direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lelystad - Kraaienhof
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.WP00040-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de wijk Buitenhof in Lelystad is het voornemen om een nieuw appartementengebouw te realiseren. In het appartementengebouw komen 22 appartementen. Dit voornemen is echter niet bij recht mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan Lelystad - Buitenhof is in artikel 4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het voornemen toch juridisch-planologisch mogelijk kan worden gemaakt. Om toepassing te geven aan deze bevoegdheid, dient een wijzigingsplan te worden opgesteld. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt centraal in de wijk Buitenhof, in het oosten van Lelystad. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00040-OW01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Lelystad - Buitenhof, dat is vastgesteld op 27 mei 2014 door de gemeente Lelystad. In het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Recreatie'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00040-OW01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Ligging van het plangebied met het geldende bestemmingsplan

Binnen de bestemming 'Recreatie' zijn de gronden bestemd voor:

  • a. terreinen ten behoeve van sport- en recreatieve doeleinden;
  • b. terreinen ten behoeve van dagrecreatie;
  • c. gebouwen ten behoeve van:
    • 1. sportvoorzieningen;
    • 2. kantines en/of kleedruimten;
    • 3. horecabedrijven uit categorie 1, ten behoeve van de recreatieve functie;
    • 4. recreatieve voorzieningen;
    • 5. detailhandel ten dienste van de recreatieve functie, en;
    • 6. dienstverlening;
  • d. een entreegebouw, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - entreegebouw'.

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (artikel 8) zijn de gronden mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Ter plaatse geldt dat bij ruimtelijke ingrepen die de bodem dieper dan 30 cm roeren, een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Uit dit onderzoek moet blijken dat de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. Indien daarbij blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstuurd, kunnen één of meer van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting tot de bouw van een bouwwerk en/of de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Strijdigheid en wijzigingsbevoegdheid

Omdat reguliere woningen niet zijn toegestaan binnen de geldende bestemming, is het voorgenomen appartementengebouw in strijd met het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken, kan echter gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 4.4 van het geldende bestemmingsplan. Hierin is opgenomen dat:

Burgemeester en Wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan kunnen wijzigen in de zin dat de bestemming 'Recreatie' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Wooncentrum' ten behoeve van de realisatie van ten hoogste 25 wooneenheden, waarbij de regels uit bijlage 2 van overeenkomstige toepassing zijn.

Met dit wijzigingsplan wordt toepassing gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling nader beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planbeschrijving gegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de westzijde van de wijk Buitenhof, van de stad Lelystad. Deze woonwijk ligt helemaal aan de oostkant van de stad, tegen de rijksweg A6 aan. Het plangebied is in de huidige situatie deels ingericht als verhard parkeerterrein en deels al gras, waar ook speeltoestellen voor kinderen aanwezig zijn.

Buitenhof betreft een ruim opgezette woonwijk met vrijwel uitsluitend vrijstaande woningen. Het plangebied ligt aan de westzijde van deze langgerekte wijk. Hier is sprake van meerdere (toekomstige) voorzieningen. Aan de oostzijde van het plangebied staat een voorzieningengebouw. Direct ten westen ligt een tennisbaan. In de verdere omgeving staan vrijwel uitsluitend woningen. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00040-OW01_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Huidige situatie in het plangebied

Toekomstige ontwikkelingen

Daarnaast is het voornemen om, naast de voorgenomen ontwikkeling van het appartementengebouw, mogelijk in dit gebied een kleinschalige jachthaven en sport- en speelvoorzieningen te realiseren. Tevens wordt ten westen hiervan een appartementengebouw gerealiseerd.

2.2 Voorgenomen situatie

Binnen het plangebied wordt een appartementengebouw gerealiseerd, dat ruimte biedt voor 22 appartementen en een halfverdiepte stallingsruimte voor auto's. De appartementen worden verdeeld over drie bouwlagen. In het complex kan extramurale zorg worden aangeboden. De bewoners kunnen in dat geval gebruik maken van uitgebreide zorg, zodat het voor hen mogelijk is om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. In het kader hiervan wordt in het gebouw een ruimte voorzien van waaruit persoonlijke begeleiding en zorg kan worden aangeboden. Van hieruit wordt persoonlijke begeleiding en zorg aangeboden. Door deze ruimte in het gebouw te plaatsen kan er 24 uur per dag in zorg worden voorzien. Overigens is het ook mogelijk voor personen van buiten het complex, dus bijvoorbeeld mensen die in de buurt wonen, om in de toekomst hiervan gebruik te maken. Om de appartementen levensbestendig in te delen worden deze rolstoelvriendelijk ingericht en is de badkamer vrij indeelbaar. Daarnaast is er ruimte met oplaadpunten voor scootmobiels aanwezig, een brancardlift en heeft elk appartement een overdekte parkeerplaats in de stallingsruimte. Buiten op eigen terrein worden ook MIVA parkeerplaatsen (gehandicaptenparkeerplaatsen) nabij de entree gerealiseerd.

