direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Skaeve Huse
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De woningbouwcorporatie Weller Wonen en Mondriaan Heerlen zorginstelling voor geestelijke gezondheid (hierna ook te noemen: de initiatiefnemers) hebben het voornemen om op het terrein van de hoofdlocatie van Mondriaan in Heerlen (John F. Kennedylaan 301 te Heerlen) - voor de duur van 25 jaar - maximaal 6 zogenaamde 'Skaeve Huse' te realiseren.

Het fenomeen van de 'Skaeve Huse' is afkomstig uit Denemarken. Het betekent letterlijk 'rare huizen'. In Skaeve Huse worden vooral kwetsbare mensen geplaatst die door hun gedrag (vaak voortkomend uit complexe psychosociale en/of psychiatrische problematiek, vaak in combinatie met verslavingsproblematiek) overlast kunnen veroorzaken en daardoor moeilijk of niet in een reguliere woning gehuisvest kunnen worden. Volgens de initiatiefnemers verdient het verreweg de voorkeur wanneer deze kwetsbare burgers op enige afstand van reguliere huisvesting met een visuele afscheiding worden geplaatst, bij voorkeur in de nabijheid van groen en buiten de binnenstad. De kans op agressie, overlast en het niet meer in staat zijn om op sociaal en psychologisch vlak normaal te functioneren (psychische decompensatie genoemd) wordt op deze manier zoveel als redelijkerwijs mogelijk is geminimaliseerd. Volgens de  initiatiefnemers voldoet de gekozen locatie aan alle voorwaarden van een rustige, groenrijke en prikkelarme omgeving.De locatie op het terrein van Mondriaan aan de John F Kennedylaan geeft bewoners de mogelijkheid om, onder het toeziend oog van beveiliging Mondriaan, redelijk afgezonderd hun leven te leiden.

De projectlocatie valt in het bestemmingsplan 'Zorgvallei' en heeft hierin de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Op basis van deze bestemming mogen binnen het bouwvlak uitsluitend maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd. Omdat de 'Skaeve Huse' feitelijk te kwalificeren zijn als zelfstandige kleine woningen, past de realisatie hiervan niet binnen de maatschappelijke bestemming en is het project dus in strijd met het bestemmingsplan.

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heerlen is evenwel bereid deze strijdigheden met het vigerende bestemmingsplan weg te nemen door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan conform artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3° Wabo.

De aanvraag om een buitenplanse omgevingsvergunning dient een ruimtelijke onderbouwing te bevatten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de permanente afwijking van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In een ruimtelijke onderbouwing dient op basis van artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht (Bor) jo artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) het volgende te zijn opgenomen:

  • een verantwoording van de in de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het overleg met andere (overheids-)instanties;
  • de uitkomsten van alle noodzakelijke onderzoeken;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (indien door middel van de omgevingsvergunning een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt).

1.2 Situering projectlocatie

De projectlocatie is gelegen aan de John F. Kennedylaan 301, in het stadsdeel Heerlen-stad en de wijk Welten. De locatie is gelegen ten zuidwesten van het stadscentrum, ingeklemd tussen de A76 en de N281 en heeft een oppervlakte van circa 655 m². De tot de projectlocatie behorende percelen zijn kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie H, nummer 2498 (ged.).

Op de onderstaande afbeelding is de ligging van de projectlocatie op gemeentelijk niveau aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0001.jpg"

Op het onderstaande kadastrale kaartje is de ligging van de projectlocatie in rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0002.jpg"

1.3 Geldend bestemmingsplan

De gronden waarop de te bouwen 6 Skaeve Huse gepland staan zijn planologisch-juridisch geregeld in het vigerende bestemmingsplan 'Zorgvallei' (vastgesteld door de raad van Heerlen d.d. 28-11-2018). Ter plaatse van de projectlocatie geldt de bestemming ‘Maatschappelijk’. Daarnaast raakt het project aan de gebiedsaanduiding ‘Overige zone –cultuurwaarden’.

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding weergegeven. De projectlocatie is hierop rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0003.jpg"

Op basis van deze bestemming mogen binnen het bouwvlak maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd. Deze worden in artikel 1 Begripsomschrijvingen gedefinieerd als 'educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, woonzorgcomplex en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening'. Tevens worden de woningen direct aan het Kerkepad gerealiseerd. Het Kerkepad is vanuit cultuurhistorisch opzicht waardevol en derhalve is in artikel 11 Algemene aanduidingsregels een beschermende regeling opgenomen.

Omdat de Skaeve Huse feitelijk te kwalificeren zijn als zelfstandige kleine woningen, past de realisatie hiervan niet binnen de maatschappelijke bestemming. Daarnaast is de toekomstige bebouwing buiten het bouwvlak geprojecteerd.

Het college van burgemeester & wethouders van de gemeente Heerlen is echter bereid de strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan weg te nemen door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan conform artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3° Wabo.

1.4 Planvorm

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Heerlen is in het voorliggende geval bereid middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. De wettelijke basis voor het afwijken van het bestemmingsplan is neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, onder c en artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3º Wabo.

Elk ruimtelijk plan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. De omgevingsvergunning is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl onder nummer NL.IMRO.0917. OV030800W000003-0301.

1.4.1 Ruimtelijke onderbouwing

Een afwijking van het bestemmingsplan moet gemotiveerd worden met een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt de opzet van het plan beschreven en worden alle relevante aspecten (onder meer beleidsmatige, milieu- en stedenbouwkundige aspecten) vanuit de ruimtelijke ordening belicht. Aangetoond wordt dat het onderhavige project in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.4.2 Besluitvlakkaart

De besluitvlakkaart geeft een grafische weergave van het projectgebied. In de besluitvlakkaart zijn het besluitvlak en het besluitgebied weergegeven. Een omgevingsvergunning onderscheidt een digitale en een analoge kaart. Beide kaarten zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale besluitvlakkaart beslissend.

De digitale besluitvlakkaart is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van de omgevingsvergunning (ruimtelijke onderbouwing, bijlagen en ontwerpbesluit) toont.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 is een opsomming van de planologische beleidskaders, bestaande uit Europees en rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid en de van toepassing zijnde regelgeving. In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het bouwplan, dat aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning beschreven en hoofdstuk 7 geeft een beeld van de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Thematische behandeling

2.1.1 Wonen

2.1.1.1 Provinciaal beleid

De Provincie Limburg zet zich samen met gemeenten, woningcorporaties en andere partijen in om ervoor te zorgen dat het woningaanbod aansluit bij de behoeften van de samenleving. Het provinciaal beleid is op hoofdlijnen vastgelegd in de nieuwe Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI). Provinciale Staten hebben het POVI op 1 oktober 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. Het POVI is op 25 oktober 2021 in werking getreden en vervangt - onder meer - het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014). Uit het POVI blijkt dat de provincie Limburg de bestaande beleidsambities ten aanzien van - onder meer - verstedelijking, transformatie van de woningvoorraad grotendeels handhaaft.

Het onderdeel 'wonen' is door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten op regionaal niveau uitgewerkt in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. De provinciale aandachtspunten op het gebied van wonen zijn vastgelegd in de Agenda Limburgse Woningmarkt. Hierin zijn 5 actielijnen vastgelegd:

  • 1. De basis op orde: regionale samenwerking organiseren, beleidscyclus inrichten, verbinding met andere thema's
  • 2. Verschuiving van koop naar huur: Limburgs Maatwerk, Platform woonconsument, Verruiming (sociale) huurwoningvoorraad.
  • 3. Kwantitatieve afstemming binnen de regio Limburgs Maatwerk, inzet Omgevingsverordening, grensoverschrijdende samenwerking
  • 4. Meer kwaliteit en diversiteit: Limburgs Maatwerk, wonen met zorg, kwaliteit woningvoorraad verbeteren
  • 5. Betere doorstroming: Limburgs Maatwerk, hefboomprojecten, betere doorstroming, starterslening

Doorwerking projectgebied

Het project betreft de realisatie van een kleinschalig stedelijk woon-zorginitiatief binnen bestaand stedelijk gebied voor mensen uit een zeer specifieke doelgroep. Met de realisatie van 6 'Skaeve Huse' (kleine huurwoningen/woonunits) wordt een veilige en duurzame woonplek gecreëerd voor mensen die vanwege hun psychosociale en/of psychiatrische problematiek op dit moment niet regulier gehuisvest kunnen worden. Het project 'Skaeve Huse' is een vorm van extramuraal beschermd wonen, de bewoners wonen in principe zelfstandig in hun woning, maar er zal door Mondriaan wel 24-uurs ondersteuning en begeleiding worden geboden. Deze wooninvulling past binnen de provinciale beleidsambitie om meer maatwerk voor specifieke doelgroepen te realiseren. In de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg is dit ook op regionaal niveau uitgewerkt.

2.1.1.2 Regionaal beleid
2.1.1.2.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

Deze structuurvisie betreft de regionale structuurvisie zoals aangehaald onder Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014). De gemeenteraad heeft op 23 november 2016 de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (hierna: SWZL) vastgesteld.

In deze structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' in de zestien gemeenten in de regio Zuid-Limburg (Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Beekdaelen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal) vastgelegd. In de SVWZL zijn afspraken vastgelegd over een gezamenlijke aanpak om de kwalitatieve en kwantitatieve disbalans (er zijn te veel woningen en tevens sluit het aanbod niet meer aan op de toekomstige vraag als gevolg van vergrijzing) op de woningmarkt in Zuid-Limburg aan te pakken.

De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave ten aanzien van het thema wonen en volkshuisvesting waar de zestien gemeenten in de regio Zuid-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. Dit betekent onder meer dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen in de gemeenten in de regio Zuid-Limburg in overeenstemming wordt gebracht met de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Daarbij zullen delen van de in de bestemmingsplannen opgenomen directe bouwmogelijkheden komen te vervallen. Ook is niet uit te sluiten dat door de gemeente gesloten privaatrechtelijke overeenkomsten om woningbouw mogelijk te maken, worden opengebroken. De structuurvisie heeft overigens geen directe rechtsgevolgen; bestemmingsplannen hebben dat wel.

In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen thans optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden.

Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien, dit om te voorkomen dat de leegstand toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd.

Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een 'transformatieopgave' afgesproken, zijnde de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. Deze 'transformatieopgave' wordt tweejaarlijks herijkt. Gemeenten worden verplicht een woningbouw-programmering op te stellen welke is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven.

Het 'wonen' is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In deze visie wordt - onder andere - aandacht besteed aan het thema: Goed wonen voor iedereen, met extra aandacht voor specifieke doelgroepen. Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van zorgbehoevenden (zoals bijvoorbeeld dementerende ouderen, verstandelijk en lichamelijk gehandicapten, extramuraal wonen voor psychiatrische patiënten, probleemjongeren e.d.). Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. De volgende beleidsdoelen zijn van belang:

  • Er moeten in de regio Parkstad Limburg voldoende betaalbare woningen met voldoende kwaliteit zijn voor kwetsbare doelgroepen (zoals mensen in scheiding, slachtoffers van huiselijk geweld, statushouders en mensen met een ernstige ziekte of handicap).
  • De gemeente Heerlen vervult een centrumfunctie voor urgente doelgroepen, met name als het gaat om GGZ-cliënten. Maar ook in andere gemeenten dient voldoende huisvesting voor urgente doelgroepen te zijn. Hiervoor worden de samenwerkingsverbanden Housing Parkstad Limburg (intramurale cliënten die uitstromen naar een extramurale woonvorm) en Housing First (dak- en thuislozen) voortgezet.
  • Er wordt ingezet op het terugdringen van illegale kamerverhuur. Daarnaast wordt er ingezet op passende alternatieven voor kwetsbare groepen die behoefte hebben aan goedkope woonruimte.

Doorwerking projectgebied

Het project betreft de realisatie een kleinschalig stedelijk woon-zorginitiatief binnen bestaand stedelijk gebied voor mensen uit een specifieke doelgroep (beschermd wonen extramuraal). Het onderhavige project levert een bijdrage aan de realisatie van meer (brand)veilige en kwalitatief goede huisvesting voor deze specifieke zorgdoelgroep in de regio Parkstad Limburg.

2.1.1.2.2 Visie opvang en beschermd wonen Parkstad 2018-2026

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verplicht elke gemeente om te voorzien in opvang en beschermd wonen. En geeft daarbij ook aan dat gemeenten moeten voorzien in een plan opdat cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Cliënten die beschermd wonen of opvang ontvangen moeten een veilige woonomgeving hebben en, indien mogelijk, weer in staat worden gesteld om zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Maatschappelijke opvang

Op dit moment is Heerlen als centrumgemeente van Parkstad verantwoordelijk voor de regie op de opvang van dak- en thuislozen (maatschappelijke opvang). Deze opvang wordt hoofdzakelijke geboden in twee grootschalige voorzieningen: in Landgraaf de crisisopvang Heugderlicht (55 plekken) en in Heerlen dag- en nachtopvang Het Gasthuis (30 plekken). Daarnaast kennen we moederopvang in Landgraaf (12 plekken) en in Heerlen de opvang voor jongeren vanaf 18 jaar Op de Putgraaf (17 plekken). In enkele gevallen wordt een individuele opvang geboden in een gewoon huis, in de vorm van Housing First of een Van der Staaij woning.

Cliënten van de maatschappelijke opvang kampen vaak met meerdere problemen. Zo is er vaak sprake van een combinatie van dak- en thuisloosheid, geweldsproblematiek, opvoedingsproblemen, psychiatrische-, somatische-, verslavingsproblemen en een licht verstandelijke beperking. Geregeld is er sprake van werkloosheid en geen zinvolle daginvulling. Vrijwel altijd is er sprake van schulden. Dit maakt de hulpvraag vaak complex en veelomvattend. Mensen verblijven enkele weken tot een half jaar, en af en toe nog langer, in de opvang.

Beschermd wonen

Een voorziening voor beschermd wonen biedt een veilige en beschermde woonomgeving en begeleidt de bewoners in hun zelfredzaamheid, zodat zij mee kunnen blijven doen in de samenleving of op termijn weer zelfstandig kunnen wonen. Beschermd wonen wordt echter niet altijd intramuraal (binnen een instelling) geboden, het kan ook ambulant. Wat beschermd wonen ambulant (ook wel beschermd thuis genoemd) onderscheidt van reguliere ambulante Wmo-zorg, is de ernst van de GGZ-problematiek van betrokkenen, waardoor naast planbare ook onplanbare 24-uurs ondersteuning geboden moet kunnen worden, ook 's nachts en in het weekend. De toegang tot beschermd wonen is centraal geregeld via het TOBW: Team opvang en beschermd wonen. In dit team zitten de organisaties die opvang en beschermd wonen bieden, onder voorzitterschap van de gemeente. Daar wordt getoetst of iemand beschermd wonen nodig heeft en waar dat het beste geboden kan worden. Voor beschermd wonen heb je een indicatie nodig. Beschermd wonen-trajecten duren enkele jaren.

Doorwerking projectgebied

  • 1. Met de realisatie van 6 'Skaeve Huse' wordt een veilige en duurzame woonplek gecreëerd voor mensen die vanwege hun psychosociale en/of psychiatrische problematiek op dit moment niet regulier gehuisvest kunnen worden en nu structureel gebruik maken van de maatschappelijke opvang.
  • 2. De 'Skaeve Huse' zullen worden bestempeld als extramuraal Beschermd Wonen in de vorm van Skaeve Huse. Dit betekent dat ook onplanbare 24-uurs ondersteuning geboden zal worden en het TOBW zal indiceren voor deze specifieke vorm van Beschermd Wonen.

2.1.1.2.3 Uitvoeringsagenda 2019-2020 Opvang en Beschermd Wonen Parkstad en Beekdaelen

Met alle woningcorporaties zijn er Parkstadbreed afspraken gemaakt over:

  • 1. het signaleren van huurachterstanden;
  • 2. dreigende uithuiszettingen;
  • 3. in- exclusiecriteria Housing aanpassen en toename beschikbare woningen. Toelichting, in plaats van te bepalen dat iemand maar € 3000,- schuld mag hebben, kunnen gemeenten ten behoeve van Housing bij burgers met een participatiewet-uitkering de huur inhouden op de uitkering en deze rechtstreeks overmaken aan de corporatie. Met UWV zal geprobeerd worden om tot dezelfde afspraken te komen. Daarmee komen meer mensen in aanmerking voor Housing en zal het aantal beschikbare woningen moeten toenemen;
  • 4. de Skaeve Huse (woonunits voor mensen die niet regulier gehuisvest kunnen worden), verspreid over verschillende gemeenten. Daarbij maken we de afspraak dat elke gemeente per 10.000 inwoners tenminste één Skaeve Huse realiseert;
  • 5. Voldoende aanbod aan kamers/goedkope appartementen voor jongeren en volwassenen, gespreid over Parkstad;
  • 6. Doorstroomwoningen.

Doorwerking projectgebied

De realisatie van deze 6 'Skaeve Huse' passen binnen de afspraken die gemaakt zijn met de woningbouwcorporaties.

2.1.1.2.4 Uitvoeringsagenda 2021-2022 Opvang en Beschermd Wonen Parkstad

Op basis van de afspraken die gemaakt zijn in de eerste uitvoeringsagenda, willen we verspreid in Parkstad 21 Skaeve Huse realiseren. De betreffende gemeenten hebben de opdracht voor hun eigen gemeenten met zorgaanbieders en eventueel woningcorporaties – niet in alle gevallen zal een woningcorporatie betrokken zijn - concrete realisatieplannen op te stellen die in 2022 geïmplementeerd moeten worden.

Doorwerking projectgebied

De realisatie van deze 6 “Skaeve Huse' past binnen de bestuurlijke afspraken die onderling tussen alle parkstadgemeenten zijn gemaakt.

2.1.1.3 Gemeentelijk beleid
2.1.1.3.1 Regionale Woonvisie Parkstad, onderdeel Heerlen

Eind juni 2017 zijn de Regionale Woonvisies van alle acht Parkstadgemeenten vastgesteld. Elke gemeente heeft deze regionale visie vertaald naar de lokale situatie.

De woonvisie Parkstad/Heerlen is opgebouwd rondom een aantal kwalitatieve opgaven binnen het woonbeleid in de regio Parkstad. De voorspelde huishoudensdaling blijft van grote invloed op het beleid en de te volgen koers. Maar ook de kwalitatieve disbalans moet worden aangepakt. De huidige voorraad is niet geschikt om te voldoen aan de toekomstige kwalitatieve vraag.

Particuliere voorraad

Ten gevolge van de huidige marktomstandigheden ligt er een belangrijke opgave in de particuliere voorraad. Economische omstandigheden leiden tot een aanhoudende vraag naar sociale huurwoningen in de regio. De leegstand ten gevolge van de bevolkingsdaling concentreert zich met name in de incourante delen van de particuliere woningvoorraad. Als gevolg hiervan zetten we in op het weg bestemmen van onbenutte plancapaciteit. Samen met woningcorporaties proberen we in te zetten op het aankopen van particuliere woningen ten behoeve van de (sociale) verhuur.

Heerlen zet met name in op het versterken van het woonmilieu in het centrum van Heerlen. Dat gaat hand in hand met het versterken van andere sectoren zoals het cultureel aanbod, voorzieningen en de openbare ruimte. Met deze aanpak willen we de ontwikkeling van de campussen ondersteunen en de werkgelegenheid verbeteren. De verdunningsopgave vindt in de omliggende stadsdelen plaats.

