direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Romeins Museum de Thermen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Een Romeins monument, in bedrijf vanaf ca 65 na. Chr. nog voor de opening van het Colosseum in Rome. Dit badhuis is een landmark van internationale betekenis dat nu door het huidige museumgebouw onvoldoende gezien en beleefd wordt door jou, mij, door ons allemaal. Onze toekomst heeft deze geschiedenis nodig. Oorspronkelijk had het badhuis in de Romeinse tijd een

sociale functie. Die functie vormt de inspiratie om een nieuwe centrale ontmoetingsplek te creëren waar mensen van heinde en verre naartoe komen en waar levens van vroeger en nu met elkaar en met de omgeving worden verknoopt.

Dit archeologisch rijksmonument gelegen aan de Coriovallumstraat 9, het topstuk in de archeologische collectie van Heerlen, krijgt in de komende jaren een nieuw gebouw dat het badhuis niet alleen beschermt na een omvangrijke restauratie van het badhuis in 2018 maar ook ruimte biedt voor unieke verhalen die tot de verbeelding spreken. Gelegen aan een knooppunt van Romeinse wegen was het badhuis een internationale ontmoetingsplek, met de komst van het nieuwe museum ontstaat opnieuw een knooppunt. Op deze plek mixen oude verhalen zich met verhalen van nu, van jou en mij. Goed beheer en behoud van de omvangrijke collectie van het huidige museum staat aan de basis voor betekenisvolle presentaties voor een breed publiek. Internationale kennisdeling en onderzoek door studenten en archeologen zijn een nadrukkelijk onderdeel van het nieuwe museum.

Het Romeins Museum wordt het logische aanspreekpunt voor de Romeinse archeologie in de regio. Het nieuwe museum zal de poort tot het Romeinse verleden van de regio vormen en deze verhalen niet alleen in het museum vertellen maar ook samen met partners uitdragen buiten de museummuren, met nieuwe projecten in de stad en in de regio. Het museum zal een generator zijn voor andere maatschappelijke, economische en culturele projecten. Culturele en creatieve ondernemers en makers die vanuit de inspiratie van het topstuk, het museum zelf en de collectie maatschappelijke projecten opstarten om het Romeins verleden nog meer beleefbaar te maken. Hiertoe heeft de gemeenteraad van Heerlen op 8 december 2020 het Visiedocument “Romeins Museum de Thermen” unaniem vastgesteld.

Het nieuw te bouwen museum in Heerlen is geen stenen fort maar een naar buiten gekeerd toegankelijk, inclusief en tot de verbeelding sprekend museum midden in Heerlen. Gelegen in een aantrekkelijk stadsgebied dat het Romeins verleden uitademt en ruimte geeft voor ontmoeting en verbinding in de openbare ruimte. Van hieruit worden bezoekers verleid de stad en de regio met een andere blik te zien!

Het unieke Romeinse erfgoed van de stad vormt een onuitputtelijke bron van ontdekkingen maar mist een aantrekkelijke landmark om nieuwe generaties te verbinden aan het verleden en aan de toekomst. Hiermee invulling gevende aan de groeiambitie met betrekking tot het aantal bezoekers. Heerlen is een stad die keer op keer laat zien dat transformatie en toekomst geven aan het verleden hand in hand gaan. Het is een pionierstad, al eeuwen. De gemeenteraad van Heerlen ging in 2021 unaniem akkoord met een investering om het Romeins Museum te realiseren. Vanuit een rotsvast vertrouwen in de unieke waarde van Heerlen als nieuw internationaal en cultureel knooppunt heeft de gemeente Heerlen zich gecommitteerd aan de bouw en de ontdekkingsreis van het Romeins Museum en haar directe omgeving.

De transformatie van het huidige museum voorziet in een verkleining van de huidige bouwmassa op maaiveldniveau waarbij de bestaande kolommen worden ingezet om het nieuwe museumdeel (de 'Mansio') te dragen. In de 'Mansio' zijn de expositiezalen, auditorium, educatie-ruimte, horeca en kantoren voorzien. De 'Mansio' wordt daarbij met een hoogte van ca. 25meter hoger dan de huidige archieftoren, het naastgelegen 'Badhuis' (Rijksmonument) kent een hoogte van ca. 8,4 meter. De ontwikkeling zorgt voor een wijziging van het huidige bouwvlak en past niet geheel binnen de bouwregels (bouwhoogte). Daarnaast wordt ondersteunende horeca expliciet mogelijk gemaakt en ingekaderd. Om de ontwikkeling planologisch te maken wordt een nieuw bestemmingsplan voorbereid. afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0001.png"

Afbeelding 1-1 schematische weergave van de wijzigingen in de gebouw

De transformatie van Heerlen krijgt met het Romeins Museum met de gemeente Heerlen als initiatiefnemer en verantwoordelijke voor de realisatie een unieke versnelling en trekt hiermee een stevige lijn naar een nieuwe toekomst als cultuur- en kennisstad van landelijk en internationaal belang. Een investering in een sterke culturele infrastructuur met nationale impact is dan ook noodzakelijk om dit mogelijk te maken. Het nieuw te bouwen museum vormt ook internationaal gezien een belangrijke culturele ontwikkeling waarbij het badhuis, net als in 65 na Chr. culturen en mensen aan elkaar verbindt.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied ligt aan de Coriovallumstraat 9 (kadastraal bekend D-8994 Heerlen) en is in eigendom van de gemeente Heerlen. Het gebied wordt omsloten door de Coriovallumstraat, de Kruisstraat en de Deken Nicolaijestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0003.png"

Afbeelding 1 - 2 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan Heerlen Zuid, vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 7 juli 2015 en heeft de bestemming ‘Maatschappelijk’. Verder gelden de dubbelbestemmingen ‘Archeologie’ 1 en 2 en ‘Beschermd stadsgezicht’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0004.png"

Afbeelding 1- 3 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Heerlen Zuid.

Het nieuwe museum past niet geheel binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast is het wijzigen van een rijksmonument (artikel 2.1 lid 1 onder f Wabo) is vergunningplichtig.

Het bestaande gebouw ondergaat ingrijpende bouwtechnische wijzigingen, De footprint van het museum wordt kleiner ten opzichte van de huidige situatie. De bouwhoogte wordt groter. Rondom worden groen, parkeerplaatsen en verhardingen aangelegd.

De in het bestemmingsplan opgenomen - toegestane - bouwhoogte wordt overschreden. Deze overschrijding kan niet met de algemene binnenplanse afwijkingsregel (artikel 28.1) van 10 % worden vergund.

De 'mansio' valt niet geheel binnen het bouwvlak, waardoor sprake is van strijdigheid met de in artikel 10.2 opgenomen bouwregels. Tot slot, een groot gedeelte van het plan heeft betrekking op een monument

Gelet op het voorgaande is ervoor gekozen om een nieuw bestemmingsplan voor het museum te maken.

1.4 De toelichting als onderdeel van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. In deze paragraaf worden de onderdelen van het bestemmingsplan en hun juridische status nader toegelicht. Hierna wordt de rol van de toelichting ten aanzien van de regels en verbeelding beschreven. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze worden in paragraaf 1.4.2 en 1.4.3 beschreven. In paragraaf 1.4.4 worden vervolgens de standaarden beschreven op grond waarvan dit bestemmingsplan is ontwikkeld.

Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Dit bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301.

1.4.1 Toelichting

In deze toelichting wordt de opzet van het bestemmingsplan beschreven. Zo worden het doel van het bestemmingsplan, het relevante beleid, een beschrijving van het plangebied, de relevante omgevingsaspecten en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan besproken. Daarnaast wordt in de juridische planopzet de opbouw van de regels beschreven en wordt de werking van de regels nader toegelicht. Tenslotte wordt verslag gedaan van de resultaten van het met andere overheden en openbare lichamen gevoerde overleg en de (eventueel) ingediende zienswijzen.

1.4.2 Regels

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die binnen het plangebied zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De regels maken duidelijk waarvoor de gronden gebruikt mogen worden en wat onder welke voorwaarden op de gronden gebouwd mag worden. Ook kan aan gronden een dubbelbestemming toegekend worden. De dubbelbestemming ziet op het beschermen van een bepaalde waarde (zoals archeologie, waterstaat) of op een zone (bijvoorbeeld externe veiligheid, molenbiotoop of leiding).

1.4.3 Verbeelding

De verbeelding (de plankaart) geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven op een ondergrond.

Voor bestemmingsplannen bestaan in de regel een digitale en een analoge verbeelding. De analoge verbeelding wordt doorgaans gebruikt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan. Beide verbeeldingen zijn in beginsel rechtsgeldig, maar bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend.

De ondergrond is een samenstelling van de Basisregistratie Grootschalige Topografie BGT (landmeetkundig ingemeten topografie), luchtfoto's en kadastrale begrenzingen. Voor de verbeelding op papier wordt ter oriëntatie gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Na verloop van tijd kunnen deze ondergronden hun actualiteit verliezen. Daarnaast tonen de ondergronden niet altijd alle bebouwing.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

De ondergronden maken geen deel uit van het bestemmingsplan en dienen in beginsel ter oriëntatie.

De analoge verbeelding bestaat uit 1 blad en heeft een schaal van 1:1000. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, de aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).

1.4.4 Standaarden

Om de bestemmingsplannen in heel Nederland te kunnen vergelijken schrijft de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening voor, dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.

Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De digitale verbeelding is te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl. Door een muisklik op de digitale verbeelding verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Vervolgens kan doorgeklikt worden om de gehele inhoud van het bestemmingplan (regels, toelichting en eventuele bijlagen) te raadplegen. Tevens is het mogelijk om te meten op de digitale verbeelding en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.

1.5 Het bestemmingsplan en de Omgevingswet

In januari 2024 treedt - naar verwachting - de Omgevingswet in werking. Deze wet vervangt het merendeel van de wet- en regelgeving voor wonen, ruimte, infrastructuur, milieu en water. De invoering van de wet is een behoorlijke omslag, ook voor bewoners, ondernemers en organisaties. Heerlen start binnenkort met de voorbereiding. De gemeente streeft er naar dit bestemmingsplan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet in ontwerp ter inzage te leggen. Op basis van het algemene overgangsrecht onder de Omgevingsrecht wordt een procedure, die vóór de inwerkingtreding formeel is gestart, afgehandeld volgens het 'oude' recht, oftewel de huidige wetgeving.

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid besproken. In hoofdstuk 3 wordt het gebied en het plan beschreven. Hierbij komen de historische context, de ruimtelijke en functionele structuur, mobiliteit en de voorgenomen ontwikkeling (het planvoornemen) ter sprake. Hoofdstuk 4 behandelt de voor het plangebied relevante omgevingsaspecten, zoals water, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan en de werking van de regels. In hoofdstuk 6 is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 7 geeft een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in januari 2024 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximalecombinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie plangebied:
Het plan omvat het moderniseren van het huidige gebouw en het anders indelen van de bestaande functies.

Het voorliggende plan voor het Romeins Museum sluit op diverse punten aan bij de 4 benoemde prioriteiten, te weten:

  • Bij ontwikkeling wordt het bestaande groen zoveel mogelijk gespaard en wordt groen toegevoegd;
  • Bij de ontwikkeling en realisatie van het museum is het aspect duurzaamheid meegenomen;
  • Er wordt gebouwd binnen bestaande stadsgrenzen, waardoor open ruimtes tussen stedelijke regio's gespaard blijven;
  • Bij het ontwerp is rekening gehouden met bereikbaarheid van het gebied en het gebouw (ook voor mensen met een handicap).


Hiermee past het plan binnen de in de Nationale Omgevingsvisie omschreven nationale belangen. Waarbij dit plan een bijdrage levert aan ons streven een leefbare en aantrekkelijke stad met voldoende voorzieningen te creëren.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.

2.1.2.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoorsport en leisure. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat bepaalde kleinschalige ontwikkelingen niet per definitie als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. De omvang van de ontwikkeling en het ruimtebeslag zijn, onder meer, van belang voor de beoordeling.

De voorgenomen ontwikkeling, de realisatie van het Romeins museum, bestaat uit het transformeren en moderniseren van een bestaande functie en bestaande bebouwing. Het ruimtebeslag van de nieuwe situatie is kleiner dan in de huidige situatie en er komt geen relevante wijziging in het gebruik van perceel en bebouwing. De ontwikkeling wordt in dit kader dan ook niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd.

2.1.2.2 Conclusie

De ontwikkeling is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Om de in de SVIR opgenomen nationale belangen juridisch te borgen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.


In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Het Romeinse badhuis in Heerlen is het oudste gebouw in Nederland en het best bewaard gebleven Romeinse badhuis. Het is gebouwd tussen 63 en 73 na chr en maakt onderdeel uit van de Romeinse Limes, welke als erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde zijn aangewezen vanwege de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:

– forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;

– militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;

– scheepswrakken.

Het is de bedoeling dat deze kernkwaliteiten door de provincies verder worden uitgewerkt en geobjectiveerd. In Limburg is dit niet op het niveau van individuele objecten gedaan.


Conclusie
Het Romeinse badhuis is in situ bewaard en overkapt, vanwege de bijzondere waarde. Om deze te kunnen behouden is een modernisering van het gebouw noodzakelijk. Alle inspanningen zijn erop gericht om de bijzondere waarden ook voor de toekomst te kunnen bewaren. Aantasting van kernkwaliteiten (al of niet uitgewerkt) is niet aan de orde.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Met de komst en invoering van de Omgevingswet dient elke provincie haar eigen provinciale omgevingsvisie op te stellen.

Op 1 oktober 2021 is de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Dit document is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling geven over hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De omgevingsvisie vervangt het 'Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014).

De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen.

Daarnaast is reeds een omgevingsverordening vastgesteld op 17 december 2021 om het beleid juridisch te verankeren. Deze wordt in het volgende onderdeel behandeld. De inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingsverordening is gelijk aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

In de provinciale omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:

  • Het creëren van een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige omgeving, zowel in het landelijk- als in het bebouwde gebied;
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie);
  • Klimaatadaptatie en energietransitie.

 

Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de Provinciale omgevingsvisie Limburg wordt daarnaast een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst.

De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit:

  • 1. Een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema's;
  • 2. Een gebiedsgericht deel waarin de thema's op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio's Noord-, Midden en Zuid-Limburg.

Voor de voorgenomen ontwikkeling, het realiseren van het Romeins museum, is met name het thema 'Cultuur, sport en erfgoed' relevant. Samenwerking in de cultuurregio’s is gericht op de versterking, verbreding en vernieuwing van het cultureel aanbod in heel Limburg. Daarnaast zet de provincie in op de versterking van het productieklimaat en op het bereiken, behouden en betrekken van meer en nieuw publiek. Het is een uitdaging voor de cultuursector om de regionale of lokale inbedding van het cultuuraanbod onderdeel te maken van het artistiek proces. Het cultuur- aanbod kan worden verrijkt door meer te gaan maken en/of te presenteren in de directe leefomgeving, in verbinding met (de verhalen van) de mensen die daar wonen en werken. De provincie wil dit stimuleren door verbinding te leggen tussen het cultuurbeleid en overig beleid, zoals op het gebied van de Sociale Agenda, wonen & leefomgeving, monumenten of stedelijke ontwikkeling. Door culturele en creatieve functies onder te brengen in wijken en buurten, of als herbestemming te geven aan leegstaande gebouwen van regionale of lokale betekenis zoals monumenten en beeldbepalende gebouwen, of door de kenmerkende ruimtelijke omgeving te benutten als onderdeel van het cultuuraanbod, wordt er ruimte voor makers gecreëerd. Dit doet de provincie in samenwerking met het Rijk, gemeenten en relevante partners.

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid uit de Omgevingsvisie Limburg juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de voormalige ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.

In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.

De Omgevingsverordening wordt regelmatig geactualiseerd. De meest recente wijzigingen dateren van september en december 2022. In deze wijzigingen zijn regels over de maximale kavelgrootte van nieuwe bedrijfsterreinen, uitzonderingsregels voor kleine en diervriendelijke varkenshouderijen, zonneparken, het Beschermingsgebied voor de Einstein Telescope, wonen, huisvestingsnormen voor internationale werknemers, klimaatadaptatie en regels over na-ijlende effecten steenkoolwinning opgenomen. De laatst gewijzigde verordening 2014 is sinds januari 2023 van kracht.

Na-ijleffecten steenkoolwinning

In artikel 12.12. is het volgende geregeld: de motivering van een omgevingsplan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in de gemeenten Brunssum, Beekdaelen, Heerlen, Landgraaf, Voerendaal, Kerkrade, Simpelveld, Beek, Sittard-Geleen en Stein mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.

In de vorm van bodembewegingen blijft de regio geconfronteerd met na-ijleffecten van de voormalige steenkoolwinning. Dit leidt mogelijk tot belemmeringen in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen. Het is van belang dat deze risico’s bekend zijn en hiermee rekening wordt gehouden. Ook de mogelijke risico’s die verbonden zijn aan het gebruik of de aanwezigheid van onderaardse kalksteengroeves vragen blijvende aandacht, bijvoorbeeld instortingsgevaar.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de mogelijke risico’s zoals beschreven in het rapport “naijlende gevolgen van de steenkolenwinning in Zuid-Limburg” van 14-12-2016 door het Ministerie van Economische Zaken, met betrekking tot ondiepe winning en/of protectie zone industriële schachten en/of risico`s door mijngas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0006.png"

Afbeelding 2 - 1 Ligging plangebied in relatie tot concessies mijnbouw (bron: Ministerie van Economische zaken, 'Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg).

Het plangebied ligt buiten de rode (vroegere concessies) en bruine (breuklijnen) lijnen.

Bodemstijging:

Bodembewegingen komen voor rondom de Heerlerheidebreuk in Geleen, de ‘Feldbiss’-breuk in Brunssum en Eygelshoven. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van deze breuken.

Schachten:

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen schachten van voormalige steenkolenmijnen. Het gebied 't Loon ligt op ca. 500 meter van het plangebied van het museum.