Het appartementengebouw komt tussen de tennisbaan en het voorzieningengebouw te staan. In figuur 2.2 is een tekening weergegeven van toekomstige situatie in het plangebied. Hierbij is eveneens al rekening gehouden met de mogelijke komst van de haven. Het appartementengebouw dat met dit plan mogelijk wordt gemaakt ligt direct rechts naast de tennisbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00040-OW01_0004.png"

Figuur 2.2 Toekomstige situatie in het plangebied

Het appartementengebouw wordt ontsloten door middel van een gezamenlijke oprit met het naastgelegen voorzieningengebouw die aansluit op de Kraaienhof. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden, naast de stallingsruimte voor auto's, ook parkeerplaatsen op het voorterrein gerealiseerd. Aanvullend hierop is het mogelijk om ook nog langs de openbare weg parkeerplaatsen te realiseren. In figuur 2.3 zijn impressies van het voorgenomen appartementengebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00040-OW01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.WP00040-OW01_0006.png"

Figuur 2.3 Impressies van het appartementengebouw

2.3 Verkeer en parkeren

Het voorgenomen appartementencomplex wordt ontsloten op de Kraaienhof, door middel van een gedeelde oprit met het naastgelegen voorzieningencentrum. Deze weg betreft een erfontsluitingsweg en maakt deel uit van een 30 km/uur-gebied. In noordelijke richting wordt aangesloten op het Beerninkholt, welke de wijk ontsluit op de Runderweg. Op deze wijze is het plangebied goed ontsloten.

De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling van een appartementengebouw met 22 appartementen bedraagt 175 motorvoertuigbewegingen per etmaal op basis van publicatie 381 van het CROW. Hierbij is uitgegaan van een ligging in het gebied 'rest bebouwde kom' en de stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk'. De bestaande infrastructuur heeft voldoende capaciteit om dit aantal verkeersbewegingen te verwerken, waardoor er geen belemmeringen in de verkeersafwikkeling ontstaan.

De gemeente Lelystad heeft bepaald dat er een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per appartement geldt. Voor de totale ontwikkeling komt dit neer op een parkeerbehoefte van 44 parkeerplaatsen. Hier wordt op de volgende manier in voorzien:

  • in de stallingsruimte voor auto's is ruimte voor 25 parkeerplaatsen;
  • op het voorterrein is ruimte voor 19 parkeerplaatsen;
  • Aanvullend hierop worden circa 20 parkeerplaatsen aangelegd langs de openbare weg aan het Kraaienhof aangelegd.

Op deze wijze wordt ruim voorzien in de benodigde parkeerplaatsen voor het appartementencomplex.

Ruimtelijke inpassing

Het appartementengebouw wordt midden in een bestaande woonwijk gerealiseerd. Functioneel gezien wordt aangesloten op de woonfunctie die hier reeds aanwezig is. Ook qua maatvoering wordt aangesloten op de omgeving. Ten westen van het plangebied wordt een appartementengebouw gerealiseerd met een hogere bouwhoogte (18 meter). Bovendien is deze maatvoering afgestemd op de toegestane maatvoering van zowel het voorzieningengebouw als bestaande woningen in de omgeving. Omdat het plangebied midden in een woonwijk ligt is het niet noodzakelijk om voor een landschappelijke inpassing te zorgen.

2.4 Toetsing aan de wijzigingscriteria

In artikel 4.4 van het geldende bestemmingsplan Lelystad - Buitenhof is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk kan worden gemaakt. Hierin is opgenomen:

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming 'Recreatie' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Wooncentrum' ten behoeve van de realisatie van ten hoogste 25 wooneenheden, waarbij de regels uit bijlage 2 van overeenkomstige toepassing zijn.

In hoofdstuk 4 van deze toelichting is het plan getoetst aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. Hieruit komt naar voren dat er geen belemmeringen optreden op deze aspecten. Daarmee wordt voldaan aan de wijzigingscriteria en kan de wijzigingsbevoegdheid worden toegepast.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Toetsing

De ontwikkeling in het plan raakt geen opgaven en belangen die zijn opgenomen in de NOVI. Bovendien maakt het plangebied geen deel uit van een aandachtsgebied van het NOVI. Het bestemmingsplan voorziet wel in de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving bevat van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

Met dit wijzigingsplan wordt de realisatie van 22 appartementen mogelijk gemaakt. In paragraaf 3.3 is aan de hand van het gemeentelijk woonbeleid onderbouwd dat hiermee wordt voorzien in een bestaande vraag naar woningen in het gebied. Daarnaast ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied. Door deze ligging en het voorzien in een bestaande behoefte, is het voornemen in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het rijksbeleid uit het NOVI en voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Er worden geen nationale belangen geraakt uit het Barro, waardoor deze niet relevant is. Er is geen belemmering vanuit het geldende rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 november 2017)

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis voor de visie. In heel Flevoland is een samenleving waar mensen met elkaar optrekken en naar elkaar omkijken. Hier zijn kansen voor iedereen voor ontplooiing, ontwikkeling en ontspanning. Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten. Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving);
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving);
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. In de strategische opgaven van de provincie staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven:

  • Duurzame Energie;
  • Regionale Kracht;
  • Circulaire Economie;
  • Landbouw: Meerdere Smaken.

Toetsing

In de Omgevingsvisie Flevoland is opgenomen dat Lelystad een aantrekkelijke vestigingsplaats vormt nabij de volle Randstad. Je kan er ruim stedelijk wonen in een mooie groene omgeving. Verder is opgenomen dat de provincie ruimte laat voor initiatieven vanuit andere organisaties dan de provincie en gemeenten zelf. De ontwikkeling die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft een dergelijk initiatief en sluit aan op de omgevingsvisie.

