Plan: | Parkstadroute Heerlen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.OV040200W000003-0301 |
Regio Parkstad is voornemens om de Parkstadroute te realiseren. De Parkstadroute is een langzame verkeersverbinding over een lengte van ongeveer 34 km tussen Beekdaelen en Simpelveld. Het project is zowel een verbinding in de vorm van een fiets/wandelpad, als een toeristische attractie. Het voornemen is om een aantrekkelijk pad door de hele regio te realiseren waarmee het landschap en de cultuur in de regio beleefd kan worden. De route is recreatief, maar heeft ook praktische voordelen voor mensen die op de fiets naar het werk, naar familie of naar huis gaan.
Het project wordt uitgevoerd onder regie van de Provincie Limburg in een bouwteam met Heijmans Infra BV. De gemeenten Beekdaelen, Heerlen, Brunssum, Landgraaf, Kerkrade en Simpelveld zijn in hun grondgebied opdrachtgever voor de aanleg van de verbinding en zijn tevens verantwoordelijk voor het verwerven van de benodigde vergunningen.
Voor de aanleg van de Parkstadroute in gemeente Heerlen is voor een deel van de route een uitgebreide vergunningsprocedure noodzakelijk, omdat het planvoornemen in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.
De planlocatie bevindt zich in het zuidoosten van gemeente Heerlen en loopt langs een industrieterrein de Beitel en het spoor welke gebruikt wordt door ZLSM voor de Miljoenenlijn. Op de bijgevoegde kaart is het tracé geschetst. Deze ruimtelijke onderbouwing behandelt het geel omlijnde gebied van de Parkstadroute (werkvak 21b).
![]() |
Uitsnede Parkstadroute Totaalkaart (besluitgebied is geel omlijnd) |
Het besluitgebied is gelegen op het industrieterrein de Beitel en staat kadastraal bekend als Heerlen, sectie F, nummer 6014 en Heerlen, sectie S, nummer 909. Het gebied ter plaatse van het toekomstige fietspad bestaat momenteel uit bos en andere groenelementen. Tevens bestaat er ter plaatse al een pad.
Het initiatief betreft werkvak 21b welke is gelegen in het meest zuidelijke deel van de gemeente Heerlen. Dit gedeelte van de Parkstadroute voert bij industrieterrein de Beitel naast een spoorlijn die gebruikt wordt door ZLSM voor de Miljoenenlijn. Het besluitgebied wordt gerealiseerd binnen de bestemmingen verkeer en groen en grenst aan verschillende bedrijfsbestemmingen. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan tot en met een categorie 4.2. Ten oosten van het besluitgebied bevindt zich voornamelijk distributie gerelateerde bedrijvigheid. Ten westen van het besluitgebied bevindt zich een mix aan verschillende bedrijven. Het toekomstige fietspad zal aan de rechterzijde van het spoor worden gerealiseerd en volgt de spoorlijn tot de grens met gemeente Simpelveld.
![]() |
Afbakening besluitgebied binnen de Parkstadroute Totaalkaart (besluitgebied geel omlijnd) |
Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Beitel en omgeving' (vastgesteld op 28 september 2016). Het fietspad wordt gerealiseerd binnen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer- Wegverkeer' en 'Verkeer - Railverkeer'. Daarnaast bevinden zich meerdere dubbelbestemmingen in het plangebied, zoals 'Waarde – Natuur en Landschap', 'Leiding - Gas', 'Waarde – Archeologie 3', 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde – Archeologie 5'. Tevens ligt op het plangebied de gebiedsaanduidingen 'geluidzone – industrie 2' en 'vrijwaringszone – weg 3' en is de figuur 'hartlijn leiding – gas' opgenomen.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het planvoornemen om de Parkstadroute op bovenstaande locatie te realiseren niet rechtstreeks mogelijk. De bestemming 'Verkeer – Railverkeer' staat de realisatie van een fietspad namelijk niet toe. Daarnaast is ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde – Natuur en Landschap' het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen niet toegestaan. Hierbij zullen tevens houtgewassen worden gerooid wat in strijd is met de dubbelbestemming. Ten slotte is het binnen de archeologische dubbelbestemmingen niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen te verrichten of om bossen of boomgaarden te rooien waarbij stobben worden verwijderd. Met onderhavig planvoornemen worden er zowel grondwerkzaamheden verricht als bomen gerooid.
Middels een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure kan de aanleg van het fietspad mogelijk worden gemaakt en daartoe is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
![]() |
Planlocatie binnen vigerend bestemmingsplan (besluitgebied aangeduid met rode lijn) |
Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 1 wordt allereerst een beschrijving van zowel de bestaande situatie als de toekomstige ontwikkeling gegeven. De hoofdlijnen van het beleid zijn vervolgens beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 en 4 wordt een beschrijving van respectievelijk het gebied en het plan gegeven. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de omgevingsaspecten. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid en de handhaving weergegeven en in hoofdstuk 7 overleg en procedure.
In dit hoofdstuk wordt, voor zover het voor het onderhavige voornemen relevant is, ingegaan op het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2024, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie die is vastgelegd in artikel 3.1, lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van artikel 2.3 Wro.
Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.
Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.
Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:
Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzen. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteiten van verschillende belangen en opgaven:
Op basis van de vier verschillende prioriteiten en de drie afwegingsprincipes zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
Relevante nationale belangen voor onderhavig initiatief zijn als volgt:
Afweging
De Parkstadroute is een duurzaam initiatief welke past binnen de kaders van de Nationale Omgevingsvisie. Door de realisatie van het fietspad wordt fietsen binnen de regio gestimuleerd waardoor de uitstoot van CO2 wordt vermindert. Daarnaast draagt deze vorm van duurzaam vervoer bij aan een gezonde fysieke leefomgeving omdat het mensen stimuleert om in beweging te komen en te gaan fietsen. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen daarvan in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de uitoefening van defensietaken, de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Nationaal Natuurnetwerk, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en in 2014 met de ruimtereservering voor de Parallelle Kaagbaan.
Afweging
Het Barro heeft voor wat betreft de genoemde onderwerpen en gezien de aard en kleinschaligheid van het project, geen gevolgen voor de realisatie van het initiatief.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald:
“De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”
Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (O.a. ABRS 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1503), ABRS 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:428) en ABRS 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2319).