Betaalbaarheid en beschikbaarheid

De komende 5 jaar wordt samen met de woningcorporaties gewerkt aan het verruimen van het aanbod aan betaalbare sociale huurwoningen. We willen die opgave verdelen over de stad, zodat in alle stadsdelen een min of meer gelijke spreiding is van sociale huurwoningen in diverse huurprijsklassen en diverse huishoudenstypen.

Wonen en zorg

Vanwege de vergrijzing en het langer zelfstandig wonen, verandert ook de opgave op het gebied van wonen en zorg. De woonomgeving en zeker ook de woningvoorraad zal meer toegerust moeten worden op het verlenen van zorg aan huis. Heerlen zet in op het organiseren van zorg op wijkniveau met aandacht voor voldoende zorggeschikte woningen, buurtsteunpunten en een toegankelijke woonomgeving. Een van de belangrijkste problemen is echter, dat veel mensen met een zorgbehoefte vanwege betaalbaarheidsproblemen niet kunnen verhuizen naar een zorggeschikte woning.

Urgente doelgroepen

Enerzijds is er een huisvestingsvraagstuk voor diverse kwetsbare doelgroepen zoals mensen in scheiding, slachtoffers van huiselijk geweld, statushouders of mensen met een handicap. Heerlen vervult een centrumfunctie voor huisvesting van GGZ-cliënten. Housing Parkstad en Housing First worden hiertoe voortgezet. Voor statushouders heeft iedere gemeente een afzonderlijke taakstelling.

Anderzijds is er een huisvestingsvraagstuk voor kenniswerkers en arbeidsmigranten. Deze groepen vragen om tijdelijke huisvesting, bij voorkeur in of in de nabijheid van de binnenstad.

Heerlen wil daarnaast werken aan het verbeteren van het woon- en leefklimaat bij kamerverhuur.

Verduurzamen woningvoorraad

De ambities op het gebied van duurzaamheid zijn in regioverband vastgelegd in het beleidsstuk Parkstad Limburg Energietransitie (PALET). De ambitie is om als regio in 2040 energieneutraal te zijn. Om dat te halen ligt er een forse opgave in het verbeteren van de woningvoorraad, zowel in de particuliere als in de (sociale) huursector. Bestaande woningen moeten energiezuinig worden gemaakt en er moet een plan van aanpak komen om de stap naar gasloze woningen te kunnen zetten.

Vrije sectorhuur en koopwoningen

Voor een evenwichtige woningmarkt in parkstad Limburg is het beschikken over voldoende aantrekkelijke woningen in de vrije huursector van belang. Qua prijs vormen goedkope koopwoningen een alternatief.

Heerlen wil met name in het centrum inzetten op het verruimen van het aanbod in de vrije sectorhuur omdat dit voor kenniswerkers en expats, vanwege de flexibiliteit, een veel aantrekkelijker optie is dan een koopwoning.

Leefbaarheid

Veel buurten en wijken in Heerlen hebben te maken met leefbaarheidsproblemen. Mensen ervaren overlast door lawaai, stank of rommel en voelen zich onveilig. Dat heeft een negatieve invloed op het wonen in de wijk. Heerlen zet samen met corporaties en andere partners in op het verbeteren van de leefbaarheid in buurten en wijken met als vertrekpunt dat wijken schoon, heel en veilig moeten zijn.

Doorwerking projectgebied

Het project betreft de realisatie een kleinschalig stedelijk woon-zorginitiatief binnen bestaand stedelijk gebied voor mensen uit een zeer specifieke doelgroep. Met de realisatie van 6 'Skaeve Husen' (kleine huurwoningen/woonunits) wordt een veilige en duurzame woonplek gecreëerd voor mensen die vanwege hun psychosociale en/of psychiatrische problematiek op dit moment niet regulier gehuisvest kunnen worden. Het project 'Skaeve Huse' is een vorm van extramuraal beschermd wonen dat wil zeggen dat de bewoners in principe zelfstandig in hun woning wonen, maar dat er wel 24-uurs ondersteuning en begeleiding geboden zal worden door Mondriaan. Het project past hiermee in de beleidsambities van de regionale woonvisie Parkstad/Heerlen.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Het NOVI loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld; in wat voor Nederland willen we graag leven in 2050? Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen - waarbij er een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water - zijn:

  • a. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • b. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • c. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • d. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit (i.v.m. goudgroene natuurzone (NNN)).

Doorwerking projectgebied

Het beleid inzake het mogelijk maken van (stedelijke) woon-zorginitiatieven binnen bestaand stedelijk gebied is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten.

Het project behelst de realisatie 6 "Skaeve Huse". Hiermee wordt voorzien in de behoefte aan eigen woonruimte voor een specifieke doelgroep in Nederland; kwetsbare mensen die door hun gedrag (vaak voortkomend uit complexe psychosociale en/of psychiatrische problematiek, vaak in combinatie met verslavingsproblematiek) overlast kunnen veroorzaken en daardoor moeilijk of niet in een reguliere woning c.q in een reguliere woonwijk gehuisvest kunnen worden. De ervaring uit andere projecten in Nederland leert dat door de huisvesting van deze mensen in specifieke woningen in een rustige prikkelarme omgeving en met intensieve begeleiding er veel vooruitgang is te boeken in het verbeteren van gedrag en levensstijl. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de opgave voor meer woningen voor specifieke doelgroepen - onder meer - als uitvloeisel van de extramuralisering.

Het project is verder, op nationaal niveau, dermate kleinschalig dat redelijkerwijs geen van de andere in het NOVI genoemde nationale belangen in het geding zijn. Hierbij kan met name ook benoemd worden dat het projectgebied in de directe nabijheid van een natuurstrook is gelegen die onderdeel uitmaakt van de 'goudgroene natuurzone''. Het betreft hier het Limburgse deel van het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Deze natuurstrook bestaat uit natuurdoeltypen N15.02 Dennen, eiken- en beukenbos, N16.03 Droog bos met productie en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. In de quickscan Wet natuurbescherming is onderzocht en vastgesteld dat dit project niet leidt tot een aantasting van de specifieke natuurwaarden van dit gebied (zie hierbij ook de toelichting in paragraaf 5.5.1 van deze ruimtelijke onderbouwing).

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht (Bor) verklaart de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking ook van toepassing op buitenplanse omgevingsvergunningen (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo). Een bijbehorende ruimtelijke onderbouwing zal derhalve ook een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moeten bevatten.

Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.

2.2.2.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is daarbij op twaalf gesteld (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 6.3).

Er dient nadrukkelijk te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt of voldaan wordt aan de Ladder.

Doorwerking projectgebied

Dit project voorziet in de realisatie van 6 woningen. Het project is - volgens de hiervoor aangehaalde jurisprudentie - te kleinschalig om als een nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Een toets aan de Ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet noodzakelijk.

2.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Om de in het NOVIopgenomen nationale belangen juridisch te borgen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.


In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ecologische Hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Doorwerking projectgebied

Het projectgebied ligt in de directe nabijbeheid van een natuurstrook die onderdeel uitmaakt van de zogenaamde 'goudgroene natuurzone''. Het betreft hier het Limburgse deel van het NatuurNetwerk Nederland (NNN) (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). Deze natuurstrook bestaat uit natuurdoeltypen N15.02 Dennen, eiken- en beukenbos, N16.03 Droog bos met productie en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. In de quickscan Wet natuurbescherming is onderzocht en vastgesteld dat dit project niet leidt tot een aantasting van de specifieke natuurwaarden van dit gebied (zie hierbij ook de toelichting in paragraaf 5.5.1 van deze ruimtelijke onderbouwing).

Voor het overige heeft het project geen betrekking op een van de genoemde rijksbelangen. Binnen het projectgebied is verder ook geen sprake van een gebiedsreservering voor de lange termijn.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Limburg

Met de komst en invoering van de Omgevingswet dient elke provincie haar eigen provinciale omgevingsvisie op te stellen. Na een uitgebreid participatief proces hebben Provinciale Staten op 1 oktober 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is op 25 oktober 2021 in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Provinciale Omgevingsvisie zijn de volgende beleidsnota's komen te vervallen:

  • Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014);
  • POL-aanvullingen Zandmaas (2002, 2004, 2010), uitbreiding Groeve 't Rooth (2006) en beëindiging kalksteenwinning St. Pietersberg (2009).

De POL-aanvulling Grensmaas (2005, 2010) blijft in stand, maar wordt opgevat als een programma onder de Omgevingsvisie.


In de provinciale omgevingsvisie Limburg is een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:


1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving


a. in stedelijk c.q. bebouwd gebied


Zowel in de stedelijke centra als in de landelijke kernen liggen er diverse uitdagingen. In stedelijke centra heeft dit met name te maken met de versterking van de stedelijkheid, in de landelijke kernen met het behoud van de leefbaarheid. Limburg is rijk aan volkscultuur en tradities en heeft een rijk verenigingsleven. Hoewel sociale verbanden zoals verenigingen vroeger vanzelfsprekend waren, staan deze nu steeds meer onder druk. Er zijn daarnaast uitdagingen op het gebied van de verbetering en verduurzaming van de woningvoorraad, de toegankelijkheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen en het klimaatbestendig maken van de bebouwde omgeving. Ook kent het bebouwd gebied opgaven met betrekking tot de arbeidsmarkt en ruimte voor bedrijvigheid.


b. in landelijk gebied


Limburg kent een uniek landschap en prachtige natuurgebieden. Dit is niet vanzelfsprekend. In het landelijk gebied ligt de nadruk op uitdagingen die te maken hebben met onder meer klimaatadaptatie, de transitie van de landbouw, de inpassing van energie en het zoeken van de balans tussen natuur(behoud), ruimtelijke kwaliteit en het mogelijk maken van ontwikkelingen. Daarnaast zijn schaalvergroting en leegstand van agrarische bebouwing, toeristisch-recreatief (mede)gebruik, biodiversiteit, stikstof en (grond)waterkwaliteit belangrijke thema's.


2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouwtransitie.


Tot 2020 groeit het aantal banen in Limburg. De welvaart en het gemiddelde opleidingsniveau nemen toe, maar niet voor iedereen. Hoewel de werkloosheid gelijk is aan het landelijk gemiddelde (peildatum 2019, 3e kwartaal), is de bruto participatiegraad in Limburg relatief laag. In sectoren als de bouw, horeca en toerisme, zorg en ICT wordt een krapte op de arbeidsmarkt ervaren. Demografische ontwikkelingen maken dat de beroepsbevolking slinkt en het aantal ouderen toeneemt.


Een bijzonder punt van zorg is de groeiende maatschappelijke tweedeling die zich ook fysiek uit in de vorm van de ruimtelijke concentratie van kwetsbare groepen. Samen met het verhogen van de arbeidsparticipatiegraad en het aantrekken van internationale werknemers kunnen ontwikkelingen als digitalisering, robotisering en automatisering het tekort aan arbeidskrachten - onder meer als gevolg van demografische ontwikkelingen - tegengaan.


3. Klimaatadaptatie en energietransitie.


Klimaatverandering vergroot de kans op overstromingen en wateroverlast, hittegolven en hittestress en langdurige perioden van droogte. Dit brengt uitdagingen en veiligheidsoverwegingen, maar ook kansen met zich mee. Bijvoorbeeld het koppelen van thema's. Deze klimaatontwikkelingen hebben invloed op onze voedselvoorziening, de leefbaarheid, gezondheid en de natuur. Ook verandert de komende jaren de energievoorziening in Nederland fors. Deze energietransitie zal ook een grote impact hebben op de woon- en leefomgeving in Limburg. Energiebesparing in industrie, landbouw, woningen en mobiliteit én het accommoderen van de ruimtevraag voor de opwekking van duurzame energie, zoals zonne- en windenergie, zijn hierbij uitdagingen met impact op de omgeving.


De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:

  • A. Een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema's;
  • B. Een gebiedsgericht deel waarin de thema's op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio's Noord-, Midden en Zuid-Limburg.

A. Thema Wonen en leefomgeving

De Omgevingsvisie Limburg houdt vast aan een dynamisch en flexibel woonbeleid, de woonbehoeften van de Limburger zijn daarbij leidend. Verder liggen hierin ook mogelijkheden bij te dragen aan klimaat-, energie-, en duurzaamheidsdoelstellingen. Vanuit de wetgeving is de rol van de provincie op dit terrein beperkt. Daarom opereert de provincie, met betrekking tot dit thema, vanuit een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol. De POVI is hierbij een op hoofdlijnen richtinggevend kader. Aangezien de toekomst onderhevig zal zijn aan veranderingen, en elke specifieke regio voor een andere aanpak vraagt zijn meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma's, agenda's en instrumenten noodzakelijk.

Op het gebied van wonen wordt er specifiek gekeken naar welke behoeften er zijn. De grootste opgave op korte- en middellange termijn zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Uitgangspunten zijn dat deze woningen in eerste instantie levensloopbestendig dienen te worden gemaakt, en daarna ook verduurzaamd. Getalsmatig zijn er voldoende woningen, kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de middenhuur en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten.

Maatschappelijke trends (inclusief demografische) leveren een vraag op naar andere woningen dan de voorraad nu biedt. Bijvoorbeeld meer vraag naar woningen voor eenpersoonshuishoudens, maar ook voor specifieke doelgroepen, meer vraag naar aanpasbare en levensloopbestendige woningen en naar energiezuinige woningen.

Goed woonbeleid vereist speciale aandacht voor diegenen die moeite hebben met het vinden van geschikte huisvesting. De provincie is van mening dat door middel van regionale woonvisies de volgende zaken in beeld gebracht moeten worden:

  • de actuele en toekomstige vraag van de prioritaire doelgroepen (kwantitatief en kwalitatief);
  • in welke mate de woningvoorraad en woonomgeving hieraan voldoen (of potentieel geschikt te maken zijn);
  • welke mogelijkheden er zijn om de prioritaire doelgroepen naar behoefte te huisvesten (incl. voor- en nadelen, benodigde middelen enz.). Transformatie van leegstaand vastgoed is één van de opties die in dit verband wordt onderzocht.

Dit geeft een beeld van de discrepantie tussen vraag en aanbod en daarmee van de opgave voor prioritaire doelgroepen.

Op basis van uiteenlopende maatschappelijke signalen kunnen de volgende doelgroepen vooralsnog worden genoemd:

  • zorgbehoevenden, waaronder ouderen (lees meer over wonen en zorg);
  • woonurgenten, waaronder arbeidsmigranten;
  • jongeren, waaronder studenten;
  • verblijfsgerechtigden.

Deze kwalitatieve opgave moet, gezien de afnemende kwantitatieve vraag, vooral gerealiseerd worden in de bestaande woningvoorraad, waarbij nieuwbouw (in de vorm van uitbreiding dan wel vervanging) vooral moet worden ingezet om te voorzien in de vraag naar datgene waaraan ook op langere termijn het meest behoefte bestaat.

Een belangrijk instrument om de kwaliteit van het bebouwde gebied op orde te maken is de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierdoor wordt de ruimte in bebouwd gebied optimaal benut. Uitgangspunt hierbij is dat leegstaand vastgoed wordt hergebruikt en herbestemd wordt. Wonen is in principe alleen toegestaan in daarvoor bestemde woongebieden, hierop kunnen - tijdelijke - uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van een flexibele schil.

Woonkwaliteit is niet alleen afhankelijk van de woning zelf. Omstandigheden die hier ook op van toepassing zijn, zijn bijvoorbeeld sociaaleconomische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving. De aandacht ligt bij het ontwikkelen van gemengde wijken, die bij kunnen dragen aan een sterk sociaal weefsel en verkleinen op die manier kloven in de samenleving. Ook belangrijk zijn natuur- en klimatologische eigenschappen van een woongebied. Groen, schone lucht, het tegengaan van hittestress en voorzieningen om wateroverlast (zowel overstromingen als droogte) tegen te gaan dragen daarmee bij aan de omgevingskwaliteit.


B. Zonering

Het toekomstbeeld voor Limburg kan worden gevangen in een indicatieve zonering. Die zonering bouwt voort op de 'tijdloze' karakteristiek van de ondergrond; de geomorfologie en het watersysteem en de typering en ontwikkeling van het ruimte- gebruik in deelgebieden binnen Limburg in de afgelopen decennia. Het geformuleerde beleid in de Omgevingsvisie leidt niet tot aanpassingen van de begrenzing in de bestaande indicatieve kaartbeelden. De Omgevingsvisie is een visie in tekst en bevat geen specifiek kaartmateriaal. De begrenzingen van de zoneringen en andere werkingsgebieden die voortkomen uit de Limburgse principes en de uitwerkingen in de thema's in deze Omgevingsvisie, zullen verankerd worden in het kaartmateriaal behorende bij de Omgevingsverordening Limburg. Daarna dienen deze tevens ter ondersteuning van deze visie.

De kaarten bij de Omgevingsverordening zijn zoneringskaarten. Dit betekent dat zones over bouwblokken, gebouwen, wegen, paden en ander grondgebruik, anders dan beoogt in de betreffende zonering, geprojecteerd zijn. Ook komt het voor dat de begrenzing van zones, bijvoorbeeld bufferzones rondom beken, dwars over percelen geprojecteerd zijn. Het precieze begrenzen van alle gebruiksfuncties hoort thuis op het niveau van de gemeentelijke omgevingsplannen. Voor de bestemmingen in de vigerende bestemmingsplannen (onder de Omgevingswet: omgevingsplannen) heeft de Omgevingsvisie geen directe gevolgen. De daarin vastgelegde bestemmingen blijven staan zolang er zich geen nieuwe ontwikkelingen voordoen.

Het projectgebied is gelegen in de zonering 'stedelijk gebied' en nabij de zone  'Natuurnetwerk'. Het stedelijk gebied omvat de bebouwde gebieden van de Westelijke Mijnstreek, Heerlen, Brunssum, Landgraaf en Kerkrade en de steden Maastricht, Venlo, Roermond, Weert en Venray. Hier vind je een breed scala aan locaties met functies zoals wonen, winkels, scholen, voorzieningen, wegen en openbare ruimte. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.

De zone 'Natuurnetwerk' bevat - onder meer - de goudgroene natuurzones in Limburg. De goudgroene natuurzone betreft het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland en omvat bestaande bos- en natuurgebieden, gebieden die de komende jaren zullen worden omgevormd tot natuurgebied en een klein areaal landbouwgebieden waarin sprake is van agrarisch natuurbeheer (volledig omsloten door Natura 2000-gebieden). In deze zone staat het beschermen en versterken van de natuur centraal, met bijzondere aandacht voor de Natura2000-gebieden en de natuurbeken. Ook de hydrologisch gevoelige natuurgebieden (waaronder de natte parels) vragen om aandacht. De planologische bescherming van de goudgroene natuurzones krijgt vorm door een “nee-tenzij”- bescherming in de Omgevingsverordening.

Op de onderstaande afbeelding wordt het projectgebied aangegeven op de kaart nr 10.....van de ontwerp-Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0004.jpg"

Doorwerking projectgebied

Het project betreft de realisatie van een kleinschalig stedelijk woon-zorginitiatief binnen bestaand stedelijk gebied voor mensen uit een zeer specifieke doelgroep. Met de realisatie van 6 'Skaeve Huse' (kleine huurwoningen/woonunits) wordt een veilige en duurzame woonplek gecreëerd voor mensen die vanwege hun psychosociale en/of psychiatrische problematiek op dit moment niet regulier gehuisvest kunnen worden. Het project 'Skaeve Huse' is een vorm van extramuraal beschermd wonen, dat wil zeggen dat de bewoners in principe zelfstandig in hun woning wonen, maar dat er wel 24-uurs ondersteuning en begeleiding geboden zal worden door Mondriaan. Deze wooninvulling past binnen de provinciale beleidsambitie ten aanzien van wonen binnen 'overig bebouwd gebied'.