Verzakkingen door industriële ondiepe winningen

Voor zo ver bekend zijn er in het plangebied en in de nabijheid daarvan geen ondiepe winningen uitgevoerd.

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan, waaronder bodemonderzoek (bijlage 2), geotechnisch onderzoek (bijlage 14), een infiltratieonderzoek (bijlage 4) en een onderzoek naar explosieven (bijlage 13). Hierin is ook gekeken naar de bodemopbouw en aspecten die verband houden met de voormalige steenkolenwinning. Er is geen aanleiding om na-ijl effecten te verwachten in het plangebied. Dit is ambtelijk bevestigd door de gemeente.

Klimaatadaptatie

Artikel 2.19.1 van de omgevingsverordening bepaalt het volgende.
1. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van:

  • a. de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering; en
  • b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

2. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende risico's betrokken:

  • a. wateroverlast;
  • b. overstroming;
  • c. droogte.

3. Bij de beschrijving wordt gebruik gemaakt van de informatie van gemeentelijke, regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten.

Bij het opstellen van deze toelichting en de ontwerpen voor het toekomstige gebouw, inclusief de buitenruimte, is in zijn algemeenheid rekening gehouden met het aspect klimaatadaptatie en met de hiervoor aangehaalde bepaling in de omgevingsverordening in het bijzonder.

Zo is in het landschapsontwerp voorzien in hemelwaterbuffering en een groenretentievoorziening. Afstromend hemelwater wordt op eigen terrein opgevangen en gebruikt voor bevloeiing en eventueel toiletspoeling. Het ontwerp en de dimensionering van de hemelwateropvang zijn gebaseerd op de meest recente inzichten hierover (Watertakenplan Heerlen 2020-2024).

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0007.png"

Afbeelding 2 -2 landschapsontwerp nieuwe situatie

Voor het overige wordt verwezen naar de paragrafen 2.4.5 (Gemeentelijk duurzaamheidsbeleid) en 4.2 (Water).

2.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciale beleid op het gebied van cultuur, ruimtegebruik, na-ijl effecten steenkolenwinning en klimaatadaptatie.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft in 2009 een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad'. De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt in de vorm van vier hoofdthema's:

  • 1. Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur: natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.
  • 2. Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht: hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.
  • 3. Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking: herstructurering gaat voor uitbreiding. Het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.
  • 4. Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid: de ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau.

Een van de onderwerpen die in de Structuurvisie aan de orde komen is het realiseren of versterken van het Thermenmuseum Heerlen. De voorgenomen ontwikkeling past in dit streven.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van het Romeins museum past binnen het regionale beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Heerlen 2035

Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.

De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.

Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.

Vitale stad

In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.

Centrale stad

In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.

Innovatieve stad

In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.

Verrassende stad

In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.

Het Romeins verleden van Heerlen zou ook een beter zichtbaar onderdeel uit moeten maken van de beleving van het centrum van Heerlen, maar doet dat nu niet. In het thema Verrassende Stad is uitgewerkt hoe de gemeente met het “Romeins Kwartier” de beleving van de Romeinse vestingstad Coriovallum in het huidige stadsbeeld meer zichtbaar en beleefbaar wil maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0009.png"

Afbeelding 2-2 'Verassende stad Visie: Cultuurhistorische structuren versterken

De Romeinse thermen is het best bewaard gebleven Romeins badhuis van Nederland. In 1977 is het Thermenmuseum geopend, waarbij het archeologisch monument is overkapt. Hoewel het Thermenmuseum op een steenworp afstand van het centrum is gelegen, vertoont het hiermee geen enkele ruimtelijke relatie. Het Romeins badhuis is niet zichtbaar en draagt op deze wijze amper bij aan de belevingswaarde van de stad. Dat willen we graag verbeteren.

Met het Romeins Kwartier willen we een aantal plekken in Heerlen waar tastbare sporen van het Romeins verleden aanwezig zijn met elkaar in verbinding gaan brengen. Door het thermencomplex in een bredere context te plaatsen, ontstaan ruimere mogelijkheden voor het aanhaken van de thermen aan de binnenstad, bijvoorbeeld via het Raadhuisplein.

Het beter beleefbaar en zichtbaar maken van het thermencomplex in het centrum van Heerlen, vormt een belangrijke uitdaging en tevens een unieke kans om het Romeinse verleden te integreren in het verhaal van de moderne 21e-eeuwse stad.

Conclusie:

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid, met name binnen de thema's centrale stad en verrassende stad.

2.4.2 Parkeernota Heerlen - Deel 1 Visie- en Ambitiedocument

Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Parkeernota Heerlen – Visie en Ambitiedocument' vastgesteld. Het College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad hadden de wens uitgesproken om het bestaande parkeerbeleid te herijken. Zowel in het coalitieakkoord 2014-2018 als in het addendum Parkeernota 2010 is aangegeven dat er behoefte is aan een nieuwe parkeernota waarin de diverse parkeersystemen integraal meegenomen worden. Daarnaast is de positie van de gemeente op de parkeermarkt veranderd na de verkoop van haar parkeervastgoed. De gemeente is nu slechts een speler op de markt van straatparkeren. Ook is haar rol op publiekrechtelijk gebied constant in ontwikkeling.


Op hoofdlijnen dient het nieuwe parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit. Aan de hand van de huidige situatie en een aantal toekomstige ontwikkelingen is een beeld geschetst van de verwachtingen ten aanzien van het parkeren in Heerlen de komend jaren. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, technologie en maatschappij.

Uit de sessies met de klankbordgroep zijn drie ambities afgeleid: toegankelijk, leefbaar en praktisch passend. Deze ambities vormen de rode draad bij de verdere invulling van de beleidsuitgangspunten en uit te werken acties cq maatregelen. Enkele in het oog springende beleidskeuzes zijn, per deelgebied:

  • betaald parkeergebied: parkeerders parkeren in het gebied waar ze hun bestemming hebben en er wordt gezorgd voor een leefbaar woongebied met een goede verhouding tussen groen, auto's en beton;
  • vergunninggebied: bewoners kunnen ongelimiteerd parkeren aan de hand van hun vergunning en er zal een eenduidig digitaal vergunningensysteem worden ingevoerd;
  • blauwe zone gebied: de huidige blauwe zones worden op termijn vervangen door een eenduidig digitaal systeem.

Daarnaast worden de acht actuele thema's die niet direct gerelateerd zijn aan één van de drie gebieden, kort uitgewerkt. Per doelgroep worden beleidspunten weergegeven, wederom per geografisch deelgebied.

Enkele in het oog springende punten zijn:

  • werknemersparkeren in eerste instantie op eigen terrein;
  • beschikbare restcapaciteit in het deelgebied zelf of in een aangrenzend deelgebied wordt zo optimaal mogelijk ingezet voor meerdere doelgroepen;
  • per doelgroep en per deelgebied wordt nagegaan tegen welke tarieven deze kunnen parkeren. De parkeerbalans is in deze gevallen leidend en bepaalt de mogelijkheden om een tekort aan capaciteit in te vullen tegen een passend tarief.


In tegenstelling tot de eerdere 'Parkeernota Heerlen 2010' is ervoor gekozen om deze nieuwe beleidsnota in twee delen op te knippen en wel: de 'Parkeervisie & Ambitie' en de 'Parkeermaatregelen'. In het eerste deel 'Parkeervisie & Ambitie' wordt de parkeervisie van de gemeente Heerlen uiteengezet op basis van haar ambitie in de stad, de relaties naar de ruimtelijke en economische ontwikkeling in de stad en de beleidskaders die hierbij passend zijn. In het tweede deel 'Parkeermaatregelen' worden de verschillende beleidsinstrumenten (maatregelen) uitgewerkt.

De Parkeernota geldt als “rode draad” voor het totale parkeerbeleid en geeft richtlijnen voor de verder uit te werken maatregelen en deelnota's. De juridische en beleidsmatige verankering is vastgelegd in het visiedocument, de uitwerking van deze visie in de praktijk vindt in diverse deelnota's, die de maatregelen bevatten, plaats. De status van deze nota is derhalve richtinggevend voor de deelnota's. Een en ander is in het onderstaande schema weergegeven. De onderhavige parkeernota is ondergeschikt aan de Mobiliteitsvisie Heerlen. Uiteindelijk zal de Mobiliteitsvisie als kapstok dienen voor de diverse thematische nota's, zoals de Parkeernota.


Ten behoeve van het economisch goed functioneren van een winkelgebied dan wel binnenstad alsook het faciliteren van verschillende doelgroepen, zowel in garages als op straat, wordt het parkeren in Heerlen gereguleerd. In Heerlen kunnen er naast de vrije parkeergebieden verschillende parkeerreguleringsgebieden teruggevonden worden:

  • betaald parkeergebieden;
  • vergunninggebieden;
  • parkeerschijfzones;

Er wordt deels voorzien in parkeren op eigen terrein voor minder validen, laden en lossen (incidentele activiteit) en bus kiss and ride. Bezoekers moeten zich, net als in de huidige situatie, wenden tot de openbare parkeervoorzieningen in en om het centrum, dan wel gebruik maken van de fiets of het openbaar vervoer.

Zie voor een verdere uitwerking van dit onderwerp paragraaf 4.11.

2.4.3 Groenbeleidsplan

Het gemeentelijke Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.

Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.

In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:

  • Het landschappelijke kader van Heerlen;
  • De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
  • Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
  • Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
  • De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
  • De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
  • Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0010.png"

Afbeelding 2 - 3 Groenbeleidsplan Heerlen

De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt. Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0012.png"


Afbeelding 2 - 4 Uitsnede plankaart groenbeleidsplan Heerlen-Centrum

De doelstelling voor de ontwikkeling van de groenstructuur van Heerlen-centrum is te komen tot een harmonieus samengaan van ‘park’ en ‘stad’ door het ontwikkelen van een duurzame relatie tussen het centrum van de Parkstad en de beide stadsparken in het Geleenbeekdal en het Caumerbeekdal. Daarnaast wordt de groenstructuur in het centrum versterkt door een passende en duurzame groenstructuur te integreren in de openbare ruimte van de pleinen en straten. De centrumvisie vormt daarbij een uitgangspunt.

Conform de centrumvisie wordt de openbare ruimte in het centrum op integrale wijze ontwikkeld, waarbij de pleinen worden voorzien van een representatieve en duurzame groenstructuur. Daarmee dient een herkenbare en representatieve verbinding te ontstaan tussen ’t Loon, het Glaspaleis en het Coriocenter. Daarnaast worden verspreid over het centrum verrassende groen-, spel- en waterelementen aangebracht die aanleiding geven tot verpozen en daarmee bijdragen aan de identiteit en aantrekkingskracht van het centrum van de Parkstad.

Aan de zuidzijde van het centrum bevindt zich naast het beschermde stadsgezicht rondom het Tempsplein een aantal groene pleinen en parken dat een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de aantrekkingskracht van het centrum van Heerlen voor toeristen en recreanten. Het betreft het Tempsplein zelf, het Burgemeester de Hesseleplein, het plein in de Laan van Hövell tot Westerflier, de begraafplaats en de ABP-tuin. In combinatie met het opwaarderen van de inrichting van de openbare ruimte en het aanbrengen van een duidelijke routestructuur vanuit het centrum, wordt een attractief recreatief uitloopgebied vanuit het centrum gerealiseerd, dat bijdraagt aan de ontwikkeling van Heerlen als centrum van de Parkstad.

Zoals al aangegeven is er een 'gereedschapskist' ontworpen op wijkniveau. Het museum grenst aan de wijk Op de Nobel - Lindeveld, min of meer centraal tussen de genoemde pleinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0013.png"

Afbeelding 2 - 5 Uitsnede kaart Toolbox Groenbeleidsplan Heerlen, Op de Nobel-Lindeveld

Aandachtspunten voor deze specifieke buurt zijn:

  • De pleinen en kleine groengebieden met de huidige representatieve uitstraling op deze wijze in stand houden;
  • Herinrichten plein op kruising Kortstraat / Laan van Hövell tot Westerflier;
  • Bij de straten waar geen ruimte is voor een (doorgaande) boomstructuur ook geen gedwongen structuur willen m. In het oude straatprofiel kwamen ook alleen bomen voor op plekken waar voldoende ruimte beschikbaar was, zoals bij kruisingen of bij verspringingen in de gevels;
  • Rekening houden met de duurzaamheid van de bomen bij deze beperkte ruimte zowel bovengronds als wellicht ondergronds;
  • Soortkeuze van de boomstructuur aansluiten op het sortiment uit de aanlegperiode van de wijk.

Plangebied

Op dit moment is rondom het museum een beperkte groene invulling aanwezig. Gezien de gewenste kwaliteitsverbetering, wordt gestreefd naar een meer groene inpassing van het gebouw op de locatie. Er is een landschappelijk inrichtingsplan gemaakt voor de buitenruimte van het nieuwe museum. Er zijn verschillende soorten beplanting voorzien, evenals ruimte voor water. De buitenruimtes e van het museum zijn vrij toegankelijk en dienen als openbare ruimte. De voorziene groene inrichting sluit aan bij de pleinstructuur in de omgeving en de buitenruimte vormt daarmee in feite een nieuw groen pleintje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0014.png"

Afbeelding 2 - 6 Verbeelding Masterplan Landschap


Conclusie

Er wordt voorzien in een groene invulling van het buitenterrein van het Romeins Museum. Daarbij wordt in ieder geval aansluiting gezocht bij de volgende uitgangspunten uit het groenbeleidsplan:

  • de openbare groenstructuur levert een wezenlijke bijdrage aan de kwaliteit van de openbare ruimte;
  • het verspreid over het centrum aanbrengen van verrassende groen-, speel- en waterelementen aan te brengen die aanleiding geven tot verpozen.
  • de groene invulling past in het systeem van groene pleinen en parken in de omgeving en vormt als het ware een nieuw groen plein.
2.4.4 Visie Waardevolle buitenruimte

Naast het groenbeleidsplan is ook de richtingevende Visie Waardevolle Buitenruimte relevant. In de Visie zijn ‘waarden’ geformuleerd die richting geven aan het beheer en onderhoud en de inrichting van de stad. Het gaat om:

  • leefbaarheid;
  • klimaatadaptatie;
  • gezondheid;
  • biodiversiteit; en
  • duurzaamheid.

Deze waarden zijn niet los van elkaar te zien. Als we bijvoorbeeld maatregelen nemen in de openbare ruimte om de impact van klimaatverandering te verminderen, bieden deze eveneens kansen om de leefbaarheid te verbeteren. Zo levert vergroening van de omgeving niet alleen een positieve bijdrage aan het verminderen van hittestress bij warme zomerdagen. Het draagt ook bij aan een betere uitstraling van het straatbeeld en het reduceren van mentale stress. Ook vergroten wij hiermee de biodiversiteit in een stedelijke omgeving.

Tegelijkertijd creëren we een leefomgeving die uitnodigt tot een gezondere leefstijl en daarmee bijdraagt aan het terugdringen van gezondheidsverschillen. Dit doen we door de openbare ruimte - daar waar kansen liggen - zodanig aan te passen dat deze meer uitnodigt tot beweging, ontmoeting en ontspanning. Hierbij houden we rekening met ouderen en mensen met een beperking. Ook vinden we het belangrijk dat de openbare ruimte zoveel mogelijk aansluit op de wensen en behoeften van bewoners en de identiteit van hun buurt.

De visie is richtinggevend en bevat nog geen uitvoeringsplan. De waarden zijn vertaald in 'inrichtingsprincipes' en worden meegenomen bij nieuwe beleids- en onderhoudsplannen en vertaald op projectniveau, door het zo veel mogelijk concreet invullen van de waarden. Het in de vorige paragraaf genoemde Groenbeleidsplan wordt bijvoorbeeld nog geactualiseerd, waarbij de waarden van de Visie worden meegenomen.

De ongebouwde ruimte aan de voorzijde van het museum, het entreeplein, wordt voorzien van een nieuwe invulling, met passend groen, een waterelement en zitgelegenheid ('zitranden'). Hiervoor is, voordat de Visie Waardevolle buitenruimte is vastgesteld, een Masterplan opgesteld. Het Masterplan komt ver tegemoet aan de waarden uit de Visie. Er wordt een nieuw groen plein gecreëerd, wat ten goede komt aan de waarden uit de Visie. Er is ruimte voor ontmoeten, beplanting zorgt voor schaduw, enz. Ook het buitenterrein aan de achterzijde en zijde van de rotonde wordt opnieuw en groen ingericht. Er is aandacht voor de beplantingskeuze, het materiaalgebruik, enz. Zie voor een inrichtingsschets de afbeelding in de vorige paragraaf.

Conclusie

De waarden uit de Visie Waardevolle Buitenruimte zijn zo goed mogelijk vertaald in de voorziene inrichting van de buitenruimte rond het museum.

2.4.5 Gemeentelijk duurzaamheidsbeleid

In het Programma Duurzaamheid, welke een sturende werking heeft voor gemeentelijke initiatieven, heeft de gemeente de focus gelegd op drie pijlers van duurzaamheid:

Energietransitie

De gemeenteraden in Parkstad Limburg hebben in 2015 unaniem PALET (Parkstad Limburg Energie Transitie) als kaderstellend beleid voor de regionale en de gemeentelijke energietransitie vastgesteld. Doel van PALET is om in 2040 als Parkstad energieneutraal te zijn. Van PALET wordt in het kader van de Regionale Energie Strategie Zuid-Limburg (hierna: RESZL) een aanpassing gemaakt naar de 49% CO2-reductie in 2030 en 95% in 2050. De uitgangspunten en doelstellingen van PALET blijven zoveel mogelijk onaangetast en overeind.