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Uit jurisprudentie volgt verder dat de aanleg van een weg niet als stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt (o.a.. ABRvS, 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:448).
Afweging
Gelet op de bestaande jurisprudentie wordt de aanleg van een weg, waaronder ook fietspaden, niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Bij de onderhavige ontwikkeling hoeft er dan ook geen toetsing plaats te vinden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Met de komst en invoering van de Omgevingswet dient elke provincie haar eigen provinciale omgevingsvisie op te stellen. Op 1 oktober 2021 heeft de provincie Limburg de provinciale omgevingsvisie vastgesteld: 'de Provinciale omgevingsvisie Limburg' (hierna te noemen: POVI Limburg).
De POVI Limburg is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling geven over hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen.
De POVI is op 25 oktober 2021 in werking getreden en vervangt daarmee het Provinciaal Omgevingsplan Limburg uit 2014 (POL2014). Daarnaast is een omgevingsverordening uitgewerkt om het beleid juridisch te verankeren. Deze wordt besproken in paragraaf 3.2.2 'Omgevingsverordening Limburg (2021)'.
Hoofdopgaven
In de provinciale omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:
Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de Provinciale omgevingsvisie Limburg wordt vervolgens een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst.
Inhoud
De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen;
Mobiliteit
Op het gebied van mobiliteit is het navolgende bepaald. Mobiliteit is breder dan alleen bereikbaarheid, ook veiligheid, duurzaamheid en leefbaarheid zijn mobiliteitsdoelen. Onder leefbaarheid wordt aandacht voor gezondheid en sociale inclusie verwacht; iedereen moet mee kunnen doen, ook mensen met een beperking. Ook wordt gestreefd naar een toekomstbestendige, toegankelijke, slimme, schone en grenzeloze mobiliteit, zodat mensen zich vrij kunnen bewegen. Er wordt gestreefd naar een Limburg dat uitstekend bereikbaar is voor alle mensen, voor goederen en informatie, mede door een goede aansluiting op (inter-)nationale en (eu) regionale netwerken (weg, spoor, water, lucht, buis, digitaal). Het vervoer van mensen en goederen dient betrouwbaar, vlot, veilig en duurzaam te zijn, zonder teveel impact op de leefomgeving en milieukwaliteit. Derhalve wordt ook het (elektrisch) fietsen gestimuleerd, ook over langere afstanden. Zo neemt de mobiliteitsdruk af en wordt de gezondheid en luchtkwaliteit verbeterd. Er wordt hierbij niet enkel gekeken naar fysieke maatregelen, maar ook naar gedragsbeïnvloeding, smart mobility, multimodaliteit en technologische innovatie. Deze ambitie sluit aan bij het rijksbeleid: slimmer, duurzamer en veiliger. In Limburg is gekozen voor een gebiedsgerichte manier van werken, waarbij is ingezet op generieke thema's zoals verkeersveiligheid, verkeers- en vervoersmanagement, beheer en onderhoud, openbaar vervoer en de thema's fiets en logistiek.
De Omgevingsvisie beschrijft de hoofdopgaven met betrekking tot mobiliteit, waaronder:
Afweging
De voorliggende ontwikkeling betreft de aanleg van een fietspad welke onderdeel is van de Parkstadroute. Deze route verbindt de Parkstadregio per fiets. Het fietspad zal zorgen voor een betere bereikbaarheid en stimuleert vervoer per fiets in het kader van woon-werkverkeer en recreatief gebruik. Hiermee wordt de uitstoot door gemotoriseerd verkeer verminderd. De route ontsluit daarnaast diverse recreatieve functies in Parkstad en draagt daarmee bij aan hogere bezoekersaantallen van deze recreatieve functies en omliggende horeca. Dit sluit aan bij de doelen van de POVI.
De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het voormalige POL2014 juridische binding te geven. Zolang de Omgevingsverordening uit 2021 nog niet in werking is getreden blijft de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' van kracht en dient deze in beschouwing te worden genomen. De navolgende voorschriften zijn van toepassing op onderhavig planvoornemen:
Klimaatadaptatie
In artikel 2.19.1 is het volgende opgenomen:
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van:
In de beschrijving worden in ieder geval de volgende risico's betrokken:
Bronsgroene landschapszone
In par. 2.6 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is is bepaald dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden ( kernkwaliteit “Groene karakter”) wordt de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd. Dit is de 'Beleidsregel natuurcompensatie'.
De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. Voor een nadere beschrijving daarvan verwijst de Omgevingsverordening Limburg 2014 naar het 'Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
Afweging
Klimaatadaptatie:
Het fietspad zal worden verhard. Echter neemt het verhard oppervlak slechts beperkt toe. Er wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande wegen- en padenstructuur. Het hemelwater dat op het fietspad valt wordt afgevoerd naar het naastgelegen maaiveld om daar te infiltreren. Het hemelwater kan op een natuurlijke wijze infiltreren. Daarnaast is er geen sprake van een verblijfsituatie waardoor bij een eventuele overstroming de schade beperkt blijft. Tot slot is er, door het beperkt toevoegen aan verharding, slechts een kleine invloed op droogte in het gebied.
Bronsgroene landschapszone
Het besluitgebied is gelegen binnen de bronsgroene landschapszone. Deze zone omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d.. Een kwart van de bronsgroene landschapszone wordt gevormd door het winterbed van de Maas. Het beleid in de bronsgroene landschapszone is er op gericht de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten van deze zone te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema's biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden ('ja-mits'). Het accent is gelegd op het borgen van de kwaliteit en het functioneren van het regionaal watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.
In de huidige situatie is er in het besluitgebied sprake van groenelementen en een bestaand pad. Voor de aanleg voor de route dienen enkele bomen te worden gekapt. Deze bomen worden gecompenseerd. Er zijn door de Provincie Limburg geen nadere eisen gesteld aan het versterken van het landschap. De Parkstadroute wordt juist aangelegd om het landschap een impuls te geven en de beleving ervan te verbeteren. Aan weerszijde van het fietspad blijft een groenstrook van 3 meter breed. Daarnaast blijk tuit
Voor het overige zijn in dit deel van het tracé zijn geen provinciale waarden gelegen waarmee rekening moet worden gehouden. Het fietspad volgt grotendeels de bestaande weg. Vanuit de geconsolideerde versie van de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' bestaan er hiermee geen belemmeringen ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Op 25 mei 2021 heeft het college van Gedeputeerde Staten het ontwerp van deze nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. De inwerkingtreding is voorzien gelijktijdig met de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet.
Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
De Omgevingsverordening geeft op het gebied van infrastructuur instructieregels voor provinciale wegen, maar niet voor gemeentelijke / regionale fietspaden.
Een groot deel van het fietspad komt deels binnen de 'groenblauwe mantel' en het 'Beekdal' te liggen.
Uit artikel 7.6 van de verordening volgt dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op een gebied in de groenblauwe mantel beschrijft:
Voor de ligging in het Beekdal zijn geen specifieke instructieregels opgenomen die relevant zijn voor deze ontwikkeling.
In artikel 12.12 Instructieregel na-ijlende effecten steenkoolwinning van de Omgevingsverordening Limburg wordt gesteld dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in de gemeenten Brunssum, Beekdaelen, Heerlen, Landgraaf, Voerendaal, Kerkrade, Simpelveld, Beek, Sittard-Geleen en Stein mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.
De voormalige steenkoolwinning in Zuid-Limburg leidt tot na-ijlende effecten, met name in de vorm van bodembeweging. Deze brengen mogelijk belemmeringen met zich mee in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen. Het is van belang goed met deze risico's om te gaan.
In het rapport 'Na-ijlende gevolgen van steenkolenwinning Zuid-Limburg. Uittreksel uit het samenvattende rapport met een overzicht van de voorgestelde maatregelen', dat in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken is uitgevoerd en in december 2016 is gepubliceerd, staat een aantal risico's benoemd die vertaald zijn naar een kaart en waarvoor een aantal maatregelen is geformuleerd. Deze risico's zijn:
Voor het overige zijn in dit deel van het tracé, naast de na-ijlende effecten steenkoolwinning, het beekdal en de groenblauwe mantel, geen provinciale waarden gelegen waarmee rekening moet worden gehouden.
Afweging
De onderhavige ontwikkeling betreft het aanleggen van een fietspad op maaiveldniveau. Het hemelwater dat op het fietspad valt wordt afgevoerd naar het naastgelegen maaiveld om daar te infiltreren. Hiervoor hoeft met het oog op de geringe hoeveelheden en de grootte van het beschikbare bodemoppervlak geen bergings- en/of infiltratievoorziening te worden aangelegd. Er is dan ook geen sprake van diepe grondroeringen en derhalve hebben de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning geen invloed op de aanleg van onderhavig fietspad. Door de aanleg van het fietspad wordt daarnaast gestimuleerd om het autogebruik te verminderen hetgeen natuur- en waterelementen ten goede komt.
In de huidige situatie is er in het besluitgebied sprake van groenelementen en een bestaand pad. Voor de aanleg voor de route dienen enkele bomen te worden gekapt. Deze bomen worden gecompenseerd. Er zijn door de Provincie Limburg geen nadere eisen gesteld aan het versterken van het landschap. De Parkstadroute wordt juist aangelegd om het landschap een impuls te geven en de beleving ervan te verbeteren. Aan weerszijde van het fietspad blijft een groenstrook van 3 meter breed. Er is derhalve nog steeds sprake van een verbindingszone.
De 16 Zuid-Limburgse gemeenten en de Provincie Limburg hebben gezamenlijk hun ambities op het gebied van mobiliteit verwoord in de Mobiliteitsvisie Zuid-Limburg, welke is vastgesteld op 18 mei 2020. Deze visie vormt de basis van het toekomstige regionale mobiliteitsbeleid in de regio. De visie gaat uit van het realiseren van een mobiliteitstransitie die resulteert in actieve, gezonde en duurzamere en inclusieve mobiliteit. De tien thema's uit de mobiliteitsvisie zijn de navolgende:
10 Thema's mobiliteitsvisie Zuid Limburg
Vier gezamenlijke ambities voor Zuid-Limburg
Uitwerking thema 6: Verbeteren van netwerk en stimuleren fietsgebruik
De (elektrische) fiets speelt een belangrijke rol in de mobiliteitstransitie. De e-bike en Speed Pedelec bieden in een diffuus en heuvelachtig gebied als het Heuvelland kansen om de fiets als alternatief vervoermiddel in te zetten. Bovendien is fietsen gezond. Zuid-Limburg wil hun inwoners stimuleren om meer te gaan fietsen. Hiervoor werkt de regio aan een kwalitatief hoogwaardig regionaal fietsnetwerk: comfortabel, veilig en direct. Dit netwerk van goede snelle doorgaande routes verbindt steden, economische en toeristische clusters en het landelijk gebied tot afstanden van circa 15 km, zowel binnen Limburg als over de grens.
Afweging
Het planvoornemen voorziet in het realiseren van een fietspad, welke onderdeel is van een Parkstadbreed fietstracé. Hierdoor wordt het fietsnetwerk verbetert en het fietsgebruik gestimuleerd. Dit sluit aan bij thema 6 van de mobiliteitsvisie Zuid-Limburg. Het planvoornemen past daarom binnen de mobiliteitsvisie Zuid-Limburg.
De ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor de regio Parkstad is in 2009 vastgelegd in de intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg 2030 'Ruimte voor park & stad'. In 2010 heeft de toenmalige gemeente Nuth zich aangesloten bij Parkstad en dit heeft in 2011 tot een aanvulling van deze intergemeentelijke structuurvisie geleid.
De Structuurvisie schetst de ambities en kansen en nodigt uit om mee te denken, mee te doen en te ontwikkelen. De lijnen die de visie uitzet vormen géén strak keurslijf, maar bieden veel meer een aanzet om met alle partijen - markt, overheden en bewoners - samen te werken, ideeën te genereren en kansrijke initiatieven met veel draagvlak op te starten.
De structuurvisie kent zes pijlers die samen het fundament vormen van de inhoudelijke keuzes en zullen steeds als toetssteen gebruikt worden bij ontwikkelingen en initiatieven van de vier grote opgaven: Ruimte, Mobiliteit, Economie en Wonen. De zes pijlers zijn:
Toetsing aan deze pijlers levert per opgave een ontwikkelingsbeeld op. Het ontwikkelingsbeeld voor ruimte is een duurzame versterking van de identiteit en vitaliteit. De ambitie bij mobiliteit is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van langzaam verkeer, waaronder de aanleg van een volwaardig fietspadennet.