Verder is gebleken dat het projectgebied in de directe nabijbeheid ligt van een natuurstrook die onderdeel uitmaakt van de 'goudgroene natuurzone''. In de quickscan Wet natuurbescherming is onderzocht en vastgesteld dat dit project niet leidt tot een aantasting van de specifieke natuurwaarden van dit gebied (zie hierbij ook de toelichting in paragraaf 5.5.1 van deze ruimtelijke onderbouwing).

2.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.

In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder bestemmingsplan voor duurzame verstedelijking).

Relevante onderdelen Omgevingsverordening Limburg 2014

Artikel 2.2.2 (Ladder voor duurzame verstedelijking)

  • 1. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 2. Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, onderzocht.
  • 3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 2.4.2 (Voorzorgbepalingen wonen)

Artikel 2.4.2 lid 3 stelt dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Artikel 2.4.2 lid 4 stelt dat als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het derde lid, dan kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in dat lid.

Artikel 2.4.2 lid 5 stelt dat de toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, een verantwoording moet bevatten van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid.

Artikel 2.4.2 lid 6 stelt, tenslotte, dat de toelichting bij het ruimtelijk plan tevens een verantwoording bevat van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen en als het vierde lid van toepassing is, van het versterken van de kwalitatieve woningvoorraad.

Artikel 2.6.2 (Bescherming Goudgroene natuurzone)

Artikel 2.6.2 stelt dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied dat deel uitmaakt van de Goudgroene natuurzone, geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten.

Het project ligt buiten de goudgroene natuurzone, maar een goudgroene natuurzone bevindt zich circa 20 meter ten noordwesten, zuiden en zuidwesten van het projectgebied en wordt deels gescheiden van het projectgebied door de John F. Kennedylaan.

Het NNN/de Goudgroene natuurzone kent geen 'externe werking' (geen geldigheid van de beleidsregels buiten de grenzen van de Goudgroene natuurzone). Uit jurisprudentie blijk wel dat bij vaststelling van een plan rekening gehouden dient te worden met de ligging van een projectgebied ten opzichte van het NNN en eventueel aanwezige ecologische verbindingszones. Het college van burgemeester en wethouders dient bij de verlening van een buitenplanse omgevingsvergunning afwegingen te maken in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de gevolgen van het project niet onaanvaardbaar voor de omgeving moeten zijn.

Doorwerking projectgebied

  • 1. In paragraaf 2.2.2.1 van deze ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat bij dit project geen sprake is van een ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
  • 2. Op de beoogde woonlocatie danwel in de directe omgeving daarvan zijn geen leegstaande monumentale en/of beeldbepalende gebouwen aanwezig die voor hergebruik ten behoeve van de beoogde bewoning door de doelgroep in aanmerking komen.
  • 3. Paragraaf 2.1.1.2.1 van deze ruimtelijke onderbouwing bevat de resultaten van de toetsing van dit project aan de Regionale woonvisie Zuid-Limburg. Hieruit blijkt dat dit project in overeenstemming is met het regionale woonbeleid. Verwezen wordt hier naar deze paragraaf.
  • 4. Paragraaf 5.5.1 van deze ruimtelijke onderbouwing bevat de resultaten van een quickscan Wet natuurbescherming waarin is onderzocht en vastgesteld dat dit project niet leidt tot een aantasting van de specifieke natuurwaarden van de nabijgelegen goudgroene natuurzone.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft in 2009 een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' . De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van een aantal hoofdthema's, waaronder het hoofdthema 'Wonen':

  • Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking: herstructurering gaat voor uitbreiding. Het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.

Twee plankaarten; twee tactieken

De onderstaande Ontwikkelingskaart (Regionale tactiek) bevat zes projectgebieden en de herstructureringopgave van het stedelijk gebied waar vanuit een regionale insteek en onder regionale vlag initiatieven worden ontwikkeld en wordt gebouwd aan de VISIE 2030

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0006.png"

De onderstaande Beheer- en Sturingskaart (Lokale tactiek) biedt een gebiedsdekkend planologische kader waarbinnen de ontwikkelstrategieën tot stand kunnen komen. De kaart is een optelsom van de thematische sturingskaarten. De afspraken die behoren bij de beheerkaart (legenda) waarborgen de basiskwaliteiten en maken de structuurversterkende ontwikkelingen mogelijk. Op de kaart is per gebied in Parkstad Limburg afleesbaar welk ruimtelijk planologisch regiem er geldt voor ontwikkeling dan wel beheer. Voor elke plek in de regio zijn spelregels voor de verschillende thema’s beschreven. Naast de beschrijving is bij de thema’s een matrix te vinden waarin per thema de eenheden XL-L-M-S worden gehanteerd. Bij XL- en L-gebieden is sprake van hoge regionale relevantie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0008.png"

Het projectgebied maakt onderdeel uit van het XL Bedrijventerrein gebied, de zorgvallei.

Doorwerking projectgebied

Het project gaat over het toevoegen van 6 woningen. Het betreft hier echter zogenoemde 'Skaeve Huse';woonruimte voor een hele specifieke doelgroep. Het betreft de huisvesting van kwetsbare mensen uit Heerlen zelf en uit Parkstad Limburg die door hun gedrag (vaak voortkomend uit complexe psychosociale en/of psychiatrische problematiek, vaak in combinatie met verslavingsproblematiek) overlast kunnen veroorzaken en daardoor moeilijk of niet in een reguliere woning of in een reguliere woonwijk gehuisvest kunnen worden. De ervaring uit andere projecten in Nederland leert dat door de huisvesting van deze mensen in specifieke woningen in een rustige, prikkelarme omgeving en met intensieve begeleiding, er veel vooruitgang is te boeken in het verbeteren van gedrag en levensstijl. De realisatie van deze 6 'Skaeve Huse' op een rustig gedeelte van de locatie van de Mondriaan Zorggroep met controle en begeleiding door aldaar aanwezige zorgmedewerkers van Mondriaan Zorggroep, past naar aard en omvang bij de functie van deze locatie als (boven)regionale zorglocatie.

2.4.2 Mobiliteitsvisie (SUMP) Parkstad Limburg

De Mobiliteitsvisie SUMP Parkstad Limburg, vastgesteld in de BC Mobiliteit van 31 maart 2021 als animatie gebaseerd op de "Samenvatting met focuspunten Mobiliteitsvisie SUMP Parkstad Limburg", dient als regionaal duurzaam mobiliteits-beleidskader ter vervanging van het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP) 2014-2020. Tevens is het de regionale doorvertaling voor Parkstad van de Mobiliteitsvisie Zuid Limburg, die vorig jaar door de deelnemende 16 gemeenten van Zuid Limburg is vastgesteld.

De volgende 5 focuspunten van de Mobiliteitsvisie SUMP Parkstad Limburg zijn in de samenvatting opgenomen en zijn de basis voor de animatie:

  • 1. Inzetten op fietsen.
  • 2. Het aanbod van vervoersmiddelen verruimen, zeker als alternatief voor de (fossiele) auto en aansluitend op het openbaar vervoer.
  • 3. Inzetten op elektrisch vervoer.
  • 4. Verbeteren van de leefbaarheid.
  • 5. Aandacht voor bereikbaarheid en verkeersveiligheid.

Doorwerking projectgebied

Het project behelst de realisatie van 6 woonunits ten behoeve van maximaal 6 bewoners. De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie. De extra verkeersaantrekkende werking per weekdagetmaal vanwege dit kleinschalige project is met maximaal 45 verkeersbewegingen zeer beperkt. De woningen kunnen ontsloten worden met gebruikmaking van de bestaande infrastructuur, met name de John F. Kennedylaan, en de bestaande openbaar vervoersvoorzieningen.

Het project is verkeerskundig gezien zodanig kleinschalig dat het geen gevolgen heeft voor de bestaande wegenstructuren in Heerlen en omgeving. De extra verkeersgeneratie blijft beperkt. Deze gaat op in het bestaande verkeersbeeld ter plaatse van de ontsluitende wegen (m.n. de John F. Kennedylaan).

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Heerlen 2035

Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.

De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.

Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.

2.5.1.1 Vitale stad

In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.

2.5.1.2 Centrale stad

In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.

2.5.1.3 Innovatieve stad

In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.

2.5.1.4 Verrassende stad

In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.

Doorwerking projectgebied

Het projectgebied is gelegen binnen de locatie van de Mondriaan Zorggroep. Deze locatie maakt deel uit van de zogenaamde'Zorgvallei'. Met de 'Zorgvallei' wordt een gebied aangeduid dat gelegen is ten zuidwesten van het stadscentrum van Heerlen - ingeklemd tussen de John F. Kennedylaan en de N281 (Keulseweg) - waar diverse zorginstellingen geconcentreerd gevestigd zijn. Het projectgebied maakt deel uit van een gebied dat in de Structuurvisie Heerlen 2035 gekwalificeerd wordt als '(boven)regionale voorziening'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0010.png"

Belangrijke beleidsuitspraken die betrekking hebben op het onderhavige project zijn vooral te vinden onder het thema 'Centrale stad- visie regionaal voorzieningencentrum versterken'.

Centrale stad

Het kerndoel van dit thema is om, samen met ondernemers, inwoners en andere direct betrokkenen, de concentratieplekken voor regionale voorzieningen in Heerlen sterker te maken en te houden. Heerlen kent op diverse plaatsen in de stad (boven)regionale voorzieningen. Deze voorzieningen liggen in Heerlen Centrum, maar ook daarbuiten. Belangrijke regionale voorzieningen zijn buiten Heerlen Centrum gelegen. Deze zijn veelal gelegen langs de N281. De Zorgvallei is zo'n (boven)regionale voorziening.

Zorgvallei

Heerlen maakt onderdeel uit van een van de sterkst vergrijzende regio’s in Nederland. Samen met zorgpartners werkt de gemeente aan de gebiedsontwikkeling ‘Zorgvallei’. Concentratie van zorggerelateerde instellingen en bedrijven in de Zorgvallei wordt gestimuleerd. In een gebied met grote vergrijzing is het noodzakelijk ontwikkelingsmogelijkheden te bieden voor innovatieve aanpassingen in de zorg. De betaalbaarheid van de zorg staat onder druk. Mensen met beperkingen en zorgaanvragen zullen langer thuis blijven wonen met ondersteuning van specialistische zorg. Door ruimtelijke concentratie van zorg ontstaan kansen op samenwerking welke nieuwe ontwikkelingen stimuleert. Voor de (boven)regionale , specialistische- en basiszorgvoorzieningen, wordt in de Zorgvallei blijvend ruimte geboden.

Het project gaat over het toevoegen van 6 woningen. Het betreft hier zogenoemde 'Skaeve Huse'. Dit is woonruimte voor een hele specifieke doelgroep. Het betreft de huisvesting van kwetsbare mensen uit Heerlen zelf en uit Parkstad Limburg die door hun gedrag (vaak voortkomend uit complexe psychosociale en/of psychiatrische problematiek, vaak in combinatie met verslavingsproblematiek) overlast kunnen veroorzaken en daardoor moeilijk of niet in een reguliere woning c.q in een reguliere woonwijk gehuisvest kunnen worden. De ervaring uit andere projecten in Nederland leert dat door de huisvesting van deze mensen in specifieke woningen in een rustige, prikkelarme omgeving en met intensieve begeleiding, er veel vooruitgang is te boeken in het verbeteren van gedrag en levensstijl. De realisatie van deze 6 'Skaeve Huse' op een rustig gedeelte van de locatie van de Mondriaan Zorggroep met controle en begeleiding door aldaar aanwezige zorgmedewerkers van Mondriaan Zorggroep, past naar aard en omvang bij de functie van deze locatie als (boven) regionale zorglocatie.

2.5.2 Groenbeleidsplan

Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd. Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit. In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:


- Het landschappelijke kader van Heerlen;

- De hoofdgroenstructuur van Heerlen;

- Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;

- Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;

- De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';

- De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;

- Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.


De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt. Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.


Het projectgebied is gelegen binnen het gebied 'stadspark Geleenbeekdal' en de 'Zorgboulevard'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0012.png"

Doorwerking projectgebied

Voor dit gebied wordt – onder meer - Ingestoken op versterking van diversiteit en vermindering van (ecologische) barrières. Ter plaatse van de 'Zorgboulevard' vormt het Geleenbeekdal een ecologische ingerichte parkzone, waaraan halverwege De Rousch is gelegen. De voormalige carréboerderij ligt op landschappelijke wijze ingebed in  de parkzone. De eveneens aanwezige zorginstellingen liggen binnen een groen casco, waardoor Geleenbeekdal en Zorgboulevard op harmonieuze wijze in elkaar grijpen. In het groenbeleidsplan is opgenomen dat de 'Zorgboulevard' van Heerlen zich in samenhang met het Geleenbeekdal dient te ontwikkelen tot een ecologisch ingericht landgoed dat bestaat uit het centraal gelegen Geleenbeekdal met aan weerszijden zorginstellingen die op harmonieuze wijze liggen ingebed in een samenhangende parkstructuur. De omvorming tot parkachtige zone gaat gepaard met een 'vernatuurlijking' van het sortiment. Verder is het voorstel om de barrière die wordt gevormd door de John F. Kennedylaan op te heffen. Ook de Tichelbeekstraat wordt voorzien van een faunapassage, geschikt voor kleine zoogdieren en amfibieën.

Het beoogde landschappelijke inpassingsplan beoogt een bijdrage te leveren aan deze vernatuurlijking van het gebied door de aanplant van bomen op de groenstroken van het parkeersterrein. Het betreft hier bomen van inheemse oorsprong behorend tot het eiken-haagbeukenbos zoals haagbeuk, winterlinde en zoete kers. Onder deze bomen wordt kruidenrijk gras ingezaaid met passend beheer ter verbetering van de biodiversiteit.

Daarnaast word aandacht besteed aan het herstel van het profiel van het 'Kerkepad' door de aanplant van een meidoornhaag. Dit pad loopt langs de westzijde van de "Zorgboulevard' over de rand van het Geleenbeekdal. Het is een oude route van het centrum van Heerlen naar dat van Mechelen en is nog steeds in gebruik als wandelroute.

2.5.3 Duurzaamheidsvisie Heerlen 2017

Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied. In de duurzaamheidsvisie van Heerlen 2017 kiest de gemeente voor drie pijlers binnen duurzaamheid: Energietransitie, Gezonde Stad (leefomgeving) en Circulaire Economie. Deze pijlers bevatten de belangrijkste gemeenschappelijke doelstellingen van zowel de gemeente als de bedrijven en instellingen in de stad:

  • We werken aan beperking van klimaatverandering d.m.v. energiebesparing en inzet hernieuwbare energie.
  • We bewaken en verbeteren de kwaliteit van leefomgeving t.b.v. een gezonde en aantrekkelijke stad om in te wonen, werken en leven.
  • We stimuleren de ontwikkeling van duurzame producten en processen waar dit een bijdrage levert aan een betere leefomgeving of aan energietransitie.

Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele thema's binnen duurzaamheid, zoals leefomgeving, water en groen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. De toetsing aan deze kaders komt elders in de onderbouwing aan de orde.

Voor energietransitie is een regionaal beleidskader geformuleerd (Parkstad Limburg Energietransitie ambitiedocument (PALET)), voor klimaatadaptatie en circulaire economie is het in ontwikkeling. Waar mogelijk en nodig sluiten we aan bij de landelijke akkoorden klimaatakkoord, deltaplan ruimtelijke adaptatie en grondstoffenakkoord. Op termijn zullen hieruit beleidsregels volgen die zullen landen in het omgevingsplan.

2.5.3.1 Energietransitie

Het Parkstad Limburg Energietransitie ambitiedocument (PALET) geeft een vooruitblik op de kansen en mogelijkheden voor een energieneutrale regio in 2040. Vanuit ruimtelijk oogpunt worden er gebieden benoemd die potentieel geschikt zouden kunnen zijn voor de opwekking van zonne- en windenergie en gebruik van bodemenergie.

Doorwerking projectgebied

De initiatiefnemers van het project zullen het programma van de definitieve duurzaamheidsmaatregelen nog nader bepalen. Vaststaat echter dat de 6 woningen in ieder geval gasloos zullen worden uitgevoerd en worden voorzien van 4 PV-panelen voor zonne-energie.

2.5.4 Mobiliteitsvisie 'Heerlen in beweging'

Samen onderweg

Met 'Heerlen in Beweging' zetten we een transitie in gang om de toekomst van duurzame mobiliteit in Heerlen samen met inwoners, bezoekers, maatschappelijke organisaties en ondernemers vorm te geven. De ambitie gaat ook over de wens om mensen vaker te laten kiezen voor actieve en gezonde mobiliteit zoals wandelen en fietsen zodat de visie steeds een stapje dichterbij komt. De route om te komen tot deze visie is niet in beton gegoten. We kiezen voor een flexibele en adaptieve aanpak zodat we in kunnen (blijven) spelen op maatschappelijke, economische en technologische ontwikkelingen én op bijdragen van anderen. We vragen iedereen in Heerlen mee te doen aan het realiseren van de ambities zodat wij met z'n allen onze verantwoordelijkheid nemen voor een leefbare stad voor de generaties nu en na ons.


Duurzaam Mobiliteitssysteem

Met de Mobiliteitsvisie 'Heerlen in Beweging' wordt niet alleen invulling gegeven aan het realiseren van een gezonde en groene stad. Er wordt tevens invulling gegeven aan de ambitie van de Parkstadgemeenten om in 2040 energieneutraal te zijn (Palet). Het fundament voor het realiseren van deze ambitie is een geïntegreerd duurzaam mobiliteitssysteem waarbij het bieden van keuzevrijheid en flexibiliteit centraal staat. De bestaande netwerken voor auto, fiets en openbaar vervoer worden met elkaar verbonden en verknoopt via mobiliteitshubs. Mobiliteitshubs zijn plekken in de stad waar verschillende modaliteiten (o.a. (deel)auto en fiets), voorzieningen en vervoersdiensten samenkomen en waar je makkelijk kunt overstappen tussen de modaliteiten. Deze hubs vormen een belangrijke (fysieke) voorwaarde om flexibel reizen en keuzevrijheid te bevorderen.


Bewustwording

We willen bereiken dat inwoners en bezoekers van Heerlen in de toekomst meer gebruik gaan maken van duurzame vervoerwijzen. Dit is een proces van de lange adem omdat men zich eerst bewust zal moeten zijn van zijn of haar huidige mobiliteitsgedrag. Pas dan kan men een verandering doormaken. De weg naar het realiseren van de ambitie is daarom minstens zo belangrijk als het einddoel. Door met elkaar te werken aan het realiseren van een groene en gezonde stad worden inwoners en bezoekers van Heerlen zich gaandeweg bewust van hun eigen (duurzame) mobiliteitsgedrag. Iedereen draagt zijn of haar steentje bij. Een online Mobiliteitsplatform ondersteunt dit proces.