Klimaatadaptie

De colleges van de Parkstadgemeenten zijn unaniem akkoord met de Regionale klimaatadaptatiestrategie Parkstad Limburg en het Actieprogramma klimaatadaptatie Parkstad Limburg. In de klimaatadaptatiestrategie is de landelijke doelstelling (Deltaplan klimaatadaptatie) overgenomen dat in 2050 de buitenruimte zodanig is aangepast dat deze water robuust en klimaatbestendig is, zodat we de overlast van extreme regen, droogte en hitte zo veel mogelijk beperken. Om dit te bereiken, wordt vanaf 2020 'klimaat adaptief' handelen toegepast' bij gebiedsontwikkeling. De klimaatadaptatiestrategie en het bijbehorende actieprogramma vormen het vertrekpunt van de 'risicodialoog' met de raad over het beschermen van de bevolking tegen de nadelige effecten van klimaatverandering. Ten aanzien van het thema water zijn er voor de gemeente Heerlen maatregelen en middelen opgenomen in het Watertakenplan 2020-2024.

Circulaire economie

In 2050 zijn we een circulaire stad. We sluiten de kringlopen waar mogelijk, afval is grondstof. In 2050 wil Nederland een economie zijn zonder afval, waarbij alles draait op herbruikbare grondstoffen (programma Circulaire Economie, 'Nederland Circulair in 2050', min. IenW 2016). In 2030 wordt Nederland geacht 50% circulair te zijn. Grondstoffen dienen dan efficiënt te worden ingezet en hergebruikt, zonder schadelijke emissies naar het milieu. Voor zover er nieuwe grondstoffen nodig zijn, worden deze op duurzame wijze gewonnen en wordt verdere aantasting van de sociale en fysieke leefomgeving en de gezondheid voorkomen. Producten en materialen worden zo ontworpen dat ze kunnen worden hergebruikt met zo min mogelijk waardeverlies en zonder schadelijke emissies naar het milieu.

Voorwaarden Circulaire Economie

Dit te realiseren is een omvangrijke opgave, het omvat een inzet van alle ketenpartners en elke bijdrage is waardevol op weg er naartoe. Circulair bouwen is met name een aandachtspunt voor de uitvoeringsfase. De kwaliteit van het aanwezige materiaal is doorslaggevend. Bij het toepassen van materialen en werkmethodes worden de volgende algemene duurzaamheidsprincipes gehanteerd:

  • d. minder uitstoot van CO2, fijn stof, stikstof, andere broeikasgassen als gevolg van toegepaste materialen (productie en transport); dus ook bouwmaterieel emissie-vrij;
  • e. minder milieubelasting in het plangebied en de omgeving ervan;
  • f. zoveel mogelijk gebruik van hernieuwbare energiebronnen in aanleg en gebruiksfase;
  • g. beschermen en stimuleren van gezondheid in en rondom het plangebied, als gevolg van aanleg en gebruik;
  • h. minder uitputting van grondstoffen door streven naar optimaal circulair gebruik van materialen en zo veel mogelijk hergebruik van de aanwezige grondstoffen.

Sluiten van de grondstofketen. Voor materiaalgebruik hanteren we de driedeling voor circulariteit (Trias Circumflex):

  • 1. Gebruik zo weinig mogelijk nieuwe materialen en grondstoffen door vrijkomende materialen en grondstoffen in de keten te houden;
  • 2. Gebruik secundaire grondstoffen ter vervanging van primaire grondstoffen in nieuwe producten;
  • 3. Gebruik grondstoffen met lage CO2-emissie en niet-fossiele energie om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen in nieuwe producten;
  • 4. Reduceren van CO2 op basis van MKI-waarde. Voor betontoepassingen dient te worden gewerkt met duurzaam geproduceerd beton met een MKI-waarde (MKI: Milieukosten indicator) van max. € 25,-.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0015.png"

Afbeelding 2 -7 Visuele weergave grondstoffenketen

Afstemming tussen duurzaamheidseisen

De ambities voor duurzaamheid zijn voor een deel richtinggevend, alleen voor energie wordt een duidelijk niveau vereist. Deze voorwaarden zouden met andere duurzaamheidseisen op gespannen voet kunnen staan of als communicerende vaten kunnen werken. Daarom is een goede bepaling van duurzaamheidskwaliteit belangrijk en adequate en tijdige afstemming vereist tussen maatregelen voor de genoemde drie pijlers.

Er is behoefte aan om in de ontwerpfase te bepalen hoe duurzaam of circulair het nieuwe gebouw wordt en in welke mate we invulling geven aan eisen en bijdragen aan ambities. Ook is belangrijk dat daarnaast de consequenties van keuzes voor andere kwaliteitseisen bespreekbaar worden gemaakt in een vroeg stadium en dat het bouwproces goed te volgen is. Tevens willen we goede borging van beoogde kwaliteit en een duidelijk uitleg over de bereikte kwaliteit van het gebouw. Aanbevolen wordt om in de ontwerpfase afstemming van de drie pijlers van het programma Duurzaamheid te bereiken met de duurzaamheidstool GPR Gebouw. Hierin wordt gewerkt met een score tussen 1-10 voor vijf pijlers waaraan een ambitie kan worden verbonden:

  • Energie – 9 (BENG)
  • Milieu – 7
  • Gezondheid – 8
  • Gebruikskwaliteit – 8
  • Toekomstwaarde – 8.

Een score van 7 voor de pijler milieu klinkt misschien wat laag, maar is een rechtstreekse resultante van een zeer hoge score op Energie (meer materiaal toevoegen om meer energie op locatie op te wekken). Een hogere score voor milieu is niet realistisch als minimale eis. In de ontwerpfase functioneert de GPR als een monitoringstool om de mate van duurzaamheid te bewaken en een goede afweging te onderbouwen. GPR kan ook bij gedeeltelijke nieuwbouw/verbouwing worden ingezet.

De nieuw op te richten bebouwing wordt waar mogelijk gebouwd met duurzaam en/of uitkomend materiaal. Hiertoe is het hergebruik potentieel van het bestaande, deels te slopen gebouw volledig inzichtelijk gemaakt. Op basis hiervan is een hergebruikstrategie bepaald. Een en ander maakt onderdeel uit van het Innovatieproject Digital Deconstruction (DDC) Brightlands.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0016.png"

Afbeelding 2 - 8 3D-scannen van het Thermenmuseum Heerlen (gtb-lab.com)

Energietransitie

Het Parkstad Limburg Energietransitie ambitiedocument (PALET) geeft een vooruitblik op de kansen en mogelijkheden voor een energie neutrale regio in 2040. Vanuit ruimtelijk oogpunt worden er gebieden benoemd die potentieel geschikt zouden kunnen zijn voor de opwekking van zonne- en windenergie en gebruik van bodemenergie. In 2015-2016 is de lange termijn doelstelling om in 2040 als regio energieneutraal te zijn, vertaald in een uitvoeringsprogramma voor de korte termijn (2016 - 2020). In dit programma zijn concrete acties, maatregelen en projecten benoemd die ertoe moeten leiden dat in 2020 ten minste 8% van de totaalopgave tot 2020 wat betreft energiebesparing en duurzame energieopwekking is gerealiseerd. Voor nieuwbouw gelden inmiddels strenge wettelijke eisen die gehanteerd dienen te worden zoals de Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (BENG-norm) en de verplichting dat er zonder een aardgasaansluiting gebouwd moet worden. De toepassing van mijnwater en zonne-energie dient hierbij als ontwerpeis voor de nieuwbouw te worden meegenomen.

Conclusie plangebied

Het nieuwe museum zal geen gebruik meer maken van aardgas voor verwarming. Verder wordt zo veel mogelijk uitvoering gegeven aan het geschetste duurzaamheidsbeleid.

2.4.6 Archeologiebeleid gemeente Heerlen

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta'. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sinds september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Erfgoedwet juncto Monumentenwet 1988 geeft een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze vrijstelling aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden plaatsvinden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

Beleidsnota archeologie

Op 31 oktober 2018 is de beleidsnota archeologie 'Erfgoed is identiteit, beleidsnota archeologie gemeente Heerlen' vastgesteld. In deze beleidsnota wordt het beleid ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief voor de komende jaren vastgelegd.


Het archeologisch beleid van de gemeente Heerlen heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Deze formulering waarborgt behoud en ontsluiting van het archeologisch erfgoed in de gemeente, maar laat ruimtelijke ontwikkelingen even goed toe. Het is een doelstelling die niet alleen praktisch uitvoerbaar en proportioneel is, maar ook haalbaar. Naast het beleidsmatige aspect wil de gemeente Heerlen ook de economie versterken door het potentieel van de archeologie te gebruiken. Cultureel erfgoed en toerisme zijn nauw verbonden. Cultureel erfgoed is een waardevolle faciliteit voor zowel bewoners van, als bezoekers aan een gebied. Het cultureel erfgoed vormt vaak de bepalende factor in de regionale of lokale identiteit. Vanuit economisch perspectief kan cultureel erfgoed beschouwd worden als kapitaalgoed met een potentieel hoge economische waarde.

2.4.7 Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische verwachtings-en beleidskaart opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat is vertaald in een geactualiseerde archeologische verwachtings- en beleidskaart. Deze kaart is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtings- en beleidskaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.

Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten

Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist.

Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen

Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De verstoring van de bodem dient dieper dan 40 cm onder de oppervlakte plaats te vinden voordat de onderzoekplicht geldt.

Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde

Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.

Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde

In gebieden met een lage verwachtingswaarde, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.

Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde

In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.

In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0017.png"


Afbeelding 2 - 9 Uitsnede Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart met ligging plangebied in rood kader

In het vigerende bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 (monument) en 2 (zeer hoge waarde) opgenomen. Deze worden in het voorliggende bestemmingsplan onverkort overgenomen.


Conclusie

Het bestemmingsplan maakt werkzaamheden mogelijk waarmee eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen worden aangetast. Er is specifiek archeologisch onderzoek uitgevoerd en op basis hiervan heeft de gemeente een selectiebesluit genomen. Een en ander wordt uitgebreid besproken in paragraaf 4.8).

2.4.8 Bodembeleidsplan 2016

Op 28 september 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen het bodembeleidsplan Heerlen 2016 vastgesteld, met daarin opgenomen de Nota bodembeheer en de bijbehorende Bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Heerlen. Het bodembeleidsplan Heerlen 2016 geeft aan hoe de gemeente Heerlen omgaat met bodemverontreinigingen. Onderdeel van het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer met de bodemkwaliteitskaart waarin het beleid wordt beschreven voor hergebruik en toepassen van grond. Voor uitgebreidere informatie over het aspect bodem, zie paragraaf 4.3.

2.4.9 Watertakenplan 2020 - 2024

De zes gemeenten binnen de samenwerkingsregio Parkstad (Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Simpelveld, Voerendaal), het Waterschap Limburg en Waterschapsbedrijf Limburg hebben voor dit traject een gezamenlijk proces doorlopen. Dit heeft geleid tot het Integraal Waterplan en tot gezamenlijke standpunten die zijn verwerkt in de visie, ambitie en strategieën en kennisuitwisseling in dit watertakenplan. In het proces is ruimte gelaten voor de gemeenten om op onderdelen het beleid lokaal in te kleuren.

In het plan is de gemeentelijke wateropgave voor de middellange termijn omschreven. De speerpunten zijn: "Een klimaatbestendig Heerlen", "Anticiperen op de Omgevingswet", "Samenwerken in de waterketen", "Meten, data en rekenen", "Beheer op maat" en "Werken aan waterbewustzijn". Door het opnemen van een uitvoeringsprogramma en een kostendekkingsplan wordt de komende jaren invulling gegeven aan de speerpunten.

De toetsing van dit planvoornemen ten opzichte van voornoemd beleid is weergegeven in paragraaf 4.2.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het Romeins Museum in Heerlen: een nieuw nationaal, cultureel en onbegrensd knooppunt

Het unieke Romeinse erfgoed van de stad vormt een onuitputtelijke bron van ontdekkingen maar mist een aantrekkelijke 'landmark' om nieuwe generaties te verbinden aan het verleden en aan de toekomst.
Heerlen is een stad die keer op keer laat zien dat transformatie en toekomst geven aan het verleden hand in hand gaan. Het is een pionierstad, al eeuwen. De gemeenteraad van Heerlen ging in 2021 unaniem akkoord met een investering om het Romeins Museum te realiseren.
De directe aanleiding is dat de instandhouding van het rijksmonument Romeins badhuis bedreigd wordt door de huidige huisvesting. De gemeente benut deze kans om dit oudste stenen gebouw van Nederland – ouder dan het Colosseum - als topstuk van het Romeins verleden van Heerlen en de regio te tonen.
Vanuit een rotsvast vertrouwen in de unieke waarde van Heerlen als nieuw internationaal en cultureel knooppunt heeft Heerlen zich dan ook gecommitteerd aan de bouw en de ontdekkingsreis van het Romeins Museum en haar directe omgeving.

De transformatie van Heerlen krijgt met het Romeins Museum een unieke versnelling en trekt hiermee een stevige lijn naar een nieuwe toekomst als cultuur- en kennisstad van regionaal, landelijk en internationaal belang. Een investering in een sterke culturele infrastructuur met nationale impact is dan ook noodzakelijk om dit mogelijk te maken.

Het nieuw te bouwen museum vormt ook internationaal gezien een belangrijke culturele ontwikkeling waarbij het badhuis, net als in 65 na Chr. culturen en mensen aan elkaar verbindt.

Het Romeins Museum wordt het logische aanspreekpunt voor de Romeinse archeologie in de regio. Het nieuwe museum zal de poort tot het Romeinse verleden van de regio vormen en deze verhalen niet alleen in het museum vertellen maar ook samen met partners uitdragen buiten de museummuren, met nieuwe projecten in de stad en in de regio.

Het museum zal een katalysator zijn voor andere maatschappelijke, economische en culturele projecten. Culturele en creatieve ondernemers en makers die vanuit de inspiratie van het topstuk, het museum zelf en de collectie maatschappelijke projecten opstarten om het Romeins verleden nog meer beleefbaar te maken.

Het nieuw te bouwen museum in Heerlen wordt geen stenen fort, maar een naar buiten gekeerd toegankelijk, inclusief en tot de verbeelding sprekend museum midden in Heerlen. Gelegen in een aantrekkelijk stadsgebied dat het Romeins verleden uitademt en ruimte geeft voor ontmoeting en verbinding in de openbare ruimte. Van hieruit worden bezoekers verleid de stad en de regio te gaan verkennen.

De context - Impact met vijf unieke waardes
De impact van het nieuw te realiseren museum vormt zich in vijf unieke waardes. Al deze waardes samen zorgen voor een vernieuwd en verstevigd verblijfsklimaat voor inwoners, toeristen en studenten, internationale aantrekkingskracht en levert een significante waarde aan de lokale en regionale economie.

Erfgoedwaarde: Rijksmonument en collectie
Het Romeins Museum staat voor het beheer, behoud en de presentatie van het unieke rijksmonument, het Romeins badhuis. Daarnaast worden in het museum de archeologische collecties van Heerlen beheerd, bewaard en gepresenteerd voor generaties nu en in de toekomst.
Hiermee is het museum een schatkamer van lokale, regionale, nationale en Euregionale betekenis.

Verbindende waarde: internationaal knooppunt
Het Romeins Museum wordt een nieuw internationaal knooppunt. Het museum staat in directe verbinding met bezoekers maar ook met partners zoals het onderwijs, kennisinstellingen, start-ups en bedrijfsleven en specifiek ook het toerisme. Het Romeins Museum vormt één van de belangrijke trekpleisters van de regio Parkstad voor (dag)toeristen.

Belevingswaarde: een nieuw drielandenpunt
Met een uniek rijksmonument, sterke tentoonstellingen en een uitgebreide programmering binnen en buiten is het Romeins Museum niet alleen een gebouw om te bezoeken, maar geeft het een gezicht aan het Nederlandse en Euregionale Romeinse verleden – samen met partners!

Educatieve en wetenschappelijke waarde
Het Romeins Museum biedt een inclusieve en informele leeromgeving voor verschillende generaties. Het museum wordt een vaste waarde in het curriculum van scholen in de provincie Limburg. Het vormt een kennisplek voor studenten aan de diverse hogescholen en universiteiten zowel in Nederland als daarbuiten.

Economische waarde
Het Romeins Museum is een trekpleister voor de stad, de regio Parkstad en de Euregio. Het nieuwe museum zorgt voor een wervelende dynamiek en aantrekkingskracht door haar knooppunt functie. Met zijn educatieve, toeristische en wetenschappelijke waarde bevordert het museum het economisch klimaat van de stad en de regio Parkstad.

3.2 Het plan

Algemeen

Gelet op het steeds grotere belang van het Romeins Museum voor Heerlen en de ambitie die het museum op landelijk en euregionaal gebied heeft en wenst te krijgen in de toekomst, dienen we de ontwikkeling te zien in het grotere perspectief van de plannen die voor het centrum van Heerlen zijn ontwikkeld.

Het Centrum van Heerlen is onderverdeeld in 4 ruimtelijk en thematisch gevormde delen. Het Thermenmuseum bevindt zich in het Romeins Kwartier; een gebied dat zijn identiteit sterk ontleent aan de daar aanwezige archeologische resten uit de Romeinse tijd. Het is ook de plek waar het bestuurscentrum van Heerlen en de Vondst zijn gevestigd.

Heerlen investeert in de kwaliteit van het toekomstige Romeins Museum dat een impuls aan haar directe omgeving moet geven. Het museum vormt met het nieuw gerealiseerde stadhuis (stadskantoor) de belangrijkste bouwsteen van het Romeins Kwartier. De wijze waarop dit gebouw aansluit op de binnenstad bepaalt het slagen van de operatie om het gehele gebied aantrekkelijker te maken voor burgers van Heerlen, bezoekers en toeristen. We hebben het dan over de kwaliteit en attractiviteit van de openbare ruimte, de gebouwde omgeving en haar programmering. Een gebied waar de bezoeker aangenaam wordt verrast door wat op zijn pad komt. Een omgeving die prikkelt en nieuwsgierigheid opwekt naar dat wat er in het verleden is geweest en wat er nu staat. Van archeologische vondsten tot hoogstaande architectuur en kunst die het verhaal mee vertelt.