Afweging
De Parkstadroute draagt bij aan de regionale ambitie voor mobiliteit en met name een verbetering van de (duurzame) mobiliteit en langzaam verkeer verbindingen. De onderhavige ontwikkeling past dan ook binnen de intergemeentelijke structuurvisie.
Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed. Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.
Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
Vitale stad
In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant wil de gemeente inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant moeten goede voorzieningen blijvend worden aangeboden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zet de gemeente in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen. Ten aanzien van bereikbaarheid zet de gemeente in op het realiseren van goede parkeervoorzieningen voor zowel auto's als fietsen. Deze dienen bij voorkeur gesitueerd te zijn langs of nabij (wijk)ontsluitingswegen.
Centrale stad
In het thema Centrale stad wordt beschreven hoe de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio versterkt kan worden. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.
Innovatieve stad
In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien wil de gemeente mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.
Verrassende stad
In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe de bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen worden gemaakt in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.
Een onderdeel hiervan is het realiseren van groene verbindingen. De losse groenstructuren moeten met elkaar verbonden worden waardoor er een groen netwerk ontstaat. Dit moet het Park en Stad imago verbeteren wat kansen biedt voor het versterken van recreatieve functies, waaronder fiets- en wandelpaden.
Afweging
Voorgenomen initiatief sluit het beste aan bij de uitgangspunten van de verrassende stad waarbij een ambitie is opgenomen om groene verbindingen te realiseren. De Parkstadroute is beoogd voor het versterken van de recreatieve functies in Parkstad en om met de fietsroute de regio te verbinden. Met de realisatie van dit tracé van de Parkstadroute wordt bijgedragen aan het versterken van de recreatieve functies en het verbinden van de regio. Het initiatief voldoet derhalve aan de structuurvisie Heerlen 2035.
De nieuwe Mobiliteitsvisie van de gemeente Heerlen heet ‘’Heerlen in Beweging’’. Heerlen in Beweging kijkt vooruit naar 2040. Heerlen heeft de ambitie om in de toekomst een groene en gezonde stad te worden. Daarbij wordt er gefocused op de volgende drie ambities:
Samen onderweg
‘Heerlen in Beweging’ zet een transitie in gang om de toekomst van duurzame mobiliteit in Heerlen samen met inwoners, bezoekers, maatschappelijke organisaties en ondernemers vorm te geven. De ambitie gaat ook over de wens om mensen vaker te laten kiezen voor actieve en gezonde mobiliteit zoals wandelen en fietsen zodat de visie steeds een stapje dichterbij komt. De route om te komen tot deze visie is niet in beton gegoten. De gemeente kiest voor een flexibele en adaptieve aanpak zodat er ingespeeld kan worden op maatschappelijke, economische en technologische ontwikkelingen én op bijdragen van anderen. De gemeente vraagt iedereen in Heerlen mee te doen aan het realiseren van de ambities zodat er met z’n allen verantwoordelijkheid genomen wordt voor een leefbare stad voor de huidige en toekomstige generaties.
Duurzaam Mobiliteitssysteem
Met de Mobiliteitsvisie ‘Heerlen in Beweging’ wordt niet alleen invulling gegeven aan het realiseren van een gezonde en groene stad. Er wordt tevens invulling gegeven aan de ambitie van de Parkstadgemeenten om in 2040 energieneutraal te zijn (Palet). Het fundament voor het realiseren van deze ambitie is een geïntegreerd duurzaam mobiliteitssysteem waarbij het bieden van keuzevrijheid en flexibiliteit centraal staat. De bestaande netwerken voor auto, fiets en openbaar vervoer worden met elkaar verbonden en verknoopt via mobiliteitshubs. Deze hubs vormen een belangrijke (fysieke) voorwaarde om flexibel reizen en keuzevrijheid te bevorderen.
Bewustwording
De gemeente wil bereiken dat inwoners en bezoekers van Heerlen in de toekomst meer gebruik gaan maken van duurzame vervoerwijzen. Dit is een proces van de lange adem omdat men zich eerst bewust zal moeten zijn van zijn of haar huidige mobiliteitsgedrag. Pas dan kan men een verandering doormaken. De weg naar het realiseren van de ambitie is daarom minstens zo belangrijk als het einddoel. Door met elkaar te werken aan het realiseren van een groene en gezonde stad worden inwoners en bezoekers van Heerlen zich gaandeweg bewust van hun eigen (duurzame) mobiliteitsgedrag. Iedereen draagt zijn of haar steentje bij. Een online Mobiliteitsplatform ondersteunt dit proces.
De ambitie van ‘Heerlen in beweging’ is vertaald in een drietal lange-termijndoelen. Deze doelen, ook wel outcome indicatoren genoemd, geven het gewenste maatschappelijke effect weer van de maatregelen die de gemeente treft om van Heerlen een groene en gezonde stad te maken. Alle activiteiten en projecten benoemd in dit Programma Mobiliteit leveren een bijdrage aan deze doelen.
De doelen voor de lange termijn zijn:
Daarbij is het doel voor fietsen gesteld dat in 2021 het aandeel fietsers binnen verplaatsingen tot 7,5 km is toegenomen van 14 naar 17% ten opzichte van de periode 2015-2017. In 2025 dient dit toegenomen te zijn tot 20%.
Afweging
De Parkstadroute (voorheen Leisure Lane) is opgenomen binnen de actielijnen van de Mobiliteitsvisie. Het project behoort tot actielijn 1: Basis op orde. Deze actielijn richt zich op het werken aan het verbeteren van de verkeersveiligheid en de basis op orde maken. Deze basis is tevens een belangrijke voorwaarde om Heerlenaren de overstap te laten maken naar gezonde en duurzame vormen van mobiliteit zoals de fiets. Gezien de Parkstadroute is opgenomen binnen de mobiliteitsvisie en onderhavig initiatief bijdraagt aan het realiseren van duurzaam vervoer voldoet het initiatief aan de Mobiliteitsvisie 'Heerlen in Beweging'.
Het Fietsplan Heerlen 2022 borduurt voort op de Mobiliteitsvisie 'Heerlen in Beweging'. In het Fietsplan Heerlen 2022 wordt beschreven op welke wijze de gemeente haar doelstelling (het aandeel fietsers binnen verplaatsingen tot 7,5 km is in 2025 toegenomen van 14% naar 20% t.o.v. de periode 2015-2017) wil gaan realiseren. Met de maatregelen en activiteiten volgend uit het fietsplan wordt concreet bijgedragen aan de (langetermijn-)doelstellingen van de gemeente.