Geconsolideerde Omgevingsverordening Flevoland (vastgesteld op 10 juli 2019)

Het beleid uit de omgevingsvisie FlevolandStraks is omgezet in regels in de provinciale Omgevingsverordening. Deze regels bieden een provinciaal kader waar in ruimtelijke plannen rekening mee moet worden gehouden. Ten aanzien van de ontwikkeling in het plangebied zijn een aantal artikelen uit de omgevingsverordening van belang.

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De provinciale verordening voorziet in regels voor het landelijke gebied, terwijl gemeenten regels stellen aan stedelijke gebieden. Omdat het plangebied ook geen deel uitmaakt van een beschermd natuurgebied, een vaarweg, projectgebieden voor wind- en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn er geen specifieke regels in de verordening opgenomen ten aanzien van het plangebied. Het plan voorziet in een stedelijke ontwikkeling, binnen bestaand stedelijk gebied en is daarmee in overeenstemming met de provinciale verordening.

Geconsolideerd Omgevingsprogramma Flevoland (vastgesteld op 10 juli 2019)

In 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie FlevolandStraks vastgesteld (zie volgende paragraaf). Hierin is in hoofdlijnen de strategische visie op de toekomst van Flevoland weergegeven. Deze eerste versie van het Omgevingsprogramma Flevoland is vastgesteld door Provinciale Staten van Flevoland op 27 februari 2019.  In deze versie is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

Verstedelijking

De bevolkingsontwikkeling is sturend voor de groeiscenario's. Het balans houden van uitbreiding en herstructurering vormt de basis voor een kwaliteitsslag voor het gehele bebouwde gebied. Een goede woonkwaliteit voor iedereen is het uitgangspunt. Naast de woning is daarbij ook de woonomgeving belangrijk. Het gaat om kwaliteiten als voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en een schone omgeving. De herstructurering wordt zo mogelijk gestimuleerd door de inzet van rijksmiddelen voor stedelijke vernieuwing.

In de afgelopen decennia is in Flevoland onvoldoende gedifferentieerd gebouwd. De nadruk lag op ruime eengezinswoningen. Hoewel Flevoland een opvangtaak voor andere delen van Nederland behoudt, komt de woningbehoefte van de huidige inwoners steeds nadrukkelijker op de voorgrond te staan. Hierbij moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van ouderen, alleenstaanden en starters, omdat de bestaande woningvoorraad daar onvoldoende aan tegemoet komt.

Naast de bouw van nieuwe woningen wordt kwaliteitsbehoud van de bestaande woningvoorraad steeds belangrijker. Een deel van het bebouwde gebied is toe aan herstructurering. Vooral in oudere wijken moeten de bestaande woningvoorraad en de zorginfrastructuur worden aangepast. De combinatie van uitbreidingsopgave en herstructureringsopgave biedt de mogelijkheid om in te spelen op de veranderende, meer gedifferentieerde behoefte aan woningen en andere functies. Via verdergaande verweving op wijk- en buurtniveau ontstaan goede mogelijkheden voor combinaties van wonen en werken. Invulling hiervan is in de eerste plaats een gemeentelijke aangelegenheid. Bij Almere en Lelystad is behoefte aan specifieke woonmilieus. De ontwikkeling van waterfronten kan hieraan bijdragen. Kernpunten zijn:

  • huisvesting voor kleinere huishoudens;
  • voldoen aan de behoefte aan goedkopere betaalbare (huur-)woningen voor starters, statushouders en andere groepen met een krappe beurs;
  • terugdringing van tekorten aan woonzorgvormen voor mensen met een beperking, ouderen en andere zorgbehoevenden. Voor deze woonzorgvormen is de nabijheid van verschillende voorzieningen gewenst;
  • differentiatie van woonmilieus;
  • menging van wonen, voorzieningen en werken.

Toetsing

Binnen het plangebied worden 22 appartementen mogelijk gemaakt. Hiermee wordt een woonvorm binnen Lelystad gerealiseerd, anders dan de eengezinswoningen waar al een groot aanbod in is. Bovendien wordt ingespeeld op een bestaande behoefte aan woningen. Het betreft een inbreidingslocatie, waar ook andere voorzieningen worden gerealiseerd. Deze voorzieningen worden echter niet mogelijk gemaakt met dit wijzigingsplan. Het voornemen is in lijn met het Omgevingsprogramma van de provincie Flevoland.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Lelystad 2040 (vastgesteld op 22 juni 2021)

In de Omgevingsvisie Lelystad geeft het gemeentebestuur richting aan de toekomstige ontwikkeling van de stad. De ambitie is om van Lelystad een sterke stad in de regio te maken en de Hoofdstad van de Nieuwe Natuur.

In drie thema's wordt in het Koersdocument 2040 de toekomst van Lelystad beschreven: maatschappelijke kracht versterken, versterking van de urbanisatie en om deze ambitie te verwezenlijken is gedeeld eigenaarschap op de gezamenlijke opgaven randvoorwaardelijk.

Het is belangrijk voor Lelystad dat er meer mensen in Lelystad komen wonen. Door de stad aantrekkelijker te maken voor nieuwe bewoners met draagkracht ontstaat een evenwichtigere stad en een stad die ook daadwerkelijk in staat is op eigen benen te staan. Lelystad is onderdeel van regionale netwerken, maakt slim gebruik van de kwaliteiten van omliggende regio's en steden en voegt er zelf iets unieks aan toe.