Er wordt bij de transformatie van het bestaande Thermen Museum tot Romeins Museum dan ook grote aandacht gevraagd voor die aansluiting in schaal en maat op de ontwikkelingen rondom het Raadhuisplein. Het plangebied is een overgangsgebied van het stadscentrum van Heerlen naar een meer stedelijk woongebied dat met bouwblokken gegroepeerd is rondom het Hesselleplein en het Tempsplein.

Het ontwerp

Het huidige Thermenmuseum is opgebouwd uit een doosvormig volume bestaande uit de overkapping van de archeologische vindplaats van de Romeinse Thermen met een verhoogd deel aan de Deken Nicolaijestraat waarin een tentoonstellingszaal is gehuisvest. Aan de Coriovallumstraat staat de markante betonnen archieftoren, omringd door laagbouw met ruimtes met diverse functies zoals filmzaal maar ook kantoren. Het gebouwencomplex en het plangebied grenst aan bebouwing uit de jaren dertig met een invulling die varieert tussen woon- en kantoorfuncties.

Het Romeins museum krijgt een nieuwe verschijningsvorm. Het bestaande gebouw wordt grondig verbouwd. In het ontwerp is de inrichting van de buitenruimte rondom het gebouw op het eigen perceel zorgvuldig vormgegeven. Zo ontstaat er, doordat de oppervlakte van het museumgebouw compacter wordt, meer buitenruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0018.png"

 afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0020.png"

Afbeelding 3 -1 3-D impressies nieuwe situatie

Het rijksmonument badhuis de Thermen staat, als oudste stenen gebouw van Nederland (63 n.C.) voor het Romeins verleden van Heerlen, voor dé ontmoetingsplek van de Romeinse regio. Het huidige Thermenmuseum er omheen is ontstaan in de jaren '70, waarbij het badhuis is overdekt met het destijds nieuwe 'spaceframe'. Op het museum staat een betonnen archieftoren. Het gebouw is technisch verouderd, klimatologisch qua beheer en behoud van het monument niet toereikend en mist een voor een Romeins Museum relevante expressie. Het vernieuwde museum maakt het 'Romeinse geheim' van Heerlen toegankelijk voor een breed publiek.

De voorgenomen verbouwing kent vijf kenmerkende aspecten:

  • uitbreiden, waarbij een logistiek duidelijke opzet moet worden gecreëerd;
  • eenheid brengen in de versnipperde en betekenisloze buitenruimte;
  • technisch verbeteren en tegelijkertijd beleefbaar maken van het badhuis;
  • bescherming van het rijksmonument door het creëren van een passend (binnen)klimaat omstandigheden (temperatuur en vochtigheid);
  • voorzien in een passende expressie.

De constructie van het badhuis dient intact te blijven. Rondom de badhuiszaal komt een nieuwe muur van Romeins metselwerk, met aan de buitenzijde detailleringen en opbouw volgens Romeinse metselwerk patronen en constructiewijzen.

Op de 4 kolommen van de deels te slopen archieftoren wordt een nieuw en compact museumdeel (de 'mansio') geconstrueerd met expositiezalen, kantoren en educatie-ruimten. Onder dit opgetilde volume ligt een ruime entree aan een groen pleintje. Het nieuwe bouwdeel is bekleed met gevelpanelen met een subtiele verwijzing naar de plaatselijke traditie van pottenbakken in de Romeinse tijd.

Langs de expositiezalen loopt een hellingbaan naar beneden; na de tijdelijke en permanente expositie daal je hierlangs af naar de omloop van het badhuis. Een glazen of houten pad leidt vlak langs de opgraving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0021.png"

Afbeelding 3 -2 Impressie nieuwe situatie (doorsnede)

Het ontwerp is verrassend logisch en maakt efficiënt gebruik van het bestaande. Het is groen en gastvrij. De 'mansio' is functioneel en flexibel, zodat het verhaal in steeds nieuwe vormen verteld kan worden. Bovenal is het nieuwe museum een aansprekende compositie van monumentaal en nieuw, die zelfverzekerd de Romeinse grondvesten van Heerlen uitdraagt.

Bij de gevel van de 'mansio' is als basis een halfsteensverband van panelen gekozen met enkele grotere openingen, met name bij het dakterras. De raamopeningen bij de hellingbanen zijn daarentegen ontworpen als insnijdingen in het gevelvlak. Grotere glasvlakken, zoals bij het centrale trappenhuis aan de achterzijde, zullen met zeefdruk in de toon van de keramiek-panelen onopvallend worden opgenomen. Het voorstel is een doorlopend reliëf, gebaseerd op vaasvormen.

De bouwmassa

Het nu voor het plangebied ontworpen nieuwe museum toont zich aan de buitenzijde in twee helder gedefinieerde volumes met ieder een sterke eigen identiteit. Enerzijds het volledig gesloten grote volume waarbinnen het Romeins badhuis gelegen is, dat sterk verankerd ligt in de situatie als archeologische vindplaats. Een zwaar gebouw van baksteen met baksteenmotieven die herinneringen aan het Romeins verleden oproepen en het volume van destijds van het badhuis in de openbare ruimte zal laten voelen. Dit volume wordt aan de achterzijde, zijnde de zuidzijde, begrensd door de Deken Nicolaijestraat, aan de oostzijde de Kruisstraat en aan de noordzijde door de Coriovallumstraat. Op de hoeken Deken Nicolaijestraat-Kruisstraat en Kruisstraat-Coriovallumstraat is het de hoogte van de omsluitende muur met daartussen hangend het bestaande spaceframe dat de archeologische site overspant. Een volume dat zich naadloos in zijn omgeving voegt en door zijn afwerking een verbinding aan gaat met de erachter gelegen woonwijk met bakstenen huizen, een bouwtechniek die door de Romeinen in onze regio is geïntroduceerd. Het volume verhoudt zich op een goede wijze tot de afmetingen van de panden die eromheen gelegen zijn.

Anderzijds het licht gekleurde getilde hoge volume dat we moeten zien in de context van het grotere geheel van het Romeins Kwartier. Het volume gaat een dialoog aan met de bouwmassa's in haar omgeving en verhoudt zich hiertoe in haar hoogte. Het stadhuis, het nieuwe stadskantoor en het ertegenover gelegen gebouw van de Vondst. Qua hoogte is dit getilde deel van het Romeins Museum afgestemd op de hoogte van het nieuwe stadskantoor. Stedenbouwkundig is dus met name dit volume afgestemd op deze grotere context, die een nadrukkelijke zichtrelatie vanaf het Raadhuisplein mogelijk maakt, de plek van waaraf de meeste bezoekers zullen komen. Een landmarkfunctie aansluitend op de zichtlijnen vanaf het Raadhuisplein. Maar ook komende vanaf het Van Grunsvenplein moet de hoogte zijn werking doen en is daarin maatgevend.

Bezonning

Het hogere volume dat zijn hoogte relateert aan het stadhuis vraagt wel aandacht voor de bezonning (schaduwwerking) in de achtertuinen van de omringende woningen en kantoren. Bij bepaling van de positie en de omvang van het hoge volume is hier zo optimaal mogelijk rekening mee gehouden.

In het ontwerp wordt vanuit het gebouw bij de inrichting en functionaliteit van de ruimtes rekening gehouden met de oriëntatie naar de omgeving om het zicht op de aangrenzende achtertuinen zoveel mogelijk beperkt te houden in het kader van de privacy. Door middel van de versterking van de reeds aanwezige groene erfafscheidingen langs de perceelgrenzen wordt ook meer privacy gewaarborgd

De plint

Op de begane grond (ooghoogte) van het nieuwe complex aan de Coriovallumstraat, zal in het kader van een hoogwaardige belevingskwaliteit, sociale controle, beleef-baarheid en vanwege de centrumligging, geen blinde plint gerealiseerd worden. Dat betekent concreet dat ook op de begane grond (ooghoogte) functies gerealiseerd moeten worden die contact hebben (raamopeningen) met de straat.

Aan het in te richten pleintje aan de Coriovallumstraat is daarom de publieksentree gesitueerd die zich onder het getilde volume met een lichte kleur bevindt. Een markante entree, transparant van opzet zodat de begane grond een open en wervende uitstraling heeft. Deze openheid vormt een mooi contrast met het gesloten baksteen volume. Het gebouw aan de Kruisstraat en de Deken Nicolaistraat is dusdanig ontworpen dat hier een blinde gevel aanwezig is, die noodzakelijk is voor de optimale conservering van de Romeinse resten, maar er tevens voor zorgdraagt dat de verwachte bezoekers stromen hier geen overlast voor de aangrenzende woon- en werkomgeving zijn.

Openbaar groen

Het plangebied heeft te maken met vrij grote hoogteverschillen. Bij de aanleg van het openbaar groen wordt daar op een creatieve manier gebruik van gemaakt Op dit moment is rondom het museum een beperkte groene invulling aanwezig. Gezien de gewenste kwaliteitsverbetering, wordt gestreefd naar een meer groene inpassing van het gebouw op de locatie. In het voorgestelde ontwerp is het bebouwde oppervlak van het getransformeerde complex kleiner dan de oorspronkelijke bebouwing van het huidige Thermenmuseum. Hierdoor is er meer plek voor groen rondom het gebouw aangevuld met een welkome beperkte (ondergeschikte) terrasfunctie.

Het bakstenen volume ligt in het plan ingebed in het groen dat zorgvuldig is vormgegeven. Naast het getilde volume is een open ruimte op het perceel gesitueerd, dat als voorpleintje voor het museum fungeert. Een aangenaam rustpunt in de stad. Er dient ruime aandacht te worden gegeven aan de visie om de oorspronkelijke Romeinse bebouwing weer te geven in de omgeving (het 'Romeins tapijt') en de poging tot een samenhang van ideeën te komen met de ontwerpen voor het Raadhuisplein.

Het voorliggende plan is een katalysator voor nieuwe kwaliteitsimpulsen in het gebied. Plannen rondom de locatie krijgen nu vorm die inspelen op een verhoging van de verblijfskwaliteit, versterking van het verhaal en een veiligere omgeving.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de voor deze ontwikkeling relevante omgevingsaspecten besproken.

4.1 Milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het bestemmingsplan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn. De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van veehouderijbedrijven is in het kader van de omgevingsvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura2000-gebieden (in dat geval is een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk).

Doel van een planmer is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van (in dit geval) een bestemmingsplan. In het planmer dient te worden beoordeeld of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt, kan leiden tot ongewenste effecten voor het milieu. Waar relevant beschrijft het planmer maatregelen waarmee negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).

Vormvrije m.e.r. beoordeling

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C).

Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De voorgenomen ontwikkeling, het herbouwen van een bestaand museum, wordt beschouwd als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 6000 m2 en blijft hiermee onder de drempelwaarden in Bijlage D van het Besluit m.e.r..

Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd voor het voorliggende bestemmingsplan. In dat kader is een aanmeldnotitie opgesteld en als bijlage 1 toegevoegd. Hierin zijn de milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling zijn beschreven.

Procedure en beoordelingscriteria
De m.e.r. beoordeling hoort bij het ruimtelijke plan (plan) waarin de hiervoor genoemde activiteiten mogelijk wordt gemaakt.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorloopt dezelfde procedure als een formele m.e.r.-beoordeling: een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag/het plan waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al dan niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling zorgt, noch in de aanlegfase, noch in de gebruiksfase, voor zodanige belangrijke nadelige milieugevolgen dat een milieueffectrapportage zou moeten worden doorlopen. Bij besluit van xx is besloten dat voor het bestemmingsplan Romeins Museum de Thermen geen milieueffectrapportage hoeft te worden doorlopen. De aanmeldnotitie is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

4.2 Water

Het klimaat is aan het veranderen en leidt tot meer extremere buien. Het (hemel) watersysteem en de afvalwaterketen moet deze neerslag zo goed als mogelijk kunnen verwerken. Het besef groeit dat dit niet meer uitsluitend met grotere rioolbuizen op te vangen is. Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden.

In het kader van deze toets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat en worden vervolgens de beleidsregels (eisen) aangehaald waarmee in de watertoets gerekend moet worden.

4.2.1 Europees en Rijksbeleid
4.2.1.1 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.

4.2.1.2 Waterwet

De Waterwet (22 december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de Wet Bodembescherming is overgegaan naar de Waterwet. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan hemelwater geloosd worden op het openbaar riool.

4.2.1.3 Wet ruimtelijke ordening en watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden besproken met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.

4.2.1.4 Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw 'Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient' uit.

De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.

4.2.1.5 Nationaal bestuursakkoord water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Inter-provinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.

4.2.1.6 Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo wordt al in de geest van de Omgevingswet gewerkt.

Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma invulling aan de Europese richtlijnen voor water (voor ingewijden: dit zijn de KRW, ROR, KRM en MSP).

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van

  • i. klimaatadaptatie
  • j. waterveiligheid
  • k. zoetwater en waterverdeling
  • l. waterkwaliteit en natuur
  • m. scheepvaart en
  • n. de functies van de rijkswateren
4.2.2 Regionaal en gemeentelijk beleid
4.2.2.1 Provinciaal Waterprogramma 2022-2027

Het waterbeleid van de provincie Limburg voor de jaren 2022-2027 staat in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 dat op 17 december 2021 door Provinciale Staten is vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal waterprogramma 2016-2021.

Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met de partners willen bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.

Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.

4.2.2.2 Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap Limburg

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Met het water-beheerprogramma (WBP) geeft Waterschap Limburg richting aan het waterbeheer in de periode 2022-2027. Dat is een verplichting vanuit de Omgevingswet.

Het Nationale Waterprogramma en het Provinciaal Waterprogramma hebben dezelfde looptijd en bieden de kaders voor dit waterbeheerprogramma. Zo zijn in het Nationaal Waterprogramma de Deltabeslissingen opgenomen. Het Provinciaal Waterprogramma geeft onder andere kaders voor het strategische grondwaterbeheer, de regionale normering wateroverlast, de functietoekenning voor onze oppervlaktewateren en de waterkwaliteitsdoelen voor de KRW-waterlichamen en de overige wateren. Het waterbeheerprogramma 2022-2027 geeft hier de regionale invulling aan.

Om te zorgen dat dit Waterbeheerprogramma in lijn is met het Provinciaal Waterprogramma is er zorgvuldig afgestemd. Het Waterbeheerprogramma beschrijft geen nieuw beleid, maar beschrijft de uitvoering van bestaand beleid of het voornemen om voor een thema nieuw beleid te gaan maken. De voortgang van de uitvoering van het programma wordt bewaakt via de jaarlijkse cyclus van kadernota, meerjarenbegroting en jaarbegroting.

4.2.2.3 Keur en beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019

Vanaf 1 april 2019 is de nieuwe Keur van Waterschap Limburg officieel in werking getreden.

De Keur is een document met regels die het waterschap hanteert om beken, dijken, waterwerken en grondwater in Limburg te beschermen. Het is een belangrijk document voor iedereen die bij, of met water, activiteiten onderneemt.
In de keur zijn o.a. de normen opgenomen waaraan de verwerking van (hemel)water aan dient te voldoen. Deze normen heeft de gemeente Heerlen overgenomen en verwerkt in het Watertaken-plan Heerlen 2020-2024.

4.2.3 Gemeentelijk beleid
4.2.3.1 Watertakenplan 2020-2024

Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast en droogte in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.

Het Watertakenplan 2020-2024 omvat de volgende items:

  • evaluatie verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020;
  • invulling van de zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater;
  • beleid, speerpunten en maatregelen;
  • samenwerking Parkstad;
  • personele en financiële middelen.
4.2.3.2 Eisen aan de watertoets conform het Watertakenplan Heerlen 2020-2024

Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden. De resultaten hiervan worden uiteindelijk vastgesteld in deze waterparagraaf.

Hemelwater :

Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de initiatiefnemer. Het hemelwater dat binnen het plangebied valt dient binnen de grenzen van het gebied verwerkt te worden. Voor (toekomstige) privé percelen ligt deze verantwoordelijkheid primair bij de (toekomstige) eigenaar/gebruiker. Dit is het uitgangspunt van de Waterwet.

De gemeente houdt bij de verwerking van hemelwater onderstaande voorkeursvolgorde aan:

  • hergebruiken;
  • bergen en infiltreren in de bodem, de aanleg van groene daken;
  • nood overstort op oppervlaktewater of op gemeentelijk rioolstelsel vanuit berging / infiltratievoorziening;
  • lozen naar oppervlaktewater;
  • geknepen lozen op de riolering.

Pas wanneer blijkt dat verwerking van hemelwater binnen het plangebied redelijkerwijs niet mogelijk is mag het overtollige hemelwater worden aangesloten op de riolering. Hierbij dient de initiatiefnemer het hemelwater altijd gescheiden aan te bieden.

Wanneer de verwerking van hemelwater binnen het plangebied redelijkerwijs niet mogelijk is wordt bij de watertoets minimaal toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van de ontwikkelingen. Voor nieuwbouw en nieuwe verharding houden we dan minimaal een stand-still situatie aan. Het aangekoppeld verhard oppervlak op de riolering mag zeker niet groter worden.

Eisen:

Bij de watertoets dient gerekend te worden met de navolgende eisen:

  • Ontwerpbui bij (directe) lozing op oppervlakte water (eis Waterschap Limburg): Berging / infiltratie eis T=100 (gemiddeld klimaatscenario 2050), zijnde 80 mm in 2 uur.
  • Ontwerpbui bij overige ontwikkelingen: Berging/infiltratie eis T=25 (35 mm in 45 minuten) en doorkijk naar T=100 (45 mm in 30 minuten). Minimale eis volgens rioolaansluitverordening gemeente Heerlen.
  • Het regenwater van de ontwerpbui dient binnen 24 uur door het systeem verwerkt te zijn. Wanneer de leeglooptijd van 24 uur wordt overschreden dient een tweede ontwerpbui geborgen te kunnen worden in het systeem inclusief het restant van de eerste bui.
  • Er mag geen (grondwater) overlast ontstaan richting omliggende percelen.
  • Aan de berekeningen ligt een doorlatendheidsonderzoek (k-waarde bepaling) van de bodem ten grondslag.
  • Voor de nazuivering van hemelwater dient een bodempassage toegepast te worden dan wel mogen er geen uitlogende materialen toegepast worden.
  • Vrijkomend vuilwater (wc's, keuken e.d.) dient aangesloten te worden op het vuil/gemengd rioolstelsel van de gemeente.