Om de fietsvisie te verwezenlijken zijn er vier programmalijnen opgesteld waar de gemeente zich de komende jaren op gaat richten. Om deze programmalijnen te concretiseren zijn ze verder uitgewerkt in ontwikkelrichtingen. Deze flexibele en adaptieve programmalijnen met bijbehorende ontwikkelrichtingen geven invulling aan de keuzes die we de komende jaren maken op het gebied van fietsen.
Programmalijn 1 – Fiets en OV hand in hand
De eerste programmalijn is de ‘Fiets en OV hand in hand’, hetgeen ook is opgenomen in de Aanpak OV Heerlen dat is uitgewerkt vanuit ‘Heerlen in Beweging’. Voor afstanden die langer zijn dan 15 kilometer heeft het unimodale gebruik van de fiets niet langer voordeel op de auto. Daarom zet de gemeente voor de langere afstanden in op het multimodale gebruik van de fiets en het openbaar vervoer. De programmalijn richt zich dan ook op het versterken van de combinatie fiets-OV die concurrerend is met de auto op de langere afstanden.
Programmalijn 2 – Fietsinfrastructuur naar een hoger niveau
De gemeente vraagt van haar inwoners om meer te gaan fietsen, maar dan is het voor de gemeente als wegbeheerder belangrijk dat de fietser in zijn reis beter ondersteund wordt. De tweede programmalijn richt zich daarom op het beter faciliteren van de fietser door het fietsnetwerk op orde te brengen en te completeren, door de positie van de fietser te versterken en door de fietsinfrastructuur te verbeteren. Het Heerlense netwerk sluit aan op het regionale fietsnetwerk Zuid-Limburg. De gemeente zet in op naadloze (fiets-)verbindingen met de buurgemeenten. De ambitie van deze programmalijn is om een fietsnetwerk in Heerlen te realiseren waarbinnen infrastructuur, samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid,comfort en positie voor onze fietsers op orde zijn.
Programmalijn 3 - Fietsvoorzieningen beter faciliteren
De derde programmalijn richt zich op het op orde brengen van fietsvoorzieningen. Waar de vorige programmalijn zich toespitst op het fietsnetwerk en infrastructuur, richt deze programmalijn zich op het verbeteren van fietsvoorzieningen. Logische ontwikkelrichtingen die bij deze programmalijn horen zijn de fietsenstallings- voorzieningen bij OV-hubs en nabij (winkel)centra, laadvoorzieningen voor de elektrische fiets, rustpunten voor de toeristische fietser en herkenbare en aantrekkelijke fietsroutes/wayfinding.
Programmalijn 4 - Samen in Beweging
Naast de vorige programmalijnen is er nog maar één element dat overblijft waar de gemeente actief op wil inzetten: het gedrag van de fietsers. Hierop richt deze laatste programmalijn zich. Ten behoeve van het faciliteren en het onderwijzen van de huidige fietser en het over de streep trekken van de niet-fietser om op een veilige manier op de pedalen te klimmen zetten we in op stimuleringscampagnes en voorlichting.
Afweging
De Parkstadroute (voorheen Leisure Lane) is opgenomen binnen programmalijn 2. De Parkstadroute draagt bij aan het creëren van een compleet fietsnetwerk dat aansluit bij de fietsverbindingen in de regio. Op deze manier wordt het comfort en de aantrekkelijkheid van fietsen vergroot en draagt het project bij aan een fietsinfrastructuur van een hoger niveau. Het initiatief voldoet derhalve aan het Fietsplan Heerlen 2022.
Concluderend kan gesteld worden dat de onderhavige ontwikkeling past binnen het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Middels de voorliggende omgevingsvergunning aanvraag met ruimtelijke onderbouwing, wordt de ontwikkeling planologisch- juridisch geregeld. In hoofdstuk 5 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de overige (milieutechnische) randvoorwaarden.
In de huidige situatie is er in het besluitgebied sprake van groenelementen en een bestaand pad. Ten westen van het fietspad bevindt zich een spoorlijn (Miljoenenlijn). Boven het spoor en de beoogde locatie van de route, ligt de N281. Daarnaast grenst het besluitgebied aan bedrijfspercelen welke onderdeel uitmaken van industrieterrein de Beitel.
![]() |
Aanzicht gebied langs de spoorlijn vanuit de N281, toekomstig fietspad zal zich aan de linkerzijde bevinden |
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de realisatie van een de Parkstadroute (werkvak 21b) gelegen in het zuidelijkste gedeelte van Heerlen. Het fietspad sluit noordelijk aan op het tracé afkomstig uit gemeente Kerkrade en volgt haar weg naar het zuiden richting gemeente Simpelveld. Het fietspad zal 3 meter breed worden en is circa 340 meter lang (binnen werkvlak 21b). Er zal worden aangesloten op het bestaande padensysteem. Dit betreft een onverhard pad welke zal worden bestraat. Het fietspad wordt omzoomd door bermen en de bestaande groenstructuren. Voor de aanleg van het fietspad zijn worden enkele bomen gekapt. Uiteindelijk zal aan weerszijde van de parkstadroute een groenstrook aanwezig zijn van 3 meter breed.
![]() |
Ligging parkstadroute tussen N281 en Vrusschenusken) |
Onderhavig initiatief betreft de realisatie van de Parkstadroute binnen werkvak 21b. Dit gedeelte van het tracé wordt 3 meter breed en beslaat circa 340 meter. Het fietspad zal de huidige padenstructuur aanhouden. Gezien de ruimte reeds voor een pad is ingericht, het pad enkel opnieuw wordt bestraat, is er sprake van een geringe ruimtelijke impact. De functie van het gebied met de toekomstige ontwikkeling wordt namelijk niet wezenlijk gewijzigd. Daarnaast zullen de groenelementen zoveel mogelijk worden behouden. De ruimtelijke uitstraling binnen het besluitgebied zal zodoende niet wezenlijk wijzigen. Daarnaast wordt de Parkstadroute juist aangelegd om het lanschap een impuls te geven en de beleving ervan te verbeteren. Het plan heeft, zowel op korte als op (middel)lange termijn, dan ook geen negatieve ruimtelijke, functionele en stedenbouwkundige effecten tot gevolg voor de omgeving.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische aspecten daarbij een rol spelen. In dit hoofdstuk worden de verschillende voor deze relevante milieuaspecten behandeld.