Er is een sterke druk op de regionale woningmarkt, vooral in Amsterdam en directe omgeving. Lelystad kan hier op inspelen omdat de stad nog ruimte heeft voor (unieke suburbane) woonmilieus.

Toetsing

De realisatie van 22 appartementen sluit aan bij de Omgevingsvisie Lelystad. Met deze ontwikkeling kunnen meer mensen in Lelystad komen wonen en wordt ingespeeld op de druk die op de regionale woningmarkt staat.

Woonvisie 2022-2027 'Een leven lang wonen in Lelystad'

In deze woonvisie is beschreven wat de gemeente Lelystad de komende vijf jaar kwalitatief wil bereiken op het brede terrein van wonen. Er zijn opgaven geformuleerd over onder meer de groeiambitie, de bestaande stad, betaalbaarheid en beschikbaarheid, duurzaamheid en wonen en zorg. Voorheen was er nog apart beleid op het gebied van Beleidsplan Wonen, Welzijn, Zorg maar gezien de raakvlakken en overlap maakt dit beleid nu integraal deel uit van de woonvisie.

Ten behoeve van de woonvisie heeft in 2020 en 2021 een woning behoefte onderzoek (WBO) plaatsgevonden. Uit het WBO wordt duidelijk dat Lelystad tot 2040 een autonome groei kent van 7.700 huishoudens. Vanuit het programmaplan LNL (uitvoeringsprogramma Lelystad Next Level) wordt aangehaakt bij de ambitie om tot 2040 te groeien met zo'n 7.300 extra woningen, dus 15.000 toevoegingen in 2040. Door de urgentie van het landelijk woningbouwtekort, de ruimte die Lelystad heeft én de (groei)ambities van Lelystad ontstaat er druk om de woningambities verder te verhogen. De raad heeft hiertoe een amendement aangenomen met de ambitie om tot 2040 met 40.000 nieuwe woningen te groeien. De nieuwbouw van woningen in Lelystad is er op gericht om de komende jaren voldoende woningen te bouwen voor eigen inwoners en aanvullend woningen toe te voegen voor het opvangen van het regionale en landelijke woningtekort.

Toetsing

Vanuit de woonvisie en het bijbehorende woningbouwprogramma is gebleken dat er een grote vraag is naar nieuwbouwwoningen in Lelystad.

Bestemmingsplan Lelystad - Buitenhof

In het geldende bestemmingsplan Lelystad - Buitenhof is het ruimtelijk beleid ten aanzien van het plangebied opgenomen. Ter plaatse is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee mogelijk wordt gemaakt dat een woongebouw met maximaal 25 appartementen wordt ontwikkeld in het plangebied. Door een woongebouw van 22 appartementen te ontwikkelen wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met het ruimtelijk beleid dat uiteengezet is in het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing

Het appartementengebouw komt in een bestaande woonwijk te staan en is op voorhand verenigbaar met de woonfunctie in de omgeving. Er zijn echter ook andere functies in de omgeving aanwezig.

Recreatieve voorzieningen aan het Kraaienhof

Direct ten oosten van het plangebied staat een voorzieningengebouw waarin meerdere recreatieve voorzieningen zitten. Het gaat om een informatiecentrum van de wijk, een restaurant en een zwemschool. De richtafstanden van deze inrichtingen op basis van de VNG-brochure zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Functie   Richtafstand  
restaurant   10 meter  
informatiecentrum   10 meter  
zwemschool   50 meter  

Het nieuwe appartementengebouw komt op meer dan 10 meter van het voorzieningengebouw te staan. Aan de richtafstanden van het restaurant en het informatiecentrum wordt daarom voldaan. De zwemschool bevindt zich in het oostelijke deel van het gebouw op circa 35 meter afstand tot het nieuwe appartementengebouw. Dit is dus (deels) binnen de richtafstand. Echter, deze richtafstand is gebaseerd op een overdekt recreatief zwembad met een grotere omvang dan het relatief kleine bad van de zwemschool. Het gaat in dit geval dus om een klein bad met beperkt bezoek. Er wordt uitsluitend zwemles gegeven en niet vrij gezwommen. Daarom is in dit geval geen hinder te verwachten ter plaatse van het appartementengebouw. Bovendien staan de installaties ten behoeve van het zwembad aan de oostzijde van het pand. Dit zorgt ervoor dat dit pand tussen de voorgenomen appartementen en de installaties in staat, en daarmee voor een geluiddempende werking zorgt. Geluid afkomstig van de installaties zal om die reden niet tot een belemmering leiden.

Recreatief sportveld

Direct ten westen van de woningbouwlocatie ligt een recreatief sportveld, die deel uit maakt van de openbare ruimte. Gezien de ligging nabij het appartementengebouw is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het lawaai dat afkomstig is hiervan en de werking op de appartementen. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1.

In de dagperiode kan m.b.t het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet worden voldaan aan de richtwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. In de avondperiode kan m.b.t het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau niet worden voldaan aan de richtwaarde uit stap 3 van de VNG-publicatie. Voor het maximale geluidniveau kan zowel in de dag- als avondperiode niet worden voldaan aan stap 3 uit de VNG-publicatie. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient dit conform stap 4 grondig onderzocht, onderbouwd, en gemotiveerd te worden, waarbij cumulatie met andere geluidbronnen/geluidbelastingen moet worden meegenomen.

