiek
De afgelopen decennia is het autobezit in Nederland toegenomen. Dit heeft geresulteerd in een toenemende druk op de parkeercapaciteit. Om zo goed mogelijk in het aantal benodigde parkeerplaatsen te voorzien heeft de gemeente Oude IJsselstreek een eenduidig parkeerbeleid opgesteld: Beleidskader Parkeren. Voor de parkeernormen wordt verwezen naar het gemeentelijke verkeer- en vervoerplan (GVVP). Het meest recente GVVP is opgesteld voor de periode 2010-2020. De gemeente heeft in haar parkeerbeleid invulling gegeven aan parkeercijfers van het CROW waarbij wordt uitgegaan van de maximale parkeernorm.
Voor ieder toekomstig bedrijf op het bedrijventerrein zullen parkeervoorzieningen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Hierbij dient aangesloten te worden bij het parkeerbeleid van de gemeente. Op basis van bedrijfstype en bedrijfsoppervlakte kan het aantal parkeerplaatsen berekend worden. De percelen bieden voldoende ruimte om op eigen terrein te voorzien in parkeergelegenheid.
In aanvulling op bovengenoemde, zorgt de regionale werkgeversaanpak ervoor dat werknemers en bezoekers in hun mobiliteit worden gefaciliteerd via een flexibel systeem van verschillende modaliteiten. Naast de impact op het aantal verkeersbewegingen kan door deze integrale aanpak ook een andere parkeerbehoefte ontstaan.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer.
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Planspecifiek
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Tevens zijn de gronden van het plangebied geen onderdeel van cultureel erfgoedgebied. In het plangebied zijn wel enkele kenmerkende landschapselementen aanwezig van cultuurhistorische waarde. Dit is meegenomen in de landschapsanalyse (Bijlage 1) en hier is toepassing aan gegeven in het stedenbouwkundig plan.
Enkele belangrijke landschapselementen van het betreffende kampenlandschap zijn: het bosje aan de noordzijde van het plangebied, bomen laan langs de Entinkweg, de elzensingel, solitaire bomen/boomgroepen, grondwal met begroeiing. In het stedenbouwkundig plan is er onder andere aandacht besteed aan deze landschapselementen. Belangrijke landschapselementen blijven behouden en worden waar mogelijk versterkt.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein.
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van bedrijventerrein Hofskamp-Oost III heeft er een archeologisch bureauonderzoek plaats gevonden (Bijlage 20).
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt geadviseerd om in eerste instantie een inventariserend veldonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend booronderzoek aangevuld met een oppervlaktekartering/ veldverkenning in de delen van het plangebied die een hoge archeologische verwachting hebben en/of een dubbelbestemming archeologie. Dit zijn met name de dekzandkopjes en de historische erven. De dekzandkopjes zijn weergegeven in navolgende afbeelding.
Geomorfologische kaart (bron: Bijlage 20)
Het karterend booronderzoek met de veldverkenning heeft tot doel de bodemopbouw ter plaatse van deze locaties te verifiëren en na te gaan of archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum - Middeleeuwen aanwezig zijn.
Tijdens eerder onderzoek ter plaatse van de Entinkweg 3 is reeds karterend booronderzoek uitgevoerd. Vanwege de aangetroffen archeologische indicatoren is destijds geadviseerd hier waarderend archeologisch onderzoek door middel van proefsleuven uit te voeren. Dit advies blijft nog steeds staan. Op basis van het karterende booronderzoek met veldverkenning kan worden bepaald of naast de locatie Entinkweg 3 ook nog op andere locaties nader onderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk is. Voorafgaand aan een proefsleuvenonderzoek dient altijd eerst een Programma van Eisen te worden opgesteld dat de goedkeuring behoeft van het bevoegd gezag.
Tenslotte adviseert Sweco op basis van de resultaten van het bureauonderzoek geen vervolgonderzoek ter plaatse van delen van het plangebied die een lage archeologische verwachting hebben (zie advieskaart). Hier geldt geen onderzoeksverplichting.