Grondwater

De perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwateroverlast en/of –onderlast. Dit geldt ook voor funderingsproblemen.

Ondergrondse verblijfsruimten van panden, in een kelder of een souterrain, moeten volgens de bouwregelgeving waterdicht zijn. Van de perceeleigenaar verwachten wij dat hij de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om grondwaterproblemen te voorkomen of te bestrijden, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander; particulier of overheid. Dat geldt ook voor woningen/gebouwen met diepe kelders.

Pas wanneer de perceeleigenaar zich redelijkerwijs niet kan ontdoen van het overtollig grondwater, is er een taak voor de gemeente of waterschap. Ook hier geldt dat het water dan gescheiden van het vuilwater aangeboden dient te worden.

De ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de grondwaterstand en op de grondwaterkwaliteit zowel binnen als buiten het plangebied.

Voor de gewenste ontwateringsdiepten wordt verwezen wij naar onderstaande tabel en figuur.

Functie   Gewenste ontwateringsdiepte
(m, t.o.v. gemiddeld hoogste grondwaterstand)  
  Bestaand gebied   Nieuwbouw  
Woningen met kruipruimte*   0,5   0,5  
Woningen zonder kruipruimte*   0,3   0,3  
Tuinen/groenvoorzieningen*
Voor natuurlijke groenvoorzieningen hebben we geen normen  
0,5   0,5  
Hoofdwegen **   0,7   1,0  
Secundaire wegen en woonstraten **   0,7   0,7  
Bedrijventerreinen**   0,7   0,7  

* t.o.v. onderkant vloer; ** t.o.v. de kruin van de weg

Tabel 4 - 1 Ontwateringsdiepten

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0022.png"

Afbeelding 4 - 1 Situatie waterhuishouding

4.2.4 Plangebied

Voor het plan is een Waterparagraaf opgesteld. De waterparagraaf is als 3 bij deze toelichting opgenomen.

Hemelwater

Met de realisatie van het voorliggende plan neemt het bebouwde oppervlak ten opzichte van de bestaande toestand af (met 12 %), en in de buitenruimte is (wat) meer ruimte voor groen. Bovendien is in het schetsontwerp enige ruimte opgenomen voor 'water'. De oppervlakken binnen het plangebied zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Gebruik   Oppervlak in m2   Wateropgave in m3  
Bebouwing   2.715   95  
Bestrating   1.700   60  
Groen   1.075   -  
Water   110   -  
Totaal   5.600   155  

Tabel 4-2 Wateropgave

In situaties waarin nieuwbouw wordt gerealiseerd gaat de gemeente uit van voorzieningen voor de opvang van hemelwater met een capaciteit van minimaal 3,5 m3 per 100 m2 bebouwd/verhard. De wateropgave per bebouwd/verhard deelgebied is in tabel 1 opgenomen en bedraagt totaal ca 155 m3. Om dit te realiseren zijn de volgende oplossingen denkbaar:

Maaiveldverlagingen

Op de ontwerpschets (zie onderstaande afbeelding) is aan de achterzijde van het nieuwe gebouw ca. 110 m2 ruimte voor water gereserveerd, de lengte van de 'waterpartij' is ca 33 m en de breedte 3,5 m. Deze waterpartij fungeert als buffer en is niet permanent gevuld. De wateropgave van 155 m3 betekent dat per m1 lengte van de voor water gereserveerde ruimte 1,41 m2 'natte dwarsdoorsnede' (155m3:110 m) nodig is. Bij een breedte van 3,5 m betekent dit een ruimte van ca 0,40 m, waarmee aan de normen wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0023.png"

Afbeelding 4 - 2 Masterplan landschappelijke inrichting

Kratten

Meer kostbare alternatieven zijn kratten onder verharding. Deze zijn goed inpasbaar en niet zichtbaar maar wel kostbaar en lastiger te onderhouden. De kratten worden 'gevoed' vanaf de daken van de bebouwing (via regenpijpen) en de bestrating (verzameld via goten). Een bladvanger en zandvang beperken de kans op verstopping van de kratten. Bij een wateropgave van 155 m3 en een netto waterhoogte in kratten van 0,4 m zou ca. 390 m2 bestrating met kratten nodig zijn, dit is ca. 20-25% van het bestrate oppervlak rondom het gebouw.

In beide geschetste alternatieven zullen de voorzieningen binnen een dag moeten kunnen leeglopen door infiltratie in de bodem. Gezien de gemeten doorlatendheden (infiltratieonderzoek, zie bijlage 4) kan dit geen probleem zijn.

Van belang is dat het maaiveld van de buitenruimte niet vlak/horizontaal is. Hemelwater dat op verhardingen in lager gelegen delen (noordwesten) wordt opgevangen stroomt niet vanzelf/ onder vrij verval naar de waterbuffer, c.q. maaiveldverlaging aan de zuidwestzijde. Dit aspect verdient aandacht. Dit zou betekenen dat een deel van het op verhardingen opgevangen hemelwater met een bergingsvoorziening moet worden uitgerust, en met een pomp moet worden afgevoerd naar de buffer. Dit kan worden vermeden door te kiezen voor een combinatie van buffer/oppervlakkige waterberging voor hemelwater afkomstig van daken en de hoger gelegen bestrating en kratten onder de verharding in de lager gelegen delen. Uiteraard kan ook worden besloten om dit deel van de wateropgave direct af te voeren naar de riolering.


Conclusie

Bij de verdere uitwerking van het plan moet rekening worden gehouden met de realisatie van voldoende opvangcapaciteit voor (hemel)water. De ambitie is om voor het maximaal haalbare te gaan, binnen de gestelde kaders en de mogelijkheden in het gebied. In de planregels is deze verplichting geborgd.

4.3 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegd gezag op basis van de Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie(s),

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Bodembeleidsplan

Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van een brede maatschappelijke voorziening en omliggende voorzieningen mogelijk gemaakt, maar blijft de bestaande bestemming 'Maatschappelijk' vigerend. In 2023 is een verkennend bodemonderzoek inclusief vooronderzoek uitgevoerd dat nader wordt besproken in paragraaf 4.3.2.

4.3.1.2 Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0024.png"

Afbeelding 4 - 3 Homogene deelgebiedenkaart

Het plangebied is gelegen in het deelgebied Woonwijken

4.3.2 Plangebied

Onderzoeken

Binnen het plangebied is in januari 2023 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (cf NEN 5740, NEN 5707 en NEN 5897), zie bijlage 2. De aanleiding voor het uitvoeren van het bodemonderzoek is vormt de geplande transformatie en modernisatie van het Thermenmuseum. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is de bodemkwaliteit vast te leggen voor de bestemmingsplanwijziging en het verkrijgen van een Omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen. Ook is het van belang om inzicht te krijgen in de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de geplande grondroerende werkzaamheden ten behoeve van de ARBO.

Er is een onderzoeksopzet gemaakt, die is goedgekeurd door de gemeente. Ten behoeve van het onderzoek is ook gebruik gemaakt van verschillende bodemonderzoeken die in het verleden in en in de omgeving van het plangebied hebben plaatsgevonden.


Uit het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • in de bodem zijn veelal sporen tot zwakke bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen;
  • in de boven- en ondergrond met hierin bodemvreemde materialen zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen, PAK en/of minerale olie aangetoond;
  • In het kader van de Wet bodembescherming is nog geen beleid opgesteld voor PFAS. Het Handelingskader PFAS (versie van december 2021) geeft echter wel invulling aan de zorgplicht uit de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond hiervan geven de gemeten PFAS-gehalten geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek;
  • De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de bovengrond indicatief voldoet aan de kwaliteitsklassen variërend van achtergrondwaarde’ tot ‘wonen’ en de ondergrond aan de kwaliteitsklassen variërend van ‘achtergrondwaarde’ tot ‘industrie’;
  • De analyseresultaten van de onderzochte grondmengmonsters met betrekking tot PFAS zijn indicatief getoetst aan de normen uit het geactualiseerde Handelingskader PFAS van december 2021. Hieruit blijkt dat de grond indicatief voldoet aan de kwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’;
  • Zowel zintuiglijk als analytisch is er geen asbest aangetroffen. Op basis van het onderzoek is met voldoende zekerheid vastgesteld dat de locatie onverdacht is voor asbest;

De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussenwaarde (index 0,5). De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering of restricties voor de voorgenomen transformatie en modernisatie van de onderzoekslocatie.

Met het oog op de uitvoering van de geplande grondroerende werkzaamheden en het toekomstige gebruik zijn er geen belemmeringen op basis van de aangetoonde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem.

Conclusie

Voor het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling en de uit te voeren werkzaamheden.

4.4 Natuurwaarden

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In deze paragraaf is daarom een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

4.4.1 Beleid

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

4.4.1.1 Natura 2000

De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.

4.4.1.2 Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones), is ruimtelijk vastgelegd in het POL2014 welke is vastgesteld op 12 december 2014. De Goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden.


Daarnaast geeft de Omgevingsverordening bescherming aan natuurlijke en landschappelijke waarden in de 'Bronsgroene landschapszone', het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap' en de 'Zone natuurbeek'. Op 5 januari 2018 is de wijzigingsverordening (GC03) gepubliceerd, deze verordening voorziet in de toevoeging van bescherming van de 'Zilvergroene natuurzone'. Tevens is door middel van deze wijziging een uitgebreidere beschrijving van de kernkwaliteiten van de Zilvergroene natuurzone, Bronsgroene landschapszone en Beschermingsgebied Nationaal Landschap opgenomen. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.4.1.3 Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

In de Wnb is soortenbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels;
  • 3. andere soorten' (Bijlage A 'fauna' en onderdeel B 'flora' van de Wet natuurbescherming).


De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.

Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

4.4.1.4 Soortenbescherming vanuit provinciaal beleid

Op 6 december 2017 zijn de beleidsregels ten behoeve van de passieve soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming in Limburg in werking getreden. Dit beleid is erop gericht om ruimte te bieden voor ontwikkeling, soorten in een gunstige staat te behouden en administratieve lasten en onderzoekslasten te minimaliseren. De voornaamste aspecten uit dit beleid zijn:

  • Aanpassen van de Rijkslijst jaarrond beschermde vogelsoorten tot 20 soorten met jaarrond beschermd nest en 19 soorten waarvoor een omgevingscheck volstaat (niet langer een onderscheid tussen cat. 1-4 en cat. 5). Dit houdt in dat o.a. nesten van de buizerd en sperwer niet langer volledig jaarrond beschermd zijn. Nesten van de boerenzwaluw, bosuil, huiszwaluw, raaf, rode wouw en torenvalk zijn echter wel jaarrond beschermd;
  • Bij inzet van afdoende bewezen mitigerende maatregelen om een overtreding te voorkomen is geen ontheffing benodigd;
  • Bij behoud van functioneel leefgebied het verplaatsen van kunstmatige nestgelegenheid van jaarrond beschermde soorten zonder dat een ontheffing vereist is;
  • Toetsen van effecten op circa 100 soorten mag ook in regionaal verband (i.p.v. enkel lokaal).
4.4.2 Beschermde gebieden

Relevante Natura 2000-Gebieden

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse relevante Natura 2000-gebieden:

  • Geleenbeekdal op circa 0,7 km
  • Kunderberg op circa 2 km;
  • Brunssummerheide op circa 3 km.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0025.png"

Afbeelding 4 - 4 Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied

Gezien de afstanden tot de beschermde gebieden leidt het plan niet tot verstoring in de vorm van bijvoorbeeld geluid- of lichthinder. De gevolgen van stikstofemissie van verbrandingsmotoren kunnen zich echter ook op grotere afstand voordoen in de vorm van stikstofdepositie. Dit aspect is verder onderzocht.

4.4.2.1 Stikstofdepositie

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is onderzocht of de sloop en bouw en/of het gebruik van het nieuwe museum zouden kunnen leiden tot een relevante toename van stikstofdepositie in nabij gelegen Natura 2000-gebieden (11).


Stikstofemissie sloop- en bouwfase

Met het plan wordt de verbouwing van het Thermenmuseum mogelijk gemaakt. De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen voor de af- en aanvoer van materiaal, het vervoer van personeel en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de bouwwerkzaamheden. De aanlegfase is een tijdelijke ontwikkeling en zal minder dan één jaar duren. De werkzaamheden worden in 2024 uitgevoerd.

De benodigde gegevens (type, draaiuren, brandstof verbruik, verkeersgegevens, etc.) voor de inzet van het materieel tijdens de bouwwerkzaamheden zijn bepaald op basis van de door de opdrachtgever aangeleverde informatie en informatie uit vergelijkbare projecten.

Wanneer tijdens de bouwfase gebruik wordt gemaakt van een elektrische hoogwerker, mobiele kraan en hijskraan, zorgt de bouwfase niet voor een toename van stikstofdepositie op één van de genoemde Natura 2000-gebieden.

Stikstofemissie gebruiksfase

Het nieuwe pand wordt gasloos. De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de gebruiksfase worden uitsluitend veroorzaakt door de verkeersbewegingen van en naar het museum, van bezoekers, personeel en laden en lossen. Op basis van de aangeleverde informatie worden er dagelijks maximaal 300 lichte verkeersbewegingen, 4 middelzware vrachtbewegingen en 8 busbewegingen verwacht. Hierbij is een worstcasescenario gehanteerd waarbij al het verkeer, inclusief vracht- en busverkeer, zich richting de parkeergarage aan de Uilestraat zal begeven. Aangezien de werkzaamheden in 2024 zullen starten is voor de gebruiksfase uitgegaan van het rekenjaar 2025.

Uit de berekeningen blijkt dat er in de gebruiksfase geen toename van stikstofdepositie ontstaat.

Conclusie

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar (gebaseerd op Aerius Calculator 2023). Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.

4.4.2.2 Beschermde gebieden

Het plangebied zelf vormt geen onderdeel van een Natura2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden bevinden zich aan de zuidwestzijde van Heerlen, het Geleenbeekdal en de Kunderberg. Het Geleenbeekdal bevindt zich hemelsbreed het dichts nabij het plangebied, namelijk op iets meer dan 1 kilometer afstand.
In de Provincie Limburg is het Natuurnetwerk Nederland opgedeeld in zogenaamde Goud-, Zilver- en Bronsgroene Zones. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van deze zones. Ook liggen deze zones op voldoende afstand om te voorkomen dat er vanuit het plangebied effecten in deze zones kunnen ontstaan (externe werking).

4.4.3 Beschermde soorten

In opdracht van gemeente Heerlen is een quickscan ecologie uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Coriovallumstraat.

De quickscan vormt de eerste fase in het kader van toetsing van plannen in de buitenruimte aan de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) met betrekking tot soortbescherming en gebiedsbescherming (inclusief Natuurnetwerk Nederland, hierna NNN en Natura 2000).
De quickscan bestaat uit een eenmalig veldbezoek in combinatie met een bureaustudie en is als (bijlage 9) bij de toelichting opgenomen.


Hieronder zijn de effecten op de verwachte natuurwaarden opgenomen op basis van de planontwikkeling. De effectenbeoordeling richt zich op de wijziging in bestemming. Een effectenbeoordeling op uitvoeringsniveau is in dit stadium van de planvorming nog niet mogelijk.

  • Vogelrichtlijnsoorten
    • 1. Algemene broedvogels:
      Er kan een mogelijk aantasting van verblijfplaatsen plaatsvinden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
    • 2. Vogels met een jaar rond beschermde nestplaats:
      Het plangebied vormt voor vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest geen broedgebied of essentieel onderdeel van de functionele leefomgeving van soorten die broeden in de nabijheid.

  • Habitatrichtlijnsoorten
    • 1. Vleermuizen
      Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling zijn er alleen raakvlakken met het voorkomen van gewone- en ruige dwergvleermuis, in het geval vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn in de bebouwing. Onderzoek naar het voorkomen van verblijfplaatsen is nodig om de aanwezigheid aan te tonen, dan wel uit te kunnen sluiten. In het geval verblijfplaatsen aanwezig zijn, is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
    • 2. Vrijgestelde Nationaal beschermde soorten
      Er zijn geen verblijfsplaatsen van grondgebonden zoogdieren en amfibieën aangetroffen. De uitvoering van de ontwikkeling kan mogelijk verstorend werken voor egel, muizensoorten, gewone pad en bruine kikker. Geadviseerd wordt om te voldoen aan de zorgplicht. Indien hieraan kan worden voldaan zijn vervolgestappen niet noodzakelijk. Er zijn enkele verblijfsplaatsen van grondgebonden zoogdieren en amfibieën aangetroffen. Er moet aan de zorgplicht worden voldaan. Indien hieraan kan worden voldaan zijn vervolgestappen niet noodzakelijk.
    • 3. Niet of deels vrijgestelde Nationaal beschermde soorten
      In en om het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van eekhoorns of andere hier relevante soorten aangetroffen.

Omdat in het plangebied diverse gebouw bewonende vleermuizen voorkomen en het plangebied verblijfplaatsen kan bevatten en potentieel leefgebied kan vormen, is nader onderzoek noodzakelijk. Het nader onderzoek is inmiddels uitgevoerd Zie bijlage 10). Uit het onderzoek blijkt dat het museum niet in gebruik is als vaste voortplantings- of rustplaatsen van gebouw bewonende vleermuizen. Wel is het groen aan de noordoostzijde van de onderzoekslocatie essentieel foerageergebied van in de omgeving verblijvende gewone dwergvleermuizen. Door het treffen van maatregelen kan de overtreding van een verbodsbepaling echter voorkomen worden waardoor een ontheffingsaanvraag niet aan de orde is.