Bij inpassing van het appartementencomplex kan worden uitgegaan van onderstaande motivering:

  • Het appartementencomplex zal worden gebouwd in een rustige woonwijk aan de rand van Lelystad. Gezien de afstand van de wijk tot andere nabijgelegen wijken zal het sportveldje hoofdzakelijk worden gebruikt door kinderen/jongeren woonachtig in de wijk;
  • In de berekening is uitgegaan van een conservatieve benadering waarbij 10 kinderen in de dagperiode gedurende 4 uur en in de avondperiode 5 kinderen gedurende 2 uur gebruik zullen maken van het sportveldje.
  • De piekniveaus vanwege het schoppen van de bal tegen het hekwerk kunnen worden vergelijken met de piekniveau die ontstaan bij het dichtslaan van autoportieren. Op korte afstand van het appartementencomplex bevinden zich parkeerplaatsen. De mate van hinder zal vergelijkbaar aan elkaar zijn;
  • Conform het Activiteitenbesluit milieubeheer blijven bij het bepalen van de maximale geluidniveaus het verrichten in de openlucht van sportactiviteiten buiten beschouwing. Met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau blijft het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein buiten beschouwing. Deze lijn zou bij de motivering gevolgd kunnen worden.

Desalniettemin zullen er hoge piekniveaus ontstaan op de westelijke gevel van het nieuw te bouwen appartementencomplex als gevolg van het trappen van de bal tegen de omheining. Door voldoende geluidwering te realiseren kan een aanvaardbaar binnenniveau worden gerealiseerd. Conform het Bouwbesluit 2012 is het in de geluidgevoelige ruimten van de nieuwbouw toelaatbaar te achten langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en maximale binnenniveau in de avondperiode respectievelijk

LAr,LT = 30 dB(A) en LAmax = 50 dB(A). Rekening houdend met een minimale gevelgeluidwering van 20 dB(A) (= minimumeis Bouwbesluit 2012) kan m.b.t tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau hieraan voldaan. Met betrekking tot de maximale geluidniveaus dient de karakteristieke geluidwering ten minste GA;k = 80-50 = 30 dB(A) voor de appartementen aan de westzijde van het appartementencomplex. In het appartementencomplex zal triple glas worden toegepast. Tevens zullen geen ventilatieroosters in de kozijnen wordt verwerkt. Omdat de maximale geluidniveaus kortstondig zullen optreden is het aannemelijk te achten dat met reeds genoemde maatregelen een aanvaardbaar binnenniveau wordt gerealiseerd.

Jachthaven

Voor jachthavens met diverse voorzieningen geldt op basis van de VNG-brochure een richtafstand van 50 meter. In dit geval wordt in de toekomstige situatie mogelijk een jachthaven gerealiseerd ten (zuid)westen van het appartementengebouw. Die haven is er echter in de huidige situatie nog niet en het is ook nog niet zeker of deze er daadwerkelijk komt. In dit geval gaat het echter om een zeer kleinschalige jachthaven, waar uitsluitend sprake is van ligplaatsen en een boothelling. Er worden geen overige voorzieningen voorzien. Gezien de kleinschaligheid en de absentie van overige voorzieningen is de jachthaven verenigbaar met de voorgenomen woonfunctie binnen het plangebied en zal dit niet tot hinder leiden. Op voorhand wordt geconcludeerd dat dit dus geen afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Conclusie

Hoewel niet voor alle inrichtingen aan de richtafstanden wordt voldaan, is voldoende gemotiveerd dat in dit geval kan worden afgeweken van de richtafstanden. Er zal geen hinder ter plaatse van het appartementengebouw ontstaan. Daarnaast zal bij de ontwikkeling van de haven in de milieuzonering rekening moeten worden gehouden met dit appartementengebouw.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van weg- en spoorverkeerslawaai van belang. Het plangebied is niet gelegen in een geluidzone voor industrielawaai. In de wet is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidgevoelige objecten anderzijds.

Toetsing

Conform de Wet geluidhinder zijn de voorgenomen appartementen aangemerkt als geluidgevoelige objecten en dient bekeken te worden of er geen sprake is van geluidhinder. Het plangebied ligt in de geluidszone van de Beerninkholt. Om die reden is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, dat is opgenomen als bijlage 2. Formeel ligt het plangebied buiten de wettelijke zone van de Rijksweg A6, maar omdat vanwege de hoogte van het appartementengebouw het geluid vanwege de snelweg een rol kan spelen, is dit wel inzichtelijk gemaakt.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB voor de Beerninkholt niet wordt overschreden. Voor de 30 km-weg Kraaienhof geldt dat de hoogste berekende geluidbelasting voldoet aan de streefwaarde van Lden = 48 dB. De realisatie van het plan is mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een hogere waarde procedure is niet aan de orde.

Het geluid vanwege de A6 is ook berekend. Formeel ligt het plangebied niet binnen de geluidzone van de A6 (en Rundweg) en strikt genomen is het dan ook niet nodig hiervoor hogere waarden vast te stellen, ondanks dat niet aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB wordt voldaan. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van Lden = 53 dB.