Doorwerking projectgebied

Hoewel in het kader van dit project ook nog steeds voorzien wordt in parkeerplaatsen in verband met autoverkeer (zie ook paragraaf 2.5.5), zullen de meeste toekomstige bewoners van de Skaeve Huse zich naar verwachting te voet of per fiets verplaatsen. Bij het projectgebied - gelegen aan de rand van het terrein van de Mondriaan Zorggroep - zijn voldoende langzaam verkeersverbindingen (voet-en fietspaden) aanwezig om deze duurzame vervoerswijzen veilig mogelijk te maken.Voor het onderhavig project zelf bevat de Mobiliteitsvisie Heerlen geen specifieke uitgangspunten, maar het levert een bijdrage aan de ambitie om duurzame vervoerswijzen te stimuleren.

2.5.5 Parkeernota Heerlen - Deel 1 Visie- en Ambitiedocument

Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Parkeernota Heerlen – Visie en Ambitiedocument' vastgesteld. Het College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad hadden de wens uitgesproken om het bestaande parkeerbeleid te herijken. Zowel in het coalitieakkoord 2014-2018 als in het addendum Parkeernota 2010 is aangegeven dat er behoefte is aan een nieuwe parkeernota waarin de diverse parkeersystemen integraal meegenomen worden. Daarnaast is de positie van de gemeente op de parkeermarkt veranderd na de verkoop van haar parkeervastgoed. De gemeente is nu slechts een speler op de markt van straatparkeren. Ook is haar rol op publiekrechtelijk gebied constant in ontwikkeling.

Op hoofdlijnen dient het nieuwe parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit. Aan de hand van de huidige situatie en een aantal toekomstige ontwikkelingen is een beeld geschetst van de verwachtingen ten aanzien van het parkeren in Heerlen de komend jaren. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, technologie en maatschappij.

Uit de sessies met de klankbordgroep zijn drie ambities afgeleid: Toegankelijk, leefbaar en praktisch passend. Deze ambities vormen de rode draad bij de verdere invulling van de beleidsuitgangspunten en uit te werken acties cq maatregelen. Enkele in het oog springende beleidskeuzes zijn, per deelgebied:

  • betaald parkeergebied: parkeerders parkeren in het gebied waar ze hun bestemming hebben en er wordt gezorgd voor een leefbaar woongebied met een goede verhouding tussen groen, auto's en beton;
  • vergunninggebied: bewoners kunnen ongelimiteerd parkeren aan de hand van hun vergunning en er zal een eenduidig digitaal vergunningensysteem worden ingevoerd;
  • blauwe zone gebied: de huidige blauwe zones worden op termijn vervangen door een eenduidig digitaal systeem.

Daarnaast worden de acht actuele thema's die niet direct gerelateerd zijn aan één van de drie gebieden, kort uitgewerkt. Per doelgroep worden beleidspunten weergegeven, wederom per geografisch deelgebied. Enkele in het oog springende punten zijn:

  • werknemersparkeren in eerste instantie op eigen terrein;
  • beschikbare restcapaciteit in het deelgebied zelf of in een aangrenzend deelgebied wordt zo optimaal mogelijk ingezet voor meerdere doelgroepen;
  • per doelgroep en per deelgebied wordt nagegaan tegen welke tarieven deze kunnen parkeren. De parkeerbalans is in deze gevallen leidend en bepaalt de mogelijkheden om een tekort aan capaciteit in te vullen tegen een passend tarief.

In tegenstelling tot de eerdere 'Parkeernota Heerlen 2010' is ervoor gekozen om deze nieuwe beleidsnota in twee delen op te knippen en wel: de 'Parkeervisie & Ambitie' en de 'Parkeermaatregelen'. In het eerste deel 'Parkeervisie & Ambitie' wordt de parkeervisie van de gemeente Heerlen uiteengezet op basis van haar ambitie in de stad, de relaties naar de ruimtelijke en economische ontwikkeling in de stad en de beleidskaders die hierbij passend zijn. In het tweede deel 'Parkeermaatregelen' worden de verschillende beleidsinstrumenten (maatregelen) uitgewerkt.

De Parkeernota geldt als “rode draad” voor het totale parkeerbeleid en geeft richtlijnen voor de verder uit te werken maatregelen en deelnota's. De juridische en beleidsmatige verankering is vastgelegd in het visiedocument, de uitwerking van deze visie in de praktijk vindt in diverse deelnota's, die de maatregelen bevatten, plaats. De status van deze nota is derhalve richtinggevend voor de deelnota's. De onderhavige Parkeernota is ondergeschikt aan de – medio juni 2019 vastgestelde - Mobiliteitsvisie 'Heerlen in beweging'. De Mobiliteitsvisie 'Heerlen in beweging' dient als kapstok voor de diverse thematische nota's, zoals de Parkeernota.

Voor het onderdeel "Parkeernormen" wordt verwezen naar de "Parkeernota 2010".

Doorwerking projectgebied

Voor het bepalen van parkeernormen geldt de gebiedsindeling cf. de parkeernota 2010:

  • Centrum;
  • Schil;
  • Overig gebied.


Het projectgebied valt binnen het zogenoemde 'overige gebied'. De 6 woningen bevinden zich aan de rand van het terrein van de Mondriaan Zorggroep. Op grond van de Nota Parkeernormen 2010 wordt voor de gehele stad uitgegaan van een parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per zorgwoning. Dit betekent dat het project moet voorzien in 3,6 (afgerond 4) parkeerplaatsen. De parkeerdruk die de 6 woningen genereren kan geheel worden opgevangen op het bestaande parkeerterrein van Mondriaan Zorggroep dat direct aansluit aan de 6 woningen. Direct tegenover de 6 woningen zullen 4 parkeerplaatsen uitsluitend voor de bewoners gereserveerd worden. In de praktijk zullen deze parkeerplaatsen echter weinig gebruikt worden omdat het merendeel van de bewoners zeer waarschijnlijk niet beschikt over een eigen auto en zich vooral te voet, per fiets of via het openbaar vervoer verplaatst.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

Voor het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie van de projectlocatie, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van de feitelijke staat van de projectlocatie en de ruimtelijk-functionele structuren ter plaatse van de projectlocatie en de omgeving.

3.1 Feitelijke staat projectlocatie

De projectlocatie is gelegen binnen een circa 30 meter brede groenvoorziening. Deze functioneert als een groene afscheiding tussen de John F. Kennedylaan en het parkeerterrein van de Mondriaan Zorggroep. De groenvoorziening is volledig begroeid met voornamelijk struikgewas en bomen. Links van de locatie is het historische wandelpad 'Kerkepad' gelegen. Het 'Kerkepad' bestaat uit een eenzijdige taludrand van plateau naar dalbodem.

De onderstaande afbeeldingen geven een goed beeld van de feitelijke staat van de projectlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0014.jpg"

3.2 Ruimtelijk-functionele structuur

Ruimtelijke structuur, groen en water

De projectlocatie maakt deel uit van de 'Zorgvallei'. Met de 'Zorgvallei' wordt een gebied aangeduid dat gelegen is ten zuidwesten van het stadscentrum van Heerlen - ingeklemd tussen de John F. Kennedylaan en de N281 (Keulseweg) - en waar een groot aantal zorginstellingen geconcentreerd is gehuisvest. Het is een bijzonder gebied waarvan de ruimtelijke structuur wordt gekenmerkt door een aantal - van elkaar te onderscheiden - ruimtelijk functionele entiteiten, waarbij het Geleenbeekdal de ruggengraat van het gebied vormt.

Op de onderstaande afbeelding wordt deze ruimtelijke structuur zichtbaar gemaakt. De ligging van de projectlocatie is rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0015.jpg"

Het betreft hier:

  • 1. lager gelegen gebied, terrein van Mondriaan Zorggroep e.a. (geel);
  • 2. Natuur-/parkzone rondom de Geleenbeek en Goudgroene natuurzone (groen);
  • 3. de Geleenbeek (donker blauw);
  • 4. Auberge 'De Rousch' (paars);
  • 5. hoger gelegen gebied, terrein Sevagram (oranje);
  • 6. Zorgacademie Parkstad (grijs).

Het terrein van Sevagram, ten oosten van de Henri Dunantstraat ligt aanzienlijk hoger dan de rest van het gebied. Aan de Henri Dunantstraat komen overal verschillende typen groen voor. De Geleenbeek meandert in zuid-noordrichting door het gebied en vormt de hoofdstructuur van de Zorgvallei. De natuur-/parkzone rondom het beekdal is afwisselend intensief en extensief onderhouden.

Het gebied waar de diverse zorginstellingen van de Mondriaan Zorggroep zich bevinden (in het westelijk deel van de 'Zorgvallei') kent een parkachtige inrichting met gras en bomen. De gebouwencomplexen zijn als solitaire bebouwing (objecten) in het groen vormgegeven. De projectlocatie waar de 6 'Skaeve Huse' zullen worden gebouwd maakt deel uit van dit gebied. Door dit gebied loopt ook het historische wandelpad 'Kerkepad'. Het 'Kerkepad' bestaat uit een eenzijdige taludrand van plateau naar dalbodem en vormt een natuurlijke overgang van bebouwd naar onbebouwd gebied.

Bebouwing

In de lager gelegen delen, westelijk in het plangebied 'Zorgvallei' gelegen, bevinden zich de gebouwen van de Mondriaan Zorggroep en van Stichting Alterius ("De Buitenhof"). Het gebied heeft de uitstraling van een campus door de verspreide ligging van de bebouwing en oogt relatief groen. Binnen dit gebied is de bebouwing over het algemeen niet hoger dan 3 lagen. De projectlocatie en de directe omgeving is volledig onbebouwd.

Verkeer en parkeren

Het gebied Zorgvallei wordt deels ontsloten via de aan de oostzijde gelegen Henri Dunantstraat. In noordelijke en zuidelijke richting takt deze aan op respectievelijk de Tichelbeekstraat en de John F. Kennedylaan. De laatstgenoemde weg vormt tevens onderdeel van de hoofdontsluitingsroute richting de provinciale weg N281 en de rijkswegen A79 en A76.

Aan de Henri Dunantstraat zijn tevens bushaltes van verschillende lijnen gelegen.

Een belangrijke erftoegangsweg is de Kloosterkensweg. Deze weg zorgt dat de daar gelegen percelen veilig toegankelijk worden gemaakt. Aan de westzijde van de Kloosterkensweg worden verschillende voorzieningen van de Mondriaan Zorggroep veilig ontsloten. Centraal in het gebied takt de Kloosterkensweg af in oostelijke richting en loopt achterlangs de horecagelegenheid "Auberge de Rousch", waar het deze horecagelegenheid voor haar gasten ontsluit. De Mondriaan Zorggroep wordt ook nog in het westen direct ontsloten via de John F. Kennedylaan. Dat geldt ook voor de ontsluiting van de projectlocatie.

Op het terrein van Mondriaan Zorggroep bevindt zich verder nog een eigen parkeerterrein met 260 parkeerplaatsen voor bezoekers, bewoners en personeel. De projectlocatie is aan dit parkeerterrein gelegen.

Functies

Het gebied kenmerkt zich door de huisvesting van partijen uit de zorgsector. Deze concentratie van zorgkennis maakt het gebied de 'Zorgvallei' uniek. De zorgsector is de grootste economische pijler van Heerlen. Ongeveer een op de vijf mensen werkt in de zorg. Mensen blijven steeds langer thuis wonen en diegenen die in de intramurale zorg worden opgenomen hebben een intensievere zorgvraag dan voorheen.

In het zuidwestelijke deel van de 'Zorgvallei' is een instelling voor geestelijke gezondheidszorg gerealiseerd (Mondriaan - tevens long stay). Op het terrein is tevens een zwem- en duikschool gevestigd. Ten noordwesten van de Kloosterkensweg zijn verschillende onderwijsinstellingen gevestigd van de stichting Alterius voor jongeren met psychiatrische en orthopedagogische problematiek.

In de historische boerderij is thans de horecagelegenheid "Auberge de Rousch" gevestigd. Ook deze boerderij ligt centraal in de groene natuurzone rondom de Geleenbeek. Deze zone fungeert als parkgebied, er zijn diverse wandelpaden gerealiseerd. Het gebied kent een hoge recreatieve gebruikswaarde.

In het noordoosten van de 'Zorgvallei' ligt het zorgcomplex van Sevagram (de voormalige Verpleegkliniek Heerlen). Op het terrein zijn (als onderdeel van Sevagram) het verpleeghuis 'Molenpark', expertisecentrum voor revalidatie 'het Plantaan', een kinderdagverblijf (Spelend Wijs) en Residentie "De Rousch" (seniorenappartementen) gevestigd.

De onderstaande afbeelding bevat een overzcht van de huidige bebouwing en functies binnen de 'Zorgvallei'. De ligging van de projectlocatie is rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0016.jpg"

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Aanleiding plan

In het dag- en nachtopvangcentrum 'De Klomp' van het Leger des Heils aan de Klompstraat 11 in Heerlen, werden dak-en thuislozen opgevangen. Door zowel het grote aantal cliënten als de plek in het centrum van Heerlen bleek het niet mogelijk om structureel een rustige en veilige omgeving te creëren. Het gebouw leende zich daar niet voor. Voor situering van een dag- en nachtopvang (DNO) met gebruikersruimte in het centrum van de stad, is destijds gekozen vanwege het grote aantal harddruggebruikers dat zich rond het millennium in Heerlen ophield. Deze situatie is gewijzigd. De cliënten zijn lang niet altijd harddruggebruikers. In toenemende mate zijn het mensen met een zware psychiatrische problematiek, die veel baat hebben bij een prikkelarme omgeving. Dat was ' De Klomp' bepaald niet.

Dag- en nachtopvang 'De Klomp' is op 2 juni 2021 gesloten. Op die datum heeft 'Het Gasthuis' haar deuren geopend. In 'Het Gasthuis' hebben cliënten de beschikking over een eigen slaapkamer met sanitair en er is een grote buitenruimte. De verwachting is dat cliënten daardoor meer tot rust komen en kunnen werken aan herstel. 'Het Gasthuis' heeft een kleinere capaciteit dan de Klomp. Naast 'Het Gasthuis' zijn er dan ook nog andere oplossingen nodig, die er samen voor zullen zorgen dat voor alle huidige Klomp cliënten (dat zijn er in 2020 gemiddeld 30 per nacht) passende opvang of een combinatie van wonen en zorg kan worden geboden. Het woonconcept 'Skaeve Huse' sluit goed aan op de specifieke doelgroep. Door dit aanbod kunnen 6 cliënten duurzaam gehuisvest worden met een minimale impact voor direct omwonenden. Hiermee wordt een veilige en duurzame woonplek gecreëerd voor deze doelgroep.

4.2 Skaeve Huse; een bijzonder woonconcept

Inleiding

Het project ziet op de realisatie van zes woningen. In elke woning is plek is voor één persoon. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op het concept van de Skaeve Huse.

Potentiële bewoners

Het fenomeen van de 'Skaeve Huse' is afkomstig uit Denemarken. Het betekent letterlijk 'rare huizen'. In 'Skaeve Huse' worden vooral kwetsbare mensen geplaatst die door hun gedrag (vaak voortkomend uit complexe psychosociale en/of psychiatrische problematiek, vaak in combinatie met verslavingsproblematiek) overlast kunnen veroorzaken en daardoor moeilijk of niet in een reguliere woning gehuisvest kunnen worden. De ervaring uit andere projecten in Nederland leert dat in een rustige prikkelarme omgeving en met intensieve begeleiding er veel vooruitgang is te boeken in het verbeteren van gedrag en levensstijl. De mensen vinden hier de rust die ze eigenlijk zoeken en de overlast is dan veel minder. Naast mensen die nu in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg verblijven, gaat het ook om mensen die al zelfstandig wonen in een gewone woonwijk. Het gaat dan – bijvoorbeeld- om mensen die overmatig geluidsoverlast veroorzaken, een verzamelwoede of teveel huisdieren hebben.

Doelstellingen

De doelstellingen van het project 'Skaeve Huse' zijn samengevat de volgende:

  • In principe permanente huisvesting voor de bewoners;
  • Een voorziening voor het huisvesten van mensen die door het veroorzaken van overlast niet terecht kunnen binnen de reguliere (sociale) huursector;
  • Een manier om de woonoverlast van een bijzondere doelgroep te kunnen beheersen en controleren;
  • huisvesting van de bewoners in de directe nabijheid van Zorggroep Mondriaan zodat gekwalificeerde hulpverlening en toezicht dichtbij is;
  • Het bestrijden van dakloosheid onder deze doelgroep.

Criteria voor plaatsing

Toewijzing van een Skaeve Huse gebeurt via indicering door het Team Opvang en Beschermd Wonen (TOBW) in overleg met en na instemming van de Coördinator Opname Doorplaatsing Ontslag van Mondriaan. De aan te wijzen huurders dienen tevens te voldoen aan de criteria die voor woningcorporaties gelden op het gebied van "passend toewijzen".

4.3 Projectbeschrijving

Het project bestaat uit de realisatie van 6 eenpersoonswoningen. De woningen bestaan uit een woonunit van ca. 27 m2. Een unit is 3 meter hoog en kent een platte afdekking. De woonunits bestaan uit sandwichpanelen in een houtlook kleur ('smoked oak') en zijn voorzien van antractiete kunststof kozijnen. Iedere woonunit is voorzien van een woonkamer-keuken, een éénpersoonsbed en een natte cel met toilet en douche. Bij iedere woning is ook een buitenberging van 1,5 m2 aanwezig. De 6 woonunits worden gerealiseerd op het terrein van de (hoofd)locatie van Stichting Mondriaan, tussen de groenstrook langs de J.F. Kennedylaan (het 'Kerkepad') (westzijde van de projectlocatie) en het parkeerterrein van de aldaar gevestigde zorginstelling (oostzijde van de projeclocatie).

De indeling van de woonunits is zodanig vormgegeven dat de hoofdfuncties van de woonuits (woon-eetkamer en slaaplocatie) zijn georiënteerd aan de groene - en rustige westzijde van de projectlocatie in plaats van de drukkere oostzijde langs het parkeerterrein. Er zijn ook enkel aan de westzijde grotere ramen voorzien. Door deze specifieke indeling/plattegrond wordt beoogd een goed woon-en leefklimaat in de woonunits te realiseren.

Op de onderstaande afbeelding is de ligging van de woonunits op het Mondriaanterrein aan de J.F. Kennedylaan aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0017.jpg"

Op de onderstaande afbeeldingen zijn de beoogde gevelaanzichten, doorsneden en plattegrond van een woonunit aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0018.jpg"

opzet van het woongebied  

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0019.jpg"

gevelaanzichten

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0020.jpg"

aanzicht woonunits

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0021.jpg"

kleuren-en materialenstaat

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0022.jpg"

plattegrond woonunit

De ontsluiting van de woonunits (voorgevel/voordeur) vindt plaats aan de zijde van de parkeerplaats (oostzijde van de woonunits). Ook bevindt zich aan deze zijde per woning een terras. In verband met sociale veiligheid heeft deze situering van de terrassen in het zicht de voorkeur boven een terras achter de woonunits. Er wordt verder voorzien in een open hekwerk van 1,20 meter. Door deze openheid en de beperkte hoogte zullen bewoners zich niet opgesloten voelen, maar is er wel een duidelijke fysieke afscheiding tussen het woongebied van de bewoners van de Skaeve Huse en het voetpad en parkeerterrein van Mondriaan Zorggroep. Dat is ook qua verkeersveiligheid wenselijker. In verband met het waarborgen van een goed woon-en leefklimaat - gelet op de geluidshinder vanwege het nabij gelegen parkeerterrein - zowel binnen de woonunits als ter plaatse van de buitenverblijfsruimte, is het verder niet wenselijk dat de units te veel naar het oosten (richting de parkeerplaats) gesitueerd worden.