De vereiste maatregelen zijn:

  • Zorg ervoor dat er in de toekomstige situatie evenveel of meer groen aanwezig is dan in de huidige situatie en behoud de huidige verhoging waarop het groen aanwezig is.
  • Bij het verwijderen van kleine hoeveelheden groen er eerst voor zorgen dat er nieuw groen aanwezig is.
  • Voorkom directe uitstraling van verlichting op het groen de eerste twee uur na zonsondergang en de laatste twee uur voor zonsopkomst.
  • Het foerageergebied dient zo min mogelijk verlicht te worden door te werken met lage armaturen, die niet naar boven uitstralen, LED verlichting (heeft een scherpe cut-off zodat verstrooiing zoveel mogelijk wordt tegengegaan), dynamische verlichting en/of amberkleurig licht.
  • Eventueel kan er gewerkt worden met een eerste barrière van groen die verlichting van het achterliggende foerageergebied tegenhoudt.

Als aan deze maatregelen wordt voldaan kan overtreding van een verbodsartikel voorkomen worden, zodat er geen ontheffing noodzakelijk is. Indien deze maatregelen niet getroffen kunnen worden is ontheffing wel noodzakelijk.

Het nader onderzoek naar vleermuizen is van september 2021. In de regel kan gedurende 3 jaar van een dergelijk onderzoek gebruik worden gemaakt. De gemeente heeft er voor gekozen het gebouw ongeschikt te (laten) maken voor vleermuizen. Er is een ecologisch werkprotocol opgesteld (zie bijlage 12), waarin de maatregelen staan die bij de werkzaamheden (het ongeschikt maken) moeten worden getroffen om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.

4.4.4 Conclusie

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect leidt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Uit de uitgevoerde quickscan is gebleken dat verblijfsplaatsen voor vrijgestelde nationaal- en niet of deels vrijgesteld nationaal beschermde soorten zijn aangetroffen. Indien werkzaamheden worden uitgevoerd in de periodes waarin vrijstelling geldt en aan de zorgplicht kan worden voldaan, zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.

Doordat bepaalde maatregelen worden genomen om de omgeving van het nieuwe museum te behouden als essentieel foerageergebied voor in de omgeving verblijvende dwergvleermuizen, worden geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming overtreden. De inrichting van het groen is mede daarom in samenspraak met een ecoloog verder bepaald.

Het gebouw zelf wordt ongeschikt gemaakt voor vleermuizen. Bij deze werkzaamheden wordt een speciaal hiervoor opgesteld ecologisch werkprotocp; gevolgd.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Nationaal beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen. Daarmee hangen de volgende besluiten en regelingen samen:

  • Besluit gevoelige bestemmingen
  • Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
  • Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM)


Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.

4.5.1.1 Besluit gevoelige bestemmingen

Conform artikel 5.16a van de Wm kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die ertoe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen (Besluit) opgesteld. Het Besluit beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.

4.5.1.2 Niet in betekenende mate (NIBM)

In de AMvB 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit moet gemotiveerd worden door de gemeente.

4.5.2 Plangebied

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van het Romeins museum mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling valt niet onder één van de beschreven categorieën van gevallen. Om te bepalen of dit plan bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit is daarom gebruik gemaakt van de NIBM-tool van het Ministerie van Infrastructuur & Milieu. In deze tool dient het extra aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie te worden ingevoerd.

Om de generatie van verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, november 2018).
Voor de verkeersbewegingen van motorvoertuigbewegingen per etmaal wordt verwezen naar Bijlage 11 Ecologie: stikstofdepositie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0026.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0027.png"

Afbeelding 4 - 5 Resultaat NIBM-tool


Uit deze berekening kan worden geconcludeerd dat de bijdrage van het extra verkeer in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De luchtkwaliteitseisen zoals aangegeven in artikel 5.16 lid 1 onder c Wet milieubeheer leveren daarom geen beperkingen op voor de ontwikkeling.

Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden geen wettelijke eisen ten aanzien van luchtkwaliteit overschreden.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Nationaal beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.


In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.


De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.

4.6.1.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.

4.6.1.2 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.

Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per bestemmingsplan beoordeeld.

4.6.2 Gemeentelijk beleid

In de 'Beleidsregel voor externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moeten worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Een aanscherping c.q. actualisatie wordt meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.

In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van respectievelijk BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgasleidingen en spoor-, rijks- en provinciale wegen zijn op kaarten weergegeven. De invloedsgebiedenkaarten lenen zich als praktisch instrument voor een quick scan bij een ruimtelijk project om gemakkelijk vast te stellen of de externe veiligheid in beschouwing genomen moet worden en het groepsrisico verantwoord. De kaarten hebben een signaalfunctie. Ze geven ook aan waar de zoneringen voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico liggen die zich wettelijk verplicht dienen te vertalen in de planregels.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van dit onderzoek: 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening, Adviesgroep AVIV, 26 november 2014'. In het vervolg van voorliggende paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek.

4.6.3 Plangebied

Aan de hand van de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl), het geldende bestemmingsplan, de studie 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening' (AVIV, projectnummer 142686 d.d. 26.11.2014) en de Regeling Basisnet zijn externe veiligheidsrisico's beoordeeld in een notitie Externe Veiligheid (zie bijlage 7).

Op basis van de openbare risicokaart zijn de risicobronnen geïnventariseerd, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0028.png"
Afbeelding 4 - 6 Risicokaart (plangebied blauw omcirkeld)

De risicobronnen zijn:

  • 1. Tamoil De Kissel – Kissel 43;
  • 2. Transport van gevaarlijke stoffen, provinciale weg N281: knooppunt Ten Eschen - (A76) – knooppunt Bocholtz (A76);
  • 3. Basisnetroute gevaarlijke stoffen, spoorlijn Sittard – Heerlen;
  • 4. Basisnetroute gevaarlijke stoffen, A79: knooppunt Kunderberg – Keulseweg;
  • 5. Basisnetroute gevaarlijke stoffen, A76: knooppunt Ten Esschen – knooppunt Kunderberg;
  • 6. Hogedrukaardgasleiding Gasunie:
    • a. A-645
    • b. A-578
    • c. Z-504-03.

4.6.3.1 Beoordeling plaatsgebonden risico

Tamoil de Kissel

De risicobronnen binnen de inrichting aan de Kissel 43 betreffen een vulpunt, een LPG-reservoir en een LPG-afleverinstallatie. Op basis van de openbare risicokaart geldt een risicocontour van maximaal 35 meter. De gevoelige functies binnen het plangebied zijn gelegen op een afstand van meer dan 1,5 kilometer ten opzichte van deze bronnen, waardoor deze bronnen geen belemmering opleveren voor het plan.

Transport van gevaarlijke stoffen, provinciale weg N281: knooppunt Ten Eschen - (A76) – knooppunt Bocholtz (A76)

Conform de gegevens van de risicokaart heeft deze provinciale weg geen PR 10-6 contour. Daarmee levert deze bron geen belemmering op voor het plan.

Basisnetroute gevaarlijke stoffen, spoorlijn Sittard – Heerlen

Het plaatsgebonden risico voor de spoorlijnen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Er geldt volgens de Regeling voor het tracé ter hoogte van het plangebied een risicocontour van 0 meter voor de spoorlijn Sittard-Heerlen. Ter plaatse is er tevens geen sprake van een plasbrand-aandachtsgebied. Daarmee levert deze bron geen belemmering op voor het plan.

Basisnetroute gevaarlijke stoffen, A79/A76

Volgens de Regeling basisnet geldt voor het wegtracé A79 (knooppunt Kunderberg – Keulseweg) een risicocontour van 0 meter. Overigens is ter plaatse geen sprake van een plasbrandaandachts-gebied. Voor het wegtracé A76 (knooppunt Ten Esschen – knooppunt Kunderberg) geldt, conform de Regeling basisnet, een risicocontour van 7 meter. Tevens is sprake van een plasbrand-aandachtsgebied. Dit gebied strekt zich uit tot 30 meter vanaf de buitenkant van de weg. Het plangebied is op een afstand van respectievelijk circa 600 meter en 1,75 kilometer gelegen ten opzichte van de wegtracés A79 (knooppunt Kunderberg – Keulseweg) en A76 (knooppunt Ten Esschen – knooppunt Kunderberg). Het plaatsgebonden risico van deze bronnen vormt daarmee geen belemmering.

Hogedrukaardgasleidingen Gasunie

Ten behoeve van het bestemmingsplan ‘Heerlen West’, vastgesteld 2022-07-05, is onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico’s van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Uit deze berekeningen is gebleken dat enkel de buisleiding A-645-deel-1 een 10-6 risicocontour heeft die buiten de leiding valt op een afstand van circa 120 meter aan weerszijden van de buisleiding. De PR-contour reikt daarmee niet tot het plangebied, waarmee deze bronnen geen belemmering opleveren voor het plan.

4.6.3.2 Beoordeling groepsrisico

Tamoil de Kissel

Voor de inrichtingen aan de Kissel 43 geldt een afstand tot de grens van het invloedsgebied van 150 meter. De inrichting bevindt zich op meer dan 1,5 kilometer van het plangebied waardoor nader onderzoek met betrekking tot het groepsrisico voor deze inrichting niet noodzakelijk is.

Transport van gevaarlijke stoffen, provinciale weg N281: knooppunt Ten Eschen - (A76) – knooppunt Bocholtz (A76)

Conform de gegevens van de risicokaart vinden er 542 transporten GF3 plaats op de provinciale weg N281. De hoogte van het groepsrisico is vastgesteld door de toepassing van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART):

  • Over de N281 worden geen stoffen uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 vervoerd, waardoor een RBM II berekening niet aan de orde is;
  • Op basis van de aanwezigheidsdichtheid ter hoogte van het plangebied van circa 60 personen/ha en een afstand van het wegtracé tot het plangebied van circa 360 meter blijkt dat het aantal vervoerseenheden ruim onder de drempelwaarde1 is gelegen.

Het groepsrisico ligt daarmee onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg is, mede gezien de grote afstand, daarmee niet van invloed op het plan.

Basisnetroute gevaarlijke stoffen, spoorlijn Sittard – Heerlen

De spoorlijn Sittard-Heerlen ligt op een afstand van circa 500 meter tot het plangebied. Het plan ligt daarmee op een grotere afstand dan 200 meter zoals genoemd in artikel 8 lid 1 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hiermee vervalt de wettelijke verplichting om het groepsrisico te verantwoorden.

Basisnetroute gevaarlijke stoffen, A79/A76

De afstand van de wegtracés A79 (knooppunt Kunderberg – Keulseweg) en A76 (knooppunt Ten Esschen – knooppunt Kunderberg) tot het plangebied bedraagt respectievelijk circa 600 meter en 1,75 kilometer. Hiermee ligt het plan op een grotere afstand dan 200 meter zoals genoemd in artikel 8 lid 1 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hiermee vervalt de wettelijke verplichting om het groepsrisico te verantwoorden.

Hogedrukaardgasleidingen Gasunie

Voor de aardgasleidingen van Gasunie zijn de 1%- en de 100% letaliteitscontouren opgenomen in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0029.png"

Tabel 4 - 3 Letaliteitscontouren Gasunie

Het plangebied ligt met een afstand van meer dan 1,85 kilometer ruim buiten deze invloedsgebieden. Omdat een toevoeging van personen op een dergelijk grote afstand geen invloed heeft op het groepsrisico is verder onderzoek niet noodzakelijk.

4.6.3.3 Verantwoording groepsrisico

Het plangebied is gelegen binnen:

  • De effectafstand van de N281 waarover toxische vloeistoffen (LT2) worden vervoerd;
  • de effectafstand van de A76 waarover toxische vloeistoffen (LT3) worden vervoerd.

Bijgevolg dient voor deze risicobronnen ingegaan te worden op:

  • a. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp, en;
  • b. Voor zover het plan betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheid voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp voordoet.

Conform artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes is het plan aan de veiligheidsregio (Brandweer Regio Zuid-Limburg) toegezonden. In bijlage 8 is de beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit is meegezonden naar de Veiligheidsregio.

4.6.3.4 Advies veiligheidsregio

Als onderdeel van de Veiligheidsregio beoordeelt de brandweer de bereikbaarheid van het plangebied en de daaraan verbonden objecten of inrichtingen. Dit doet de brandweer aan de hand van de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'. Er wordt specifieke aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kunnen planregels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid.

4.6.3.5 Hoogspanningslijnen en zendmasten

De magneetveldzones rond het bovengrondse hoogspanningsnet zijn door het RIVM vastgelegd in de Netkaart. Deze Netkaart bevat de breedte van de indicatieve magneetveldzone. Indien de indicatieve zone een bestemmingsplan overlapt, moet nader onderzoek plaatsvinden. Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat de dichtstbijzijnde hoogspanningslijnen ten noorden en ten oosten van het plangebied zijn gelegen op een afstand van meer dan 1,5 km.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0030.png"

Afbeelding 4 - 7 Uitsnede Netkaart

Uit het Antenneregister blijkt dat de meest nabij gelegen zendmasten op een afstand van circa 200 meter liggen. Dit betreffen GSM-masten, LTE-masten, UMTS-masten, 5G-masten, PAMR-masten en vaste verbindingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0031.png" Afbeelding 4 - 8 Uitsnede kaart Antenneregister

Agentschap Telecom, toezichthouder op het gebruik van elektromagnetische velden, voert jaarlijks door heel Nederland steekproefsgewijs veldsterktemetingen uit om na te gaan of de blootstellingslimieten worden overschreden. Uit geen enkele van de veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plaatsen in Nederland worden overschreden.

4.6.3.6 Conclusie plangebied

Aangezien het plangebied is gelegen binnen de effectafstand van de A76 dienen de risico’s van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg meegewogen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het bevoegd gezag heeft het plan voorgelegd aan de veiligheidsregio om advies uit te brengen over bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied. Het advies is als bijlage xx bij deze toelichting gevoegd.

De overige risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de omvorming van het bestaande Thermenmuseum naar het nieuwe Romeins Museum de Thermen in Heerlen.

4.7 Bedrijfshinder

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

4.7.1 Richtafstandenlijsten

De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een 'rustige woonwijk', dan wel een 'rustig buitengebied'.

Als deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijke ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.
De richtafstanden in de lijst bij de publicatie gelden voor een rustige woonwijk of een rustig buitengebied. In dit geval is sprake van een gemengd gebied (stedelijk gebied), waarin nu en straks verschillende functies aanwezig zijn.

4.7.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in een stedelijke omgeving en maakt zodoende deel uit van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Voor een museum geldt – conform de VNG-publicatie - een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Aan deze richtafstand en dus aan stap 1 uit de VNG-publicatie wordt logischerwijze dan ook voldaan. De nieuwe situatie kan desondanks gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat in de omgeving, in de vorm van geluideffecten.
Om aan te tonen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat is een akoestisch onderzoek - conform stap 2 - uit de VNG-publicatie uitgevoerd naar de geluidbelasting in de representatieve bedrijfssituatie op de meest nabijgelegen woningen uitgevoerd. Voor het volledige akoestische onderzoek wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 6 deel van deze toelichting uitmaakt.

In stap 2 wordt de geluidimmissie van het plan ter plaatse van de meest nabij gelegen woningen bepaald en wordt beoordeeld of deze geluidniveaus voldoen aan het toetsingskader in stap 2 van de VNG-publicatie.

De richtwaarden uit stap 2 voor een gemengd gebied zijn gelijk aan de standaard geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. In het kader van het Activiteitenbesluit worden echter verschillende situaties (o.a. het laden en lossen in de dagperiode) uitgesloten van toetsing.

Deze zaken kunnen wel van invloed zijn op het woon- en leefklimaat.

Uitgangspunt voor het akoestisch onderzoek vormt de geluiduitstraling van het museum tijdens de maximaal representatieve bedrijfssituatie (hierna: RBS): de bedrijfssituatie waarbij de voor de geluidsproductie relevante omstandigheden kenmerkend zijn voor de bedrijfsvoering bij volledige capaciteit. Activiteiten die gezamenlijk ten hoogste 12 keer per jaar voorkomen en leiden tot een hogere geluidsproductie, worden buiten beschouwing gelaten.

Relevante en dus onderzochte bronnen van geluid met betrekking tot de RBS van het museum zijn:

  • c. Geluid als gevolg van verkeersbewegingen (o.a. laden en lossen);
  • d. Installatiegeluid als gevolg van de opgestelde installaties.
  • e. Het stemgeluid op het terras van de mansio;
  • f. Het waterelement op het terras van de mansio.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is geconcludeerd dat de geluidbelasting als gevolg van de exploitatie van het museum voldoet aan de richtwaarden conform stap 2 uit de VNG-publicatie. Hierbij is een onderbouwde aanname gedaan voor het brongeluid van het waterelement. Bij het uitwerken van dit onderdeel moet dit bronniveau worden gerespecteerd.

Er is sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat en een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Archeologie

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta'. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sinds september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, die vanaf 1 juli 2016 deels is overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2024 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

4.8.1 Beleidsnota archeologie

Op 31 oktober 2018 is de beleidsnota archeologie 'Erfgoed is identiteit, beleidsnota archeologie gemeente Heerlen' vastgesteld. In deze beleidsnota is het beleid ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief voor de komende jaren vastgelegd.

Het archeologisch beleid van de gemeente Heerlen heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Deze formulering waarborgt behoud en ontsluiting van het archeologisch erfgoed in de gemeente, maar laat ruimtelijke ontwikkelingen even goed toe. Het is een doelstelling die niet alleen praktisch uitvoerbaar en proportioneel is, maar ook haalbaar. Naast het beleidsmatige aspect wil de gemeente Heerlen ook de economie versterken door het potentieel van de archeologie te gebruiken. Cultureel erfgoed en toerisme zijn nauw verbonden. Cultureel erfgoed is een waardevolle faciliteit voor zowel bewoners van, als bezoekers aan een gebied. Het cultureel erfgoed vormt vaak de bepalende factor in de regionale of lokale identiteit. Vanuit economisch perspectief kan cultureel erfgoed beschouwd worden als kapitaalgoed met een potentieel hoge economische waarde.