De cumulatieve geluidsbelasting zonder aftrek bedraagt ten hoogste Lden = 55-56 dB. Wanneer de geluidwering daarop wordt gedimensioneerd, dient de karakteristieke geluidwering te voldoen aan Ga;k = 55/56-33 = 22/23 dB(A). Dit is 2 tot 3 dB hoger dan de minimumeis conform het Bouwbesluit 2012. Met gasloze en energieneutrale woningen mag er van worden uitgegaan dat dit zonder meer wordt gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3 Water

4.3.1 Toetsingskader

Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied is gelegen in het beheergebied van Waterschap Zuiderzeeland. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. In het kader van het proces van de watertoets is gebruik gemaakt van de digitale watertoets. Op basis van de inhoudelijke beoordeling van de ontwikkeling is de korte procedure van toepassing voor de watertoets. De uitkomst van de watertoets is opgenomen als bijlage 3.

Inleiding

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

Wet- en regelgeving en beleid

De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.

KRW

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen. Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw(WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het gebiedseigen water wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).

Nationaal Water Programma 2022-2027

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet. Het programma geeft invulling aan de Europese richtlijnen waaronder de KRW, Richtlijn overstromingsrisico’s, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de EU-richtlijn Marine Spatial Planning. Het programma geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 Waterschap Zuiderzeeland

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van Waterschap Zuiderzeeland bevat de doelen voor de komende planperiode en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen het waterschap neemt om deze doelen te behalen. De doelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap. Het programma is zelfbindend voor het waterschap.

4.3.2 Toetsing

Thema Veiligheid

Het plan ligt niet buitendijks of in de beschermingszone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende water

Wateroverlast

Streefbeeld

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheersgebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening. De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak voor een bouwvlak sinds begin 2013. Bij de hantering van de bergingsnorm (onderdeel van beleidsregel compensatie toename verharding en versnelde afvoer) gaat het om het benodigde oppervlak open water op de hoogte van het streefpeil.

Het plangebied ligt in stedelijk gebied. Er wordt een appartementencomplex gerealiseerd op gronden die grotendeels in de huidige situatie al verhard zijn ten behoeve van een (tijdelijk) parkeerterrein. De toenemende verharding overschrijdt de grenswaarde van 750 m2 niet, waardoor geen compenserende maatregelen nodig zijn.

Goed functionerend watersysteem

Streefbeeld

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem

Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water.

Er worden geen watergangen en -partijen aangelegd of aangetast omdat deze binnen het plangebied niet aanwezig zijn. De verharding neemt in het plangebied niet significant toe. Het watersysteem wordt met de voorgenomen ontwikkeling niet aangetast.

Binnen het plangebied worden 22 appartementen gerealiseerd, waarmee binnen het plangebied het aantal vervuilingseenheden met 66 toeneemt.

Anticiperen op watertekort

Streefbeeld

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

Thema Schoon Water

Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld

Het waterschap streeft naar goede leef-, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Streefbeeld

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Uitgangspunt(en)

Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.

Randvoorwaarde(n)

Bij nieuwbouwgebieden is de aanleg van een 'zuiverend' gescheiden rioolstelsel een voorwaarde. In bestaand gebied wordt ernaar gestreefd om schoon regenwater af te koppelen van het rioolstelsel.

Onder schoon hemelwater wordt verstaan:

  • Hemelwater van verhardingen met een verkeersintensiteit lager dan 1.000 voertuigen per dag;
  • Hemelwater vanaf parkeerplaatsen met minder dan 50 plaatsen;
  • Hemelwater van daken/woningen waarbij geen voor het watersysteem; schadelijke uitloogbare stoffen zijn gebruikt;
  • Hemelwater van onverhard terrein;
  • Hemelwater van centrumgebieden (met uitzondering van marktterreinen).

Conclusie

Hemelwater wordt in het gebied opgevangen en afgevoerd naar nabijgelegen oppervlaktewater. In het gebied wordt een riolering aangelegd om het afvalwater af te voeren.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt een appartementengebouw mogelijk gemaakt. Om aan te tonen of de bodem van voldoende kwaliteit is, is een bodemonderzoek uitgevoerd, die is opgenomen in bijlage 4. In de bovengrond zijn lichte verhogingen van kwik, nikkel, zink en of som PAK geconstateerd. In de ondergrond zijn geen verhogingen van de onderzochte stoffen aangetroffen. In het grondwater is een matige verhoging van arseen en een lichte verhoging van barium aangetroffen. Om cijfermatig na te gaan of de verontreiniging met arseen van natuurlijke herkomst is, is mogelijk wel aanvullend onderzoek noodzakelijk. Het bevoegd gezag beoordeeld in deze of vervolg onderzoek nodig is. In een volgende versie van het wijzigingsplan wordt hierop ingegaan.

4.5 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Toetsing

Het plangebied kent gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In het verleden is archeologisch onderzoek uitgevoerd en is geconcludeerd dat ter plaatse een scheepswrak aanwezig is, die in principe in situ bewaard moet blijven. Dit is naar voren gekomen uit eerdere archeologische onderzoeken die zijn opgenomen als bijlage 5 en 6 Het voorgenomen appartementengebouw komt niet ter plaatse van dit scheepswrak, maar wel hierbij in de buurt. Het scheepswrak zelf zal dus niet geraakt worden, maar er kunnen wel losse vondsten ter plaatse van deze locatie liggen. Bovendien kan een mogelijke wijziging van de grondwaterstand eventueel gevolgen hebben voor het behoud van het scheepswrak. Daarom zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkelingen een nader archeologische onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 7.