Wegverkeer
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een ruimtelijke onderbouwing een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten.
Tabel: Breedte geluidszones langs wegen
Aantal rijstroken | Zone breedte | |
Stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 meter |
3 of meer | 350 meter | |
Buiten stedelijk gebied | 1 of 2 | 250 meter |
3 of 4 | 400 meter | |
5 of meer | 600 meter |
Conclusie
Het fietspad is zelf geen geluidgevoelige functie. Daarnaast is een fietspad geen geluidsplichtige verkeerinrichting waarvoor een geluidzone van toepassing is in het kader van de Wet geluidhinder. Nader onderzoek naar het aspect geluid is daarom niet noodzakelijk. Het aspect geluid brengt geen belemmeringen met zich mee.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, onderzocht moet worden.
Er zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn als separate bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
Naar aanleiding van de onderzoeken is gebleken de grond verontreinigd is. De mate van verontreiniging is echter nog niet duidelijk. Gelet op de stijle talud, was het niet mogelijk het besluitgebied in het meest recente verkennend en aanvullend bodemonderzoek mee te nemen. Het besluitgebied wordt derhalve momenteel nog onderzocht. Het bijbehorende onderzoeksrapport wordt aanvullend toegevoegd zodra dit rapport gereed is.
Wat de kwaliteit echter ook blijkt te zijn, de aanpak blijft hetzelfde. De grond van het talud wordt ontgraven waarna het talud wordt verbreed. De ontgraven grond wordt vervolgens weer tegen het talud aangewerkt. De grond wordt dus herschikt binnen de locatie.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Het Besluit NIBM
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interim-periode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijnstof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
Regeling NIBM
Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:
![]() |
Getalsmatige grenzen NIBM |
Achtergrondwaarden
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood en koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in Nederland met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 en PM10) van belang. De vigerende grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zijn in de navolgende tabel weergegeven.
De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet en op plaatsen die niet toegankelijk zijn voor publiek en waar geen vaste bewoning is, zoals akkerland en de rijbaan en ontoegankelijke middenbermen van wegen.
![]() |
Grenswaarden Wlk |
Toetsing
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van het initiatief. Volgens het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) betrof de concentratie PM2,5 in 2022 ter plaatse 8,9 µg/m³, de concentratie PM10 17,8 µg/m³ en de concentratie NO2 bevat tussen de 14,7 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots voldoende. Daarnaast zal naar verwachting de luchtkwaliteit in de toekomst nog verder verbeteren door voortschrijdende technologie.
Conclusie
Gezien de bestaande concentraties is er geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde en wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.16 Wm lid 1 onder a. Daarnaast draagt het project niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Daarmee voldoet het plangebied aan het bepaalde in artikel 5.16 Wm, lid 1 onder c. Kortom, de voorgenomen ontwikkeling is passend in het kader van de luchtkwaliteits-eisen uit de Wet milieubeheer en aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'''. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.
Conclusie
Een fietspad is geen gevoelige functie waardoor de milieuzoneringen van omliggende bedrijven ten aanzien van de aspecten stof, geur, veiligheid en geluid niet van toepassing zijn. Daarnaast is het fietspad niet beoogd voor gemotoriseerde voertuigen en heeft daardoor beperkte gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen. Direct grenzend aan het toekomstige fietspad bevinden zich niet of nauwelijks gevoelige functies zoals woningen. Nader onderzoek naar bedrijven en milieuzonering is derhalve niet noodzakelijk.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen.
Beleidskader
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het besluitgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder is op 1 april 2015 het Basisnet in werking getreden.
Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hierlangs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).
In de Regeling basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.
Een PR-plafond is in de Regeling basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
In het Bevi en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factore (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer (c.q. Omgevingsdienst).
![]() |
Uitsnede risicokaart, fietspad aangeduid met blauwe lijn (bron: www.atlasleefomgeving.nl) |
Toetsing
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de aardgasleidingen Z-504-01 en Z-504-07. Tevens bevinden zich op circa 120 meter twee propaan opslagtanks van Dacier Machinefabriek BV. Het plangebied bevindt zich op voldoende afstand van deze opslagtanks.
Daarnaast is een fietspad geen gevoelige functie waardoor er geen rekening hoeft te houden met het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Nader onderzoek naar de gasleiding is derhalve niet noodzakelijk.
Gemeenten en provincies moeten ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.
Onderzocht is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Geconcludeerd is dat er, rekening houdende met:
sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat normen worden overschreden. De potentiële effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt een deel van de Parkstadroute in Heerlen mogelijk gemaakt. Dit kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, hangt af van het feit of de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Per 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer de voorgenomen de ontwikkeling (activiteit) is opgenomen in lijst C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet getoetst worden of er sprake is van nadelige milieugevolgen en moet wanneer hier sprake van is een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen worden.
Doorwerking besluitgebied
De voorgenomen activiteit komt niet voor als activiteit in Bijlage D van het Besluit m.e.r.. Onder D1.2 staat genoemd 'De wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg'. Gezien de aard en omvang van het project en het feit dat de ontwikkeling in lijn is met gemeentelijk beleid, kan geconcludeerd worden dat er in dit geval geen sprake is van een ontwikkeling als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Er is geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)-plichtige activiteit en een m.e.r.(beoordelings)-procedure is daarom niet noodzakelijk.
De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een ruimtelijke onderbouwing in kaart te worden gebracht en beoordeeld.
Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten:
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
Toetsing
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
Het besluitgebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied voor dit trajectdeel betreft het 'Geleenbeekdal'. Dit Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 1,7 kilometer ten noorden van het besluitgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het projectgebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten.
Bij het aanleggen van het fietspad wordt gebruik gemaakt van meerdere (mobiele) werktuigen en vinden verkeersbewegingen plaats. Dit zorgt voor een emissie van stikstof. Hierdoor kan een significante toename aan stikstofdepositie tijdens de werkzaamheden op omliggende Natura 2000-gebieden vanwege het planvoornemen niet op voorhand worden uitgesloten. Derhalve zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd voor de werkzaamheden in 2023 en 2024. De berekeningen zijn opgenomen in de bijlagen.
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie niet worden uitgesloten.
Saldering
Om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van meer stikstofdepositie op een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied mogelijk te maken, kan gebruik worden gemaakt van intern of extern salderen. Door middel van salderen zorgt de initiatiefnemer er voor dat de netto stikstofemissie niet toe neemt. Dit kan door middel van het staken van stikstof emitterende activiteiten op de locatie zelf (intern salderen) of het staken van stikstof emitterende activiteiten op een locatie buiten het besluitgebied van de ruimtelijke ontwikkeling (extern salderen).
Bij onderhavig initiatief is er gekozen om extern te salderen. Hierbij zullen 8 landbouw locaties hun stikstofuitstoot verminderen waardoor het initiatief niet zorgt voor een verhoogd stikstofgehalte in de omgeving. Extern salderen wordt aangemerkt als een mitigerende of beschermende maatregel in de zin van artikel 6, lid 3 Habitatrichtlijn. De hoogste bijdrage aan stikstofdepositie binnen de Parkstad Route bedraagt 0,55 mol/ha/j. De salderingsmaatregelen zorgen voor een afname van 1,70 mol/ha/j. Onderhavig initiatief zorgt derhalve niet tot een toename aan stikstofdepositie.
Op 5 september 2023 is door de Provincie Limburg de vergunning verleend op grond van artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming voor de aanleg en onderhoud van de fietsroute.
Natuurbescherming
Het onderhavige werkvak is binnen het Natuur Netwerk Nederland gelegen. Binnen het besluitgebied worden enkele bomen gekapt ten behoeve van de aanleg van het fietspad. Deze bomen worden gecompenseerd. Er zijn door de Provincie geen aanvullende eisen gesteld ten aanzien van de versterking van het gebied. Het initiatief zorgt namelijk voor een verbetering van het landschap en de beleving te verbeteren.
Soortbescherming
Door Econsultancy is een een quicskcan flora en fauna uitgevoerd. Het volledige rapport is als separate bijlage toegevoegd. Hierna volgt een samenvatting.
De initiatiefnemer is voornemens een langzame verkeerverbinding van circa 4.5 meter breed aan te leggen over een lengte van circa 34 km tussen gemeente Beekdaelen en gemeente Simpelveld. In dit kader zal de bestaande verharding opnieuw worden geasfalteerd, fietspaden worden verbreedt en op enkele locaties nieuwe verhardingen worden aangelegd. Tevens zullen er op meerdere plekken taluds worden gerealiseerd om hoogteverschillen te overbruggen. Door de geplande werkzaamheden zullen meerdere bomen/ struiken worden gekapt/ gerooid. Het onderzoek is uitgevoerd voor het gehele traject. Onderhavig plangebied is gelegen in deelgebied II, specifiek tussen km 31.3 en 31.5. De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is eergegeven in onderstaande tabellen.
![]() ![]() |
Naar aanleiding van de quickscan flora en fauna is ervoor gekozen de ligging van de route ter plaatse van het besluitgebied aan te passen waardoor geen verstorende werkzaamheden palatsvinden nabij beschermde soorten.
Conclusie
Het aspect 'Ecologie' vormt geen belemmering voor het initiatief.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt.
Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het besluitgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Nationaal:
Provinciaal:
Beleid waterschap
Het Waterbeheerplan 2022-2027 is op 8 december 2021 vastgesteld door de Algemene besturen van Waterschap Limburg. Het plan heeft een looptijd van 2022 tot en met 2027. Met dit Waterbeheerplan zet Waterschap Limburg de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe men invulling wil geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe het waterschap het watersysteem en waterkeringen op orde wil brengen en houden. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Brochure 'Regenwater schoon naar beek en bodem'
In deze brochure van de Limburgse waterbeheerders worden de richtlijnen en de voorkeursvolgorde voor het afkoppelen van regenwater van het riool beschreven bij (vervangende) nieuwbouw. De voorkeursvolgorde gaat voor het afkoppelen uit van de trits vasthouden, bergen, afvoeren. Voor het grondoppervlak, dakoppervlak, en voor hergebruik worden richtlijnen gegeven voor het afkoppelen.
Keur Waterschap Limburg
Waterschap Limburg streeft ernaar op bij nieuwbouw en herstructurering regenwater volledig af te koppelen en binnen het besluitgebied te verwerken. Ten aanzien van onderhavig plan is de Keur van Waterschap Limburg (in werking getreden op 1 april 2019) van toepassing.
Het projectgebied is niet gelegen in of nabij een kanaal, het rivierbed van de Maas, een waterwingebied, een grondwaterbschermingsgebied, zuiveringstechnische werken, primaire waterkeringen, primaire oppervlaktewateren ingevolge de legger, inundatiezones of droogdalen.
In de toekomstige situatie blijven de bestaande hoogteverschillen gehandhaafd. Er wordt zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande padenstructuur. Het hemelwater dat op het fietspad valt wordt afgevoerd naar het naastgelegen maaiveld om daar te infiltreren. Hiervoor hoeft met het oog op de geringe hoeveelheden en de grootte van het beschikbare bodemoppervlak geen bergings- en/of infiltratievoorziening te worden aangelegd. Het hemelwater kan op een natuurlijke wijze infiltreren.
Gelet op de beperkte ingreep heeft het plan voor de kwaliteit en kwantiteit van watersystemen en bodem verder geen gevolgen.
Het aspect water vormt geen belemmeringen voor de realisatie van het fietspad.
Naast het besluitgebied is een gasleding gelegen. De beschermingszone, welke is aangeduid middels de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' conform het huidige bestemmingsplan, ligt binnen het besluitgebied. Binnen deze zone is he niet toegestaan gebouwen te realiseren. Aangezien het initiatief hier niet in voorziet, vormt de gasleiding geen belemmering.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, die vanaf 1 juli 2016 deels is overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2024 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtings- en beleidskaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingskaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
![]() |
Uitsnede uit de gemeentelijke verwachtings- en beleidskaart, Heerlen-Noord (2013) ligging besluitgebied rode lijn |
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2.500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Volgens de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Heerlen geldt voor het grootste deel van het besluitgebied een lage verwachtingswaarde en voor een deel geen verwachtingswaarde en een middelhoge verwachtingswaarde. Wanneer bij een bodemingreep, in het kader van een ontwikkeling, de grenswaarde van de verstoringsdiepte en het oppervlak worden overschreden is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Voor het onderhavige besluitgebied geldt voor het overgrote deel 'Categorie 5': gebieden met een lage verwachtingswaarde. Een gedeelte van het besluitgebied bevindt zich in 'Categorie 4': gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde en andere gedeelten bevinden zich in categorie 6: geen verwachtingswaarde. De strengste categorie betreft Categorie 4, hierbij gelden de volgende grenswaarden: wanneer de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2500 m2 beslaat óf de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld bedraagt is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het oppervlak binnen werkvak 21b bedraagt circa 1.800 m2 en gaat dieper dan 40 cm onder het maaiveld. De ondergrens van 40 cm/mv wordt daardoor overschreden en onderzoek wordt derhalve noodzakelijk geacht.
Voor het project Parkstadroute is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als separate bijlage bij onderhavige onderbouwing toegevoegd.
In het onderzoek is per vak gekeken in hoeverre en in welke vorm bodemingrepen plaats zullen vinden. Uit het vooronderzoek blijkt dat er binnen werkvak 21b geen archeologische waarden zijn aangetroffen en er derhalve geen vervolgonderzoek noodzakelijk is. Het complete rapport is opgenomen in de bijlagen.
Aan de hand van de conclusies van dit onderzoek heeft de Gemeente Heerlen per 13 september 2022 een selectiebesluit vastgesteld. In het selectiebesluit is bepaald dat voor de delen van de Parkstadroute in de gemeente Heerlen geen verder onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Wel dient rekening gehouden te worden met het aantreffen van toevalsvondsten. Het protocol toevalsvondsten is op het project van toepassing.
Het aspect archeologie vormt daardoor geen belemmering voor het planvoornemen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) dient in het plan rekening gehouden te worden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.
De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Het beleid van de provincie Limburg sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.
Het besluitgebied is gelegen in het cultuurhistorisch element (vlak): "sedert 1830 weinig of matig veranderd verkavelingspatroon". Tevens is het besluitgebied gelegen in het Cultuurlandschap Zuid-Limburg (vlak): "bouwplan", gewandverkaveling. Daarnaast grenst het fietspad aan een cultuurhistorisch element (lijn): "weg ouder dan of gelijktijdig met middeleeuwse verkaveling". Dit betreft de Vrusschenhusken. Het fietspad volgt echter de bestaande padenstructuur en maakt geen inbreuk op de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van de Parkstadroute in werkvak 21b binnen gemeente Heerlen. Dit functioneel gebruik is strijdig met de geldende bestemmingsplan 'Beitel en omgeving' (vastgesteld op 28-09-2016). De bestemming 'Verkeer – Railverkeer' staat de realisatie van een fietspad namelijk niet toe. Daarnaast is ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde – Natuur en Landschap' het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen niet toegestaan. Het aanleggen of verbreden van een fietspad is daardoor niet toegestaan. Het planvoornemen is dus in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Het toestaan van de realisatie van de Parkstadroute binnen gemeente Heerlen kan mogelijk gemaakt worden door middel van een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure voor het afwijken van het bestemmingsplan onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o). een voorwaarde daarbij is dat middels een goede ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat het initiatief van een goede ruimtelijke ordening getuigt. In dat kader is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Tegen de voorgenomen ontwikkeling bestaan uit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren. Het nieuw te ontwikkelen fietspad wordt in het zuiden van gemeente Heerlen gerealiseerd en loopt langs een spoorlijn (Miljoenenlijn) en bedrijventerrein de Beitel. Op locatie bestaat momenteel al een pad waardoor het initiatief aansluit bij de al bestaande omgeving. Derhalve zal in het kader van onderhavig plan geen sprake zijn van negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten. Daarnaast bestaan gezien de aard en schaal van het initiatief, vanuit het geldend beleid geen belemmeringen.
De ontwikkeling wordt niet belemmerd door aanwezige, storende milieuaspecten of de ligging van kabels en leidingen.
Op basis van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar en haalbaar is.
Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grondexploitatiewet is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan gecreëerd worden, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan.
Indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, dan kan de gemeente afzien van het opstellen van een exploitatieplan. Eveneens is de gemeente niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen in bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven gevallen waar het kostenverhaal minimaal is, of niet opweegt tegen de bestuurlijke lasten (artikel 6.12, lid 2 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro).
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in het realiseren een verkeersverbinding. Er is geen sprake van een bouwplan en derhalve geen verplichting tot kostenverhaal.
De gebruiker van het spoorlijn, Zuid-Limburgse Stoomtrein Maatschappij (ZLSM), is op de hoogte gebracht van het plan. Zij hebben geen bezwaar tegen het plan. Naar aanleiding van de wijziging van het tracé naar het huidige voornemen, heeft ZLSM aangegeven blij te zijn met de aanpassing. Nu ligt de route namelijk niet meer volledig langs het spoor ligt.
Voor het overige zijn er in de omgeving geen belanghebbenden die nader geïnformeerd dienen te worden van het voornemen.
In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro)van toepassing verklaard. Voor deze procedure dient dan ook vooroverleg te worden gevoerd met diensten van het Rijk, provincie en het Waterschap. Deze instanties kunnen aangeven dat in bepaalde gevallen vooroverleg niet noodzakelijk is.
Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moeten burgemeester en wethouders, indien niet is aangegeven dat van vooroverleg kan worden afgezien, daarom overleg plegen met het Waterschap, met andere gemeenten wiens belangen bij het plan betrokken zijn en met de betrokken rijks- en provinciale diensten.
De Rijksbelangen zijn niet in het geding en van verder vooroverleg met de Rijksoverheid kan dan ook worden afgezien. Zowel provincie Limburg als het Waterschap zijn nauw betrokken bij onderhavige ontwikkeling.
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan dient de uitgebreide procedure zoals beschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te worden gevolgd.
Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen. Dit zijn onder andere:
Bij de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort deze ruimtelijke onderbouwing. Het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning dient beschikbaar te worden gesteld conform de vereisten zoals die zijn vastgelegd voor 'projectbesluiten' in IMRO2012 en STRI2012, met het daarbij behorende besluitgebied c.q. de geometrische plaatsbepaling.