4.8.2 Archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat is vertaald in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart. De archeologische verwachtingskaart is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.

  • Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten: voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist.
  • Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen: voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De verstoring van de bodem dient dieper dan 40 cm onder de oppervlakte plaats te vinden voordat de onderzoekplicht geldt.
  • Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde: voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
  • Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde: in gebieden met een lage verwachtingswaarde, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
  • Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde: in deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
4.8.3 Plangebied

Het plangebied is op de archeologische beleidskaart gelegen in een gebied dat is gekarteerd als waarde 1 (archeologisch rijksmonument) en waarde 2 (zeer hoge archeologische waarde). De voorgenomen ontwikkelingen overschrijden de ondergrenzen onderzoeksplicht. Daarom is onderzoek noodzakelijk.

In opdracht van de gemeente Heerlen heeft RAAP in augustus-oktober 2022 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd ten behoeve van het plangebied Thermenmuseum te Heerlen (zie bijlage 5). De aanleiding betreft de bouw van het nieuwe museum op de locatie van het oude museum, hetgeen mogelijk nog aanwezige archeologische resten kan verstoren.

Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied is. Het inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) heeft tot doel de archeologische verwachting voor het gebied te toetsen door de geo(morfo)logische en/of bodemkundige opbouw en eventuele bodemverstoringen in kaart te brengen. Deze onderzoeksfasen zijn onderdeel van het traject van archeologisch vooronderzoek dat als einddoel heeft de archeologische waarde van het terrein vast te stellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0032.png" Afbeelding 4 - 9 Ligging plangebied op archeologische verwachtings- en beleidskaart

Landschap

Geomorfologisch gezien behoort het plangebied tot een lössglooiing, waarin radebrikgronden en bergbrikgronden kunnen voorkomen. Binnen het museum is in het verleden een goed bewaarde brikgrond van een radebrikgrond of weinig geërodeerde brikgrond vastgesteld. De oostelijke palaestra is hoogstwaarschijnlijk in de Romeinse tijd iets afgegraven, ten behoeve van de bouw van het badhuis. De boringen buiten het museum hebben weinig uitsluitsel gegeven over de huidige bodemgesteldheid buiten het museum, omdat bijna alle boringen op ondoordringbaar puin zijn gestoten. Direct ten zuidwesten van het Thermenmuseum is het oorspronkelijke bodemprofiel ernstig afgetopt. Verder zijn verschillende delen in het plangebied verstoord als gevolg van bouw en sloop in het verleden, egalisering en de aanleg van kabels en leidingen.

Archeologie

Over het meest zuidwestelijke perceel binnen het plangebied is een melding bekend uit het jaar 1936, waarin divers muurwerk en een profiel door de laat-Romeinse gracht worden beschreven. De meeste archeologische informatie komt van de opgravingen in de jaren '40 (Beckers en Van Giffen) en de jaren '50 (Bogaers), waarbij niet alleen het badhuis is opgegraven maar ook een gebied daaromheen: het zogenaamde thermenterrein. De resultaten hiervan zijn pas recentelijk definitief uitgewerkt en gepubliceerd. Met dit onderzoek is niet alleen de chronologie van het badhuis en overige structuren rondom het badhuis scherper gesteld, maar ook een synthese over de ontwikkeling van Coriovallum geschreven.

Specifieke archeologische verwachting

Voor het plangebied is een specifieke archeologische verwachting opgesteld, waarbij eerst op basis van de oude opgravingsgegevens de hoogste en de diepste archeologische niveaus zijn bepaald. In een tweede stap zijn latere verstoringen als gevolg van de bouw van het huidige museum, egalisering en de aanleg van kabels en leidingen in kaart gebracht, om te bepalen waar nog met archeologische resten gerekend kan worden. Tenslotte zijn de ingrepen ten behoeve van het nieuwe museum systematisch nagelopen om vast te kunnen stellen of deze mogelijk archeologische resten raken. Dit lijkt inderdaad het geval te zijn, en wel vooral bij de aanleg van de nieuwe kelder (uitbreiding van de bestaande kelder), de aansluiting op het mijnwaternetwerk, de sloop (en verwijdering) van de oude kelder en de aanleg van delen van de nieuwe gevel. Op de advieskaart uit het RAAP-rapport zijn de zones waarvoor nog een hoge archeologische verwachting geldt, weergegeven (zie onderstaande afbeelding). Maar in de zones buiten de hoge verwachting kunnen archeologische resten niet met zekerheid uitgesloten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP030505W000006-0301_0033.png"

Afbeelding 4 - 10 Advieskaart archeologisch onderzoek

Advies

Geadviseerd wordt maatregelen te nemen ten aanzien van de sloop en de nieuwbouw, zodat eventueel aanwezige archeologische resten zo goed mogelijk beschermd blijven (behoud in situ) óf zo goed mogelijk worden onderzocht en veiliggesteld (behoud ex situ). Een combinatie van beide kan natuurlijk ook: resten kunnen ten dele worden opgegraven en ten dele behouden blijven.

Concreet wordt met betrekking tot de archeologische werkzaamheden het volgende geadviseerd. In zones waar niet of nauwelijks sporen bewaard zijn, kunnen restanten van kleine sporen als paalsporen beter geheel worden opgegraven, terwijl grote sporen zoals de laat-Romeinse gracht, na documentatie en eventuele bemonstering, zich goed lenen om ze ten dele ook in situ voor toekomstige generaties te behouden. Als onderzoeksmethode wordt een opgraving voorafgaand aan de werkzaamheden geadviseerd, zodat alle resten in principe ex situ kunnen worden veiliggesteld, met mogelijke uitzondering van delen van de laat-Romeinse gracht. Een opgraving variant begeleiding is eventueel mogelijk, mits daarover goede afspraken worden gemaakt en archeologen genoeg tijd en ruimte krijgen de resten op te graven.

Selectiebesluit

Op basis van het archeologisch advies, heeft de gemeente het volgende selectiebesluit genomen:

  • De bevoegde overheid neemt het advies van RAAP over. Dat wil zeggen dat vervolgonderzoek noodzakelijk geacht wordt indien door planaanpassing behoud in situ niet mogelijk is. In bijlage 8 in het rapport van RAAP, zijn dieptes in m +NAP opgenomen tot welke diepte reeds archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
  • Het vervolgonderzoek heeft betrekking op het hele plangebied, afgezien van de zwaar verstoorde zones op de advieskaart (bovenstaande afbeelding), ruitvormige arcering). Alhoewel de kans groot is dat ter hoogte van de oude opgravingsputten geen archeologische resten in situ bewaard zijn gebleven, zeker nadat hier ook nog een museum is gebouwd, kan het niet geheel worden uitgesloten. Daarom wordt ervan uit gegaan dat in de laatste opgravingsvlakken van de opgravingen uit de jaren '50 nog archeologische resten in situ aanwezig kunnen zijn vanaf het niveau van de diepst gedocumenteerde vlakken binnen de oude opgravingen (zie bijlage 8 in het rapport), of buiten deze putten (bijvoorbeeld de profieldammen) vanaf het hoogste niveau waarop archeologische resten kunnen worden vastgesteld. Vooropgesteld dat deze niveaus niet verstoord zijn tijdens latere gebeurtenissen, zoals de bouw van het huidige museum in de jaren '70 en de aanleg van kabels en leidingen sindsdien. Archeologisch vondstmateriaal, tenslotte, kan overal worden aangetroffen, ook in reeds geroerde pakketten. In de advieskaart zijn zones afgebakend waarvoor de verwachting om archeologische resten aan te treffen het hoogst is.
  • Het vervolgonderzoek dient bij voorkeur te bestaan uit een opgraving die voorafgaand aan de werkzaamheden plaatsvindt.
  • Een opgraving variant archeologische begeleiding is eventueel ook mogelijk, mits daarover goede afspraken worden gemaakt en archeologen genoeg tijd en ruimte krijgen de resten op te graven.
  • Ter plaatse van de laat-Romeinse gracht kan voor behoud in situ gekozen worden. Dat wil zeggen dat de gracht bij aantreffen wordt gedocumenteerd en eventueel bemonsterd, maar niet gecoupeerd en/of afgewerkt. Ook hier dienen voorafgaand goede afspraken gemaakt te worden.
  • Gravend onderzoek dient te worden uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen (PvE) dat dient te zijn goedgekeurd door de regioarcheoloog. Zonder goedgekeurd en geldig PvE, mogen de werkzaamheden niet starten.

In aanvulling hierop geldt:

  • Er geldt te allen tijde een meldingsplicht bij het aantreffen van archeologische resten.
  • Zolang terreinen een (te verwachte) archeologische waarde hebben en deze terreinen nog niet volledig zijn onderzocht (definitief vrijgegeven), dienen deze planologisch beschermd te blijven door middel van een dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' in het betreffende bestemmingsplan. Dit geldt met name voor de zones en/of sporen waar voor behoud in situ is geopteerd.

De bovenstaande uitgangspunten zullen als voorwaarden worden opgenomen in de te verlenen omgevingsvergunning.

Conclusie:

Het aspect archeologie vormt, onder de gestelde voorwaarden, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt binnen het Beschermd Stadsgezicht Tempsplein e.o. en is deels aangewezen als Rijksmonument (monumentnummer 524991). Het Romeins badhuis is het oudste stenen gebouw van Nederland en is een archeologisch rijksmonument van waarde. Het badhuis is gerestaureerd (afgerond in 2018). Om dit gebouw goed te kunnen behouden en beheren zijn bepaalde zaken van belang, zoals het heersende binnenklimaat. Het huidige museumgebouw voldoet niet aan de eisen voor een goed binnenklimaat, nodig voor het behoud van het monument. Dit is een van de redenen voor de voorgenomen modernisering en verbouwing.

Het ontwerp van het nieuwe museum is volledig afgestemd op het behoud van het Rijksmonument. Logischerwijze betekent dit dat het bestemmingsplan dat de ontwikkeling planologisch mogelijk maakt, op het gebied van cultuurhistorie acceptabel is.

Conclusie:

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Explosievenonderzoek

Op voorhand is een Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten uitgevoerd (zie bijlage 13). Op basis van deze risicoanalyse wordt geen aanwezigheid en derhalve geen uitwerking van Ontplofbare Oorlogsresten verwacht.

4.11 Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie

Er zijn geen CROW-kencijfers voorhanden om de verkeersgeneratie van het museum te berekenen. De ambitie is om het aantal jaarlijkse bezoekers op te trekken van 10.000 bezoekers in de huidige situatie naar 40.000 bezoekers. Aangezien het aantal bezoekers fluctueert naargelang seizoen, dag en tijdstip, is het onmogelijk om hieromtrent een eenduidig antwoord te verschaffen. Desalniettemin is er nog voldoende marge aanwezig op de omliggende wegen en dat de gewenste ontwikkeling niet zal leiden tot verkeerskundig ongewenste situaties.

Auto parkeren

Conform de vigerende parkeernormen (Parkeernota Heerlen 2010) dient een museum, gelegen in het ‘centrum’, gekoppeld te worden aan een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per 100 m² BVO. De bruto vloeroppervlakte van het museum (4500 m² BVO) leidt ertoe dat het museum in principe voorzien dient te zijn van in totaal 23 parkeerplaatsen. Echter, omwille van een gebrek aan ruimte op eigen terrein mag er uitgeweken worden naar de (semi-)openbare ruimte. Gelet op de aanwezige restcapaciteit in de Heerlense parkeergarages kunnen bezoekers in de meest nabijgelegen parkeergarages parkeren. Hoewel de loopafstand tussen het museum (dit valt onder categorie ‘ontspanning’) en de parkeergelegenheid – conform Parkeernota Heerlen 2010 - maximaal 100 meter mag zijn, is er geen andere parkeermogelijkheid vanwege de ligging in een gereguleerd gebied (betaald parkeren of vergunningparkeren). Oftewel, bezoekers van het museum zullen niet zorgen voor parkeeroverlast in de openbare ruimte. Bovendien is deze doelgroep in principe niet langdurig aanwezig en zal dit niet leiden tot een overvraag in de betreffende parkeergarage.

Daarnaast dient er wel voldoende ruimte aanwezig ten behoeve van kortparkeren van (school)bussen, alsook voor gehandicaptenparkeerplaatsen.

Fiets parkeren

In navolging van de Mobiliteitsvisie Heerlen (2019) werd de Fietsnota Heerlen 2022 vastgesteld waarin beschreven wordt op welke wijze de gemeente Heerlen haar doelstelling omtrent de toename van het fietsgebruik (bij verplaatsingen tot 7,5 km) wil gaan realiseren. Zo worden hierbij vier programmalijnen, waaronder het op orde brengen van fietsvoorzieningen. Gesteld kan worden dat fietsparkeren een belangrijk onderdeel van iedere fietsrit is. Het draagt bij aan de beleving en het gemak voor de fietser om het fietsparkeren zo goed mogelijk te faciliteren. Daarnaast is het van belang om voldoende stallingsplekken te hebben. Om die reden wordt er bij elke ontwikkeling gevraagd om fietsenstallingen kwalitatief op peil te brengen, veilig te maken en de capaciteit in orde te maken. Hierbij wordt er gebruikgemaakt van de fietsparkeernormen die in het Facetbestemmingsplan ‘Stedenbouwkundige bepalingen’ zijn opgenomen.

Conform het voornoemde facetbestemmingsplan dient een museum voorzien te zijn van stallingsruimte voor (minstens) 0,9 fietsen per 100 m² BVO. Gelet op de totale oppervlakte van ca. 4500 m² dient het museum bijgevolg voorzien te zijn van stallingsruimte voor (minimale) 41 fietsen (bezoekers). Opdat het fietsgebruik onder het personeel gestimuleerd wordt, wordt – ondanks het gebrek aan fietsparkeernorm voor deze doelgroep – sterk aanbevolen om hen ook voldoende stallingsruimte aan te bieden. In tegenstelling tot de bezoekers is het personeel dagelijks langdurig aanwezig en dient hun stallingsruimte (minimaal) overdekt en afgesloten (liefst inpandig) te zijn.

Aan de buitenzijde van het Museum wordt op dit moment voorzien in min. 42 fietsparkeerplaatsen (21 fietsparkeerbeugels tweezijdig te gebruiken). In de kelder is voorzien in fietsparkeerplaatsen voor de medewerkers (ca. 10 stuks). Hiermee wordt voldaan aan de eisen en wensen rondom fietsparkeren.

Laden en lossen

De laad- en loszone is gelegen aan de achterzijde van het museum. Hoewel het laden en lossen van grote museumstukken en overige leveringen (verbruiksartikelen, e.d.) respectievelijk slechts 1 à 2 keer per jaar (op afspraak door middel van een trekker-oplegger) en gemiddelde één keer per week (door middel van een bestelbus) gebeurt, is het verkeerskundig ongewenst om de ontsluiting te laten plaatsvinden via de Coriovallumstraat of Kruisstraat. De voornoemde straten zijn immers belangrijke gebiedsontsluitingswegen die dienen te zorgen voor een goede doorstroming.

In afwezigheid van een goed alternatief wordt het, net omwille van het lage aantal laad- en losbewegingen, verkeerskundig toegestaan om het laden en lossen te laten plaatsvinden via de Deken Nicolayestraat. Aangezien de Deken Nicolayestraat voorzien is van (vergunning)parkeerplaatsen bedoeld voor de aanwezige bewoners en de parkeerdruk daar zeer hoog is, dient het aantal parkeervakken gehandhaafd te worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk beschrijft de opzet van de planregels van het bestemmingsplan Romeins Museum de Thermen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Romeins Museum de Thermen bestaat uit een verbeelding met de bijbehorende regels en gaat vergezeld van de voorliggende toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en kadastrale begrenzingen.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bouwwerken (wat mag waar?) en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing.

De regels kunnen niet los worden gezien van de verbeelding. De verbeelding geeft aan waar welke bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen gelden, waaraan vervolgens de regels zijn gekoppeld. De verbeelding en regels vormen daarom samen het voor eenieder bindende deel van het bestemmingsplan.

Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het 'Sjabloon regels' dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen. Het geheel voldoet aan de randvoorwaarden die voortvloeien uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012 (RSRO2012), waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

De toelichting heeft geen bindende werking; deze maakt juridisch gezien ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de (ruimtelijke) onderbouwing en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van de opzet van het plan en de daarin opgenomen regels.

5.2 Opbouw van de regels

De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- slotregels en aan de orde komen. Hieronder zullen de verschillende onderdelen van de regels nader worden toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels
5.2.1.1 Begripsbepalingen

In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die worden gebruikt in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Hierna wordt ingegaan op enkele voor de dagelijkse praktijk belangrijke begrippen. Hiermee wordt beoogd, middels een toelichting, deze in de juiste context te plaatsen en het onderlinge verband weer te geven. Deze toelichting is slechts als nadere uitleg bedoeld en betreft geen aanvulling op het besproken begrip.

Gebouw en bouwwerk, geen gebouw zijnde

In bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen in ieder geval twee verschillende vormen van bouwwerken, namelijk gebouwen en bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde. Onder gebouw wordt verstaan 'elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt'. Bouwwerken die hier niet aan voldoen, zijn aan te merken als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Een overkapping of veranda is voorzien van een dak, maar voor zover ze niet geheel of gedeeltelijk zijn omsloten met wanden, toch aan te merken als een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

Hoofdgebouw, bijgebouw, aanbouw

Naast het onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen bouwregels voor gebouwen verder worden gespecificeerd voor verschillende soorten gebouwen, zoals hoofdgebouwen, bijgebouwen en aanbouwen. Deze begrippen worden in de begripsbepalingen nader gedefinieerd. Een hoofdgebouw wordt omschreven als 'een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen valt aan te merken als belangrijkste gebouw op een bouwperceel'. Binnen de woonbestemming is dat de woning, in dit geval het museumgebouw.