Ontsluiting van de projectlocatie vindt plaats via de bestaande toegangswegen naar het eigen terrein van Mondriaan.

Conform de vigerende parkeernorm voor zorgwoningen (0,6 parkeerplaats per woning), worden er direct tegenover de 6 woonunits vier parkeerplaatsen op het parkeerterrein gereserveerd. Dat is meer dan voldoende omdat de meeste mensen van de beoogde doelgroep niet in het bezit zijn van een auto.

4.4 Landschappelijke inpassing

Het terrein van Mondriaan is gelegen in de zorgvallei waar tevens het Geleenbeekdal onderdeel van uit maakt. In het groenbeleidsplan ligt de locatie van Mondriaan tegen de hoofdgroenstructuur aan. Het terrein van Mondriaan is in het groenbeleid beschreven onder de 'Zorgboulevard". De "Zorgboulevard" van Heerlen dient zich in samenhang met het Geleenbeekdal te ontwikkelen tot een ecologisch ingericht landgoed dat bestaat uit het centraal gelegen Geleenbeekdal met aan weerszijden zorginstellingen die op harmonieuze wijze liggen ingebed in een samenhangende parkstructuur. De parkachtige opzet van het gebied dient behouden te blijven. De omvorming tot parkachtige zone gaat gepaard met een 'vernatuurlijking' van het sortiment.

De bomen langs de inrit van Mondriaan aan de John F. Kennedylaan tot aan en op de parkeervoorziening voor de geplande woonunits behoren tot de subhoofdgroenstructuur. De concrete projectlocatie is gelegen binnen deze groene scheiding tussen John F. Kennedylaan en het parkeerterrein. Links van de locatie is de historische weg 'Kerkepad' gelegen. Het betreft tegenwoordig een wandelpad. Het 'Kerkepad' bestaat uit een eenzijdige taludrand van plateau naar dalbodem en vormt een natuurlijke overgang van bebouwd naar onbebouwd gebied. Het Kerkepad zal in de toekomst ook in functie en uitstraling versterkt worden.

Er is een ontwerp opgesteld voor een goede landschappelijke inpassing van de toekomstige projectlocatie en de toekomstige woonbebouwing.

Het gebied waar de nieuwbouw van 6 Skaeve Huse is gepland bestaat uit bosplantsoen met een aantal grotere boomvormers d.i. stamdiameter >20 cm , namelijk:

  • 4x zoete kers (diameter 40-65 cm)
  • 6x es (diameter 35-65 cm)
  • 1x veldesdoorn (diameter 20 cm
  • 1x knotboom (stamdiameter 70 cm)

Het sortiment van de beplanting behoort tot het eiken haagbeukenbos ofwel dat van het bos op gerijpte kalkrijke droge grond. Met het plaatsen van de woonunits wordt al het plantsoen gerooid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0023.jpg"

te kappen bomen binnen de contouren van de projectlocatie

In het inpassingsplan wordt in aanplant van nieuwe bomen voorzien bij de woonunits en de brede groenstroken op de parkeerplaats. Voor “vernatuurlijking” wordt ingezet op het inzaaien van kruidenrijk gras dat extensief beheerd kan worden (2x per jaar maaien en afvoeren). Naast iedere woonunit wordt een kleine WADI/ondiepe greppel aangelegd om het regenwater op te vangen en aldaar te laten infiltreren. Doordat de verharding op afschot gerealiseerd zal worden zal het hemelwater vanaf de bestrating de wadi inlopen.

Aanplant/herstel van de meidoornhaag langs het Kerkepad versterkt het cultuurhistorische karakter en zorgt voor een passende afscherming van het gebied. Aan de binnenzijde van deze meidoornhaag komt een 2 meter hoog gaashekwerk met aan de binnenzijde tevens een wand van kokosmatten in verband met akoestische demping. Aan de uiterst rechterzijde van het projectgebied komt - eveneens in verband met akoestische demping - nog een geluidswand van 1,1 meter hoog en 33 meter lang, voorzien van kokosmatten waartegen een groenbegroeiing met klimhortensia zal plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0024.jpg"

doorsnede landschappelijke inpassing projectlocatie

Naast de inpassing van de woonunits (met bergingen) op de projectlocatie zelf, wordt in het inpassingsplan ook voorzien in compensatie vanwege de noodzakelijke kap van bomen op de projectlocatie. Deze compensatie vindt plaats door een versterking van het groene karakter - en daarmee de visueel-ruimtelijke kwaliteit - van de naastgelegen parkeerplaats door de aanplant van bomen en de aanleg van kruidenrijk gras ter plaatse van een aantal groenstroken op de parkeerplaats. Deze compensatie-opgave is ook meegegeven vanuit het Programma van Eisen (PvE).

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0025.jpg"

opzet landschappelijke inpassing

Voor het volledige landschappelijke inpassingsplan wordt verwezen naar het plan dat als bijlage 1 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.

4.5 Sociale veiligheid en beheer

De realisatie van Skaeve Huse moet een oplossing bieden voor overlast gevend woongedrag dan wel overlast gevend gedrag in woonwijken voorkomen, maar het mag daarnaast geen structurele afbreuk doen aan het leefklimaat in de omgeving van de Skaeve Huse. Mensen die in aanmerking willen komen voor een zelfstandige wooneenheid, moeten - net als alle andere huurders van een woningcorporatie - bereid zijn zich te houden aan de afspraken over veiligheid en het voorkomen van overlast.

'Skaeve Huse' legt het accent op wonen. Er zal sprake zijn van regulier beheer, zoals bij alle sociale woningen wordt gedaan. De bewoners van de Skaeve Huse op het terrein van Mondriaan worden, in samenwerking met de beveiliging van Mondriaan, ambulant begeleid door een team van verpleegkundigen/agogisch werkenden. Door dit team wordt dagelijks contact onderhouden met de bewoners van de Skaeve Huse om steeds tijdig te kunnen reageren op ontwikkelingen in de bewoners groep, ook bij spanningen of dreigende escalaties. Ervaringen met projecten elders in het land leren dat deze vorm van begeleiding met cliënten in een dergelijke woonconstructie leidt tot een sterke afname van overlast door hinderlijk gedrag. Beheersbaarheid van de situatie van deze cliënten neemt toe en escalaties kunnen - in de regel - snel voorkomen worden.  

Er is bewust niet gekozen voor een vaste beheerder die permanent bij de 6 Skaeve Huse verblijft. Uit praktijkervaringen elders in het land komt naar voren dat het belangrijker is om te zorgen voor een goede, intensieve, zo veel mogelijk dagelijkse begeleiding van de bewoners met daarnaast voor de omwonenden een goede en adequate 24 uurs klachtenafhandeling. De meeste bewoners zullen ook woonbegeleiding nodig hebben gericht op onder andere het onderhoud van de woning, persoonlijke verzorging, structuur aanbrengen in het dagelijks leven, het omgaan met omgeving en het onder controle houden van eventuele verslavingen. De genoemde zorg en begeleiding is intensief. Dit betekent dat er zeer regelmatig, zo veel mogelijk dagelijks, een begeleider op het terrein aanwezig is. Alle begeleiders hebben naar elkaar toe een signalerende functie.

Om de goede banden met de gemeente Heerlen en de wijken Heerlerbaan & Welten aan tehalen wordt er vanuit Mondriaan verder deelgenomen aan het structurele “operationeel leefbaarheid en veiligheidsoverleg Heerlerbaan & Welten”. Doel van dit overleg is om proactief te kunnen reageren op wat speelt in de wijk en informatie met elkaar te delen. Iedere 6 maanden is er een buurtoverleg met de wijk Welten georganiseerd vanuit de Raad van Bestuur. Ook hier is de insteek proactief in te kunnen zetten op het veiligheidsgevoel in de wijk en de verbinding te realiseren tussen Mondriaan en de omgeving.

Op de terreinen van Mondriaan wordt de veiligheid gewaarborgd door een aantal factoren. Mondriaan heeft op haar terreinen camerabewaking met als doel het voorkomen/ verkleinen van incidenten en/ of strafbare feiten. Verder hebben zij een eigen team beveiliging die tevens het cameratoezicht voor hun rekening neemt en die eveneens controlerondes loopt op de terreinen met als doel tevens het voorkomen van/ reageren op calamiteiten. Tenslotte heeft Mondriaan een bedrijfsnoodplan waar duidelijk in staat beschreven hoe te handelen bij calamiteiten. Op de terreinen van Mondriaan worden de Skaeve Huse mee opgenomen in deze veiligheidsschil voor zowel de persoonsbeveiliging als de bedrijfshulpverlening.

Met veiligheidsschil wordt bedoeld dat Skaeve Huse onder de veiligheidsrichtlijnen vallen die gelden voor alle gebouwen op JFK. Dit geldt zowel voor de bedrijfshulpverlening, de persoonsbeveiliging, de controlerondes door beveiliging en de aansturing van brandweer/ politie en ambulance door onze meldkamer naar de locatie indien nodig.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.

5.1 Milieueffectrapportage

Juridisch kader

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd.

Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden -aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een informele m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:

  • 1. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.beoordeling noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in bijlage III van de Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.

Categoriale indeling van het project; stedelijk ontwikkelingsproject

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-ontwikkelingsbeoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;

2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Toetsing

Toets m.e.r.-plicht

Binnen de projectlocatie worden 6 woningen/woonunits, groenvoorzieningen en erven gerealiseerd. Het realiseren van een dergelijk project komt niet voor in bijlage C van het besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r.-procedure te doorlopen.

Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd. De realisatie van een woning en een zorggebouw binnen stedelijk gebied kan mogelijk worden aangemerkt als de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D11.2). De bij deze categorie genoemde drempelwaarden worden echter bij lange na niet overschreden, waardoor er in ieder geval zeker geen verplichting geldt om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling 

Door zowel de situering als de bebouwde oppervlakte van de 6 woningen vindt er een beperkte uitbreiding plaats van stedelijke bebouwing en stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Doordat dit project onder de genoemde drempelwaarden blijft kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe is een aanmeldnotitie opgesteld. Met behulp van deze aanmeldnotitie kan het college van burgemeester en wethouders een m.e.r.-beoordelingsbeslissing wordt gevraagd over de bijbehorende ruimtelijke onderbouwing.

Conclusie

In de aanmeldnotitie is beoordeeld of als gevolg van de realisatie van de 6 kleine woningen nadelige effecten op het milieu zijn te verwachten. De navolgende tabel geeft een overzicht van de beoordeelde milieuaspecten en de daarbij behorende conclusies weer.

aspect   beoordeling milieueffecten  
Natuur (gebiedsbescherming)   Een stikstofonderzoek heeft plaatsgevonden voor onderhavige ontwikkeling. Er is geen overschrijding op stikstofgevoelige habitattypen vastgesteld.  
Natuur (soortenbescherming)   De aanwezigheid van beschermde soorten is grotendeels uitgesloten middels een flora en fauna onderzoek, of er geldt een provinciale ontheffing. Er is voor wat betreft natuur op zijn hoogst sprake van een beperkt negatief milieueffect. Dit geldt enkel voor het aspect soortenbescherming. In ieder geval kan een belangrijk nadelig gevolg voor het milieu worden uitgesloten.  
Verkeer   De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeersaantrekkende werking met aansluitingen op de omliggende 30 km/uur en 50 km/uur wegen. Het project heeft een beperkte schaal waardoor het huidige wegnet de nieuwe toename gemakkelijk kan opvangen. Er wordt geen nadelig effect verwacht voor het milieu vanwege het aspect verkeer.  
Geluid   Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal er sprake zijn van een extra verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige situatie. Hiermee zou sprake kunnen zijn van een toename van geluidshinder op bestaande omringende woningen. Echter kan redelijkerwijs gesteld worden dat de toename van de verkeersintensiteit ruim onder de 40% zal blijven. Daarmee zal geen negatief effect optreden op het milieu vanwege geluid.  
Lucht   Uit de NIBM-toets blijkt dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit geeft een goede indicatie dat onderhavige ontwikkeling geen negatief effect zal veroorzaken op het gebied van luchtkwaliteit.  

De uitkomst van de uitgevoerde toets is dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Enkel voor het aspect soortenbescherming zal mogelijk een negatief effect optreden. Het effect zal door middel van de genoemde maatregelen en de zorgplicht echter beperkt in omvang blijven. Dit is derhalve niet aan te merken als een significant negatief effect. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

Voor de volledige aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 2 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.2 Akoestiek

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. De normen uit de Wet geluidhinder hebben tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient dan ook rekening te worden gehouden met het aspect 'geluid'.In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Binnen de projectlocatie is het geluidsaspect wegverkeerslawaai relevant.

Daarnaast is - in het kader van de realisatie van een goed woon-en leefklimaat - ook het inrichtingsgerelateerde lawaai vanaf het parkeerterrein bij Zorggroep Mondriaan op de gevels van de 6 woonunits en voor de binnenwaarden relevant. Verwezen wordt hier naar paragraaf 5.8 van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.2.1 Wegverkeerlawaai

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Wel dienthier in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaatgewaarborgd te worden.Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).

De initiatiefnemer is voornemens zes woonunits te realiseren aan de John F. Kennedylaan 301 te Heerlen. Omdat het zelfstandige woningen zijn, passen ze niet binnen de maatschappelijke bestemming. De realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies (binnen de geluidszone van wegen) wordt mogelijk gemaakt. De projectlocatie is namelijk gelegen in de geluidszone van de A76, Daelsweg en de John F. Kennedylaan. In de nabijheid van de projectlocatie zijn geen relevante 30 km/uur wegen gelegen. In een uitgevoerd akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.

Voor het projectgebied is reeds een tekening opgesteld met de projectie van de woonunits. Alleen aan de voor- en de achterzijde van een woonunit zijn toetspunten ten behoeve van maximaal één bouwlaag gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2021.1.

De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woonunits bedraagt ten hoogste 51 dB. Alleen als gevolg van de A76 en de John F. Kennedylaan treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 53 en 63 dB uit de Wet geluidhinder worden niet overschreden. Ook de drempelwaarde van 58 dB van het gebiedstype ‘Thematisch bedrijventerrein’ uit het actieplan wordt niet overschreden. Voor de A76 en de John F. Kennedylaan is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.

Het treffen van bronmaatregelen is gelet op de kleinschaligheid van het project niet doelmatig. Met de realisatie van een Kokowall geluidsscherm (scherm van kokosmatten) - als overdrachtsmaatregel - wordt het woon- en leefklimaat wel significant verbeterd. Na de realisatie van zo'n scherm is alleen nog ter plaatse van de meest zuidelijk te realiseren woonunit - in het onderzoek als woonunit 301f benoemd - sprake van een overschrijding vanwege de A76. Ter plaatse van de voorgevel van woonunit 301f (toetspunt 11) is – na de overdrachtsmaatregel – nog een geluidsbelasting van 50 dB aanwezig (vanwege de A76). Voor deze woonunit dient daarom een hogere waarde te worden aangevraagd.

Daarnaast dient het akoestisch klimaat in deze woonunit (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woonunit is een nader onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels noodzakelijk. Hiermee wordt het woon- en leefklimaat geborgd.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 3 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.2.2 Spoorweglawaai

Artikel 4.1 Besluit geluidhinder bepaalt voor spoorweglawaai hetzelfde als artikel 76 Wet geluidhinder voor wegverkeerlawaai.

Dit project voorziet in de bouw van nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen maar wel buiten de geluidszone van een spoorweg. De dichtstbijzijnde spoorverbinding (Eindhoven-Heerlen) met het spooremplacement ligt op ruim 2,6 km afstand van de projectlocatie. In zo'n situatie behoeft geen akoestisch onderzoek naar de invloed van spoorweglawaai plaats te vinden

5.2.3 Industrielawaai

Op grond van de Wgh worden industrieterreinen waarop 'grote lawaaimakers' zijn gevestigd ruimtelijk gescheiden van woningen en andere geluidgevoelige objecten. Daarom moet voorzien zijn in een geluidszone – een gebied rondom het industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan (Art. 40 Wgh).

De projectlocatie is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een gezoneerd industrieterrein. Er hoeft zodoende in dit kader geen akoestisch onderzoek plaats te vinden.

5.3 Water

Het klimaat is aan het veranderen en leidt tot meer extremere buien. Het (hemel) watersysteem en de afvalwaterketen moet deze neerslag zo goed als mogelijk kunnen verwerken. Het besef groeit dat dit niet meer uitsluitend met grotere rioolbuizen op te vangen is. Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden.

In het kader van deze toets moet elk ruimtelijke onderbouwing een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe binnen het project wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van de projectlocatie, is eerst het relevant beleid samengevat en worden vervolgens de beleidsregels (eisen) aangehaald waarmee in de watertoets gerekend moet worden.

5.3.1 Europees en Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.


Waterwet

De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan rechtstreeks geloosd worden.


Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.


Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.


Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.

Nationaal Waterprogramma (NWP) 2022-2027

In het Nationaal Water Programma 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Dit staat in één programma waarmee de Rijksoverheid anticipeert op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Hiermee anticipeert de Rijksoverheid op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisico- beheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma invulling aan de Europese richtlijnen voor water.

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:

  • klimaatadaptatie;
  • waterveiligheid;
  • zoetwater en waterverdeling;
  • waterkwaliteit en natuur;
  • scheepvaart;
  • functies van de rijkswateren.
5.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid

Provinciaal Waterprogramma 2022-2027

Het waterbeleid van de provincie Limburg voor de jaren 2022-2027 staat in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 dat op 17 december 2021 door Provinciale Staten is vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal waterprogramma 2016-2021.

Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met haar partners wilt bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.

Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.

Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap Limburg

Het waterschap is binnen de provincie naast de waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheerder van het watersysteem tevens de beheerder van de waterkeringen. Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2022-2027. In het waterbeheerprogramma 2022-2027 zet het waterschap de koers uit voor het toekomstig waterbeheer in Limburg en geeft zij aan hoe zij invulling wil geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten, en voldoende schoon water. In het plan is onder meer vastgelegd hoe men het watersysteem en de waterkeringen op orde wil brengen en behouden.

Keur en beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019

Vanaf 1 april 2019 is de nieuwe Keur van Waterschap Limburg officieel in werking getreden. De Keur is een document met regels die het waterschap hanteert om beken, dijken, waterwerken en grondwater in Limburg te beschermen. Het is een belangrijk document voor iedereen die bij, of met water, activiteiten onderneemt.

In de keur zijn o.a. de normen opgenomen waaraan de verwerking van (hemel)water aan dient te voldoen. Deze normen heeft de gemeente Heerlen overgenomen en verwerkt in het Watertakenplan Heerlen 2020-2024.

Watertakenplan Heerlen 2020-2024

Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast en droogte in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.

Het Watertakenplan 2020-2024 omvat de volgende items:

  • evaluatie verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020;
  • invulling van de zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater;
  • beleid, speerpunten en maatregelen;
  • samenwerking Parkstad.
  • personele en financiële middelen

5.3.3 Eisen aan de watertoets conform Watertakenplan Heerlen 2020-2024

Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden. De resultaten hiervan worden uiteindelijk vastgesteld in deze waterparagraaf.

Hemelwater:

Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de initiatiefnemer. Het hemelwater dat binnen het plangebied valt dient binnen de grenzen van het gebied verwerkt te worden. Voor (toekomstige) privé percelen ligt deze verantwoordelijkheid primair bij de (toekomstige) eigenaar/gebruiker. Dit is het uitgangspunt van de Waterwet.