Tijdens dit onderzoek is de locatie van het scheepswrak vastgesteld door middel van het verrichten van handmatige sonderingen. In het onderzoek is uitgegaan van de grotere ontwikkeling die wordt voorzien in de omgeving, namelijk naast het appartementencomplex ook de aanleg van een jachthaven. In relatie tot de aanleg van de jachthaven geldt dat dit er toe kan leiden dat de grondwaterstand daalt, waardoor het scheepswrak droog komt te liggen en kan worden aangetast. Voor de aanleg van de jachthaven dient daarom expliciet rekening te worden gehouden met het scheepswrak, maar ook tijdens de bouw van het appartementencomplex dient hier rekening mee gehouden te worden. In het rapport worden meerdere mogelijkheden genoemd om hiermee om te gaan. Dit zal in het kader van de jachthaven ontwikkeling met het bevoegd gezag worden overlegd.

In relatie tot het appartementencomplex blijkt dat het scheepswrak niet op de locatie ligt waar het complex gerealiseerd wordt. Dit vormt dan ook geen belemmering voor de aanleg van het appartementencomplex. De aanleg van het appartementencomplex leidt niet tot een wijziging in de grondwaterstand, dit speelt alleen bij eventuele aanleg van de jachthaven. Wel is het mogelijk dat er rondom het scheepswrak sprake is van losse archeologische vondsten. Daarom wordt het grondwerk onder archeologische begeleiding uitgevoerd, voor wat betreft de gronden die zijn aangeduid met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit staat dus verder los van hoe met het scheepswrak om gegaan dient te worden. Overigens is op basis van de archeologische dubbelbestemming het voor de eerste 30 centimeter onder het maaiveld niet noodzakelijk om archeologisch onderzoek/begeleiding uit te voeren.

Voorafgaand aan de uitvoeringswerkzaamheden zal nader worden bepaald of er een proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd, of dat de werkzaamheden onder archeologische begeleiding plaatsvindt.

4.6 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Zover hier sprake van is, moet ook aangegeven worden hoe met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij moet de historische (steden)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.

Toetsing

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Op voorhand kan daarom gesteld worden dat er geen cultuurhistorische waarden geschaad worden en cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekkingen tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Toetsing

Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebieden en is geen onderdeel van Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Markermeer en IJmeer en ligt op circa 5,8 km afstand ten westen van het plangebied. Tussenliggend ligt het grootste deel van Lelystad, waaronder meerdere woonwijken en het centrum. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt aan de overzijde van de Oostervaart. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt dit gebied niet aangetast en bovendien vinden er geen verkeersbewegingen van en naar het plangebied plaats door dit NNN-gebied. Op voorhand kunnen daarom eventuele gevolgen voor beschermde natuurgebieden worden uitgesloten.

Voor de realisatie van het voorliggende initiatief is het van belang om de stikstofdepositie aan te tonen op de omliggende stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden. Door middel van een Aerius-berekening is inzichtelijke gemaakt of er sprake is van depositie van stikstof op omliggende Natura-2000 gebieden en in welke mate. Uit deze berekening blijkt dat nergens een depositie neervalt die hoger dan 0,00 m/ha/jaar is. Er wordt niet verwacht dat de ontwikkeling een significant negatief effect heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het milieu- en omgevingsaspect ecologie gebiedsbescherming zal de voorgenomen ontwikkeling niet belemmeren. De stikstofberekening is opgenomen als bijlage 8.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Toetsing

Ten behoeve van de ontwikkeling van het appartementengebouw vinden geen kap-, sloop en dempingswerkzaamheden plaats. Bovendien bevat het plangebied geen specifieke habitateigenschappen die interessant zijn voor beschermde soorten. Het plangebied is namelijk deels ingericht als parkeerterrein (zonder begroeiing) en deels als grasveld met een aantal speeltoestellen. Daarom kan op voorhand worden geconcludeerd dat de kans op beschermde soorten vrijwel nihil is en een onderzoek naar beschermde soorten niet noodzakelijk is.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.

Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan voldoet hieraan als het een toename van minder dan 3% van de grenswaarden tot gevolg heeft. Of voldoet aan bepaalde grenswaarden. Voor woningbouw ligt de grenswaarde op 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

Toetsing

Met dit plan wordt een appartementengebouw voor 22 woningen mogelijk gemaakt. Gezien deze relatief kleine omvang kan op voorhand worden gesteld dat dit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Relaterend aan de grenswaarde voor woningen, waarbij 1.500 woningen nog onder het NIBM besluit vallen, leidt deze ontwikkeling niet tot significant nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van het Bevb moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Toetsing

Risicovolle inrichtingen en buisleidingen

Op basis van de risicokaart is op voorhand te concluderen dat er geen sprake is van risicovolle inrichtingen en buisleidingen in de omgeving van het plangebied.

Risicovolle transportroutes

Het transport van gevaarlijke stoffen is een relevant risico in verband met de externe veiligheid. Met de risico's die aan de aanwezigheid van deze transportroute zijn verbonden moet in het bestemmingsplan rekening worden gehouden. Dat geschiedt met behulp van een veiligheidszone waarbinnen beperkingen gelden ten aanzien van werkzaamheden, bebouwing en de aanwezigheid van personen.