Een bijgebouw wordt omschreven als 'een vrijstaand gebouw behorende bij en bouwkundig ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw'. Binnen de maatschappelijke bestemming kunnen dit bijvoorbeeld een berging of nutsgebouwtje zijn.

Aanbouw wordt omschreven als 'een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw'. Dit gaat meestal om uitbreidingen van een woning. Uit de zinsnede 'in directe verbinding' volgt dat de aanbouw bereikbaar moet zijn vanuit de woning c.q. het hoofdgebouw.

Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Ook de bouwregels voor bouwwerken, geen bouwwerken zijnde kunnen verder worden gespecificeerd. Bijvoorbeeld voor overkappingen, veranda's en licht- en antennemasten gelden vaak andere regels dan voor andere vormen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.1.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg aangegeven hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Peil en maaiveld

In veel meetvoorschriften wordt aansluiting gezocht bij het begrip peil. De manier waarop het peil wordt bepaald is afhankelijk van de situering van de gevels van een bouwwerk ten opzichte van de weg. Het uitgangspunt is dat gemeten wordt vanaf het aansluitende afgewerkte terrein. Dit is de staat van het terrein zoals gelegen direct aansluitend aan het bouwwerk, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt, plus/minus 0,50 cm.

In dit bestemmingsplan is voor bouwwerken op het bouwperceel, waarvan een gevel onmiddellijk aan een weg grenst, bepaald dat het peil gemeten wordt vanaf het bouwkundig peil = bovenkant afgewerkte beganegrondvloer = 114,60 + NAP.

Het maaiveld is de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt. Om te voorkomen dat latere ophogingen of verdiepingen die niet passen bij het natuurlijk verloop van de grond leiden tot een kunstmatige verhoging of verlaging van het peil, wordt verhoging of verlaging van het peil als gevolg hiervan beperkt tot 0,50 meter. Verhogingen en verdiepingen die deze drempelwaarde overschrijden worden bij het meten van bijvoorbeeld de hoogte van het bouwwerk buiten beschouwing gelaten.

De goothoogte van een bouwwerk

De goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. In geval van een lessenaardak, zoals hiervoor afgebeeld, gaat het dan om de laagste zijde van het dakvlak.

De bouwhoogte van een bouwwerk

De bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

De inhoud van een bouwwerk

Bepalend voor het meten van de inhoud van een bouwwerk zijn de buitenwerkse maten. De inhoud van een bouwwerk wordt, met andere woorden, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

De oppervlakte van een bouwwerk

De oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Het gaat, met andere woorden, om de afstanden tussen de buitenzijden van het bouwwerk.

De hoogte van een windturbine

De hoogte van een windturbine wordt gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen, meer in het bijzonder bouwhoogte en bouwdiepte, worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de aangegeven bouwmogelijkheid met niet meer dan 0,50 meter worden overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwgrens met niet meer dan 1,00 meter mag worden overschreden.

5.2.2 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de betreffende bestemming met inachtneming van de bestemmingsregels direct mogelijk is. De oprichting van gebouwen is direct mogelijk indien het voldoet aan de bouwregels van de bestemming, en nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend. Een bouwwerk dient daarvoor naast de bestemmingsplanregels ook te voldoen aan onder meer de regels van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

De bestemmingsregels zijn altijd op dezelfde wijze opgebouwd. Dit ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.

In dit bestemmingsplan krijgt het plangebied net als in de huidige situatie de bestemming 'Maatschappelijk'. Verder worden de huidige dubbelbestemmingen voor Archeologie (Waarde - Archeologie 1 (monument) en Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)) overgenomen.


Hieronder worden de verschillende onderdelen van de bestemmingsregels beschreven.

5.2.2.1 Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden (functies) die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Daarna worden, voor zover aanwezig, ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies genoemd.
De bestemmingsomschrijving regelt niet alleen de toegestane functies, maar bevat ook de inrichtingsaspecten.

Op grond van de bestemming 'Maatschappelijk' is het (ver)bouwen en het gebruik van het museum en alle daarmee verbonden voorzieningen toegestaan. Daarnaast is in de doeleindenomschrijving geregeld dat in de mansio Horeca, categorie 1 – daghoreca is toegestaan.

In de begripsbepalingen is de volgende definitie van Horeca, categorie 1 - daghoreca opgenomen: een inrichting die qua exploitatievorm primair gericht is op de ochtend en middag en waarbij openingstijden veelal zijn afgestemd op openingstijden van andere dagvoorzieningen (zoals winkels en musea). Het type horeca (bijv. lunchroom, café of cafetaria) is bij deze categorie niet relevant.

5.2.2.2 Bouwregels

In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.2.3 Nadere eisen

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan de mogelijkheid bieden om nadere eisen aan een omgevingsvergunning te stellen, wanneer dit vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening gewenst is. De criteria wanneer deze nadere eisen mogen worden toegepast moeten duidelijk terugkomen in het bestemmingsplan.

5.2.2.4 Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend.

Het gaat hier om afwijkingbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Als afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in de algemene afwijkingsregels.

5.2.2.5 Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels kunnen nadere eisen of voorwaarden worden opgenomen voor bepaalde vormen van gebruik. Zo wordt binnen de bestemming wonen het uitvoeren van aan huis gebonden beroepen toegestaan in de woning en bijbehorende bouwwerken mits de woonfunctie van het betreffende perceel in overwegende mate behouden blijft.

Daarnaast kan in de specifieke gebruiksregels ook worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.

5.2.2.6 Afwijken van de gebruiksregels

Een bestemmingsplan kan regels bevatten om op basis van een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels. Deze afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming, of het toestaan van 'nieuwe' functies. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.

In de standaard-woonbestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het gebruik van een woning of daarbij behorend bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.

5.2.2.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een omgevingsvergunning gebonden te worden. Hierbij valt te denken aan graafwerkzaamheden, heiwerken of het opslaan van materialen of stoffen die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels gelden voor alle in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen. Regels die specifiek voor een bepaalde bestemming gelden worden in het algemeen in het desbetreffende bestemmingsartikel opgenomen.

5.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

In artikel 6 wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze standaardregel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

De anti-dubbeltelregel zorgt er bijvoorbeeld voor dat op eenzelfde perceel de onbebouwde ruimte niet voor een tweede keer wordt betrokken in de planologische toets van een bouwplan. Een voorbeeld om de werking van deze regel te illustreren is de mogelijkheid om op een bedrijfsperceel één bedrijfswoning te realiseren. Wanneer deze woning na afsplitsing en verkoop in gebruik wordt genomen door een burger zonder functionele binding met het bedrijf, wordt deze niet meer als bedrijfswoning gebruikt, maar als reguliere woning. Mocht er weer behoefte ontstaan voor de realisatie van een bedrijfswoning op het bedrijfsperceel, dan kan dit op grond van de anti-dubbeltelregel niet nogmaals worden toegestaan, omdat voor dit perceel reeds eerder een bedrijfswoning is gerealiseerd.

5.2.3.2 Algemene bouwregels

In artikel 7 wordt de bouw van bepaalde bouwwerken geregeld, die zijn toegestaan (of uitgesloten) binnen alle bestemmingen, voor zover daar per bestemming geen specifieke bouwregels voor zijn opgesteld.

In de algemene bouwregels is onder meer een verbod opgenomen op het splitsen van woningen in meerdere woningen of kamers. Dit houdt in dat voor het splitsen van een woning, bijvoorbeeld voor studentenkamers, altijd een vergunning moet worden aangevraagd. Zo kan de gemeente ervoor zorgen dat gevallen van woningsplitsing geen negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving, en kan de gemeente sturen op het woningaanbod met het oog op het regionale woonbeleid.

5.2.3.3 Algemene gebruiksregels

In zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat dan onder meer om gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van grond of afval, tenzij dit in de regels van het bestemmingsplan specifiek is toegestaan. Een ander voorbeeld is de permanente bewoning van gebouwen, niet zijnde een woning of ander specifiek voor permanente woning bestemd gebouw. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op de algemene, in dit bestemmingsplan opgenomen, gebruiksregels.

Parkeren

Parkeernormen worden tegenwoordig in bestemmingsplannen opgenomen. In de plansystematiek van de gemeente Heerlen worden de regels ten aanzien van parkeren opgenomen in de Algemene bouwregels. De concrete normen zijn niet direct in dat artikel opgenomen, maar staan in het beleidsdocument 'Parkeernota Heerlen' (vastgesteld d.d. 02-11-2010). Daarbij is gebruik gemaakt van een 'dynamische verwijzing', zodat de bestemmingsplanregels altijd naar het meest actuele parkeerbeleid verwijzen.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen dient vast te staan dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen die in de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen' of diens rechtsopvolger, op eigen terrein, dan wel in de directe omgeving daarvan, wordt gerealiseerd en in stand gehouden;

Voor de maatvoering van de parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van de eisen en aanbevelingen van het Handboek Openbare Ruimte van de gemeente Heerlen. Voor gevallen waarin het Handboek niet voorziet, wordt verwezen naar de richtlijnen van de CROW, die vastgelegd zijn in het ASVV 2012 of diens rechtsopvolger. Deze maatvoering wordt bij het bepalen van de parkeerbalans als minimale maten aangevoerd;

Bij het wijzigen van het gebruik door middel van een afwijkingsbevoegdheid dient de parkeerbehoefte behorende bij die nieuwe functie(s) op eigen terrein gerealiseerd te worden conform de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen', of diens rechtsopvolger.

5.2.3.4 Algemene aanduidingsregels

Het voorliggend bestemmingsplan kent geen aanduidingsregels.

5.2.3.5 Algemene afwijkingsregels

In Artikel 10 Algemene afwijkingsregels zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. In deze bepaling wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. Deze bepalingen bevatten ook de criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen.

Specifieke, op de bestemmingen gerichte, afwijkingen zijn reeds opgenomen onder de betreffende bestemming.

5.2.3.6 Algemene wijzigingsregels

In Artikel 11 Algemene wijzigingsregels wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om een gedeelte van het plan te wijzigen ten behoeve van (geringe) wijziging van bestemmingsgrenzen op perceelsniveau of de vestiging van een seksinrichting. Per wijziging zijn de voorwaarden opgenomen waaraan deze moet voldoen.

5.2.3.7 Overige regels

Dit artikel bevat in ieder geval een bepaling waarbij aangegeven wordt hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels
5.2.4.1 Overgangsbepalingen

In Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

5.2.4.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Dit artikel bevat de titel van het bestemmingsplan. Elk bestemmingsplan is daarnaast te onderscheiden door een uniek identificatienummer. Dit bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl, onder nummer NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301

Hoofdstuk 6 Handhaving en uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft meerdere functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie. Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.

Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor iedereen duidelijk is en weinig procesrisico kent.

6.1 Handhavingsbeleid

Binnen de gemeente Heerlen is handhavingsbeleid voor de Wabo-taken (bouwen, ruimtelijke ordening, brandveiligheid en milieu) vastgelegd in het Toezicht- en handhavingsbeleid 2019-2022 Wabo. In dit beleid staan de doelen en uitgangspunten voor toezicht en handhaving geformuleerd. Tevens is de beleidscyclus beschreven, ook wel de “dubbele regelkring” of “Big 8” genoemd. Er is een minimaal uitvoeringsniveau van de wettelijke taken voor toezicht en handhaving vastgesteld en er zijn bestuurlijke prioriteiten benoemd. Deze vormen de basis voor het beleid en voor het jaarlijks vast te stellen toezicht- en handhavingsprogramma. Om een goed naleefgedrag te bereiken zijn in het handhavingsbeleid verschillende toezicht- en handhavingsinstrumenten beschreven.

In de sanctiestrategie is de basisaanpak voor bestuursrechtelijk en strafrechtelijk optreden bij overtredingen vastgelegd. Bij overtredingen van de Wabo en de hieraan gerelateerde wet- en regelgeving, wordt het stappenplan uit de Landelijke Handhavingsstrategie toegepast. Wat betreft klachten over bouw- of ruimtelijke ordening, worden deze geprioriteerd opgepakt. Indien er echter sprake is van een handhavingsverzoek, dient de beslissing op het handhavingsverzoek binnen een wettelijke termijn te gebeuren en kan het besluit bestaan uit handhavend optreden, daarvan af te zien of te gedogen (alleen in bijzondere omstandigheden). Tegen dit besluit is bezwaar en beroep mogelijk.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Kostenverhaal

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.

Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening bepaalt voor welke bouwplannen verhaal van kosten wettelijk verplicht is. Het nieuwe museum wordt met iets meer dan 1.000m2 brutovloeroppervlakte uitgebreid en daarmee valt het onder artikel 6.2.1 Bro.

Dit betekent dat in beginsel een exploitatieplan moet worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is (artikel 6.12 lid 1 en 2 Wet ruimtelijke ordening).

Alle kosten worden in dit project hoe dan ook door de gemeente gedragen (de bestemmingsplanprocedure, de kosten voor de aanleg van allerlei voorzieningen, de planschadevergoedingen). Er wordt géén anterieure overeenkomst afgesloten, maar er wordt wel op een andere wijze vastgelegd dat de gemeente de betreffende kosten (artikel 6.2.4 Bro) voor haar rekening neemt (“anderszins verzekerd”), namelijk in een raadsbesluit.

Economische uitvoerbaarheid

Er wordt volop ingezet op onze parel, de Nachtwacht van de Nederlandse archeologie: ons Romeins badhuis. We ontwikkelen het Romeins Museum verder door en nemen hierbij alle noodzakelijke stappen om tot realisatie te komen. Om dit te kunnen doen heeft de raad in november 2023 besloten om de dekking ten behoeve van het museum in de begroting 2024 e.v. op te nemen. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid in relatie tot het bestemmingsplan gegarandeerd.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeente heeft de inwoners en ondernemers binnen het centrum, meer specifiek het Romeins Kwartier en andere belangstellenden betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Hiertoe zijn er bewonersavonden georganiseerd op dd. 12 juli 2022 en 10 juli 2023.

Het ontwerp heeft vanaf .. augustus 2023 tot en met … oktober 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon eenieder een zienswijze indienen.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Sjabloon toelichting BP Heerlen - 2020 weergegeven.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Voorontwerp

Een voorontwerp van een bestemmingsplan kan worden gezien als een (eerste) concept van het bestemmingsplan dat in verband met het vooroverleg naar diverse instanties wordt gestuurd. Deze fase van de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft geen wettelijke grondslag in de Wro. Dat neemt niet weg dat het voorontwerp ook ter inspraak kan worden aangeboden. Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Heerlen wordt een voorontwerp gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen ingezetenen en belanghebbenden een inspraakreactie indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

7.1.2 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan is de eerste versie van het plan die de officiële voorbereidingsprocedure ingaat die is voorgeschreven in de Wro. De ingediende inspraakreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.3 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan en de beantwoording van de zienswijzen door het college vormen onderdeel van de motivering van het bestemmingsplan.

7.1.4 Beroep

Nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekendgemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid om binnen 6 weken (te rekenen vanaf de dag na terinzagelegging van het besluit) een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alleen belanghebbende die een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan of die beroep aantekenen tegen wijzigingen die de gemeenteraad heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan kunnen beroep instellen.

7.1.5 Onherroepelijk bestemmingsplan

Een bestemmingsplan wordt onherroepelijk op de dag na afloop van de ter inzagelegging van het vastgestelde plan, tenzij er bij de Raad van State beroep is ingesteld. Dan wordt het plan pas onherroepelijk na de uitspraak van de Raad van State over het ingestelde beroep, afhankelijk van de strekking van de uitspraak.

7.2 Inspraak en overleg

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd.
Voor een weergave van de ingekomen reactie(s) en het gemeentelijke standpunt wordt verwezen naar het als bijlage ?? bij deze toelichting opgenomen “Verslag vooroverleg bestemmingsplan Romeins Museum de Thermen”.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van [datum] gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft eenieder een zienswijze in kunnen dienen.

In totaal zijn [aantal] zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn samengevat en opgenomen in een nota van zienswijzen (bijlage [..]). Daarbij is ook het standpunt van de gemeenteraad weergegeven.

Naar aanleiding van de zienswijzen is het ontwerpbestemmingsplan op de volgende punten aangepast:

pm

7.4 Algemene verordening gegevensbescherming

De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die de regels voor de verwerking van persoonsgegevens door particuliere bedrijven en overheidsinstanties in de hele Europese Unie standaardiseert. Het doel is niet alleen om de bescherming van persoonsgegevens binnen de Europese Unie te garanderen, maar ook om het vrije verkeer van gegevens binnen de Europese interne markt te waarborgen. De verordening geldt wereldwijd voor alle ondernemingen en organisaties die persoonsgegevens bijhouden en verwerken van natuurlijke personen in de Europese Unie, onafhankelijk of er al dan niet betaald wordt voor diensten of producten.

Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming wordt het afgeraden persoonsgegevens elektronisch beschikbaar te stellen, i.e. op internet te publiceren. Inspraak- of zienswijzennota's, raadsbesluiten of in de toelichting opgenomen persoonsgegevens moeten voor publicatie geanonimiseerd worden. Dat betekent dat naam-, adres- en woonplaatsgegevens van natuurlijke personen verwijderd moeten worden. Deze gegevens mogen wel in de papieren versie van het bestemmingsplan opgenomen worden indien deze niet openbaar gemaakt worden. Gegevens mogen niet worden verwerkt tenzij er ten minste één wettelijke basis is om dit te doen. De AVG kent 6 grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens:

  • 1. Toestemming van de betrokken persoon;
  • 2. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst;
  • 3. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor het nakomen van een wettelijke verplichting;
  • 4. De gegevensverwerking is noodzakelijk ter bescherming van de vitale belangen;
  • 5. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of uitoefening van openbaar gezag;
  • 6. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen.