Plan: | Slot Aldeborglaan |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.OV010400W000003-0301 |
De initiatiefnemer is eigenaar van een perceel gelegen aan de Slot Aldeborglaan ongenummerd te Hoensbroek. Het perceel ligt tussen de bestaande woningen Slot Aldeborglaan 8 en 26. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Hoensbroek - sectie A - nummer 6364. De initatiefnemer wenst op dit perceel een vrijstaande woning te realiseren, in maat en schaal passend bij de woonomgeving ter plaatse.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied
Omdat het geldende bestemmingsplan 'Hoensbroek Noord 2016' het realiseren van een nieuwe vrijstaande woning niet direct toelaat, is een principeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Naar aanleiding van het ingediende principeverzoek heeft het college van burgemeester en wethouders een positief standpunt ingenomen en is bereid deze strijdigheid met het vigerend bestemmingsplan weg te nemen door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het vigerend bestemmingsplan conform artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3 Wabo.
Afwijken van een bestemmingsplan is alleen toegestaan, indien deze afwijking in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Dit dient te worden aangetoond door een ruimtelijke onderbouwing.
Het voorliggende document betreft de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de beoogde afwijking van het geldende bestemmingsplan.
Het projectgebied is gelegen aan de Slot Aldeborglaan. Het perceel is gelegen tussen de woningen Slot Aldeborglaan 8 en 26.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Kadastraal is de locatie bekend als gemeente Hoensbroek - sectie A - nummer 6364.
Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Foto's bestaande situatie
Ter plekke van het onderhavige projectgebied vigeert het bestemmingsplan 'Hoensbroek Noord 2016', vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 27 september 2017. Op de locatie is in hoofdzaak de bestemming 'Wonen' van kracht, zonder bijbehorend bouwvlak. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden en tuin. Daarnaast is ter plekke de bouwaanduiding 'vrijstaand' van toepassing.
Bovendien is aan de straatzijde van onderhavige locatie de bestemming 'Tuin' van toepassing. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erkers.
Tevens geldt op de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5 (lage waarde)'.
De situatie wordt verduidelijkt aan de hand van de volgende figuur.
Uitsnede verbeelding met aanduiding projectgebied
In de onderstaande figuur wordt de situering van de beoogde woning op het perceel en het bijbehorend bestemmingsplankader gevisualiseerd.
In artikel 14.2.2 sub a van de planregels (bestemming 'Wonen') is bepaald dat woningen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Aangezien ter plekke van het onderhavige perceel geen bouwvlak aanwezig is, is het bouwen van een woning op dit perceel in strijd met het bestemmingsplan.
Het door de initiatiefnemer beoogde bouwplan is dan ook niet rechtstreeks vergunbaar.
Hoofdstuk 2 bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit plan. Paragraaf 2.1 behandelt voor het thema wonen het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 tot en met 2.5 achtereenvolgens het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid besproken. Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 geven achtereenvolgens een beschrijving van het projectgebied en de gewenste planontwikkeling. Hoofdstuk 5 behandelt de voor het projectgebied relevante omgevingsaspecten, zoals water, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit. In Hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
De Provincie Limburg zet zich samen met gemeenten, woningcorporaties en andere partijen in om ervoor te zorgen dat het woningaanbod aansluit bij de behoeften van de samenleving. Het provinciaal beleid is op hoofdlijnen vastgelegd in de Provinciale Omgevingsvisie Limburg 2021. Het onderdeel 'wonen' is door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten op regionaal niveau uitgewerkt in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. De provinciale aandachtspunten op het gebied van wonen zijn vastgelegd in de Agenda Limburgse Woningmarkt. Hierin zijn 5 actielijnen vastgelegd:
1. De basis op orde: regionale samenwerking organiseren, beleidscyclus inrichten, verbinding met andere thema's.
2. Verschuiving van koop naar huur: Limburgs Maatwerk, Platform woonconsument, Verruiming (sociale) huurwoningvoorraad.
3. Kwantitatieve afstemming binnen de regio Limburgs Maatwerk, inzet Omgevingsverordening, grensoverschrijdende samenwerking.
4. Meer kwaliteit en diversiteit: Limburgs Maatwerk, wonen met zorg, kwaliteit woningvoorraad verbeteren.
5. Betere doorstroming: Limburgs Maatwerk, hefboomprojecten, betere doorstroming, starterslening.
Limburgs Maatwerk is een actieplan uit 2015 waarmee de Limburgse gemeenten en de corporaties de toegenomen huisvestingsbehoefte als gevolg van de toestroom van vluchtelingen wil aanpakken. Onder meer door het beter en flexibeler benutten van de bestaande vastgoedvoorraad.
Met betrekking tot het aspect 'wonen' wordt gesteld dat er in Zuid-Limburg grofweg drie woonsferen zijn te onderscheiden: stedelijk, landelijk en suburbaan. Elk van deze woonsferen is in te delen in meerdere woonmilieus.
In de suburbane woonsfeer is het grootste kwantitatief overschot aan woningen. Dit neemt gestaag toe tot 2040. Echter de aantrekkelijkheid van deze suburbane woonmilieus is vrij divers:
Dit plan ligt in woonmilieu ruim opgezet wonen binnen suburbane woonsfeer. Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een kwalitatief hoogwaardige woning waardoor wordt ingespeeld op het woonmilieu 'ruim opgezet wonen'. In kwalitatief opzicht is dan ook sprake van een passend woningbouwplan.
In de omgevingsvisie Limburg 2021 heeft de provincie Limburg onder andere op het gebied van wonen en leefomgeving aangegeven wat het provinciaal belang is.
Het hoofddoel is een woningaanbod en planvoorraad die qua vraag en aanbod in evenwicht zijn, zowel kwantitatief als kwalitatief. Voldoende (betaalbare) woningen op de juiste plek en op het juiste moment beschikbaar. Alle woningbouwontwikkelingen worden gezien als provinciaal belang.
De ambitie wordt breder ingezet dan alleen wonen, namelijk om de brede welvaart van de Limburger te verbeteren. Ondermeer door bijdragen aan de klimaat-, energie-, verduurzamings-, ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven die er voor de woningmarkt en in de bebouwde omgeving liggen. Vanwege de veranderende woonbehoeften wordt ingezet op flexibel beleid op hoofdlijnen. De woonbehoeften zijn daarin leidend.
De grootste opgave zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen.
Volgens de huidige prognoses worden vanaf 2030 overschotten in de woningvoorraad verwacht. Lokaal kan dit moment verschillen. Getalsmatig zijn er voldoende woningen en liggen er meer dan genoeg plannen klaar. Kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de middenhuur en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Daarnaast is er behoefte aan passende, en mogelijk tijdelijke, huisvesting voor bijvoorbeeld internationale werknemers, vluchtelingen, statushouders en woonurgenten.
De ambitie is een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren; een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen. Het is belangrijk dat mensen kunnen wonen in een zelfgekozen woning en woonomgeving (die past bij hun mogelijkheden en levensfase) waar ze zich thuis voelen.
De provincie faciliteert flexibiliteit op de woningmarkt én stimuleert flexibele woonvormen waardoor aan de veranderende woonwensen en –behoeften van een diversere groep mensen tegemoet komen in zowel de bestaande bouw als nieuwbouw.
De Omgevingsverordening Limburg 2014 (regels inzake o.a. wonen en zonne-energie per 20-10-2022 gewijzigd) bepaalt:
Artikel 2.4.2 Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
De gemeenteraad heeft op 23 november 2016 de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (hierna:SVWZL) vastgesteld.
In deze structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' in de zestien gemeenten in de regio Zuid-Limburg (Beek, Brunssum, EijsdenMargraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Beekdaelen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal) vastgelegd. In de SVWZL zijn afspraken vastgelegd over een gezamenlijke aanpak om de kwalitatieve en kwantitatieve disbalans (er zijn te veel woningen en tevens sluit het aanbod niet meer aan op de toekomstige vraag als gevolg van vergrijzing) op de woningmarkt in Zuid-Limburg aan te pakken.
De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave ten aanzien van het thema wonen en volkshuisvesting waar de zestien gemeenten in de regio Zuid-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. Dit betekent onder meer dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen in de gemeenten in de regio Zuid-Limburg in overeenstemming wordt gebracht met de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Daarbij zullen delen van de in de bestemmingsplannen opgenomen directe bouwmogelijkheden komen te vervallen. Ook is niet uit te sluiten dat door de gemeente gesloten privaatrechtelijke overeenkomsten om woningbouw mogelijk te maken, worden opengebroken. De structuurvisie heeft overigens geen directe rechtsgevolgen; bestemmingsplannen hebben dat wel.
In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen thans optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden. Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien, dit om te voorkomen dat de leegstand toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd.
Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een 'transformatieopgave' afgesproken, zijnde de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. Deze 'transformatieopgave' wordt tweejaarlijks herijkt. Gemeenten worden verplicht een woningbouwprogrammering op te stellen welke is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen in beginsel moeten worden gecompenseerd op grond van de Structuurvisie wonen Zuid-Limburg.
Op 13 februari 2021 is de nieuwe beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' binnen de gemeente Heerlen in werking getreden. Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Indien geen sprake is van een 'goed woningbouwplan' dient compensatie plaats te vinden op basis van de beleidsregel 'Financiële compensatie bij kleine woningbouwinitiatieven Zuid-Limburg'.
Of sprake is van een goed woningbouwplan conform de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.