De gemeente houdt bij de verwerking van hemelwater onderstaande voorkeursvolgorde aan:

  • hergebruiken;
  • bergen en infiltreren in de bodem, aanleg van groene daken;
  • noodoverstort op oppervlaktewater of op gemeentelijk rioolstelsel vanuit berging / infiltratievoorziening;
  • lozen naar oppervlaktewater;
  • geknepen lozen op de riolering.


Pas wanneer blijkt dat verwerking van hemelwater binnen het plangebied redelijkerwijs niet mogelijk is mag het hemelwater worden aangesloten op de riolering. Hierbij dient de initiatiefnemer het overtollig hemelwater altijd gescheiden aan te bieden. Bij de watertoets wordt minimaal toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van de ontwikkelingen. Voor nieuwbouw en nieuwe verharding houden we minimaal een stand-still situatie aan. Het aangekoppeld verhard oppervlak op de riolering mag zeker niet groter worden.

Eisen:

Bij de watertoets dient gerekend te worden met de navolgende eisen:

  • Ontwerpbui bij (directe) lozing op oppervlakte water (eis Waterschap Limburg): Berging / infiltratie eis T=100 (gemiddeld klimaatscenario 2050), zijnde 80 mm in 2 uur.
  • Ontwerpbui bij overige ontwikkelingen: Berging/infiltratie eis T=25 (35 mm in 45 minuten) en doorkijk naar T=100 (45 mm in 30 minuten). Minimale eis volgens rioolaansluitverordening gemeente Heerlen.
  • Het regenwater van de ontwerpbui dient binnen 24 uur door het systeem verwerkt te zijn. Wanneer de leeglooptijd van 24 uur wordt overschreden dient een tweede ontwerpbui geborgen te kunnen worden in het systeem inclusief het restant van de eerste bui.
  • Er mag geen (grondwater) overlast ontstaan richting omliggende percelen.
  • Aan de berekeningen ligt een doorlatendheidsonderzoek (k-waarde bepaling) van de bodem ten grondslag.
  • Voor de nazuivering van hemelwater dient een bodempassage toegepast te worden dan wel mogen er geen uitlogende materialen toegepast worden.
  • Vrijkomend vuilwater (wc's, keuken e.d.) dient aangesloten te worden op het vuil/gemengd rioolstelsel van de gemeente.


Grondwater:

De perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwateroverlast en/of -onderlast. Dit geldt ook voor funderingsproblemen. Ondergrondse verblijfsruimten van panden, in een kelder of een souterrain, moeten volgens de bouwregelgeving waterdicht zijn. Van de perceeleigenaar verwachten wij dat hij de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om grondwaterproblemen te voorkomen of te bestrijden, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander; particulier of overheid. Dat geldt ook voor woningen/gebouwen met diepe kelders. Pas wanneer de perceeleigenaar zich redelijkerwijs niet kan ontdoen van het overtollig grondwater, is er een taak voor de gemeente of waterschap. Ook hier geldt dat het water dan gescheiden van het vuilwater aangeboden dient te worden.

De ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de grondwaterstand en op de grondwaterkwaliteit zowel binnen als buiten het plangebied. Voor de gewenste ontwateringsdiepten verwijzen wij naar onderstaande tabel en figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0026.jpg"

5.3.4 Projectlocatie

5.3.4.1 Project

De initiatiefnemer is voornemens in de realisatie van 6 woningen inclusief bijbehorende verharding.

Ten aanzien van het toekomstig verhard oppervlak wordt vooralsnog uitgegaan van een oppervlak van ± 324 m2 (met inbegrip van bergingen en erfverharding en/of bestrating). In onderstaande tabel staan de oppervlakten van de toekomstige bebouwing(en) en verhardingen weergegeven. De oppervlakte van de bebouwing heeft 1 op 1 betrekking op het dakoppervlak want de woonunits en de bergingen zijn immers voorzien van een plat dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0027.jpg"

Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak toenemen met 324 m2.

Verwerkingsopgave

Conform het beleid van de gemeente Heerlen bedraagt de verwerkingsopgave (waarbij infiltratie uitgangspunt is) in verband met het project binnen het projectgebied in totaal ca.11 m3  (324 m2 x 0,035 m).

5.3.4.2 Systeem duurzame hemelwaterverwerking

Randvoorwaarden en uitgangspunten

In het kader van de planontwikkeling is het proces van de watertoets doorlopen. Elk ruimtelijk initiatief wordt door het waterschap beoordeeld. De watertoetsprocedure wordt echter doorlopen op basis van de uitgangspunten van de gemeente waarmee ook het waterschap akkoord dient te zijn.

De samenvatting en de resultaten van de watertoets zijn opgenomen in het rapport dat de volledige watertoets bevat en dat als bijlage 4 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.

Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  • Toepassen voorkeursvolgorde waterkwantiteit (infiltreren, bergen en afvoeren).
  • Toepassen voorkeursvolgorde waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
  • De ontwikkeling dient hydrologisch neutraal plaats te vinden (HNO).
  • Niet afwentelen op anderen in ruimte en tijd.
  • De wateropgave baseren op de daadwerkelijke toekomstig verhard oppervlak. Vooralsnog is uitgegaan van 324 m2.
  • Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op basis van een neerslaggebeurtenis van T=25 (35 mm in 45 minuten).
  • Calamiteit in beschouwing nemen (mag niet tot overlast leiden).
  • Wateropgave 11 m3.
  • De maximale ledigingsduur van het systeem bij voorkeur gelijk of kleiner dan 24 uur.
  • Aanlegdiepte bergingsvoorzieningen boven de GHG.
  • GHG ingeschat op > 5 m -mv.
  • Bouwen volgens Duurzaam Bouwen (DuBo) principe.

Hemelwaterverwerking

In het kader van een infiltratie-onderzoek zijn drie metingen uitgevoerd. De eerste meting geeft meestal een hogere doorlatendheid omdat de aanwezige grond dan nog niet verzadigd is. Bij de volgende twee metingen raakt de grond langzaam verzadigd. De derde meting is meestal maatgevend voor de doorlatendheid.

De drie gemeten doorlatendheden zijn opgenomen in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0028.png"

Over het algemeen wordt gesteld dat infiltratie van hemelwater interessant is indien:

  • de doorlatendheid groter is dan ca. 0,2 m/d;
  • de grondwaterstand dieper dan 0,5 à 0,7 m minus maaiveld aanwezig is;
  • het in te leiden hemelwater niet is verontreinigd.

In onderstaande tabel zijn de maatgevende doorlatendheden weergeven ter plaats van de boringen. De bodem is geclassificeerd en tevens is weergegeven of de doorlatendheid aan de 1e eis voldoet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0029.png"

Aan de tweede eis wordt voldaan aangezien geen grondwater is aangetroffen tot op een diepte van ca. 2,2 maaiveld ofwel NAP +110,4 m.

Aan de derde eis kan worden voldaan door alleen het schone regenwater te infiltreren. Voor infiltratie van het water zal een zand- en slibvangsysteem moeten worden aangebracht.

De geschiktheid voor standaard oplossingen voor infiltratie zijn als volgt:

  • 3. Infiltratie in de bovengrond (tot ca. 1,0 m- maaiveld) door middel van oppervlakkige infiltratie via doorlatende verharde oppervlakten. Dit behoort tot de mogelijkheden, maar is geen economisch aantrekkelijke oplossing en zeer gevoelig voor dichtslibben (met name in de aangetroffen silthoudende ondergrond). Doorlatende verhardingen kunnen wel toegepast worden om het af te koppelen oppervlak (en dus de toestroom van hemelwater) te beperken, bijvoorbeeld door de verhardingen met grind of grasbetontegels uit te voeren. Tevens zal rekening gehouden moeten worden met de geroerde toplaag, deze zal moeten worden verwijderd en vervangen door goed doorlatend materiaal.
  • 4. Infiltratie in de bovengrond (tot ca. 2,0 m- maaiveld) middels een open bovengronds systeem zoals een infiltratieveld, wadi of greppel. Dit behoort tot de mogelijkheden, maar zal ten koste gaan van de beschikbare ruimte. Afhankelijk van de beschikbare ruimte is dit wel een economisch aantrekkelijk, robuust en goed onderhoudbaar systeem.
  • 5. Infiltratie in de ondiepe ondergrond (tot ca. 3,5 m- maaiveld) middels een ondergronds systeem. Hierbij valt te denken aan infiltratie via infiltratiekratten, infiltratiekoffers, grindkoffers, putten en/of infiltratieriool. Dit behoort tot de mogelijkheden.
  • 6. Infiltratie naar de diepere ondergrond (dieper dan ca. 3,5 m- maaiveld). Dit kan middels grindpalen naar de diepere zandlaag vanaf ca. NAP +108,00 m. Dit behoort tot de mogelijkheden maar is economisch gezien een dure variant en dan dient tevens de doorlatendheid van de diepere ondergrond onderzocht te worden.

Uit de gemeten doorlatendheden en grondwaterstand blijkt dat infiltratie van hemelwater tot de mogelijkheden behoort. De doorlatendheid van de ondergrond is 'matig'.

Onderdeel van de (landschappelijke) inrichting van het projectgebied is de realisatie van kleine wadi's in de vorm van 6 kleine greppels tussen/naast de toekomstige woonunits. Uitgegaan is van een greppel met een lengte van 7,50 m, een breedte van 1,0 m, een talud van 1 : 1 en diepte van 0,5 m. Uitgaande van deze maatvoeringen hebben de greppels in de basis een capaciteit van 1,8 m3. De meest zuidelijke wadi kan ook nog groter worden uitgevoerd tot een capaciteit van 2 m3. De totale beschikbare capaciteit komt daarmee uit op 11 m3 (5 x 1,80 m3 + 2,00 m3).

Verwezen wordt hier naar het landschappelijk inpassingsplan zoals beschreven in paragraaf 4.4 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Ledigingscapaciteit en ledigingstijd

De ledigingscapaciteit van een infiltratievoorziening kan worden berekent met de volgende formule:

ieff = k * (Fwand * Owand) / 24

waarin:

  • ieff = ledigingscapaciteit (m3/h)
  • k = doorlatendheid ondergrond (m/dag)
  • Owand = wandoppervlak (m2)
  • Fwand = factor equivalent wandoppervlak (-)


De wadi's hebben elk een wandoppervlak van ca. 12 m2. In totaal bedraagt het wandoppervlak daarmee 72 m2. Voor de doorlatendheid van de ondergrond wordt uitgegaan van een rekenwaarde van maximaal 0,35 m/dag.

Uitgaande van deze kengetallen bedraagt de ledigingscapaciteit van het systeem ca. 0,525 m3/h. Hiermee zou, uitgaande van een volledige vulling van de wadi's (11 m3), het ca. 21 uur duren voordat deze leeg zijn.

Calamiteit

Het beschreven systeem is dusdanig robuust dat een situatie waarbij in een korte tijd 35 mm neerslag valt geborgen kan worden. In een situatie waarbij in een korte tijd meer regen valt kan overtollig water overstorten via de naastgelegen groenstrook naar de bestaande riolering.

Voor het volledig infiltratieonderzoek en de complete watertoets wordt verwezen naar de rapporten die als bijlagen 4 en 5 integraal deel uitmaken van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.3.4.3 Riolering

Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een toename/verandering in het aanbod van vuilwater op het riool. Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per IE. Per woning wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 liter = 300 liter per dag per woning wordt geloosd.

Er zullen in totaal 6 woningen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod c.q. toename van circa 1,8 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd moeten worden.

5.3.4.4 Waterkwaliteit

Algemeen

Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen.

Bouwmaterialen

De gemeente Heerlen streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper,zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) en is ook van toepassing op onderhavige planlocatie. De emissies vanuit bouwmaterialen richting het oppervlaktewater dienen in verband met de waterkwaliteit zoveel mogelijk te worden beperkt door bij voorkeur gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.

Onkruidwerende middelen

Voor het gebruik van onkruidwerende middelen in groen en op verharding dient het landelijke beleid gevolgd te worden. Onkruidwerende middelen worden niet meer gebruikt in het openbaar groen. Voor bestrijding op verhardingen vindt gebruik, voor zover toegestaan, plaats via de DOB-systematiek en dient gezocht te worden naar alternatieven zoals branden, heet water en/of borstelen.

5.3.5 Overleg met waterschap

Vooroverleg met en een pré-wateradvies van het waterschap Limburg alsmede een definitief wateradvies maken onderdeel uit van het watertoetsproces. Het waterschap Limburg heeft d.d. 4 maart 2022 haar pré-wateradvies gegeven omtrent dit project. Het waterschap gaat akkoord met de voorgestelde hemelwaterverwerking (d.w.z. 35 mm bergen en infiltreren binnen 24 uur) zolang er maar niet - direct of indirect - geloosd wordt op een watergang van het waterschap.

Het pré-wateradvies van het waterschap Limburg is als bijlage 6 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

5.4 Bodem

Algemeen

Bij een buitenplanse omgevingsvergunningprocedure moet het bevoegde gezag voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de door middel van de omgevingsvergunning toe te kennen functie. Daarvoor dient een bodemonderzoek. Een bodemonderzoek hoeft echter niet te worden uitgevoerd als de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan dienen bij een omgevingsvergunningverlening. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de vaststelling van het niet verdacht zijn van de locatie voor puntbronnen op basis van een uitgevoerd NEN 5725 vooronderzoek. Blijkt hieruit dat er geen verdachte locaties/situaties zijn, ofwel er zijn geen knelpunten, dan kan volstaan worden met dit vooronderzoek aangevuld met een veldinspectie.

Uit het vooronderzoek volgens NEN 5725 kan ook blijken dat de kwaliteit van de bodem onvoldoende zou kunnen zijn ofwel een verdachte situatie bestaat. In die gevallen moet altijd een vooronderzoek gevolgd door een verkennend onderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd, aangevuld met een bodemonderzoek asbest conform NEN5707.

Onderzoeken die niet volgens de geldende normen zijn opgesteld en uitgevoerd zijn of verouderde onderzoeken gelden niet als representatief en onvoldoende.

Beleidskader

Bodembeleidsplan

Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven via de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0030.png"

Homogene deelgebiedenkaart

Deelgebied   Bovengrond   Ondergrond  
1 Agrarisch en natuur   <AW   <AW  
2 Woonwijken   <AW   Industrie  
3 Industrie   <AW   <AW  
4 Mijnsteengebieden   Wonen   Wonen  
AW   = Achtergrondwaarde    
Wonen   = Maximale waarde klasse Wonen    
Industrie   = Maximale waarde klasse Industrie    

Projectlocatie

De projectlocatie is gelegen in deelgebied 'Agrarisch en natuur'. Ter plaatse is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht, niet lijnvormig" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak zandig leem. De ondergrond is plaatselijk zwak gleyhoudend. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium en PCB. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

Gezien het feit dat het grondwater zich dieper dan 5,0 m -mv bevindt, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.

Conclusie en advies

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie. Voor wat betreft bodemaspecten zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 7 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.5 Natuurwaarden

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In deze paragraaf is daarom een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

Beleid
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones), is ruimtelijk vastgelegd in het POL2014 welke is vastgesteld op 12 december 2014. De Goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Daarnaast geeft de Omgevingsverordening bescherming aan natuurlijke en landschappelijke waarden in de 'Bronsgroene landschapszone', het Beschermingsgebied Nationaal Landschap' en de 'Zone natuurbeek'. Op 5 januari 2018 is de wijzigingsverordening (GC03) gepubliceerd, deze verordening voorziet in de toevoeging van bescherming van de 'Zilvergroene natuurzone'. Tevens is door middel van deze wijziging een uitgebreidere beschrijving van de kernkwaliteiten van de Zilvergroene natuurzone, Bronsgroene landschapszone en Beschermingsgebied Nationaal Landschap opgenomen. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Soortenbescherming vanuit Wet Natuurbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels;
  • 3. 'andere soorten' (Bijlage A 'fauna' en onderdeel B 'flora' van de Wet natuurbescherming).

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

Soortenbescherming vanuit provinciale beleid

Op 6 december 2017 zijn de beleidsregels ten behoeve van de passieve soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming in Limburg in werking getreden. Dit beleid is erop gericht om ruimte te bieden voor ontwikkeling, soorten in een gunstige staat te behouden en administratieve lasten en onderzoekslasten te minimaliseren. De voornaamste aspecten uit dit beleid zijn:

  • Aanpassen van de Rijkslijst jaarrond beschermde vogelsoorten tot 20 soorten met jaarrond beschermd nest en 19 soorten waarvoor een omgevingscheck volstaat (niet langer een onderscheid tussen cat. 1-4 en cat. 5). Dit houdt in dat o.a. nesten van de buizerd en sperwer niet langer volledig jaarrond beschermd zijn. Nesten van de boerenzwaluw, bosuil, huiszwaluw, raaf, rode wouw en torenvalk zijn echter wel jaarrond beschermd;
  • Bij inzet van afdoende bewezen mitigerende maatregelen om een overtreding te voorkomen is geen ontheffing benodigd;
  • Bij behoud van functioneel leefgebied het verplaatsen van kunstmatige nestgelegenheid van jaarrond beschermde soorten zonder dat een ontheffing vereist is;
  • Toetsen van effecten op circa 100 soorten mag ook in regionaal verband (i.p.v. enkel lokaal).
5.5.1 Doorwerking projectlocatie

Gebiedsbescherming-Natura 2000 gebieden

De projectlocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Kunderberg, bevindt zich op circa 720 meter afstand ten westen van de onderzoekslocatie. Tevens bevindt Natura 2000-gebied Geleenbeekdal zich op 1,2 kilometer afstand vanaf de onderzoekslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0031.jpg"

De projectlocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden, niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstof-depositie zijn vanwege de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden (Kunderberg en Geleenbeekdal) op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof is noodzakelijk geacht. Dit is in eerste instantie onderzocht middels een modelberekening (AERIUS-calculator).

Stikstofdepositie

Ten behoeve van de bouw en het gebruik van 6 woningen/woonunits aan de John F. Kennedylaan 301 te Heerlen, is onderzoek verricht naar de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Zowel de aanleg- als de gebruiksfase van het project kunnen negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende beschermde natuurgebieden.

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Na de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) mag het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten die stikstof uitstoten worden gebruikt. Daarom moet per activiteit duidelijk worden gemaakt dat beschermde natuurgebieden daardoor niet worden aangetast.

Het beoogde project mag geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het programma AERIUS Calculator (versie 2021.2) wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projecteffect van 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde project niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten. Bij een dergelijk projecteffect is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming benodigd voor het project.

Het geplande project kan potentieel leiden tot verhoogde emissie van stikstof. Om deze reden is er een analyse uitgevoerd naar de door dit project veroorzaakte extra depositie van stikstof op voor stikstof gevoelige habitattypen een leefgebieden van soorten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Aanlegfase

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen, het vervoer van personeel en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de plaatsing van de woonunits. De aanlegfase betreft een tijdelijke ontwikkeling en zal minder dan één jaar duren. De werkzaamheden zullen in 2023 worden uitgevoerd.