Plaatsgebonden risico (PR) vervoer over de weg

Voor de beoordeling van de gevolgen van het transport over de A6 is gebruik gemaakt van het de Regeling basisnet, bijlage 1 Tabel Basisnet weg. Hieruit blijkt, dat voor het traject van de A6 ter plaatse van het plangebied, de risicocontour van het PR 10-6/jaar op 0 meter ligt. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan

Groepsrisico (GR) vervoer over de weg

Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter van de transportroute dient het groepsrisico te worden bepaald. Het bestemmingsplan is buiten de 200 meter van de A6 gelegen. Een berekening van het groepsrisico is daarom niet nodig. Over deze weg wordt o.a. de stofcategorie GF3 vervoerd met een invloedsgebied van 355 meter vanaf het midden van de weg. Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 510 meter en ligt dan ook buiten het invloedsgebied. Omdat deze afstand groter is dan 200 meter, kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid

Het plangebied dient voor de hulpdiensten goed bereikbaar te zijn en dient te voldoen aan de handreiking bereikbaarheid brandweer Flevoland. Hier wordt in de uitvoering rekening mee gehouden. Bovendien wordt aangesloten op bestaande infrastructuur, via welke het plangebied goed bereikbaar is en via welke ook gevlucht kan worden.

Om een calamiteit in het plangebied tijdig te kunnen beheersen, dient het plangebied van voldoende bluswater te worden voorzien, volgens de blusvisie brandweer Flevoland. In de omgeving van het plangebied is voldoende open water aanwezig, van waaruit bluswater kan worden onttrokken. Hiermee is het mogelijk een calamiteit te bestrijden.

Zelfredzaamheid

Hitte, rook of schadelijke gassen die bij een calamiteit kunnen vrijkomen kunnen ook de veiligheid van het binnenmilieu van een gebouw bedreigen. In de uitvoering wordt hier rekening mee gehouden. Binnen het gebouw zullen personen wonen die zelf kunnen vluchten, dan wel die geholpen kunnen worden door medebewoners en eventueel aanwezige zorgmedewerkers die hen daarbij kunnen ondersteunen.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Toetsing

Binnen het plangebied is geen sprake van planologisch relevante kabels en leidingen waar rekening mee gehouden dient te worden. Het aspect kabels en leidingen vormt daarom geen belemmering voor dit plan. Wel wordt voor de uitvoering van de werkzaamheden een Klic-melding gedaan.

4.11 Zones

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen planolologisch relevante zones aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan verschillende soorten vrijwaringszones, waaronder bijvoorbeeld ten aanzien van luchtvaartverkeer. Hier dient in het plan rekening mee te worden gehouden.

Toetsing

Het plangebied ligt binnen een zone waarvoor hoogtebeperkingen gelden in het verband met de vliegveiligheid van vliegveld Lelystad. Voor het vliegveld ligt op dit moment een ontwerp bestemmingsplan ter inzage waarin onder andere de hoogtebeperkingen zijn geregeld. Ook in het plangebied is de beperking van toepassing in de vorm van de aanduiding 'vrijwaringszone - Luchtvaart 3'. Binnen de aanduiding zijn geen bouwwerken toegestaan hoger dan 146,3 meter. Omdat dit wijzigingsplan uitgaat van een maximale hoogte van 13 meter komt de vliegveiligheid niet in het geding.

4.12 Vormvrije m.e.r.-notitie

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan mer-plichtig, project mer-plichtig of mer-beoordeling plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken en plaats van de projecten en de kenmerken van potentiële effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het kader van dit wijzigingsplan wordt een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld. Hier zal, voorafgaand aan het ontwerpwijzigingsplan, een besluit op worden genomen door het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan Lelystad - Buitenhof, dat is vastgesteld op 27 mei 2014. Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, zoals de bestemmingsbepalingen en de aanduidingsregels, ook voor het voorliggende wijzigingsplan gelden.

5.2 Toelichting op de regels

Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen - Wooncentrum'. De inhoud van de bestemming 'Wonen - Wooncentrum' is overgenomen uit bijlage 2 van de regels van het bestemmingsplan Lelystad - Buitenhof. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overgenomen uit dit plan.

De verbeelding is verder afgestemd op het initiatief en de mogelijkheden vanuit de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure die is vastgelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Participatie

Op 12 april 2023 is door de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst gehouden waarbij alle inwoners van Buitenhof Lelystad zijn uitgenodigd. Een verslag hiervan is opgenomen als bijlage 9. Op deze wijze zijn de belanghebbenden tijdig in kennis gesteld van het voornemen.

Voorbereidingsfase

Het concept wijzigingsplan dient in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro verzonden te worden aan de overlegpartners. De resultaten van dit vooroverleg zullen verwerkt worden in het ontwerp wijzigingsplan.

Ontwerpfase

Het ontwerp wijzigingsplan wordt op grond van het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ter inzage gelegd. Dit betekent dat het ontwerp-uitwerking en wijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van eventuele ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen plan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld.

Het college is bevoegd een wijzigingsplan vast te stellen.

Beroepsfase

Tot slot is tegen de vaststelling van het plan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt bepaald door de financiële haalbaarheid en de grondexploitatieregeling (uit de Wro).

Financiële haalbaarheid

Bij dit plan gaat het om een particulier initiatief van de eigenaren van de gronden in het plangebied. De initiatiefnemers hebben voldoende financiële middelen beschikbaar voor de realisatie van de woningen. De initiatiefnemers hebben bovendien voor eventuele planschadeverzoeken en voor de leges voldoende middelen gereserveerd. Zo is de ontwikkeling financieel haalbaar.

Grondexploitatieregeling

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan opstellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit moet duidelijk zijn hoe de kosten worden verhaald.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de plankosten. Een separate anterieure overeenkomst is daarom aanvullend niet nodig.