Het onderhavig projectgebied is gelegen in een ruim opgezet woonmilieu met dure koopwoningen. Het betreft een onbebouwde kavel midden in een woongebied. In Hoensbroek zijn slechts zeer beperkt plekken voorhanden waar dit type woningen nog als nieuwbouw kan worden gerealiseerd. Het realiseren van een woning in een goedkoper marktsegment doet afbreuk aan de kwalitatieve opzet van het woongebied en derhalve is een dergelijk type woning - voor initiatiefnemer - niet aan de orde.
Wanneer de criteria van de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen' worden beschouwd in relatie tot voorliggend woningbouwplan staat voorop dat onderhavig bouwplan niet voldoet aan het criterium 'maatschappelijke meerwaarde'. Er is namelijk geen sprake van aantoonbare verbetering van de leefbaarheid, herstructurering of vervangingsbouw of hergebruik van bestaand vastgoed. Het is daarnaast niet aannemelijk dat op de beoogde locatie in een goedkoop of betaalbaar marktsegment kan worden gebouwd waardoor het plan niet aansluit bij de kwalitatieve behoefte overeenkomstig het regionaal behoefteonderzoek 2022-2023. Derhalve geeft de gemeente Heerlen in haar principestandpunt dan ook aan dat zij medewerking wil verlenen aan de woningbouwontwikkeling onder de randvoorwaarde van compensatie. Compensatie in de vorm van een financiële bijdrage van € 18.200,- in het regionaal sloopfonds is dan ook een vereiste voor toevoeging van dit plan aan de regionale woningmarktprogrammering. Initiatiefnemer is bereid om deze financiële compensatie te leveren.
Tot slot is van belang dat onderhavige woning bij besluit van de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering Stadsregio Parkstad Limburg - onder voorwaarden - aan de Regionale Woningmarktprogrammering is toegevoegd.
Op 28 juni 2017 is de 'Regionale Woonvisie Parkstad Limburg, lokale woonvisie gemeente Heerlen 2017-2021' door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld. De woonvisie Parkstad/Heerlen is opgebouwd rondom een aantal kwalitatieve opgaven binnen het woonbeleid in de regio Parkstad. De voorspelde huishoudensdaling blijft van grote invloed op het beleid en de te volgen koers. Maar ook de kwalitatieve disbalans moet worden aangepakt. De huidige voorraad is niet geschikt om te voldoen aan de toekomstige kwalitatieve vraag.
Particuliere voorraad
Ten gevolge van de huidige marktomstandigheden ligt er een belangrijke opgave in de particuliere voorraad. Economische omstandigheden leiden tot een aanhoudende vraag naar sociale huurwoningen in de regio. De leegstand ten gevolge van de bevolkingsdaling concentreert zich met name in de incourante delen van de particuliere woningvoorraad. Als gevolg hiervan zet de gemeente Heerlen in op het weg bestemmen van onbenutte plancapaciteit. Samen met woningcorporaties probeert men in te zetten op het aankopen van particuliere woningen ten behoeve van de (sociale) verhuur.
Heerlen zet met name in op het versterken van het woonmilieu in het centrum van Heerlen. Dat gaat hand in hand met het versterken van andere sectoren zoals het cultureel aanbod, voorzieningen en de openbare ruimte. Met deze aanpak willen we de ontwikkeling van de campussen ondersteunen en de werkgelegenheid verbeteren. De verdunningsopgave vindt in de omliggende stadsdelen plaats.
Betaalbaarheid en beschikbaarheid
Met de woningcorporaties samen wordt gewerkt aan het verruimen van het aanbod aan betaalbare sociale huurwoningen. De gemeente Heerlen wil die opgave verdelen over de stad, zodat in alle stadsdelen een min of meer gelijke spreiding is van sociale huurwoningen in diverse huurprijsklassen en diverse huishoudenstypen.
Wonen en zorg
Vanwege de vergrijzing en het langer zelfstandig wonen, verandert ook de opgave op het gebied van wonen en zorg. De woonomgeving en zeker ook de woningvoorraad zal meer toegerust moeten worden op het verlenen van zorg aan huis. Heerlen zet in op het organiseren van zorg op wijkniveau met aandacht voor voldoende zorggeschikte woningen, buurtsteunpunten en een toegankelijke woonomgeving. Een van de belangrijkste problemen is echter, dat veel mensen met een zorgbehoefte vanwege betaalbaarheidsproblemen niet kunnen verhuizen naar een zorggeschikte woning. Vanwege de aanwezigheid van milieucategorie 3 bedrijven en het LPG-tankstation zijn de appartementen geschikt voor senioren maar niet geschikt zijn voor niet zelfredzame mensen.
Urgente doelgroepen
Enerzijds is er een huisvestingsvraagstuk voor diverse kwetsbare doelgroepen zoals mensen in scheiding, slachtoffers van huiselijk geweld, statushouders of mensen met een handicap. Heerlen vervult een centrumfunctie voor huisvesting van GGZ-cliënten. Housing Parkstad en Housing First worden hiertoe voortgezet. Voor statushouders heeft iedere gemeente een afzonderlijke taakstelling.
Anderzijds is er een huisvestingsvraagstuk voor kenniswerkers en arbeidsmigranten. Deze groepen vragen om tijdelijke huisvesting, bij voorkeur in of in de nabijheid van de binnenstad.
Heerlen wil daarnaast werken aan het verbeteren van het woon- en leefklimaat bij kamerverhuur.
Verduurzamen woningvoorraad
De ambities op het gebied van duurzaamheid zijn in regioverband vastgelegd in het beleidsstuk Parkstad Limburg Energietransitie (PALET). De ambitie is om als regio in 2040 energieneutraal te zijn. Om dat te halen ligt er een forse opgave in het verbeteren van de woningvoorraad, zowel in de particuliere als in de (sociale) huursector. Bestaande woningen moeten energiezuinig worden gemaakt en er moet een plan van aanpak komen om de stap naar gasloze woningen te kunnen zetten. Heerlen investeert daarbij onder meer in de toepassing van Mijnwater voor ruimteverwarming.
Vrije sectorhuur en koopwoningen
Voor een evenwichtige woningmarkt in parkstad Limburg is het beschikken over voldoende aantrekkelijke woningen in de vrije huursector van belang. Qua prijs vormen goedkope koopwoningen een alternatief.
Heerlen wil met name in het centrum inzetten op het verruimen van het aanbod in de vrije sectorhuur omdat dit voor kenniswerkers en expats, vanwege de flexibiliteit, een veel aantrekkelijker optie is dan een koopwoning.
Leefbaarheid
Veel buurten en wijken in Heerlen hebben te maken met leefbaarheidsproblemen. Mensen ervaren overlast door lawaai, stank of rommel en voelen zich onveilig. Dat heeft een negatieve invloed op het wonen in de wijk. Heerlen zet samen met corporaties en andere partners in op het verbeteren van de leefbaarheid in buurten en wijken met als vertrekpunt dat wijken schoon, heel en veilig moeten zijn.
Voorliggend project impliceert een particulier initiatief voor een kleinschalig woningbouwinitiatief voor een kwalitatief hoogwaardige vrijstaande woning in een groene omgeving.
Op dit moment wordt gewerkt aan de nieuwe regionale woonvisie met een lokaal onderdeel.
De Bestuurscommissie Wonen Parkstad heeft op 21 maart 2019 de geactualiseerde Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 vastgesteld. Met deze programmering wordt kwalitatief en kwantitatief gestuurd op de ontwikkeling van de woningvoorraad in Parkstad Limburg.
De kwantitatieve opgave bestaat uit het terugdringen van de leegstand ten gevolge van de bevolkingsdaling tot 2% frictieleegstand. De huidige leegstand (ca. 4,1% in de envelop 2017-2020), de bevolkingsdaling en de omvang van de planvoorraad zorgen in Heerlen, bij ongewijzigd beleid, dat er in 2028 ca. 3700 woningen te veel zijn.
De kwalitatieve opgave bestaat uit het wegwerken van mismatches. Ondanks het overaanbod aan woningen en het ruime planaanbod, vindt niet iedereen die dat wil een passende woning in Heerlen. Met passend wordt bedoeld dat de woning aan de woonwensen moet voldoen én in financieel opzicht bereikbaar is voor de woningzoekende.
Om die kwalitatieve woonbehoefte beter in beeld te krijgen, is gekeken naar de ontwikkeling van de omvang van diverse doelgroepen, hun kwalitatieve woonwensen en financiële mogelijkheden. Ook is gekeken naar de kracht van woonbuurten. De combinatie van het type woning, de prijsklasse en de woonomgeving, bepaalt de PMC (productmarktcombinatie).
Uit deze gegevens is de indicatieve behoefte afgeleid. Deze is vervolgens afgezet tegen de bestaande plannen op de programmering. Aan de hand hiervan kan worden ingeschat of een plan op de programmering in voldoende mate in een kwalitatieve behoefte voorziet.
Dat geldt zeker ook voor nieuwe plannen die nog niet op de programmering staan. Aan de hand van diverse indicatoren (volkshuisvestelijk, sociaal-maatschappelijk, ruimtelijk) kan de planscore van een project worden berekend. En daarmee een inschatting worden gemaakt of een plan in voldoende mate tegemoet komt aan de kwalitatieve behoefte. Het toevoegen aan of wijzigen van plannen op de programmering is een bevoegdheid van de Bestuurscommissie Wonen Parkstad.
De Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 biedt zo een kwalitatief kader over hoe om te gaan met bestaande plannen en met nieuwe initiatieven.
Onderhavig voornemen ziet op het realiseren van een kwalitatief hoogwaardige woning aan de Slot Aldeborglaan in Hoensbroek. Daarmee voorziet het bouwplan in een voldoende kwalitatieve behoefte.
In december 2009 heeft het Parkstadbestuur de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020" vastgesteld, die in januari 2010 door de raden van de Parkstadgemeenten is bekrachtigd. De Herstructureringsvisie geeft inzicht in de gebieden waar in Parkstad Limburg transformatie van de woningvoorraad nodig is, in het licht van de teruglopende en veranderende woningbehoefte, om te komen tot een duurzame ruimtelijke structuur. Per gemeente en voor geheel Parkstad is de transformatie-opgave tot en met 2020 geformuleerd in de vorm van een 'envelop'. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave), zodat de partners gestimuleerd worden om afwegingen te maken: soms kan het verstandiger zijn een 'papieren plan' te stoppen dan een daadwerkelijke woning te slopen.
Inmiddels is de Herstructureringsvisie achterhaald door andere visies van meer recentere datum. De verschillen tussen beheergebieden, verdunningsgebieden en ontwikkelings gebieden kunnen nu niet meer zo strikt worden gehanteerd als tijdens het moment van vaststelling van de visie. De woningmarkt vertoont veel dynamiek en met het verloop van de tijd ontstaan in buurten nieuwe opgaven. De essentie achter de visie, er moet worden verdund in de woningvoorraad om de leegstand niet te hoog op te laten lopen, staat echter nog steeds overeind. De bij de visie behorende 'enveloppen' worden tweejaarlijks geactualiseerd.
Omdat onderhavig voornemen gepaard gaat met het toevoegen van een woning aan de woningvoorraad, kan het plan onder de voorwaarde van compensatie worden toegevoegd aan de woningbouwprogrammering.
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het zoeken om goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Conclusie
Met betrekking tot het voornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en het onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, en dergelijke. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nog nader ingegaan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Daarbij zijn drie hoofddoelen geformuleerd:
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert geen uitgangspunten die direct gevolgen hebben voor het onderhavige projectgebied.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 6.3).
Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij de voorliggende ontwikkeling geen sprake, er is slechts sprake van het bouwen van één nieuwe vrijstaande woning binnen de bebouwde kom van Hoensbroek, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
Om de in de Nationale Omgevingsvisie opgenomen nationale belangen juridisch te borgen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Er zijn met dit project geen sprake van nationale belangen. Het Barro heeft dus geen gevolgen voor dit plan.
De Rijksministerraad keurde op 16 september 2016 het Klimaatakkoord van Parijs goed. Volgens het Klimaatakkoord moet al het (Rijks)vastgoed uiterlijk 2050 beschikken over een klimaatneutrale energievoorziening.
Klimaatakkoord 2015
In 2016 is ook gestart met het Rijksbrede programma Nederland Circulair in 2050, met een basis voor de transitie naar een circulaire economie. Aan het Uitvoeringsprogramma wordt vanuit vijf transitieagenda's, tien dwarsdoorsnijdende thema's en de regio inzet geleverd.
Een van die transitieagenda's is Circulaire bouweconomie, met de ambitie dat vanaf 2023 alle uitvragen van de overheid, landelijk, provinciaal en gemeentelijk circulair zijn, tenzij dit niet (volledig) mogelijk is. Bovendien is met ingang van 1 juli 2021 de eerste aanscherping van de milieuprestatie-eis in werking getreden met een wijziging van het Bouwbesluit 2012. Hierdoor moeten bouwers meer circulair en milieuvriendelijker gaan bouwen.
Rekening houdend met onderhavig voornemen is van belang dat duurzaam bouwen een volwaardige plaats heeft in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
De nieuw op te richten bebouwing wordt gebouwd met duurzaam materiaal, waarbij aandacht wordt besteed aan de recyclebaarheid van de bouwmaterialen. Met betrekking tot de bouwkundige aspecten van onderhavig bouwplan kan worden gewezen op het feit dat deze verder zullen worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVI) vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In het POVI is het projectgebied gelegen in de zone 'Stedelijk gebied'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen ten opzichte van het POL 2014. Over 'Stedelijk gebied' is in het POVI het volgende opgenomen.
Stedelijk gebied
Het stedelijk gebied omvat de bebouwde gebieden van de Westelijke Mijnstreek, Heerlen, Brunssum, Landgraaf en Kerkrade en de steden Maastricht, Venlo, Roermond, Weert en Venray. Hier vind je een breed scala aan locaties met functies zoals wonen, winkels, scholen, voorzieningen, wegen en openbare ruimte. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten. Het is belangrijk dat onder meer in de overgangsgebieden stad-land wordt ingespeeld op ruimte voor klimaatadaptatie via het watersysteem en de groenvoorzieningen.
De voorliggende ontwikkeling wordt niet belemmerd door de beleidsuitgangspunten die door de provincie Limburg in het POVI zijn vastgelegd.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met ligging projectgebied
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Het projectgebied is niet gelegen binnen een milieubeschermingsgebied dat aanvullende bescherming behoeft.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging projectgebied
Beleidskader Circulaire Economie 2020-2023
In het Beleidskader Circulaire Economie 2020-2023 is de ambitie “Wij streven naar een
Limburgse economie die in 2030 50% minder primaire grondstoffen (mineralen, metalen en fossiel)
gebruikt en die in 2050 volledig circulair is. Voor de periode 2020-2023 werken we aan een
circulaire economie waarin energie, grondstoffen, materialen en componenten (halffabricaten) zo
lang mogelijk en weloverwogen van waarde blijven voor productie en consumptie. Daarmee leveren
wij een duurzame en impactvolle bijdrage aan werkgelegenheid, innovatie en toegevoegde waarde
voor Limburg.”
Deze ambitie is uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma voor 2020-2023. De provincie beoogt met dit programma om de benodigde beweging in de samenleving mede op gang te helpen door middel van doelstellingen voor eigen opdrachtgeverschap en stimulering van duurzaam ondernemerschap, brede samenwerking en kennisdeling.
De regio Parkstad Limburg heeft in 2009 een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' . De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijkeconomisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:
De Bestuurscommissie Ruimte van de regio Parkstad Limburg heeft de Structuurvisie in 2015 kritisch tegen het licht gehouden en onderzoekt de mogelijkheden voor een aanscherping of actualisatie van dit beleid. Belangrijkste opgave hierbij is dat de samenwerkende gemeenten in de toekomst dienen te beschikken over een instrument dat hen in staat moet stellen om integraal in plaats van sectoraal, proactief in plaats van reactief en op het regionale schaalniveau te kunnen sturen op ruimtelijke ontwikkelingen en programma's. Daarbij zal ook expliciet aandacht zijn voor urgente, nieuwe ruimtelijke thema's zoals klimaat, milieu, water, grondstoffen en voedsel.
De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op het onderhavige initiatief.
Uitsnede kaart 'Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg, thema: Wonen'
In de kaart 'Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg, thema: Wonen' wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal gebiedstypes, namelijk:
Het projectgebied is gelegen in het gebiedstype 'S', zijnde een dorpse omgeving met een landelijk karakter. In dit gebiedstype staan de termen rust, ruimte en groen centraal.
Het voornemen ziet op het realiseren van één vrijstaande woning waarbij de karakteristiek en hoogwaardig leefmilieu van de omgeving wordt gerespecteerd. Daarmee sluit het initiatief aan bij de doelstellingen van de Structuurvisie Parkstad Limburg.
Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de toekomstige ruimtelijke opgaven.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van de ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van op nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig.
Ook de rol van de gemeente verandert. De gemeente moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen als uitgangspunt. Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
De projectlocatie is op basis van de Structuurvisie Heerlen 2035 gelegen in de zone 'Ruim opgezet wonen'. Over 'Ruim opgezet wonen' wordt in de structuurvisie het volgende aangegeven:
Ruim opgezet wonen betreft wonen in een villawijk met veelal vrijstaande woningen op ruime kavels en incidenteel twee-onder-een kapwoningen in lage woningdichtheden in de koopsector. Deze wijken liggen doorgaans aan de rand van de stad en in het groen. Het betreft doorgaans sterke, kansrijke woonwijken waarbij de opgave veel meer is gericht op het buiten de deur houden van bedreigingen, bijvoorbeeld het aanbrengen van meer differentiatie in deze buurten door het realiseren van een beduidend mindere kwaliteit woningen. Het realiseren van gestapelde woningen doet afbreuk aan de kwaliteit van dit woonmilieu en is daarom ongewenst. Kansrijke doelgroepen zijn gezinnen en senioren met een hoog inkomen.
De onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een nieuwe luxe woning aan de Slot Aldeborglaan ong. te Hoensbroek. Dit type woning sluit aan bij het woonmilieu ter plaatse waardoor het initiatief past binnen de 'Structuurvisie Heerlen 2035'.
Daarnaast staan de in de structuurvisie opgenomen, en hieronder kort omschreven thema's niet aan de realisatie van het voorliggende initiatief in de weg.
In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.
In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.
In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.
In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.
Het bouwplan sluit goed aan bij het karakteristieke, hoogwaardige, ruim opgezette woonmilieu van de omliggende woningen in zijn directe omgeving.
Op 10 januari 2012 heeft de gemeenteraad de stadsdeelvisie "Òs Gebrook" vastgesteld. In deze visie zijn diverse eerder opgestelde beleidsdocumenten en programma's geïntegreerd, zoals het Masterplan Hoensbroek (2009), Strategisch Masterplan Hoensbroek 2025 en het Woningbouwprogramma Hoensbroek. De visie is in samenwerking met de woningbouwcorporaties De Voorzorg en Woonpunt, Stadsregio Parkstad Limburg en de Provincie Limburg tot stand gekomen.
Aanleiding voor de visie vormt een aantal samenhangende problemen waar het stadsdeel Hoensbroek mee kampt. Het betreft hierbij problemen op fysiek, sociaal en economisch gebied, alsook veiligheid. Deze problemen zetten de leefbaarheid onder druk.
Daarnaast ervaart de gehele regio Parkstad Limburg, en met name de gemeente Heerlen, op diverse plaatsen de gevolgen van de krimp. Al jaren wordt samengewerkt om de gevolgen daarvan om te buigen tot kansen en via herstructurering te zorgen voor vitale stadsdelen met toekomst, integraal ontwikkeld vanuit de fysieke, sociale en economische pijlers in de gemeente. De stadsdeelvisie "Òs Gebrook" gaat in op die kansen en benoemt enkele concrete projecten waar op korte termijn mee gestart kan worden. De stadsdeelvisie is het integrale kader voor de fysieke, sociale en economische structuurversterking van Hoensbroek voor de periode tot 2025.
De visie vormt een perspectief en tegelijkertijd een sturingsinstrument om de leefbaarheid in Hoensbroek duurzaam te verbeteren (people, planet en profit). Uiteindelijk is de doelstelling om het stadsdeel Hoensbroek zodanig duurzaam her in te richten en te transformeren door middel van een gebiedsontwikkeling, dat:
Voor Hoensbroek is de volgende ambitie geformuleerd: "Een vitaal duurzaam Hoensbroek, waar het goed en prettig leven is in een groene, dorpse omgeving." Om deze hoofdambitie concreet te maken zijn binnen verschillende thema's subambities en doelen benoemd. Deze komen voort uit een uitgebreide analyse. De doelen zijn gewenste effecten die betrokken partijen de komende jaren gezamenlijk in Hoensbroek willen bereiken. Vervolgens zijn per thema strategische keuzes gemaakt.
Daarnaast bevat de stadsdeelvisie een ruimtelijke visie, die ervan uitgaat dat Hoensbroek het kasteeldorp van de 21e eeuw wordt. Het is een netwerk van programma en kwaliteiten dat in sterke relatie tot elkaar staat, met het landschap eromheen. Om Hoensbroek leefbaar en vitaal te houden is het handhaven van een duidelijke kern noodzakelijk. Daarom dienen eventuele sloopgaten rondom de kern opnieuw voorzien te worden van gebouwd programma.
Hierbij kunnen drie verschillende strategieën worden toegepast:
De bedoeling is dat Hoensbroek in 2025 bestaat uit een dubbele kern, elk met een sterke, eigen identiteit. Aan de ene kant het Kasteel Hoensbroek, een cultuurhistorisch baken en nieuw centrum voor stads-landbouw. Aan de andere kant de oorspronkelijke dorpskern tussen St. Janskerk en Postplein, met winkels, horeca, woningen en andere centrale voorzieningen.
De dubbele kern is op verschillende schaalniveaus sterk met elkaar verbonden, zodat er een betere fysieke verbinding is ontstaan, en het wordt beleefd als een eenheid. Zo vormt het mijnspoor een belangrijke groene fiets- en voetgangersverbinding tussen Nuth en Brunssummerheide. De route Juliana Bernhardlaan - Marktstraat fungeert als de verbindende hoofdverkeersader binnen Hoensbroek. De Hoofdstraat fungeert op lokaal niveau als een cultuurhistorische route tussen kasteel en centrum. De route wordt begeleid door functies zoals woningen, dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid.
De buurten hebben elk een eigen sfeer, programma en kwaliteit. Door deze wijken optimaal in het netwerk te hechten, blijft het centrumgebied met haar voorzieningen optimaal toegankelijk en vitaal.
Maria-Gewanden vormt de toegangspoort naar Hoensbroek vanaf de snelweg, via de Schuureikenweg en Juliana Bernhardlaan naar het centrum. De identiteit van de wijk wordt sterk bepaald door de stedenbouwkundige structuren en landschappelijke kwaliteiten, de gebogen straten met veel groen. De ontspannen sfeer wordt bepaald door het overwegend woonprogramma, de rustige en goed onderhouden woonstraten en speeltuinen. In deze wijk bevinden zich verhoudingsgewijs de meeste particuliere woningen in Hoensbroek.
Grondgebonden woningen zijn de meest voorkomende woningbouwtypen in de buurt en in de directe omgeving van het initiatief zijn dit zelfs specifiek overwegend vrijstaande woningen. De vrijstaande woning die wordt toegevoegd doet geen afbreuk aan de bestaande kwaliteiten. Derhalve is onderhavig initiatief in overeenstemming met het 'Strategisch Masterplan Hoensbroek tot 2025'.
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is d.d. 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit. In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
Het Caumerbeekdal is een van de dragers van het Groenstructuurplan. De Caumerbeek en haar zijbeken dooraderen een groot deel van het stedelijke weefsel en vormen daarmee de belangrijkste groen-, water- en ecologische structuur binnen het bebouwde gebied van de gemeente Heerlen. In de ambitie van het Groenbeleidsplan is de wens gedefinieerd om de beekdalen een prominente positie te geven in de groenstructuur van Heerlen. Aangezien van de vier beekdalen in Heerlen het Caumerbeekdal het meest prominente onderdeel vormt van wat heden gezien kan worden als de hoofdgroenstructuur van Heerlen, is de uitwerking van de ambitie met name gericht op dat beekdal. Met de zijbeken dooradert de Caumerbeek het bebouwde gebied. De dooradering is zo fijnmazig dat het beeksysteem nagenoeg alle buurten en stadsdelen met elkaar en met het centrum van Heerlen verbindt. Naast de rol van het Caumerbeekdal in de ecologische structuur en het watersysteem, speelt het dal een potentieel belangrijke rol in de recreatieve ontsluiting van Heerlen, zowel in de ontsluiting van de woonbuurten als de bezienswaardigheden en sportfaciliteiten. Conform de ambitie en op basis van de nu nog grotendeels verborgen kwaliteiten van het Caumerbeekdal is de belangrijkste doelstelling voor de ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur van Heerlen het ontwikkelen en daadwerkelijk fysiek en mentaal ontsluiten van het Caumerbeekdal als grootste stadspark van Nederland. Dit levert een kwaliteitsimpuls voor de leefbaarheid van Heerlen en biedt een duurzame groene basis waarop vanuit herstructureringsprojecten geanticipeerd kan worden.
Met betrekking tot onderhavige ontwikkeling is van belang dat de omliggende tuin bij de nieuwe woning zal worden ingericht met zorg voor het natuurlijke karakter van de omgeving en passend in het gebied ter plaatse. De beoogde ontwikkeling past derhalve binnen het gemeentelijk groenbeleid.
Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Parkeernota Heerlen – Visie en Ambitiedocument' vastgesteld. Het College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad hadden de wens uitgesproken om het bestaande parkeerbeleid te herijken. Zowel in het coalitieakkoord 2014-2018 als in het addendum Parkeernota 2010 is aangegeven dat er behoefte is aan een nieuwe parkeernota waarin de diverse parkeersystemen integraal meegenomen worden. Daarnaast is de positie van de gemeente op de parkeermarkt veranderd na de verkoop van haar parkeervastgoed. De gemeente is nu slechts een speler op de markt van straatparkeren. Ook is haar rol op publiekrechtelijk gebied constant in ontwikkeling.
Op hoofdlijnen dient het nieuwe parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit. Aan de hand van de huidige situatie en een aantal toekomstige ontwikkelingen is een beeld geschetst van de verwachtingen ten aanzien van het parkeren in Heerlen de komende jaren. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, technologie en maatschappij.
Uit de sessies met de klankbordgroep zijn drie ambities afgeleid: Toegankelijk, leefbaar en praktisch passend. Deze ambities vormen de rode draad bij de verdere invulling van de beleidsuitgangspunten en uit te werken acties cq maatregelen. Enkele in het oog springende beleidskeuzes zijn, per deelgebied:
Daarnaast worden de acht actuele thema's die niet direct gerelateerd zijn aan één van de drie gebieden, kort uitgewerkt. Per doelgroep worden beleidspunten weergegeven, wederom per geografisch deelgebied.
Enkele in het oog springende punten zijn:
In tegenstelling tot de eerdere 'Parkeernota Heerlen 2010' is ervoor gekozen om deze nieuwe beleidsnota in twee delen op te knippen en wel: de 'Parkeervisie & Ambitie' en de 'Parkeermaatregelen'. In het eerste deel 'Parkeervisie & Ambitie' wordt de parkeervisie van de gemeente Heerlen uiteengezet op basis van haar ambitie in de stad, de relaties naar de ruimtelijke en economische ontwikkeling in de stad en de beleidskaders die hierbij passend zijn. In het tweede deel 'Parkeermaatregelen' worden de verschillende beleidsinstrumenten (maatregelen) uitgewerkt.