De gemeenten oude IJsselstreek en Aalten hebben kennis genomen van het archeologisch onderzoeksrapport en stemmen in met het advies van Sweco. In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt er een archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Voor de economische uitvoerbaarheid wordt ingezet op verwerving van de nog resteren gronden in het plangebied waarmee de gemeente het gehele plangebied in eigendom verkrijgt. Door het vaststellen van het bestemmingsplan wordt ook het gevestigde voorkeursrecht bestendigd ter verzekering van deze verwerving. Een grondexploitatieberekening laat zien dat met de uitgifte van bouwgrond alle met de exploitatie samenhangende kosten kunnen worden verhaald. Daarmee is het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden verzekerd en behoeft daarvoor geen exploitatieplan (voor kostenverhaal op derden) door de raad te worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Enkelbestemmingen
Bedrijventerrein
Binnen deze bestemming is de functie bedrijventerrein toegestaan. Op deze bestemming liggen de aanduidingen 'bedrijf met bedrijfscategorie 1 of 2', 'bedrijf tot en met bedrijfscategorie 3.1', 'bedrijf tot en met bedrijfscategorie 3.2' en 'bedrijf tot en met bedrijfscategorie 4.1'. Hier zijn bedrijven toegestaan overeenkomstig de aanduiding ter plaatse.
Groen
De gronden die zijn aangewezen voor Groen zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, plantsoenen, parken, geluidwerende voorzieningen en voet- en fietspaden.
Natuur
De gronden die zijn aangewezen voor Natuur zijn onder andere bestemd voor bos- en natuurgebieden en behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden.
Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden binnen deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor wegen, voet- en fietspaden en parkeer- en groenvoorzieningen.
Verkeer - Zandpad
De bestaande onverharde weg in het noorden van het plangebied heeft de bestemming Verkeer - Zandpad. Deze gronden zijn daarmee bestemd voor onverharde wegen, wandel en fietspaden en parkeer- en groenvoorzieningen.
Water
De gronden die zijn aangewezen voor water zijn hoofdzakelijk bestemd voor water en voorzieningen voor de waterhuishouding, waterafvoer, waterberging en waterlopen.
Dubbelbestemmingen
Leiding - Gas
Met deze dubbelbestemming zijn de gronden mede bestemd voor een gastransportleiding.
Waarde - Archeologische verwachting 1
Enkele gebieden binnen het plangebied hebben een archeologische verwachtingswaarde. Dit zijn de gebieden waar dekzandkopjes aanwezig zijn. Deze gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming, mede bestemd voor het behoud, bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de vooroverleg partners. De volgende vooroverleg partners hebben het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden gekregen op 24 juli 2020:
De opmerkingen van het vooroverleg staan in onderstaande tabel samengevat opgenomen met daarachter de reactie:
Opmerkingen | Reactie |
Provincie Gelderland (25 september en 1 oktober 2020) | |
1. Het plan is opgenomen in het RPW Achterhoek. GS van Gelderland heeft op 12 november 2019 het RPW regio Achterhoek 2019-2023 vastgesteld (vaststellingsbrief met zaaknummer 2019-012873). Naar aanleiding hiervan is de Achterhoek zelf met een herijkingsvoorstel gekomen namelijk “Het verwerken van duurzaamheidsdoelstellingen vanuit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland”. Het is een opdracht aan de Achterhoekse gemeenten, maar ook aan de ondernemers, immers VNO-NCW hebben medeondertekend. VNO-NCW zeggen zelf dat je als je waardevast wil ontwikkelen dat alleen maar toekomstbestendig kan, met in achtneming van de punten die hierin staan genoemd. Als gemeente bent u hiermee aan de slag gegaan voor dit initiatief. Echter is in het plan niet gerefereerd naar dit herijkingsvoorstel. Wij adviseren u dat alsnog te doen. 2. - Verkeersonderzoek is uitsluitend gericht op beoordeling mogelijke ontsluiting op N318. - Verkeersprognoses en gegevens in relatie tot de doorstroming van regionaal verkeer wordt anders als blijkt dat bestaande rotonde N318-Hofkamp oost in 2040 onvoldoende capaciteit heeft. - Onderzoek geeft aan dat maatregelen nodig zijn om de rotonde bij de ontwikkeling van Hofkamp oost fase III aan te passen via bypasses en/of turborotonde cq knierotonde. Zou goed kunnen dat wij vanuit ons belang als beheerder van de N318 opteren voor een andere kruispuntoplossing waarmee het verkeer beter kan worden gestuurd en geregeld. Een met verkeerslichten geregeld kruispunt bijvoorbeeld. - De kosten van eventuele kruispuntaanpassingen komen voor rekening van de ontwikkeling / uitbreiding lijkt mij. Wij hebben geen middelen gereserveerd op dit moment. - Regionaal wordt ook gestart met de werkgeversaanpak om ervoor te zorgen dat werknemers en bezoekers van bedrijven in hun mobiliteit worden gefaciliteerd via een flexibel systeem van verschillende modaliteiten. In het verkeersonderzoek staat een prognoses van het benodigde aantal parkeerplaatsen op de Hofkamp oost uitbreiding. Met boven aangegeven integrale aanpak kan hier een heel andere behoefte ontstaan. - Tenslotte de Achterhoek geeft aan dat er problemen zijn met geparkeerde vrachtauto's op gemeentelijke wegen. Deze ontwikkeling geeft wellicht kansen om iets te ontwikkelen voor Truckparking. Is onderdeel van onze bouwsteen Goederenvervoer in de nieuwe visie. |
1. In de toelichting paragraaf 3.3.2. is gerefereerd naar het herijkingsvoorstel van de Achterhoek. 2. In paragraaf 4.9 zijn de opmerkingen van de provincie zo veel mogelijk meegnomen. Er is aangegeven dat de verkeersgeneratie mogelijk lager uitvalt dan berekend en dat er meerdere kruispuntenoplossingen denkbaar zijn voor toekomstige aanpassing van de rotonde Euroweg-N318. Daarnaast is aangegeven dat er mogelijk een andere parkeerbehoefte ontstaat door gebruik van verschilllende modaliteiten. Ruimtelijke gezien zijn er geen onoverkomenlijke belemmeringen met betrekking tot verkeer en parkeren. In een later stadium zal de definitieve uitwerking nader onderzocht worden. |
Omgevingsdienst Achterhoek (13 augustus 2020) | |
1. De paragraaf over Natura 2000 is niet volledig, omdat de ecologische onderbouwing nog moet worden opgesteld. Ook is wegens de inzet van interne saldering sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Het is aan te raden om de natuurvergunning aan te vragen en te wachten met vaststelling van het definitieve bestemmingsplan totdat de provincie Gelderland deze vergunning heeft verleend. Het alternatief is om de ecologische onderbouwing uit te voeren voor het totale stikstofeffect. 2. Met de paragraaf over bedrijven en milieuzonering kan slechts ten dele worden ingestemd. Weliswaar zijn de criteria voor inwaartse milieuzonering correct benoemd, maar de uitwerking op de verbeelding voldoet hier niet aan. De milieucategorieën voor bedrijvigheid zijn op bepaalde plekken te hoog, wanneer dit wordt gerelateerd aan de afstand tot omliggende woningen. Hierdoor is bij die woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Het is aan te bevelen om de milieucategorieën op de verbeelding in overeenstemming te brengen met de ingetekende richtafstanden. 3. De paragraaf over milieueffectrapportage is nog niet volledig. Zo ontbreken de overwegingen over passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming en de relatie met milieueffectrapportage. Verder moet de aanmeldingsnotitie (bijlage 3) nog worden afgerond. Het beoordelingsbesluit op de aanmeldingsnotitie moet worden verwerkt in de toelichting en in ieder geval voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn genomen. 4. Met de paragraaf over luchtkwaliteit kan worden ingestemd. Het onderwerp luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. 5. |
1. Het plan is gewijzigd naar een nagenoeg gasloos bedrijventerrein waarmee er geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is derhalve geen ecologische onderbouwing vereist. Voor intern salderen wordt een vergunning aangevraagd. 2. De milieuzonering is aangepast zo dat er voldaan wordt aan de richtafstanden. Er is daarnaast nader onderbouwd dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen. 3. In de paragraaf is de overweging voor een passende beoordeling opgenomen en de aanmeldingsnotitie is aangevuld en afgerond. Het beoordelingsbelsuit zal in deze toelichting worden opgenomen voordat het plan ter inzage gaat. 4. Omdat het plan nog iets gewijzigd is, is het rapport voor luchtkwaliteit ook nog wat aangepast. De aanpassingen hebben geen gevolgen voor de conclusie. |
VNOG (3 september 2020) | |
1. Indien de woningen in het plangebied aanwezig blijven, is extra aandacht nodig voor het leefklimaat van de bewoners. 2. Geen directe knelpunten in het kader van de wet- en regelgeving over externe veiligheid. 3. Advies over maatregelen die getroffen kunnen worden m.b.t. incidenten. |
1. De woningen binnen het plangebied blijven niet behouden met de beoogde ontwikkeling. 2. Vereist geen actie 3. Vereist geen actie, het advies wordt meegenomen bij nadere uitwerking van het plan |
Gemeente Aalten (1 september 2020) | |
1. Verzoek om het inrichtingsmodel in de toelichting van het plan aan te passen. Voor fase twee van de uitbreiding van het bedrijventerrein wenst de gemeente nadrukkelijk voorbehoud te maken. Nut en noodzaak dient te worden aangetoond en uit locatieonderzoek moet blijken dat dit de beste uitbreidingslocatie is. | 1. Het genoemde voorbehoud is tekstueel opgenomen in paragraaf 2.3.1 van de toelichting. |
Waterschap Rijn en IJssel (28 augustus 2020) | |
1. Waterschap Rijn en IJssel heeft de watertoets beoordeeld en heeft aangegeven dat de watertoets goed is uitgevoerd. Het waterschap heeft aangegeven dat een aantal aspecten nog nader uitgewerkt en aangepast kunnen worden om een nog optimaler bedrijventerrein te ontwikkelen. Op basis van de notitie watertoets en de opmerkingen, adviseerd het waterschap een integraal waterplan op te stellen. Dit zou kunnen, in de vorm van een het Systeemoverzicht Stedelijk Water (SWW). Daarnaast gaat het waterschap graag in overleg met de gemeente Oude IJsselstreek, om gezamenlijk de op- en aanmerkingen verder uit te werken. |
1. De watertoets is aangepast op het advies van het waterschap waarbij er meer wordt uitgegaan van infiltratie in de bodem op het bedrijventerrein zelf. De beoogde retentievoorziening aan de noordzijde van het plangebied kan daarmee worden verkleind en worden vormgegeven als laaggelegen natuurgebied. Daarnaast heeft het waterschap advies uitgebracht voor een integraal waterplan. In het waterhuishoudkundigplan wordt het advies van het waterschap meegenomen en nader uitgewerkt. Voor de uitwerking van het waterhuishoudkundig plan zal nader overleg met de gemeente en het waterschap plaatsvinden. |
Liander (4 september 2020) | |
1. Er zijn in of in de buurt van het bestemmingsplan geen Liander assets aanwezig. Liander heeft geen commentaar op het plan. | 1. Vereist geen actie |
Gasunie (26 augustus 2020) | |
1. Het plan is beoordeeld en geeft geen aanleiding tot het maken van een reactie. 2. In de regels voorrangsbepaling en specifieke gebruiksregels toevoegen. 3. de regels 9.3 aAwijken van de gebruiksregels, 9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en 9.4b Uitzonderingen aanpassen. 3. regels conform format Gasunie aanhouden |
1. Vereist geen actie 2. Regels zijn toegevoegd 3. Regels zijn aangepast conform het voorbeeld van de Gasunie. |
Vitens | |
Geen reactie ontvangen |
Hier zullen t.z.t. de zienswijzen en beantwoording worden opgenomen