Mobiele werktuigen 

De benodigde gegevens (bouwjaar, brandstof, vermogen en draaiuren) volgen uit een opgave van de opdrachtgever. De emissiefactoren van de werktuigen zijn tevens gebaseerd op het in AERIUS Calculator opgenomen kentallen bij reguliere werkzaamheden. Het dieselverbruik in combinatie met het verbruik van Adblue is gebaseerd op onderzoek van TNO in opdracht van het RIVM . Voor de aanlegfase is de inzet van de in de onderstaande tabel opgenomen mobiele werktuigen voorzien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0032.jpg"

Verkeersbewegingen 


Naast de inzet van werktuigen vinden er ook verkeersbewegingen plaats voor het vervoer van materialen en personen van en naar de projectlocatie. Naar verwachting zullen voor de gehele aanlegfase de in de onderstaande tabel opgenomen verkeersbewegingen plaatsvinden:


afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0033.jpg"


Hierbij is een worstcasescenario gehanteerd waarbij het aantal verkeersbewegingen in de praktijk waarschijnlijk lager zal uitvallen. De ontsluiting van het verkeer kan in verschillende richtingen plaatsvinden. In het onderhavig onderzoek is een volledige ontsluiting in zuidelijke richting, richting de Keulseweg gehanteerd. Een criterium voor wanneer verkeer in het heersende verkeersbeeld is opgenomen wordt gegeven in de instructie , namelijk:


'op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. Hierbij weegt ook mee hoe de verhouding is tussen de hoeveelheid verkeer dat door de voorgenomen ontwikkeling wordt aangetrokken en het reeds op de weg aanwezige verkeer. In de regel wordt het verkeer meegenomen tot het zich verdund heeft tot enkele procenten van het reeds aanwezige verkeer.'


De verkeersintensiteit op de Keulseweg ligt met circa 25.000 motorvoertuigen per etmaal vele malen hoger dan de maximale verkeersgeneratie vanwege het project (weekdaggemiddeld). Het verkeer ten gevolge van de aanlegfase zal derhalve ter hoogte van de Keulseweg volledig zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld.



Gebruiksfase

De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar de projectlocatie. De nieuwbouw zal niet worden aangesloten op het gasnet.

De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren en verkeersgeneratie'. De gemeente Heerlen is conform de demografisch kencijfers van het CBS, aan te merken als een sterk stedelijke gemeente. De locatie van het project is gelegen in de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'. Het project genereert - in een worstcasescenario - maximaal 45 verkeersbewegingen per weekdag, hiervan is één verkeersbeweging opgenomen als middelzwaar vrachtverkeer.

Conclusie

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de aanleg-en gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde project niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 8 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.

Gebiedsbescherming-Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In Limburg worden de goud- en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone gehan-teerd. De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland en hierbinnen streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Binnen de zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor natuur en landschap centraal, maar deze zone maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De functionaliteit en effectiviteit van de goudgroene natuurzone worden wel ondersteund. De bronsgroene natuurzone omvat de landschappelijk waardevolle elementen rondom bestaande natuurgebieden. Echter, de zilvergroene natuurzones en bronsgroene landschapszones maken wel onderdeel uit van het Provinciaal Natuurnetwerk.

De projectlocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De projectlocatie ligt echter wel in de directe nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied dat een goudgroene natuurzone betreft, bevindt zich circa 20 meter ten noordwesten, zuiden en zuidwesten van de onderzoekslocatie en wordt deels gescheiden van de onderzoekslocatie door de John F. Kennedylaan. Het betreft natuurdoeltypen N15.02 Dennen, eiken- en beukenbos, N16.03 Droog bos met productie en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van de projectlocatie ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0034.jpg"

Initiatiefnemers van ingrepen binnen of in de directe nabijheid van het Natuurnetwerk Nederland dienen in Limburg de effecten van de ingreep op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk Nederland te onderzoeken. Gezien (1) de kleinschalige aard van de voorgenomen plannen (realisatie van zes kleine woningen, zogenaamde 'Skaeve Huse') en (2) de ligging van het Natuurnetwerk aan de overzijde aan de weg en (3) met een tussenliggende bosschage, zal de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet leiden tot enige aantasting van de specifieke natuurwaarden van deze strook goudgroene natuurzone.

Houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij Gedeputeerde Staten.

De bomen op de projectlocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand op de projectlocatie is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht.

Soortenbescherming

De quickscan Wet natuurbescherming is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen herontwikkeling en heeft mede tot doel om in te schatten of er op de projectlocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve gevolgen kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de projectlocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel I. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soort-gericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0035.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0036.jpg"

Uit de resultaten van de quickscan bleek dat, voor uitvoering van de werkzaamheden, aanvullend onderzoek naar boombewonende vleermuizen, Alpenwatersalamander, grote vos, waardplanten van teunis-bloempijlstaart, vliegend hert, bergnachtorchis, echte gamander, rood peperboompje en stofzaad noodzakelijk werd geacht. Tevens werd een aanvullend onderzoek naar eekhoorn noodzakelijk geacht indien er niet in de vrijstellingsperiode van de soort gewerkt kan worden. Zekerheidshalve heeft er ook een aanvullend onderzoek naar de eekhoorn plaatsgevonden.

Resultaten

Er zijn tijdens een aanvullende onderzoek geen verblijf- en/ voortplantingsplaatsen en/ of vliegroutes van vleermuizen aangetroffen. Verder kan het voorkomen van vliegend hert, nesten van eekhoorn, Alpenwatersalamander, beschermde vlinders en groeiplaatsen van beschermde vaatplanten worden uitgesloten binnen het projectgebied. Op de projectlocatie zijn geen nesten van de eekhoorn meer aangetroffen.

Conclusie 

Realisering van het project leidt niet tot een overtreding van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming waardoor ook een ontheffing niet noodzakelijk is. Door de voorgenomen werkzaamheden zullen geen vaste verblijf- en voortplantingsplaatsen van vleermuizen, vliegend hert, eekhoorn, Alpenwatersalamander, beschermde vlinders en/ of groeiplaatsen van beschermde vaatplanten worden verstoord. Op de projectlocatie zijn geen nesten van de eekhoorn meer aangetroffen.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht ten behoeve van grondgebonden zoogdieren en amfibieen. Dat houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden en verwonden van deze dieren te voorkomen.

Tevens dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen bij de uitvoering van werkzaamheden. Het verwijderen van groen, takkenhopen en het uitvoeren van graafwerkzaamheden dient plaats te vinden buiten het broedseizoen. Globaal kan hiervoor de periode maart tot en met half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Indien binnen het broedseizoen bomen of struwelen verwijderd dienen te worden, dient voorafgaand aan deze werkzaamheden een broedvogelinspectie door een ter zake kundige ecoloog plaats te vinden.

Aanbevelingen 

Gedurende de werkzaamheden dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen. Eventueel ten tijde van de werkzaamheden op de projectlocatie aanwezige dieren dienen de mogelijkheid te krijgen om weg te komen.

Voor de quickscan Wet natuurbescherming en voor het aanvullend ecologisch onderzoek wordt verwezen naar de rapporten die als bijlagen 9 en 10 integraal deel uitmaken van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Nationaal beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen. Daarmee hangen de volgende besluiten en regelingen samen:

  • Besluit gevoelige bestemmingen
  • Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
  • Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM)


Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.

5.6.1.1 Besluit gevoelige bestemmingen

Conform artikel 5.16a van de Wm kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen (Besluit) opgesteld. Het Besluit beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.

Conclusie

Het onderhavige project heeft geen betrekking op een van de bovengenoemde gevoelige bestemmingen, maar ziet op de realisatie van woningbouw. Het Besluit gevoelige bestemmingen is verder niet van toepassing.

5.6.1.2 Niet in betekenende mate (NIBM)

In de AMvB 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In deRegeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor nietin betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit moet gemotiveerd worden door de gemeente.

5.6.2 Projectlocatie

Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is niet van toepassing op dit project omdat het project uitsluitend ziet de op de realisatie van 6 woningen. Het betreft hier niet de nieuwbouw of transformatie van gebouwen die geheel of gedeeltelijk gebruikt zullen worden ten behoeve van categorieën van gevallen zoals bedoeld in artikel 3 lid 1 van het Besluit.

Voorgrondluchtkwaliteit

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM). Het project voorziet in de realisatie van slechts 6 woningen. Het project is veel te kleinschalig om in betekende mate bij te dragen aan een verandering/verslechtering van de luchtkwaliteit.

Achtergrondluchtkwaliteit

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) maakt jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties en deposities in Nederland. De kaarten zijn gebaseerd op een combinatie van modelberekeningen en metingen en geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland zowel voor jaren in het verleden als in de toekomst. De nieuwe concentratiekaarten worden ieder jaar beschikbaar gesteld op 15 maart. De depositiekaarten volgen in juni.Gemeentes, provincies en anderen gebruiken concentratie- en depositiekaarten bij hun rapportage van overschrijdingen in het kader van de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit en bij (ruimtelijke) planvorming.

Op basis van de meest recente Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) van het RIVM blijkt dat de achtergrondconcentratie in 2020 en de - door het RIVM verwachte - achtergrondconcentratie in 2030 ter plaatse van het projectgebied e.o. ten hoogste bedragen:

stofcategorie   2020   2030  
stikstofdioxide (NO2)   12.46 µg/m3   8.37 µg/m3  
fijn stof (PM10)   14.85 µg/m3   12.69 µg/m3  
fijn stof (PM2,5)   8.54 µg/m3   6.6 µg/m3  

De grenswaarden voor de luchtkwaliteitseisen voor PM10, PM2,5 en NO2 zoals opgenomen in de Wet milieubeheer zijn in navolgende tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0037.png"

De totale concentratie ter plaatse van het projectgebied voldoet thans en naar verwachting in de toekomst ruimschoots aan de geldende normstelling (wettelijke grenswaarden).

Conclusie

Aangezien ter plaatse van het plangebied sprake is van maximaal 6 nieuwe woningen met één ontsluitingsweg - waardoor het project te kleinschalig is om in betekende mate bij te dragen aan een verandering/verslechtering van de luchtkwaliteit - en de achtergrondconcentraties ruimschoots voldoen aan de wettelijke normstelling, is voor het aspect luchtkwaliteit sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Nationaal beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.

In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.


De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.

5.7.1.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.

5.7.1.2 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.

Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.

Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per bestemmingsplan beoordeeld.

5.7.2 Externe veiligheid inrichtingen

Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Ter uitvoering van het Bevi geldt de 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (Revi). Hierin zijn aan te houden afstanden opgenomen voor zogenaamde categoriale inrichtingen. Daarnaast zijn in het Revi regels opgenomen voor de berekening van de aan te houden afstanden voor de niet-categoriale inrichtingen.

5.7.3 Externe veiligheid buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). De aanwijzing van buisleidingen, de risicoafstanden en de aanwijzing van de rekenmethodiek zijn opgenomen in de 'Regeling externe veiligheid buisleidingen' (Revb). De toetsingssystematiek uit het Bevi wordt ook toegepast bij buisleidingen.

5.7.4 Externe veiligheid transport

Het beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en via het water staat beschreven in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin is het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoerstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.

5.7.5 Gemeentelijk beleid

In de 'Beleidsregel voor externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moeten worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Een aanscherping c.q. actualisatie wordt meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.

In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van respectievelijk BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgasleidingen en spoor-, rijks- en provinciale wegen zijn op kaarten weergegeven. De invloedsgebiedenkaarten lenen zich als praktisch instrument voor een quick scan bij een ruimtelijk project om gemakkelijk vast te stellen of de externe veiligheid in beschouwing genomen moet worden en het groepsrisico verantwoord. De kaarten hebben een signaalfunctie. Ze geven ook aan waar de zoneringen voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico liggen die zich wettelijk verplicht dienen te vertalen in de planregels.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van dit onderzoek: 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening, Adviesgroep AVIV, 26 november 2014'. In het vervolg van voorliggende paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek.

5.7.6 Projectgebied

Er is een quickscan uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico's ten behoeve van de realisatie van 6 woonunits (Skaeve Huse) op het terrein van zorginsteiling Mondriactn aan de John F. Kennedylaan te Heerlen.

Transport over het water en het spoor

Uit de inventarisatie is gebleken dat het projectbied zich niet bevindt binnen een invloedsgebied van een waterweg of spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van transport over water en spoorweg vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.

Transport over de weg

Binnen een straal van 4 km rondom het projectgebied zijn diverse wegen aanwezig waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Gebleken is dat het plangebied niet binnen een piaatsgebonden risicocontour of PAG van wegen in de omgeving ligt. Wel ligt het projectgebied binnen het invloedsgebied van de A76 en de N281. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de A76 en N281 (toxisch scenario) moeten worden meegenomen in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen 

Het projectgebied ligt niet binnen de 1% letaliteitsafstand van een buisleiding. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.

Inrichtingen 

In de omgeving van het projectgebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan het invloedsgebied tot over het projectgebied reikt. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet noodzakelijk.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 11 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.7.6.1 Beoordeling groepsrisico

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheicisrisico's in het projectgebied worden geaccepteerd en welke maatregelen zijn getroffen om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten verplicht het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen.

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geeft de regionale brandweer/Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bii het invullen van de verantwoordingsplicht. Het advies van de regionale brandweer/ Veiligheidsregio gaat vooral over het groepsrisico en mogelijkheden om een ramp of zwaar ongevalte voorkomen of de omvang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten.

De verantwoording van het groepsrisico heeft betrekking op de in paragraaf 5.7.6 beschreven relevante risicobron.

Bevt - Water-, weg- en spoorwegtransport

Het Bevt geeft de regionale brandweer/Veiligheidsregio een wettelijke adviestaak bij het invullen van de verantwoordingsplicht. De adviestaak omvat de mogelijkheden om een ramp of zwaar ongeval te voorkomen of de omgang ervan te beperken en de zelfredzaamheid van personen te vergroten. Voor zover mogelijk wordt in dit hoofdstuk invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht. De aanvullende adviezen van de regionale brandweer/ Veiligheidsregio dient de gemeente Heerlen mee te wegen in haar besluitvorming.

In artikel 7 en 8 van het Bevt is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In de onderhavige situatie is voor de weg sprake van een beperkte verantwoordingsplicht In een beperkte verantwoording worden de volgende aspecten beschouwd:

  • a. mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een romp of zwaar ongeval;
  • b. zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Ad a 

Als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, dient binnen het projectgebied rekening te worden gehouden met een toxisch scenario.

Toxisch scenario 

Toxische gassen kunnen vrijkomen als een tankwagen met toxische stoffen het begeeft als gevolg van bijvoorbeeld een incident. Hierbij komen de toxische stoffen vrij in de vorm van een wolk. Afhankelijk van de windrichting en de weersomstandigheden kan de toxische wolk richting het projectgebied drijven.

Bestrijdbaarheid/beheersbaarheid

De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie "Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid" van brandweer Nederland.

Zorgnorm

De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats van het incident. De uitruktijdvoor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden.

Bestrijdbaarheid toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische gassen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Hiertoe dienen voldoende bluswatervoorzieningen nabij de risicobron aanwezig te zijn. De aanwezigheid van bluswatervoorzieningen binnen het projectgebied is met het oog op een toxisch scenario niet relevant.

Ook ten aanzien van de bereikbaarheid is bij een toxisch scenario met name de bereikbaarheid van de risicobron maatgevend. De inrichting van het projectgebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

 Ad b 

Zelfredzaamheid 

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van huipverieningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

De bewoners van de woningen zijn in staat zichzelf te kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder hulp van hulpverleningsdiensten. De specifieke doelgroep heeft een mate van zelfredzaamheid die vergelijkbaar is met bewoners van woningen in het algemeen. Er is geen sprake van een woonfunctie met 24 uurs zorg.

Mobiliteit van de aanwezigen 

Binnen het project worden woonunits gerealiseerd voor een specifieke doelgroep (complexe psychosociale en/of psychiatrische problematiek, vaak in combinatie met verslavingsproblematiek). Bij het toekennen van de woningen is o.a. het uitgangspunt dat de aanwezige personen zich bij een eventuele dreigende situatie zich zelfstandig in veiligheid kunnen brengen.

Mobiliteit van de aanwezigen

Binnen het projectgebied wonen mobiele mensen die geen gebruik maken van 24 uurs zorg. De specifieke doelgroep leidt niet tot een wijziging qua mobiliteit. Uitgangspunt is dat aanwezige personen zichzelf of met behulp van anderen in veiligheid kunnen brengen.

Mogelijkheden voor ontvluchting/schuilen

Bij incidenten zal een afweging gemaakt moeten worden tussen schuilen of vluchten.

Bij een toxische wolk kunnen mensen komen te overlijden als gevolg van blootstelling aan de toxische stof. Of mensen daadwerkelijk komen te overlijden is afhankelijk van de dosis, die bestaat uit de blootstellingscluur en de concentratie waaraan de persoon is blootgesteld. Aangenomen wordt dat personen die zich binnen in een van de buitenlucht afgesloten ruimte bevinden een 10 keer zo lage kans hebben te overlijden als personen die zich buiten bevinden (PGS3).

Het beste advies bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de weg is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Om personen goed te kunnen beschermen tegen de effecten van een giftige gaswolk dienen ramen en deuren dan ook goed gesloten te kunnen worden.

Eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallaties dienen met één handeling uitgeschakeld te worden. Indien desalniettemin bij een toxische wolk wordt besloten het gebied te ontruimen, is het van belang dat personen haaks op de wolk kunnen vluchten. Hiervoor is het nodig dat er haaks op elkaar staande vluchtwegen beschikbaar zijn, die van de bron af gericht zijn. Deze wegen mogen niet doodlopend zijn.

Risicocommunicatie 

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op het eerder genoemde scenario). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden.

De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio's door het bestuur van de Veiligheidsregio's uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.

In de groepsrisicoverantwoording zijn elementen aangedragen die het college van burgemeester en wethouders kan gebruiken bij de oordeelsvorming inzake de verantwoording van het groepsrisico. De gemeente Heerlen dient in het kader van de ruimtelijke procedure advies in te winnen bij de Veiligheidsregio en een standpunt in te nemen aangaande de verantwoording van het groepsrisico.

Voor de volledige groepsrisicoverantwoording wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 12 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.7.6.2 Advies veiligheidsregio

Als onderdeel van de Veiligheidsregio beoordeelt de brandweer de bereikbaarheid van het plangebied en de daaraan verbonden objecten of inrichtingen. Dit doet de brandweer aan de hand van de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'. Er wordt specifieke aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kunnen planregels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid.


Ook maakt de brandweer een inschatting van de risico's binnen het zogenaamde effectgebied. Het effectgebied wijkt af van het invloedsgebied. Het effectgebied is het gebied waar de effecten van de calamiteit merkbaar zijn, exclusief het gebied van de risicobron (brongebied). Het effectgebied is in de regel groter dan het invloedsgebied. Echter, bij de verantwoording van het groepsrisico speelt het effectgebied, in tegenstelling tot het invloedsgebied, formeel geen rol. Niettemin worden door de brandweer wel maatregelen voorgesteld om de effecten van een calamiteit binnen het effectgebied te beperken. Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre hiermee redelijkerwijs rekening kan worden gehouden bij de ruimtelijke planvorming.

5.7.6.3 Conclusie plangebied

In het kader van de omgevingsvergunningverlening voor de realisatie van 6 woonunits (Skaeve Huse) is op voldoende wijze rekening gehouden met de externe veiligheid. De verlening van een omgevingsvergunning wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.

5.8 Technische infrastructuur

Volgens het vigerende bestemmingsplan en de kaarten van de Gasunie, zijn binnen het besluitgebied en de directe omgeving geen kabels of leidingen met een planologische beschermingszone gelegen, die een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.

5.9 Bedrijfshinder

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygienische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' 2009.

5.9.1 Scheiding van functies versus functiemenging

Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

5.9.2 Richtafstandenlijsten

De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van het woningtypen 'rustige woonwijk' dan wel 'rustig buitengebied'. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

5.9.3 Projectlocatie

De projectlocatie maakt deel uit van een omgevingstype 'gemengd gebied'. In de directe omgeving van het projectgebied zijn diverse zorg- en kennisinstellingen gesitueerd. De woongebieden zijn gelegen ten noorden van de Tichelbeekstraat en de woningen aan de Benzenrade. Op ruim 270 meter ten zuidwesten van het plangebied is de A76 gelegen en direct naast het projectgebied is de doorgaande weg John F. Kennedylaan gelegen. Het projectgebied is gelegen in de geluidszone van beide wegen. Als gevolg van de A76 én de John F. Kennedylaan worden op vijf van de zes woonunits overschrijdingen berekend.

De gemeente Heerlen heeft verder een ‘Actieplan EU-richtlijn omgevingslawaai’ vastgesteld. In het Actieplan is onder andere in opgenomen dat de gemeente in verschillende zones is opgedeeld (zie onderstaande afbeelding). Om te kunnen bepalen wanneer maatregelen noodzakelijk zijn om geluidsoverlast te verminderen zijn voor elke zone plandrempels vastgesteld. De plandrempel is een ambitiewaarde/streefwaarde en niet een grenswaarde. De gemeente stelt de plandrempel vast en mag daarbij afwijken van de grenswaarden die in de Wet geluidhinder zijn opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0038.jpg"

Het projectgebied is gelegen binnen het gebiedstype ‘thematisch bedrijventerrein’ met de bijbehorende plandrempel van 58 dB voor wegverkeer. Dit is 5 dB hoger dan de plandrempel voor een ‘woongebied - stedelijk’ en 10 dB hoger dan de plandrempel voor een ‘woongebied - landelijk’. Hiermee is sprake van verstoring door verkeer en is er sprake van gemengd gebied.

Voor het project gelden conform de publicatie in beginsel de in de onderstaande tabel opgenomen richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (LAmax) volgens stap 2 uit het voorgesteld stappenplan in bijlage 5 van de publicatie. Indien de richtwaarden uit stap 2 niet toereikend zijn, kan het bevoegd gezag met een aanvullende motivatie de richtwaarden van stap 3 hanteren, waarbij de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidsbelasting moet worden betrokken. Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 is een grondige motivatie en onderbouwing nodig waarbij ook weer cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidsbelasting moet worden betrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0039.jpg"

Uitgangspunten

De meest relevante en maatgevende belastende functie in de omgeving van de projectlocatie wordt gevormd door de Mondriaan Zorggroep aan de John F. Kennedylaan 301. Het betreft hier een instelling voor geestelijke gezondheidszorg waar ter plaatse zorg wordt verleend in het kader van preventie, poliklinische behandeling, deeltijdbehandeling, opiaat onderhoudsbehandeling (methadon- en medische heroïnebehandeling) en ambulante detoxificatie van verslavingszorg. Verder zijn daar alle ondersteunende administratieve diensten en de Raad van Bestuur gevestigd. Onderdeel van deze functie, is een centraal parkeerterrein met 260 parkeerplaatsen.

De activiteiten van de zorginstelling bestaan voornamelijk uit verkeersbewegingen. De activiteiten kunnen worden onderverdeeld naar de (1) bewegingen naar het bedrijfspand (aan- en afvoer), (2) de parkeerplaatsen voor het personeel en bezoekers en (3) de werking van de installaties op het dak.

Berekeningsresultaten en overdrachtsmodel

Voor de representatieve bedrijfssituatie zijn de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus vanwege de bovenstaande activiteiten en installaties op het dak berekend en getoetst.

Naast de toetsing van de geluidsbelasting op de gevels van de woonunits is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging nodig voor een goed woon- en leefklimaat. Hierbij wordt de geluidsbelasting in de tuinen beschouwd. Voor de cumulatie met het wegverkeer wordt verwezen naar de rapportage van het onderzoek wegverkeerslawaai. Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat de toetspunten 1 tot en met 12 op de gevels van de woonunits zijn gemodelleerd en toetspunten 13 tot en met 18 in de tuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0040.jpg"

  woonunits en toetspunten

In de onderstaande tabel is het berekend langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de representatieve toetspunten weergegeven. De aangegeven nummering is in het kader van het onderhavige akoestische onderzoek gekozen om de verschillende woonunits te kunnen identificeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0041.jpg"

Aan de richtwaarden uit stap 2 van een gemengd gebied wordt voldaan.

In de onderstaande tabel is verder het berekend maximale geluidniveau op de representatieve toetspunten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0042.jpg"

Alleen in de nachtperiode worden de richtwaarden voor maximale geluidniveaus uit stap 2 en stap 3 overschreden. Het betreffen de maximale geluidniveaus als gevolg van dichtslaande portieren op het parkeerterrein. Wanneer stap 3 wordt toegepast wordt bij de beoordeling van het maximale geluidniveau het geluid als gevolg van aan- en afrijdend verkeer buiten beschouwing gelaten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden maatregelen overwogen om een goed woon- en leefklimaat te creëren.

Akoestische maatregelen

Gezien de overschrijdingen van de richtwaarden voor maximale geluidniveaus in de nachtperiode is een afweging van geluidsreducerende maatregelen nodig.

Bronmaatregelen

De richtwaarden worden overschreden door het dichtslaan van autoportieren. Er zijn geen (technische) maatregelen mogelijk om de geluidniveaus te reduceren. Het verplaatsen van het bestaande parkeerterrein is geen optie.

Een mogelijke maatregel is het beperken van het gebruik van parkeervakken tussen 23.00 - 7.00 uur. Op onderstaande afbeelding is met een geel kader aangegeven waar in de nachtperiode niet geparkeerd zou mogen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0043.jpg"

Door het treffen van de maatregel zijn er geen overschrijdingen meer en is er in de nachtperiode een acceptabel geluidniveau gewaarborgd. Vanwege bezwaren met betrekking tot handhaafbaarheid wordt deze maatregel echter niet uitvoerbaar geacht.

Overdrachtsmaatregelen

Een ander mogelijke maatregel is het realiseren van een geluidsscherm tussen de woonunits en het parkeerterrein. Op onderstaande afbeelding is de situering van het geluidsscherm tussen de woonunits en het parkeerterrein weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0044.jpg"

situering geluidsscherm parkeerterrein

Met een geluidscherm van 1,1 meter hoog en circa 33 meter lang treden er geen overschrijdingen meer op.

Conclusie

De initiatiefnemer zal de afschermende overdrachtsmaatregel zoals boven beschreven (geluidscherm) toepassen. Dit geluidscherm is ook opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan bij dit project. Verwezen wordt hier naar paragraaf 4.4 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Door toepassing van deze overdrachtsmaatregel zijn er geen overschrijdingen van de richt- en grenswaarde meer in de nachtperiode en is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Een nader onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels is vanuit industrielawaai niet noodzakelijk

Voor het volledige akoestische onderzoek industrielawaai wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 13 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.10 Archeologie

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta'. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sinds september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De Erfgoedwet heeft de Monumentenwet 1988 vervangen als het gaat om archeologie. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Erfgoedwet juncto Monumentenwet 1988 geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze vrijstelling aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

5.10.1 Beleidsnota archeologie

Op 31 oktober 2018 is de beleidsnota archeologie 'Erfgoed is identiteit, beleidsnota archeologie gemeente Heerlen' vastgesteld. In deze beleidsnota is het beleid ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief voor de komende jaren vastgelegd.

Het archeologisch beleid van de gemeente Heerlen heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Deze formulering waarborgt behoud en ontsluiting van het archeologisch erfgoed in de gemeente, maar laat ruimtelijke ontwikkelingen even goed toe. Het is een doelstelling die niet alleen praktisch uitvoerbaar en proportioneel is, maar ook haalbaar. Naast het beleidsmatige aspect wil de gemeente Heerlen ook de economie versterken door het potentieel van de archeologie te gebruiken. Cultureel erfgoed en toerisme zijn nauw verbonden. Cultureel erfgoed is een waardevolle faciliteit voor zowel bewoners van, als bezoekers aan een gebied. Het cultureel erfgoed vormt vaak de bepalende factor in de regionale of lokale identiteit. Vanuit economisch perspectief kan cultureel erfgoed beschouwd worden als kapitaalgoed met een potentieel hoge economische waarde.

5.10.2 Archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat is vertaald in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart. De archeologische verwachtingskaart is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.

  • categorie 1 beschermde Rijksmonumenten: voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist.
  • categorie 2 gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen: voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De verstoring van de bodem dient dieper dan 40 cm onder de oppervlakte plaats te vinden voordat de onderzoekplicht geldt.
  • Categorie 3 en 4 gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde: voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
  • Categorie 5 gebieden met een lage verwachtingswaarde: in gebieden met een lage verwachtingswaarde, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
  • Categorie 6 gebieden zonder verwachtingswaarde: in deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.


In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".

5.10.3 Projectlocatie

Uit de Archeologische Beleidsadvieskaart Heerlen-Zuid uit 2013 blijkt dat voor de projectlocatie oorspronkelijk een waarde-categorie 2 gold.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0045.jpg"

uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

Echter in 2012 heeft Grontmij twee onderzoeken uitgevoerd op het terrein van de Mondriaan Zorggroep (waaronder de huidige projectlocatie). Het eerste onderzoek betreft een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek (Grontmij Archeologische Rapporten 1175) op basis waarvan geadviseerd werd vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van proefsleuven. Dat onderzoek is uitgevoerd in juni en juli 2012 (Grontmij Archeologische Rapporten 1304). Tijdens dat onderzoek zijn, behoudens vondsten onderin de beekafzettingen en een Romeinse oeverversterking, geen archeologische fenomenen aangetroffen. Daarom is vervolgonderzoek niet uitgevoerd en werd het hele gebied vrijgegeven.

Mochten tijdens graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, moet hiervan volgens artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet terstond melding worden gemaakt bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de gemeente Heerlen of de regioarcheoloog.

5.11 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op:

  • 4. bebouwde cultuurhistorie (historische stedenbouw/monumenten);
  • 5. cultuurhistorisch waardevol landschap;
  • 6. molenbiotopen;
  • 7. archeologische waarden (zie ook paragraaf 5.10).

Rijksbeschermde stadsgezichten

Binnen de gemeente Heerlen is een aantal Rijksbeschermde stadsgezichten aangewezen, te weten: Beersdal, Leenhof, Maria Christinawijk, Tempsplein en Eikenderveld. Onderhavige projectlocatie is niet gelegen binnen één van deze Rijksbeschermde stadsgezichten.

De onderhavige projectlocatie vormt geen onderdeel van een gemeentelijk beschermd stadsgezicht.

Monumenten

Binnen de projectlocatie zijn geen rijks-en/of gemeentelijke monumenten aanwezig.

Cultuurhistorisch waardevol landschap

Op oude topografische kaarten staat het zogenaamde Kerkepad aan de westzijde van het uitgestrekte beekdal van de Geleenbeek aangegeven. Deze verbinding ligt op de rand van de

hoger gelegen akkers van Voerendaal en het kleinschalige beekdal met fruitgaarden en hooilanden. Het pad is nu nog steeds een (historische)wandelroute (langs kruisen en kapellen) tussen Heerlen en Mechelen met de kerk van Heerlen als startplaats. Het Kerkepad is een mooi voorbeeld van een typisch Zuid Limburgse holle weg. Het Kerkepad zal in de toekomst ook in functie en uitstraling versterkt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0046.jpg"

Kerkepad (rode pijl) op topografische kaart uit 1930

De beoogde landschappelijk inpassing van de projectlocatie houdt nadrukkelijk rekening met de cultuurhistorische - en landschappelijk waarden van het Kerkepad. De projectlocatie zal via een 2 meter brede groenstrook in de vorm van een meidoornhaag worden afgescheiden van het Kerkepad. De ontsluiting van de 6 woningen kan hierdoor uitsluitend plaatsvinden via het parkeerterrein van Mondriaan. Het project heeft dus geen consequenties voor het bestaande tracé, profiel en gebruik van dit wandelpad. Verwezen wordt hier naar paragraaf 4.4 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Molenbiotoop

De projectlocatie ligt niet binnen een molenbiotoop.

5.12 Explosievenonderzoek

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Ook het grondgebied van de gemeente Heerlen heeft in de Tweede Wereldoorlog onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het projectgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar conventionele explosieven (CE) en niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht.

Voor het betreffende gebied is in het recente verleden al een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (hierna te noemen: OO) voor de gehele gemeente Heerlen (ECG, Vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied 'Gemeente Heerlen' (14 mei 2015, 323-014-VO-01)). Volgens het genoemde historisch vooronderzoek van de gemeente Heerlen is een deel van het onderzoeksgebied verdacht verklaard op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.

Via het adviesrapport 'OO Skaeve huse Mondriaan Heerlen' is specifiek voor de onderhavige projectlocatie gekeken naar mogelijke gevaarzetting voor de uitvoering van het project door OO. Op basis van de aanwezige onderzoeksgegevens kan geconcludeerd worden dat de onderstaande types OO mogelijk aanwezig kunnen zijn in het verdachte gebied, en in de mogelijke hoeveelheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0047.png"

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de bodembelastingkaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030800W000003-0301_0048.jpg"

Conclusie

Binnen de onverdachte gebieden kunnen werkzaamheden uitgevoerd worden zonder verdere maatregelen met betrekking tot de opsporing van ontplofbare oorlogsresten. Ondanks diepgravend onderzoek kan de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten echter nooit geheel worden uitgesloten. Daarom geldt in onverdachte gebieden het protocol toevalsvondst OO dat ook te vinden is in het adviesrapport OO.

Binnen verdacht gebied dient vervolgonderzoek te worden gedaan alvorens hier grondroerende werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. Aangezien het verdachte gebied binnen het projectgebied slechts een oppervlakte heeft van circa 400 m2 en de grondroeringsdiepte beperkt is, zal dit gebied voor aanvang van de grond- en bouwwerkzaamheden onderzocht worden door middel van actieve/passieve realtime oppervlaktedetectie door een gecertificeerd opsporingsbedrijf. Hierbij worden de meetgegevens direct tijdens de meting beoordeeld en worden eventuele verdachte verstoringen direct benaderd en geïdentificeerd.

Tot op heden staan in dit gebied nog diverse bomen. Een aantal bomen moeten worden gerooid ten behoeve van de geplande werkzaamheden. Om elke gevaarzetting te voorkomen zal de stam vlak boven het maaiveld worden afgezaagd, waarna de boomstobben kunnen worden onderzocht middels actieve/passieve realtime oppervlaktedetectie. Indien de boomstob getrokken wordt, dienen de wortellocaties die meegetrokken worden vrijgegeven te zijn van explosieven voordat ze worden getrokken.

Voor de volledige inhoud van het adviesrapport OO wordt verwezen naar de rapportage die als bijlage 14 integraal deel uitmaakt van deze ruimtelijke onderbouwing.

5.13 Na-ijleffecten voormalige mijnbouw

De locatie is niet gelegen in een gebied waarin een verhoogde kans is op na-ijleffecten van de voormalige mijnbouw.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Als onderdeel van een goede ruimtelijke ordening verzoekt de gemeente Heerlen aan de initiatiefnemer met betrekking tot dit plan een zorgvuldige omgevingsdialoog te voeren met omwonenden en andere belanghebbenden. Hierbij geldt dat de uitkomst van de omgevingsdialoog geen toetsingsgrond vormt voor het wel of niet meewerken aan de verlening van de omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing. De gemeente beoordeelt uitsluitend of de omgevingsdialoog op een (voldoende) zorgvuldige wijze is gevoerd.

Communicatie en dialoog

Het project 'Skaeve Huse' wordt structureel besproken tijdens overleg tussen Mondriaan en de Stichting Buurtgericht Werken Welten Benzenrade (BWWB). Tijdens overleg en informatiemomenten op 17 december 2020 en 14 april 2021 is het project 'Skaeve Huse' gepresenteerd en besproken. De informatievoorziening en communicatie over het project 'Skaeve Huse' is echter nadrukkelijk een continu proces. Dat wil zeggen dat gedurende het gehele proces van planvorming, vergunningverlening, bouw en gebruik van de Skaeve Huse er periodiek overleg plaatsvindt met de buurt, de politie en gemeente zodat alle partijen op de hoogte blijven van de laatste stand van zaken van het project en eventuele problemen vroegtijdig kunnen worden onderkend, voorkomen of opgelost.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht is onder andere artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) van overeenkomstige toepassing op - de ruimtelijke onderbouwing behorende bij - een omgevingsvergunning ex artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wabo. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt dat in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.

Artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verplicht de gemeente over te gaan tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De bouw van 6 woonunits (Skaeve Huse) binnen de projectlocatie is aan te merken als bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt het vaststellen van een exploitatieplan waarin het kostenverhaal wordt geregeld verplicht, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd in de vorm van een anterieure overeenkomst (artikel 6.12 tweede lid, onder a Wro).

De gemeente Heerlen wenst met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst te sluiten over het kostenverhaal. Nadere uitwerking van het bouwplan zal moeten uitwijzen welke grondexploitatiekosten door de gemeente mogen worden verhaald. Deze grondexploitatiekosten zijn terug te vinden in de kostensoortenlijst (artikel 6.2.4 Bro). In elk geval betreft het kostenverhaal het verrichten van onderzoek, het opstellen van gemeentelijke ruimtelijke plannen t.b.v. het exploitatiegebied en een vergoeding voor de inzet van het gemeentelijk apparaat of in opdracht van de gemeente te verrichten werkzaamheden. Eventuele planschadeclaims komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Dit zal worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst. De noodzakelijke aanpassingen aan de openbare ruimte zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Dit zal eveneens worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

7.1 Procedurestappen

Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1 onderdeel c jo. artikel 2.12 eerste lid, onderdeel a, sub 3° Wabo is, conform het bepaalde in de Wabo (paragraaf 3.3) de uitgebreide procedure van toepassing, met dien verstande dat het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage ligt.


Uitgebreide procedure

Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. Het bevoegd gezag plaatst de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit in de Staatscourant. Het bevoegd gezag stuurt de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit aan de eigenaar van de grond en eventuele beperkt gerechtigden daarop. Binnen zes maanden dient op de aanvraag omgevingsvergunning te zijn beslist waarbij de eenmalige mogelijkheid geboden wordt deze termijn met zes weken te verlengen. Het bevoegd gezag doet de mededeling van het definitieve besluit ook langs elektronische weg en stelt het beschikbaar op de landelijke voorziening (art. 6.14 Bor).


Het ontwerp besluit is op - P.M. - gepubliceerd en heeft aansluitend gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is hiermee in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze(n) in te brengen.

7.2 Vooroverleg

In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing verklaard. Voor onderhavige procedure dient dan ook vooroverleg te worden gevoerd met diensten van het Rijk, provincie en het waterschap. Deze instanties kunnen aangeven dat in bepaalde gevallen vooroverleg niet noodzakelijk is. Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moeten burgemeester en wethouders, indien niet is aangegeven dat van vooroverleg kan worden afgezien, daarom overleg plegen met het Waterschap, met andere gemeenten wiens belangen bij het plan betrokken zijn en met de betrokken rijks- en provinciale diensten.