Ten behoeve van het economisch goed functioneren van een winkelgebied dan wel binnenstad alsook het faciliteren van verschillende doelgroepen, zowel in garages als op straat, wordt het parkeren in Heerlen gereguleerd. In Heerlen kunnen er immers verschillende parkeerreguleringsgebieden teruggevonden worden:
Het projectgebied is gelegen in een vrij parkeergebied. Dat neemt niet weg dat op het eigen perceel voldoende ruimte beschikbaar is voor het parkeren van minimaal twee auto's. Geconcludeerd moet worden dat de parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden opgevangen, waardoor zich parkeerproblemen in de openbare ruimte ten gevolge van onderhavige ontwikkeling niet voordoen.
In het Programma Duurzaamheid, welke een sturende werking heeft voor gemeentelijke initiatieven, heeft de gemeente de focus gelegd op drie pijlers van duurzaamheid:
Energietransitie
De gemeenteraden in Parkstad Limburg hebben in 2015 unaniem PALET (Parkstad Limburg Energie Transitie) als kaderstellend beleid voor de regionale en de gemeentelijke energietransitie vastgesteld. Doel van PALET is om in 2040 als Parkstad energieneutraal te zijn. Van PALET wordt in het kader van de Regionale Energie Strategie Zuid-Limburg (hierna: RESZL) een aanpassing gemaakt naar de 49% CO2-reductie in 2030 en 95% in 2050. De uitgangspunten en doelstellingen van PALET blijven zoveel mogelijk onaangetast en overeind.
Klimaatadaptie
De colleges van de Parkstadgemeenten zijn unaniem akkoord met de Regionale klimaatadaptatiestrategie Parkstad Limburg en het Actieprogramma klimaatadaptatie Parkstad Limburg. In de klimaatadaptatiestrategie is de landelijke doelstelling (Deltaplan klimaatadaptatie) overgenomen dat in 2050 de buitenruimte zodanig is aangepast dat deze waterrobuust en klimaatbestendig is, zodat we de overlast van extreme regen, droogte en hitte zo veel mogelijk beperken. Om dit te bereiken, wordt vanaf 2020 'klimaatadaptief handelen toegepast' bij gebiedsontwikkeling. De klimaatadaptatiestrategie en het bijbehorende actieprogramma vormen het vertrekpunt van de 'risicodialoog' met de raad over het beschermen van de bevolking tegen de nadelige effecten van klimaatverandering. Ten aanzien van het thema water zijn er voor de gemeente Heerlen maatregelen en middelen opgenomen in het Watertakenplan 2020-2024.
Circulaire economie
In 2050 zijn we een circulaire stad. We sluiten de kringlopen waar mogelijk, afval is grondstof. In 2050 wil Nederland een economie zijn zonder afval, waarbij alles draait op herbruikbare grondstoffen (programma Circulaire Economie, 'Nederland Circulair in 2050', min. IenW 2016). In 2030 wordt Nederland geacht 50% circulair te zijn. Grondstoffen dienen dan efficiënt te worden ingezet en hergebruikt, zonder schadelijke emissies naar het milieu. Voor zover er nieuwe grondstoffen nodig zijn, worden deze op duurzame wijze gewonnen en wordt verdere aantasting van de sociale en fysieke leefomgeving en de gezondheid voorkomen. Producten en materialen worden zo ontworpen dat ze kunnen worden hergebruikt met zo min mogelijk waardeverlies en zonder schadelijke emissies naar het milieu.
Voorwaarden Circulaire Economie
Dit te realiseren is een omvangrijke opgave, het omvat een inzet van alle ketenpartners en elke bijdrage is waardevol op weg er naartoe. De ontwikkeling van de woning aan de Slot Aldeborglaan biedt kansen om minder materiaalgebruik, minder milieubelasting en minder waardeverlies te realiseren.
Circulair bouwen is met name een aandachtspunt voor de uitvoeringsfase. De kwaliteit van het aanwezige materiaal is doorslaggevend.
Bij het toepassen van materialen en werkmethodes worden de volgende algemene duurzaamheidsprincipes gehanteerd:
Sluiten van de grondstofketen. Voor materiaalgebruik hanteren we de driedeling voor circulariteit (Trias Circumflex):
Grondstoffenketen van lineair naar circulair
Afstemming tussen duurzaamheidseisen
De ambities voor duurzaamheid zijn voor een deel richtinggevend, alleen voor energie wordt een duidelijk niveau vereist. Deze voorwaarden zouden met andere duurzaamheidseisen op gespannen voet kunnen staan of als communicerende vaten kunnen werken. Daarom is een goede bepaling van duurzaamheidskwaliteit belangrijk en adequate en tijdige afstemming vereist tussen maatregelen voor de genoemde drie pijlers.
Er is behoefte aan om in de ontwerpfase te bepalen hoe duurzaam of circulair het nieuwe gebouw wordt en in welke mate we invulling geven aan eisen en bijdragen aan ambities. Ook is belangrijk dat daarnaast de consequenties van keuzes voor andere kwaliteitseisen bespreekbaar worden gemaakt in een vroeg stadium en dat het bouwproces goed te volgen is. Tevens willen we goede borging van beoogde kwaliteit en een duidelijk uitleg over de bereikte kwaliteit van het gebouw.
Aanbevolen wordt om in de ontwerpfase afstemming van de drie pijlers van het programma Duurzaamheid te bereiken met de duurzaamheidstool GPR Gebouw. Hierin wordt gewerkt met een score tussen 1-10 voor vijf pijlers waaraan een ambitie kan worden verbonden:
Energie – 9 (BENG)
Milieu – 6,5
Gezondheid – 8
Gebruikskwaliteit – 8
Toekomstwaarde – 8.
Een score van 6,5 voor de pijler milieu klinkt misschien wat laag, maar is een rechtstreekse resultante van een zeer hoge score op Energie (meer materiaal toevoegen om meer energie op locatie op te wekken). Een hogere score voor milieu is niet realistisch als minimale eis.
In de ontwerpfase functioneert de GPR als een monitoringstool om de mate van duurzaamheid te bewaken en een goede afweging te onderbouwen. GPR kan ook bij gedeeltelijke nieuwbouw/verbouwing worden ingezet.
De nieuw op te richten bebouwing wordt gebouwd met duurzaam materiaal. Met betrekking tot de bouwkundige aspecten van onderhavig bouwplan kan worden gewezen op het feit dat deze verder zullen worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen.
Het Parkstad Limburg Energietransitie ambitiedocument (PALET) geeft een vooruitblik op de kansen en mogelijkheden voor een energieneutrale regio in 2040. Vanuit ruimtelijk oogpunt worden er gebieden benoemd die potentieel geschikt zouden kunnen zijn voor de opwekking van zonne- en windenergie en gebruik van bodemenergie.
In 2015-2016 is de lange termijn doelstelling om in 2040 als regio energieneutraal te zijn, vertaald in een uitvoeringsprogramma voor de korte termijn (2016 - 2020). In dit programma zijn concrete acties, maatregelen en projecten benoemd die er toe moeten leiden dat in 2020 ten minste 8% van de totaalopgave tot 2020 wat betreft energiebesparing en duurzame energieopwekking is gerealiseerd.
Voor nieuwbouw gelden inmiddels strenge wettelijke eisen die gehanteerd dienen te worden zoals de Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG-norm) en de verplichting dat er zonder een aardgasaansluiting gebouwd moet worden. De toepassing van zonne-energie dient hierbij als ontwerpeis te worden meegenomen.
Voor het opstellen van een plan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het projectgebied en de directe omgeving, goed in beeld wordt gebracht. De woonbuurt waarin het projectgebied is gelegen behoort tot Maria Gewanden/Terschuren. Het projectgebied is gelegen aan de Slot Aldeborglaan. Het perceel is gelegen tussen de woningen Slot Aldeborglaan 8 en 26 en de Schuureikenweg aan de achterzijde.
De directe omgeving van het projectgebied wordt gekenmerkt door vrijstaande grondgebonden woningen die zijn gerealiseerd in een kwalitatief hoogwaardig segment. Het betreft een buurt met woningen die hoofdzakelijk uit de jaren jaren zeventig en tachtig stammen. Daardoor voldoen ze ondertussen waarschijnlijk niet meer overal aan de eisen van de huidige tijd. Met deze nieuwbouwwoning wordt een hedendaagse woning van hoogwaardige kwaliteit toegevoegd.
De locatie wordt aan de noordzijde begrensd door de gebiedsontsluitingsweg Schuureikenweg en aan de zuidzijde door de Slot Aldeborglaan.
In de onderstaande afbeeldingen wordt de directe omgeving van het projectgebied nader gevisualiseerd.
Luchtfoto's met visualisatie directe omgeving projectgebied
Het voornemen is om op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Hoensbroek - sectie A - nummer 6364 , één grondgebonden vrijstaande woning te realiseren. Dit perceel heeft een oppervlak van 1.107 m2 en is momenteel nog een open plek in de buurt 'Schuureik'.
Initiatiefnemer is voornemens om in de woning een warmtepomp te plaatsen. In combinatie met een topkoeling wordt deze ingezet om de woning te verwarmen en te koelen. Daarnaast is van belang dat de woning ruim genoeg is om een traplift te plaatsen waardoor de levensloopbestendigheid is gegarandeerd. Bovendien is op de begane grond voldoende ruimte aanwezig om de slaapkamer en badkamer op de begane grond te realiseren. Gelet op de ruime doorgangen in de woning, het feit dat geen dorpels aanwezig zijn en de ruime kamers in de woning, maakt dat deze ook rolstoelbestendig is.
In de onderstaande figuren wordt de situering en de uitstraling van de beoogde vrijstaande woning inzichtelijk gemaakt.
Situering beoogde woning
Uitstraling beoogde woning
Indeling beoogde woning
Vooropgesteld moet worden dat de beoogde woning een hoogwaardige en klassieke uitstraling heeft, hetgeen goed past in het buurtschap 'Schuureik'. Daarnaast is bij de situering van de woning op het perceel rekening gehouden met de ligging van de woningen Slot Aldeborglaan 8 en 26. De woning Slot Aldeborglaan 8 is wat verder van de straat gelegen en de woning Slot Aldeborglaan 26 is juist wat korter bij de straat gelegen. Onderhavig perceel ligt daar precies tussenin waardoor ervoor is gekozen om de nieuwe woning als het ware tussen de woningen 8 en 26 te projecteren. Daarmee worden het straatbeeld en de bijbehorende gevellijnen gerespecteerd. Bovendien is de woning in het midden van het perceel geprojecteerd waardoor aan weerszijden een gelijke afstand tussen de woningen Slot Aldeborglaan 8 en 26 ontstaat. Hiermee wordt tevens het ruim opgezette woonmilieu vormgegeven. Tot slot is van belang dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Naast de garage zijn binnen de tot 'Wonen' bestemde gronden voldoende mogelijkheden aanwezig.
Momenteel geldt ter plekke van het projectgebied het bestemmingsplan 'Hoensbroek Noord 2016'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 27 september 2017 door de gemeenteraad van Heerlen. Aan de onderhavige locatie zijn de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' toegekend. Daarnaast is ter plekke de bouwaanduiding 'vrijstaand' van toepassing.
In artikel 14.2.2 sub a van de planregels is bepaald dat woningen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Aangezien ter plekke van onderhavig perceel geen bouwvlak aanwezig is, is het bouwen van een woning op dit perceel in strijd met het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze worden ingepast.
Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. verplicht is.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage 1994 gewijzigd. Met deze wijziging kan niet langer worden volstaan met toetsing van m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten aan de drempelwaarden. Indien een activiteit onder de drempelwaarde ligt zal alsnog moeten worden getoetst aan de Europese richtlijn.
Bij woningbouw kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.'
Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:
Onderhavig planvoornemen voorziet in de ontwikkeling van één woning. De voorgenomen activiteit blijft hiermee ruimschoots onder de drempel en is sprake van een informele m.e.r.-beoordeling. Dit wordt ook wel de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden.
Bij elk nieuwbouwplan dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:
Ad. a. de kenmerken van het project
Het projectgebied is 1.107 m² groot. Het perceel is onbebouwd en is bestemd tot 'Wonen'.
In en om het projectgebied zijn geen relevante activiteiten of projecten waarmee rekening moet worden gehouden in de beoordeling.
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen verandert niet als gevolg van de realisatie van de woningbouw. Dit onderdeel geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
Zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase vindt er geen productie plaats van afvalstoffen, anders dan regulier bouw- en huishoudelijk afval.
Tijdens de realisatiefase is er wellicht enige hinder in de vorm van geluid en mogelijk trillingen. Het (aannemers)bedrijf welke verantwoordelijk is voor de uitvoering van de realisatie zal zich moeten houden aan de algemene wet en regelgeving en de geldende milieuwetgeving.
Woningen zijn geen risicobron. In de paragraaf 'Externe veiligheid' is daarnaast geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het plaatsgebonden en groepsrisico ten aanzien van inrichtingen, transportassen en buisleidingen.
Ad. b. de plaats van het project
Het gebied ligt momenteel braak en is onbebouwd. Daarnaast wordt het projectgebied omgeven door woningen met tuinen. Aan de noordzijde van de locatie worden maatschappelijke activiteiten geëxploiteerd.
Ter plaatse van het projectgebied zijn geen relevante natuurlijke hulpbronnen die bijdragen aan het project dan wel een effect hebben op het project.
Uit de beoordeling van de planologisch relevante milieuaspecten in de volgende paragrafen komt naar voren dat het planvoornemen deze aspecten niet belemmert.
Ad. c. de kenmerken van de potentiële effecten
Beoogd wordt met het planvoornemen 1 woning te realiseren. Bij de realisatie wordt zowel aan de geldende algemene wet- en regelgeving als aan de geldende milieuwetgeving voldaan. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten.
Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang, dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.- procedure.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Bij de voorliggende ontwikkeling is enkel het aspect wegverkeerslawaai relevant in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect spoorweglawaai is niet aan de orde. Wat betreft het aspect industrielawaai kan worden verwezen naar paragraaf 5.9 van voorliggende toelichting.
Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.
Het onderhavige perceel is gelegen aan de Slot Aldeborglaan te Hoensbroek. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Dat neemt niet weg dat op korte afstand van onderhavige locatie de Schuureikenweg is gelegen, zijnde een 50 km/u weg. Het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting vanwege wegverkeerslawaai is derhalve noodzakelijk.
Ten behoeve van de onderhavige ontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 1.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde beoordeeld. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Schuureikenweg, bedraagt 54 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gecumuleerde geluidbelasting in de tuin bedraagt 55 dB waarmee in de tuin eveneens sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Het is echter aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Derhalve is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet aan de orde. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Het klimaat is aan het veranderen en leidt tot meer extremere buien. Het (hemel) watersysteem en de afvalwaterketen moet deze neerslag zo goed als mogelijk kunnen verwerken. Het besef groeit dat dit niet meer uitsluitend met grotere rioolbuizen op te vangen is.
Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden.
In het kader van deze toets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat en worden vervolgens de beleidsregels (eisen) aangehaald waarmee in de watertoets gerekend moet worden.
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgeval-len kan rechtstreeks geloosd worden.
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden besproken met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergenafvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo wordt al in de geest van de Omgevings-wet gewerkt. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma invulling aan de Europese richtlijnen voor water (voor ingewijden: dit zijn de KRW, ROR, KRM en MSP).
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van
Het waterbeleid van de provincie Limburg voor de jaren 2022-2027 staat in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 dat op 17 december 2021 door Provinciale Staten is vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal waterprogramma 2016-2021.
Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met de partners willen bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Met het waterbeheerprogramma (WBP) geeft Waterschap Limburg richting aan het waterbeheer in de periode 2022-2027. Dat is een verplichting vanuit de Omgevingswet.
Het Nationale Waterprogramma en het Provinciaal Waterprogramma hebben dezelfde looptijd en bieden de kaders voor dit waterbeheerprogramma. Zo zijn in het Nationaal Waterprogramma de Deltabeslissingen opgenomen. Het Provinciaal Waterprogramma geeft onder andere kaders voor het strategische grondwaterbeheer, de regionale normering wateroverlast, de functietoekenning voor onze oppervlaktewateren en de waterkwaliteitsdoelen voor de KRW-waterlichamen en de overige wateren. Het waterbeheerprogramma 2022-2027 geeft hier de regionale invulling aan. Om te zorgen dat dit Waterbeheerprogramma in lijn is met het Provinciaal Waterprogramma is er zorgvuldig afgestemd. Het Waterbeheerprogramma beschrijft geen nieuw beleid, maar beschrijft de uitvoering van bestaand beleid of het voornemen om voor een thema nieuw beleid te gaan maken. De voortgang van de uitvoering van het programma wordt bewaakt via de jaarlijkse cyclus van kadernota, meerjarenbegroting en jaarbegroting.
Vanaf 1 april 2019 is de nieuwe Keur van Waterschap Limburg officieel in werking getreden. De Keur is een document met regels die het waterschap hanteert om beken, dijken, waterwerken en grondwater in Limburg te beschermen. Het is een belangrijk document voor iedereen die bij, of met water, activiteiten onderneemt.
In de keur zijn o.a. de normen opgenomen waaraan de verwerking van (hemel)water aan dient te voldoen. Deze normen heeft de gemeente Heerlen overgenomen en verwerkt in het Watertakenplan Heerlen 2020-2024.
Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast en droogte in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.
Het Watertakenplan 2020-2024 omvat de volgende items:
Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden. De resultaten hiervan worden uiteindelijk vastgesteld in deze waterparagraaf.
Hemelwater:
Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de initiatiefnemer. Het hemelwater dat binnen het projectgebied valt dient binnen de grenzen van het gebied verwerkt te worden. Voor (toekomstige) privé percelen ligt deze verantwoordelijkheid primair bij de (toekomstige) eigenaar/gebruiker. Dit is het uitgangspunt van de Waterwet.
De gemeente houdt bij de verwerking van hemelwater onderstaande voorkeursvolgorde aan:
Pas wanneer blijkt dat verwerking van hemelwater binnen het projectgebied redelijkerwijs niet mogelijk is mag het hemelwater worden aangesloten op de riolering. Hierbij dient de initiatiefnemer het overtollig hemelwater altijd gescheiden aan te bieden. Bij de watertoets wordt minimaal toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van de ontwikkelingen. Voor nieuwbouw en nieuwe verharding houden we minimaal een stand-still situatie aan. Het aangekoppeld verhard oppervlak op de riolering mag zeker niet groter worden.
Eisen:
Bij de watertoets dient gerekend te worden met de navolgende eisen:
Grondwater
De perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwateroverlast en/of –onderlast. Dit geldt ook voor funderingsproblemen.
Ondergrondse verblijfsruimten van panden, in een kelder of een souterrain, moeten volgens de bouwregelgeving waterdicht zijn. Van de perceeleigenaar verwachten wij dat hij de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om grondwaterproblemen te voorkomen of te bestrijden, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander; particulier of overheid. Dat geldt ook voor woningen/gebouwen met diepe kelders.
Pas wanneer de perceeleigenaar zich redelijkerwijs niet kan ontdoen van het overtollig grondwater, is er een taak voor de gemeente of waterschap. Ook hier geldt dat het water dan gescheiden van het vuilwater aangeboden dient te worden.
De ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de grondwaterstand en op de grondwater-kwaliteit zowel binnen als buiten het plangebied.
Voor de gewenste ontwateringsdiepten verwijzen wij naar onderstaande tabel en figuur.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Heerlen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het projectgebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening.
Hemelwatervoorziening
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient te worden uitgegaan van het bergen van een bui van 80 mm in twee uur.
Initiatiefnemer is voornemens om ter plekke van het projectgebied een vrijstaande woning te realiseren met een oppervlak van 194 m2. Daarnaast wordt rondom de woning erfverharding voorzien met een oppervlak van circa 195 m2. Om de capaciteit van de beoogde hemelwatervoorziening te kunnen berekenen, wordt uitgegaan van een te verharden oppervlak van circa 389 m².
De benodigde capaciteit van de hemelwatervoorziening dient dan minimaal te bedragen:
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een waterparagraaf met bijbehorend infiltratieonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2.
In de waterparagraaf wordt aangegeven dat uit de gemeten doorlatendheden blijkt dat infiltratie van neerslagwater tot de mogelijkheden behoort ter hoogte van onderhavige locatie. Het infiltreren zou dus direct in de ondiepe ondergrond moeten kunnen plaatsvinden. Daartoe is initiatiefnemer voornemens om op eigen terrein een wadi te realiseren. De wadi wordt aan de oostzijde van onderhavig perceel beoogd. Het hemelwater wordt opgevangen in de wadi waarna het rechtstreeks kan infiltreren in de bodem. Daarmee wordt wateroverlast voor derden voorkomen.
In onderstaande figuur wordt gevisualiseerd aangegeven op welk deel van het perceel de wadi wordt beoogd.
Uitsnede plattegrondtekening met aanduiding wadi
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door geen uitlogende materialen te gebruiken.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
Voorafgaand aan het volgen van een ruimtelijke procedure dient te worden nagegaan of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreinigingen geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.
Algemeen
Bij een ruimtelijke procedure moet het bevoegde gezag voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie. Daarvoor dient een bodemonderzoek. Een bodemonderzoek hoeft echter niet te worden uitgevoerd als de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan dienen voor een bestemmingsplanwijziging. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de vaststelling van het niet verdacht zijn van de locatie voor puntbronnen op basis van een uitgevoerd NEN 5725 vooronderzoek. Blijkt hieruit dat er geen verdachte locaties/situaties zijn, ofwel er zijn geen knelpunten, dan kan volstaan worden met dit vooronderzoek aangevuld met een veldinspectie. Uit het vooronderzoek volgens NEN 5725 kan ook blijken dat de kwaliteit van de bodem onvoldoende zou kunnen zijn ofwel een verdachte situatie bestaat. In die gevallen moet altijd een vooronderzoek gevolgd door een verkennend onderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd, aangevuld met een bodemonderzoek asbest conform NEN5707. Onderzoeken die niet volgens de geldende normen zijn opgesteld en uitgevoerd zijn of verouderde onderzoeken gelden niet als representatief en onvoldoende.
Beleidskader
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.
Homogene deelgebiedenkaart
Projectgebied
Het projectgebied is gelegen in deelgebied 'Woonwijken'.
Onderhavige ontwikkeling is gericht op het realiseren van een nieuwe woning aan de Slot Aldeborglaan ong. te Hoensbroek. Op de plek van de nieuw te bouwen woning geldt de bestemming 'Wonen'. Onderhavig perceel is echter nog nooit ten behoeve van woondoeleinden in gebruik geweest. Daarnaast ziet het woningbouwinitiatief op het realiseren van nieuwe verblijfsruimten ter plaatse. Derhalve dient in het kader van voorliggend planvoornemen een verkennend bodem- en asbestonderzoek te worden uitgevoerd.
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is op 15 juli 2022 een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht door Aelmans ECO B.V.. De rapportage van het verrichte onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3, rapportnummer: E222528.009/HWO. Op grond van dat onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan.
Bovengrond
Vanwege het geroerde karakter van de bovengrond is besloten deze middels een 2-tal grondmengmonsters te analyseren. Uit de resultaten van voornoemde grondmengmonsters blijkt, dat de concentraties zink, cadmium, lood en/of PAK de achtergrondwaarden overschrijden doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden.
Vorenstaande impliceert dat de bovengrond van dit perceel veelal licht is verontreinigd. De aangetroffen lichte overschrijdingen zijn van dien aard dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de beoogde bouwplannen en het gebruik van onderhavig perceel ten behoeve van woondoeleinden.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan onderhavige bovengrond deels als klasse industrie (MM 01) en deels als klasse Wonen (MM 02) worden gekwalificeerd.
Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS boven de detectielimiet worden aangetroffen. De aangetroffen gehaltes overschrijden niet de klasse AW2000. Voornoemde overschrijdingen zijn dermate marginaal dat deze geen invloed op de uiteindelijke kwalificatie van de grond hebben.
Ondergrond
De visuele schone ondergrond vanaf 0,5 tot 2,0 m-mv, is analytisch in grondmengmonster 3 onderzocht. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.
Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan voornoemde ondergrond als klasse AW2000 grond worden bestempeld.
Asbest
Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen specifiek asbestverdachte materialen aangetoond. Voornoemde bevindingen zijn analytisch bevestigd.
Niet gesprongen explosieven
De onderzoekslocatie is niet gelegen in een gebied welke verdacht is voor niet gesprongen explosieven.
Na-ijl effecten voormalige mijnbouw
Door de voormalige mijnbouw zijn er mogelijke risico's - zoals beschreven in het rapport "na-ijlende gevolgen van de steenkolenwinning in Zuid-Limburg" van 14-12-2016 door het Ministerie van Economische Zaken - met betrekking tot ondiepe winning en/of protectie zone industriële schachten en/of risico`s door mijngas. De onderzoekslocatie ligt niet in een gebied met een verhoogde kans op na-ijleffecten voormalige mijnbouw vanwege ondiepe winning en/of ligging in een protectie zone industriële schachten en/of risico`s door mijngas.
Geconcludeerd wordt dat voor de onderzoekslocatie geen aanleiding bestaat om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmeringen voor onderhavig project.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.
Het meest nabijgelegen Natura2000-gebied is circa 820 meter ten zuidwesten van het projectgebied gelegen, het betreft het gebied 'Geleenbeekdal'. Ter plaatse van het projectgebied zelf is geen Natura2000-gebied aanwezig.
Ligging projectgebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Het project voorziet in het realiseren van een nieuwe vrijstaande woning aan de Slot Aldeborglaan ong. te Hoensbroek. Tot voor kort was de realisatiefase van een project vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. De bedoeling daarvan was dat bij de vergunningverlening voor een project geen rekening hoefde te worden gehouden met de stikstofuitstoot van bouwactiviteiten. In de uitspraak van de Raad van State d.d. 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is echter geoordeeld dat deze bouwvrijstelling niet mag worden toegepast.
Naast de bouwactiviteiten gaat onderhavig voornemen gepaard met een toename van het aantal verkeersbewegingen in de gebruiksfase. Dat maakt dat ten behoeve van onderhavig voornemen een stikstofonderzoek moet worden uitgevoerd naar de realisatiefase en de gebruiksfase. Betreffend stikstofonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4.
Realisatiefase
Bij de realisatie van de bouw van de woning wordt berekend in de realisatiefase. Bij de bouw van de woning wordt gebruik gemaakt van machines met verbrandingsmotoren. Bij dit gebruik komt NOx vrij. Naast het gebruik van de machines vindt er NOx-emissie plaats door verkeersbewegingen die horen bij de aan- en afvoer van sloop- en bouwmaterialen en de verkeersbewegingen van het bouwpersoneel.
Gebruiksfase
De NOx-emissie van het gebruik van de nieuwe woningen wordt berekend in de gebruiksfase. De woningen wordt voorzien van een warmtepomp en is als zodanig Emissie-loos. Alleen de verkeersbewegingen behorende bij het gebruik van de woning veroorzaken NOx-emissie.
Uit de berekeningen met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen derhalve met zekerheid worden uitgesloten. Deze uitkomsten geven derhalve geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5.
Op basis van de quickscan die is uitgevoerd kan worden uitgesloten dat de voorgenomen bouwwerkzaamheden een negatieve invloed hebben op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming en natuurgebieden. Wel dient verlichting tijdens de realisatiefase van het woonhuis van de bomen af en naar beneden gericht te worden.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect natuurbescherming geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen. Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om zowel de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
Goede ruimtelijke ordening
Het bevoegd gezag moet bij ruimtelijke besluiten het aspect luchtkwaliteit meewegen in de besluitvorming. In het kader van de Wet milieubeheer moet worden getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen). In artikel 5.16 lid 1, onder a is vastgelegd dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan aannemelijk dient te worden gemaakt dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden van een Bijlage 2 van de wet opgenomen grenswaarden.
Niet in betekenende mate (NIBM)
In de AMvB 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Onderhavig plan behoort tot de in de lijst opgenomen categorieën van gevallen en mag derhalve gerangschikt worden als een activiteit welke in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Ter volledigheid wordt opgemerkt dat het omslagpunt voor wat betreft de luchtkwaliteit ligt bij de realisatie van 1.500 woningen of meer. Het betreft hier uiteindelijk de bouw van één nieuwe woning. Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c van de Wet milieubeheer kan dit plan doorgang vinden.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen beperkingen oplevert voor de realisatie van onderhavig plan.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.
Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per bestemmingsplan beoordeeld.
Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Ter uitvoering van het Bevi geldt de 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (Revi). Hierin zijn aan te houden afstanden opgenomen voor zogenaamde categoriale inrichtingen. Daarnaast zijn in het Revi regels opgenomen voor de berekening van de aan te houden afstanden voor de niet-categoriale inrichtingen.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). De aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de aanwijzing van de rekenmethodiek zijn opgenomen in de 'Regeling externe veiligheid buisleidingen' (Revb). De toetsingssystematiek uit het Bevi wordt ook toegepast bij buisleidingen.
Het beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en via het water staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin is het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoerstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.
In de 'Beleidsregel voor externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moeten worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Een aanscherping c.q. actualisatie wordt meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.
In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van respectievelijk BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgasleidingen en spoor-, rijks- en provinciale wegen zijn op kaarten weergegeven. De invloedsgebiedenkaarten lenen zich als praktisch instrument voor een quick scan bij een ruimtelijk project om gemakkelijk vast te stellen of de externe veiligheid in beschouwing genomen moet worden en het groepsrisico verantwoord. De kaarten hebben een signaalfunctie. Ze geven ook aan waar de zoneringen voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico liggen die zich wettelijk verplicht dienen te vertalen in de planregels.
Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van dit onderzoek: 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening, Adviesgroep AVIV, 26 november 2014'. In het vervolg van voorliggende paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede risicokaart met invloedsgebieden in omgeving
Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding projectgebied
Transportroutes gevaarlijke stoffen - spoor
Uit bijlage II Tabel Basisnet Spoor, zoals opgenomen in de Regeling basisnet, blijkt dat gevaarlijke stoffen in bulktransporten structureel plaatsvinden over het nabijgelegen traject Sittard aansl. –Heerlen (route 380).
Uit bijlage II van de Regeling basisnet blijkt dat voor het spoortraject Sittard aansl. – Heerlen geen PR 10-6 contour aanwezig is. Het plaatsgebonden risico als gevolg van dit spoortraject levert derhalve geen belemmering op voor de planontwikkeling.
Daarnaast is het initiatief gelegen op meer dan 550 meter van het spoortraject. Als nieuwbouw binnen het invloedsgebied van een transportroute komt, is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het Basisnet spoor (toxisch scenario).
Dit betekent dat in de verantwoording van het groepsrisico ingaat op:
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het plaatsgebonden risico geen belemmeringen voor onderhavig voornemen. Ten aanzien van het groepsrisico is bekend dat ter plaatse van het plan de oriënterende waarde (OW) niet wordt overschreden en het plan niet zal leiden tot een significante toename van het groepsrisico.
Daarnaast leidt het toevoegen van de woning in de bestaande woonomgeving geen wijziging in de bestaande mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening.
Ten aanzien van de zelfredzaamheid wordt opgemerkt dat de situatie ten opzichte van de omgeving niet wijzigt. De zelfredzaamheid is goed te noemen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
Volgens het vigerende bestemmingsplan en de kaarten van de Gasunie, zijn binnen het projectgebied en de directe omgeving geen kabels of leidingen met een planologische beschermingszone gelegen, die een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling. Voor de start van de werkzaamheden wordt een Klic-melding gedaan.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woning aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving van onderhavig plangebied te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'. Onderhavige ontwikkeling moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
De woning kent zelf geen milieuzonering omdat de functie wonen geen milieubelastende activiteit betreft. Een woning is wel een gevoelig object in het kader van milieuzonering. Om die reden zijn de functies in de omgeving van het perceel beoordeeld.
Vooropgesteld moet worden dat de nabije omgeving van het projectgebied zich karakteriseert als een overwegend woongebied. Wel kan worden gewezen op het feit dat aan de noordzijde van het projectgebied een aantal instellingen voor medische zorg respectievelijk revalidatie zijn gelegen. Deze instellingen hebben een maatschappelijk karakter en zijn derhalve op basis van het geldende bestemmingsplan 'Hoensbroek Noord 2016' bestemd tot 'Maatschappelijk'. De afstand van de bestemming 'Maatschappelijk' tot onderhavig projectgebied bedraagt in elk geval 12 meter. Met inachtneming van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor de categorie 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' (SBI-2008:8621, 8622, 8623) een minimale richtafstand van 10 meter tot gevoelige functies in de omgeving. Aan de minimale richtafstand wordt dan ook voldaan.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta'. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sinds september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Erfgoedwet 2016. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Erfgoedwet juncto Monumentenwet 1988 geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze vrijstelling aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
Op 31 oktober 2018 is de beleidsnota archeologie 'Erfgoed is identiteit, beleidsnota archeologie gemeente Heerlen' vastgesteld. In deze beleidsnota is het beleid ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief voor de komende jaren vastgelegd.
Het archeologisch beleid van de gemeente Heerlen heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Deze formulering waarborgt behoud en ontsluiting van het archeologisch erfgoed in de gemeente, maar laat ruimtelijke ontwikkelingen even goed toe. Het is een doelstelling die niet alleen praktisch uitvoerbaar en proportioneel is, maar ook haalbaar. Naast het beleidsmatige aspect wil de gemeente Heerlen ook de economie versterken door het potentieel van de archeologie te gebruiken. Cultureel erfgoed en toerisme zijn nauw verbonden. Cultureel erfgoed is een waardevolle faciliteit voor zowel bewoners van, als bezoekers aan een gebied. Het cultureel erfgoed vormt vaak de bepalende factor in de regionale of lokale identiteit. Vanuit economisch perspectief kan cultureel erfgoed beschouwd worden als kapitaalgoed met een potentieel hoge economische waarde.
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat is vertaald in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart. De archeologische verwachtingskaart is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart, blijkt dat in het projectgebied sprake is van een gebied met een lage verwachtingswaarde (categorie 5).
Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Heerlen-Noord
Bij deze verwachtingswaarde geldt als uitgangspunt dat bij bodemingrepen > 10.000 m2 en dieper dan 40 cm onder maaiveld, er een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Aangezien de grootte van de bodemingreep niet meer dan 10.000 m2 zal beslaan, behoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie geen belemmeringen vormt voor de ontwikkeling.
Binnen de gemeente Heerlen is handhavingsbeleid voor de Wabo-taken (bouwen, ruimtelijke ordening, brandveiligheid en milieu) vastgelegd in het Toezicht- en handhavingsbeleid 2019-2022 Wabo. In dit beleid staan de doelen en uitgangspunten voor toezicht en handhaving geformuleerd. Tevens is de beleidscyclus beschreven, ook wel de “dubbele regelkring” of “Big 8” genoemd. Er is een minimaal uitvoeringsniveau van de wettelijke taken voor toezicht en handhaving vastgesteld en er zijn bestuurlijke prioriteiten benoemd. Deze vormen de basis voor het beleid en voor het jaarlijks vast te stellen toezicht- en handhavingsprogramma. Om een goed naleefgedrag te bereiken zijn in het handhavingsbeleid verschillende toezicht- en handhavingsinstrumenten beschreven.
In de sanctiestrategie is de basisaanpak voor bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bij overtredingen vastgelegd. Bij overtredingen van de Wabo en de hieraan gerelateerde wet- en regelgeving, wordt het stappenplan uit de Landelijke Handhavingsstrategie toegepast. Wat betreft klachten over bouw- of ruimtelijke ordening, worden deze geprioriteerd opgepakt. Indien er echter sprake is van een handhavingsverzoek, dient de beslissing op het handhavingsverzoek binnen een wettelijke termijn te gebeuren en kan het besluit bestaan uit handhavend optreden, daarvan af te zien of te gedogen (alleen in bijzondere omstandigheden). Tegen dit besluit is bezwaar en beroep mogelijk.
Ingevolge het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht is onder andere artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) van overeenkomstige toepassing op - de ruimtelijke onderbouwing behorende bij - een omgevingsvergunning ex artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wabo.
Artikel 3.1.6 Bro bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.
Het plan in het projectgebied is aan te merken als een aangewezen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Vanwege de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan is een bestemmingswijziging op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. In dit geval is er gekozen om af te wijken van het vigerend bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing.
De Wro stelt het vaststellen van een exploitatieplan waarin het kostenverhaal wordt geregeld verplicht, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd in de vorm van een anterieure overeenkomst. De gemeente wenst met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst te sluiten over het kostenverhaal. In dit kader is er tussen initiatiefnemer en de gemeente al een intentieovereenkomst gesloten om de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het plan te onderzoeken.
Partijen zullen vervolgens een anterieure overeenkomst met elkaar sluiten over de grondexploitatiekosten. Het plan is daarmee uitvoerbaar.
Eventuele planschade-claims komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Dit zal worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst.
De noodzakelijke aanpassingen aan de openbare ruimte zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Dit zal eveneens worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst.