direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BMV Heerlerbaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301

Toelichting


Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Heerlen is voornemens in het stadsdeel Heerlerbaan een nieuwe brede maatschappelijke voorziening te realiseren: de BMV Heerlerbaan.
In de wijk Heerlerbaan liggen twee scholen voor regulier basisonderwijs; BS De Windwijzer, en OBS De Tovercirkel. Ook de dislocatie van basisschool De Vlieger is gesitueerd in dit stadsdeel. Dit betreft de Taalschool, een aparte voorziening met een regionale functie. Tevens is een locatie van (voortgezet) speciaal onderwijs De Pyler in deze wijk gelegen.
Op beide reguliere onderwijslocaties is conform de onderwijsvisie de verbinding gemaakt met het peuterspeelzaalwerk. Bij OBS De Tovercirkel wordt ook BSO aangeboden. Apart van de onderwijslocaties wordt op één locatie in het gebied kinderdagopvang aangeboden.

Er is een quick scan is uitgevoerd door middel van interviews bij vastgoedeigenaren, projectontwikkelaars, retailers, corporatie, overheden, maatschappelijk partners en schoolbesturen. Tevens zijn de stakeholders naar hun opvattingen en inzichten gevraagd. In de quickscan wordt aanbevolen om voor de verdere planvorming van de Brede Maatschappelijk Voorziening Heerlerbaan uit te gaan van de locatie Bautsch en directe omgeving. De raad heeft deze aanbeveling ook overgenomen.

Het bestemmingsplan "BMV Heerlerbaan" heeft daarom als doel een nieuwe brede maatschappelijke (BMV) voorziening, de "BMV Heerlerbaan" mogelijk te maken.
Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is de wijze van bestemmen afgestemd op actueel vastgesteld beleid en geldende wetgeving. In deze toelichting zijn de gemaakte keuzes gemotiveerd.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied voor het bestemmingsplan BMV Heerlerbaan is gelegen in het stadsdeel Heerlerbaan en de buurt Heerlerbaan-Centrum. De nieuwe BMV wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron dat gelegen is aan de Corisbergweg. Tussen de Vullingsweg en de Corisbergweg zijn meerdere winkels, horeca en maatschappelijk instanties gelegen. Waar de Nazarethstraat op de Vullingsweg uitkomt is nu OBS de Tovercirkel, een bibliotheek en huisartsenpost gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0001.png" Afbeelding - situering plangebied

Gekozen is om alle kind- en maatschappelijke functies in één gebouw onderte brengen.
De BMV omvat hierdoor de functies primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.3.1 Facetbestemmingsplan - Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen

De percelen waar het bestemmingsplan "BMV Heerlerbaan" op ziet is gelegen binnen het vigerend "Facetbestemmingsplan - Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen" zoals door de gemeentereraad vastgesteld op 30 mei 2018. Dit facetbestemmingsplan is een overkoepelend bestemmingsplan dat voorziet in de juridische regeling van een bepaald onderwerp (facet) van ruimtelijk beleid dat het gehele grondgebied van de gemeente Heerlen geldt.

1.3.2 Bestemmingsplan Heerlerbaan

Onder het facetbestemmingsplan ligt nog steeds het "Bestemmingsplan Heerlerbaan" zoals door de gemeentereraad vastgesteld op 11 mei 2007. In dit bestemmingsplan hebben de gronden de volgende bestemmingen:

  • Ms: Maatschappelijk - Onderwijksvoorziening
  • Mcb: Maatschappelijk - Culturele voorziening Bibliotheek
  • Mm: Maatschappelijk - Medische voorziening
  • C: Centrumvoorziening


afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0002.png" Afbeelding - fragment plankaart Bestemmingsplan Heerlerbaan

Het gebruik van de gronden voor een BMV is deels niet toegestaan. Tevens zijn in het plan bouwvlakken opgenomen die niet overeenkomen met het ontwerp van de nieuwe BMV.

1.3.3 Voorontwerpbestemmingsplan Heerlerbaan en Omgeving

De gemeente Heerlen heeft 21 september 2020 het Voorontwerpbestemmingsplan "Heerlerbaan en Omgeving" in procedure gebracht. Dit plan is echter nog niet vastgesteld.
In dit bestemmingsplan hebben de gronden de volgende bestemmingen:

  • Maatschappelijk met een functieaanduidind "Onderwijs"
  • Gemengd met de functieaanduidingen "detailhandel" en "Supermarkt"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0003.png" Afbeelding - Uitsnede van het ontwerpbestemming

Ook voor dit plan geldt dat het gebruik van de gronden voor een BMV deels niet is toegestaan. Tevens zijn ook hier bouwvlakken opgenomen die niet overeenkomen met het ontwerp van de nieuwe BMV.

De gemeente Heerlen is bereid medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan zodat de nieuwe BMV mogelijk kan worden gemaakt.

1.4 De toelichting als onderdeel van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. In deze paragraaf worden de onderdelen van het bestemmingsplan en hun juridische status nader toegelicht. In paragraaf 1.4.1 wordt hieronder de rol van de toelichting ten aanzien van de regels en verbeelding beschreven. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze worden in paragraaf 1.4.2 en 1.4.3 beschreven. In paragraaf 1.4.4 worden vervolgens de standaarden beschreven op grond waarvan dit bestemmingsplan is ontwikkeld.

1.4.1 Toelichting

In deze toelichting wordt de opzet van het bestemmingsplan beschreven. Zo worden het doel van het bestemmingsplan, het relevante beleid, een beschrijving van het plangebied, de relevante omgevingsaspecten en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan besproken. Daarnaast wordt in de juridische planopzet de opbouw van de regels beschreven en wordt de werking van de regels nader toegelicht. Tenslotte wordt verslag gedaan van de resultaten van het met andere overheden en openbare lichamen gevoerde overleg en de (eventueel) ingediende zienswijzen.

1.4.2 Regels

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die binnen het plangebied zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De regels maken duidelijk waarvoor de gronden gebruikt mogen worden en wat onder welke voorwaarden op de gronden gebouwd mag worden. Ook kan aan gronden een dubbelbestemming toegekend worden. De dubbelbestemming ziet op het beschermen van een bepaalde waarde (zoals archeologie, waterstaat) of op een zone (bijvoorbeeld externe veiligheid, molenbiotoop of leiding).

1.4.3 Verbeelding

De verbeelding (de plankaart) geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven op een ondergrond.

Voor bestemmingsplannen bestaan in de regel een digitale en een analoge verbeelding. De analoge verbeelding wordt doorgaans gebruikt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan. Beide verbeeldingen zijn in beginsel rechtsgeldig, maar bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding beslissend.

De ondergrond is een samenstelling van de Basisregistratie Grootschalige Topografie BGT (landmeetkundig ingemeten topografie), luchtfoto's en kadastrale begrenzingen. Voor de verbeelding op papier wordt ter oriëntatie gebruik gemaakt van topografische en kadastrale ondergronden. Na verloop van tijd kunnen deze ondergronden hun actualiteit verliezen. Daarnaast tonen de ondergronden niet altijd alle bebouwing.

De ondergronden (waaronder luchtfoto's) die worden gebruikt op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl worden beschikbaar gesteld door de website zelf. Ook die ondergronden zijn niet altijd actueel en tonen niet altijd alle bebouwing. De gemeente heeft daar geen invloed op.

De ondergronden maken geen deel uit van het bestemmingsplan en dienen in beginsel ter oriëntatie.

1.4.4 Standaarden

Om de bestemmingsplannen in heel Nederland te kunnen vergelijken schrijft de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening voor, dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen.

Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De digitale verbeelding is te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl. Door een muisklik op de digitale verbeelding verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Vervolgens kan doorgeklikt worden om de gehele inhoud van het bestemmingplan (regels, toelichting en eventuele bijlagen) te raadplegen. Tevens is het mogelijk om te meten op de digitale verbeelding en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.

1.5 Het bestemmingsplan en de Omgevingswet

In 2022 gaat in Nederland de Omgevingswet in. Deze wet vervangt alle wet- en regelgeving voor wonen, ruimte, infrastructuur, milieu en water. De invoering van de wet is een behoorlijke omslag, ook voor bewoners, ondernemers en organisaties. Heerlen start binnenkort met de voorbereiding. De gemeente streeft er naar het bestemmingsplan vóór 1 juli 2022 vast stellen, vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Op basis van het algemene overgangsrecht onder de Omgevingsrecht wordt een procedure, die vóór 1 juli 2022 formeel is gestart, afgehandeld volgens het 'oude' recht, oftewel de huidige wetgeving. Op 1 april 2021 heeft de minister besloten de inwerkingtreding van de Omgevingswet, vooralsnog voor onbepaalde tijd, uit te stellen. De verwachting is daarom dat de invloed van de Omgevingswet in dit geval niet of nauwelijks aanwezig is en het bestemmingsplan in ieder geval ruim voor de nieuwe datum ter inzage zal zijn gelegd en onder het huidige recht kan worden afgehandeld. Wel is ervoor gezorgd dat de planregels zo veel mogelijk aansluiten bij de nieuwe wet.

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. In paragraaf 2.1 wordt voor een aantal belangrijke thema's (wonen, retail, kantoren en bedrijvigheid) per thema het relevante beleidskader geschetst. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 tot en met 2.5 achtereenvolgens het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid besproken. In Hoofdstuk 3 wordt het plangebied beschreven. Hierbij komen de historische context, de ruimtelijke en functionele structuur en mobiliteit ter sprake. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 behandelt de voor het plangebied relevante omgevingsaspecten, zoals water, archeologie, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Juridische beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan en de werking van de regels. In Hoofdstuk 7 is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en Hoofdstuk 8 geeft een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

Dit hoofdstuk bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan.In paragraaf 2.1 wordt voor een aantal belangrijke thema's (wonen, retail, kantoren en bedrijvigheid) op thematische wijze (dus over alle bestuurslagen heen) het relevante beleidskader geschetst. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 tot en met 2.5 achtereenvolgens het overige relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid besproken.

2.1 Thematische behandeling

2.1.1 Retail
2.1.1.1 Regionaal beleid
2.1.1.1.1 Structuurvisie Economie Zuid-Limburg (SVREZL)

Burgemeester en Wethouders van Heerlen hebben op 20 december 2017 de 'Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg' (SVREZL) vastgesteld. Deze vormt de verplichte thematische uitwerking retail van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL). Het POL heeft de grote lijnen, kaders en spelregels vastgelegd en van de gemeenten gevraagd deze per thema samen uit te werken. Dit is gebeurd op de schaal van Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.

De SVREZL is een intergemeentelijke structuurvisie. Deze geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen op het gebied van detailhandel, kantoren en bedrijventerreinen. De gemeenten hebben zich met deze gezamenlijke visie gebonden aan de afspraken die daarin zijn gemaakt.

Tegelijk met de vaststelling van de SVREZL is de 'Retailstructuurvisie Parkstad Limburg 2010-2020' ingetrokken.

Een belangrijk doel van de SVREZL is het behoud van de leefbaarheid en het versterken van het vestigingsklimaat in Zuid-Limburg. Diverse ontwikkelingen hebben de winkel-, kantoren- en bedrijventerreinmarkt in de afgelopen jaren ingrijpend en meestal onomkeerbaar veranderd. Dit uit zich onder meer in een relatief groot overaanbod aan winkel- en kantoorpanden, waardoor de marktspanning te laag is om goed te kunnen functioneren. Hierdoor komt de hele voorzieningenstructuur onder druk te staan.

Daarom zijn in de SVREZL afspraken over nieuwe ontwikkelingen gemaakt en is een hoofdstructuur vastgelegd, met aangewezen winkel-, kantoren- en bedrijventerreinlocaties. Buiten deze hoofdstructuur worden in principe geen vierkante meters van de genoemde functies toegevoegd. Om het overaanbod aan winkels en kantoren in te dammen, kunnen gemeenten bij langdurige leegstand van minimaal drie jaar winkels en kantoren herbestemmen. Uiteraard is er wel maatwerk mogelijk voor goede ontwikkelingen die juist versterkend werken. Daarvoor zijn er afstemmingsafspraken gemaakt: goede initiatieven worden – afhankelijk van de omvang en de context – in een bepaald gremium voorgelegd ter advisering.

2.1.1.1.2 Structuurvisie retail

Op 31 oktober 2011 heeft het Parkstadbestuur een structuurvisiebesluit genomen, dat ingaat op het thema retail. Dit was gebaseerd op het toen geldende regionale retailbeleid, vastgelegd in de Retailstructuurvisie 2010-2020 Parkstad Limburg. Inmiddels is deze vervangen door de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg, die echter dezelfde uitgangspunten en beleidsrichting bevat.


Mede vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg en de daarmee samenhangende afname van het bestedingspotentieel, is het niet gewenst om de regionale retailvoorraad verder te laten toenemen om het overschot aan winkelvloeroppervlak niet nog verder te laten toenemen. Dit betekent dat het niet wenselijk is dat nog beschikbare, maar onbenutte vigerende plancapaciteiten, die zouden kunnen leiden tot een feitelijke toename van de regionale retailvoorraad, worden gerealiseerd.

Beleidsbesluit
Vigerende bestemmingen detailhandel, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien, tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders.

2.1.1.2 Gemeentelijk beleid

Op 29 juni 2016 heeft de raad van de gemeente Heerlen de Leegstandvisie Heerlen 2016 vastgesteld. Hierin wordt de visie op de aanpak van leegstaand van commercieel en maatschappelijk vastgoed in Heerlen 2016-2021 gegeven.

Net als in veel andere gemeenten is de leegstand van vastgoed ook in Heerlen omvangrijk. Nu de economische crisis alweer over zijn hoogtepunt lijkt te zijn, wordt steeds meer duidelijk dat die leegstand structureel zal zijn. De omvang van de leegstand en de oorzaken die aan die leegstand ten grondslag liggen, maken dat veel leegstaande panden niet meer met de oorspronkelijke functie ingevuld zullen worden. Dat betekent dat de samenleving leegstand zal moeten gaan accepteren, terwijl anderzijds zeer zorgvuldig zal moeten worden omgegaan met de beperkte invulling (programma) die er wel nog is.

De positie die de gemeente heeft in het oplossen van de leegstand, is zeer beperkt. Tegelijkertijd zijn er locaties waar leegstand een zodanig negatief effect heeft op de samenleving, dat niets doen geen optie is. Zo is leegstand die erg zichtbaar is, bijvoorbeeld in een winkelcentrum waar veel mensen dagelijks langs komen, schadelijk: het leidt vaak sneller tot verloedering en daarmee tot gevoelens van onbehagen. Dergelijke leegstand kan de rest van een winkelcentrum meetrekken in een neerwaartse spiraal, waardoor uiteindelijk de voorzieningenstructuur zelfs aangetast kan worden.

Leegstand 'op de verdieping' en ook leegstand van kantoren is minder zichtbaar en derhalve ook minder schadelijk voor het imago. In zijn algemeenheid is een dergelijke vorm van leegstand, bijvoorbeeld onzichtbare leegstand op verdiepingen en leegstand van kantoren, voor rekening en risico van de eigenaar.

Om deze redenen presenteert de gemeente Heerlen in deze visie een leegstandsaanpak met beleid; het willekeurig vullen van panden is namelijk geen doel op zich, en kan zelfs contraproductief werken. Voorop staat immers het gezamenlijke belang van een sterke economische (voorzieningen)structuur, waar mensen en bedrijven graag komen en blijven. Met dit doel voor ogen is de leegstandsaanpak beschreven. Vulling van panden, vaak door functietransformatie, krijgt in principe voorrang in clusters die in verschillende beleidsnota's zijn aangewezen als belangrijk voor de economische en voorzieningenstructuur. Voor de afwegingen in een concreet geval zijn beslisbomen opgesteld die helpen om de afweging te maken.

2.1.1.3 Conclusie plangebied

In opdracht van de raad heeft een Quick-Scan 'voorzieningenstructuur' plaatsgevonden in het stadsdeel Heerlerbaan met als doel bij de stakeholders opvattingen, standpunten, inzichten en ideeën op te halen om te kunnen toetsen of de vastgestelde structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid Limburg (SVREZL), nog steeds haalbaar en uitvoerbaar is en op basis van het resultaat van de quick scan te bepalen wat het vervolgtraject is om te komen tot een integrale visie voor Heerlerbaan. De BMV is nadrukkelijk bij de quick scan meegenomen.
De quick scan is uitgevoerd door middel van interviews bij vastgoedeigenaren, projectontwikkelaars, retailers, corporatie, overheden, maatschappelijk partners en schoolbesturen. Op basis van de driedeling 1) context en situatie nu, 2) situatie gewenst en 3) de opgave, zijn de stakeholders naar hun opvattingen en inzichten gevraagd.
De conclusie uit de quick-scan ten aanzien van de BMV luidt:

  • Aanbevolen wordt voor de verdere planvorming van de Brede Maatschappelijk Voorziening Heerlerbaan uit te gaan van de locatie Bautsch en directe omgeving;

De raad heeft deze aanbeveling ook overgenomen. De BMV wordt daarom gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron.
Gekozen is om alle kind- en maatschappelijke functies in één gebouw onderte brengen.
De BMV omvat hierdoor de functies primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

Voor de realisatie van het plan zullen de aanwezige gebouwen worden gesloopt.
Er zal derhalve geen sprake zijn van leegstand.

Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het beleid met betrekking tot retail.

2.1.2 Bedrijvigheid
2.1.2.1 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is op hoofdlijnen vastgelegd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014). Het onderdeel 'duurzame economische structuur' is gericht op het aanbod en de kwaliteit van werklocaties (waaronder bedrijventerreinen), en is door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten uitgewerkt in de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL).

In de POL2014 wordt als doel gesteld om te zorgen voor voldoende ruimte om de dynamiek van het gevestigde bedrijfsleven te faciliteren, en om de komst van nieuwe bedrijven naar Limburg mogelijk te maken. De kwaliteit van onze bedrijventerreinen moet aansluiten bij de wensen van het bedrijfsleven. Evenals bij kantoren ligt de nadruk van beleid op de groei van kwaliteit van het aanbod, zonder dat de kwantiteit toeneemt. Duurzaamheid ten aanzien van grondstoffen- en energieverbruik spelen daarbij een belangrijke rol. De opgave is per regio verder geconcretiseerd in een regionale visie/programma voor werklocaties. 

2.1.2.2 Regionaal beleid

Het provinciaal beleid ten aanzien van bedrijventerreinen uit de POL2014 is door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten uitgewerkt in de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL). Hierin is onder meer beschreven hoe continu wordt gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande voorraad en onder welke voorwaarden nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan. De ambitie in het POL2014 is gericht op een optimale benutting van bedrijventerreinen in regionaal verband, zonder toename van het huidig areaal aan bestaande bedrijventerreinen en harde plancapaciteit. Dit kan door regionaal afspraken te maken over kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad aan bedrijventerreinen.

2.1.2.3 Conclusie plangebied

In opdracht van de raad heeft een Quick-Scan 'voorzieningenstructuur' plaatsgevonden in het stadsdeel Heerlerbaan met als doel bij de stakeholders opvattingen, standpunten, inzichten en ideeën op te halen om te kunnen toetsen of de vastgestelde structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid Limburg (SVREZL), nog steeds haalbaar en uitvoerbaar is en op basis van het resultaat van de quick scan te bepalen wat het vervolgtraject is om te komen tot een integrale visie voor Heerlerbaan. De BMV is nadrukkelijk bij de quick scan meegenomen.
De quick scan is uitgevoerd door middel van interviews bij vastgoedeigenaren, projectontwikkelaars, retailers, corporatie, overheden, maatschappelijk partners en schoolbesturen. Op basis van de driedeling 1) context en situatie nu, 2) situatie gewenst en 3) de opgave, zijn de stakeholders naar hun opvattingen en inzichten gevraagd.
De conclusie uit de quick-scan ten aanzien van de BMV luidt:

  • Aanbevolen wordt voor de verdere planvorming van de Brede Maatschappelijk Voorziening Heerlerbaan uit te gaan van de locatie Bautsch en directe omgeving;

De raad heeft deze aanbeveling ook overgenomen. De BMV wordt daarom gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron.
Gekozen is om alle kind- en maatschappelijke functies in één gebouw onderte brengen.
De BMV omvat hierdoor de functies primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het beleid met betrekking tot bedrijvigheid.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe

gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximalecombinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie plangebied:
Het plan betreft het slopen van bestaande bebouwing waarin maatschappelijke functies zijn gevestigd. Op deze locatie zal een nieuwe Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV) worden opgericht. Deze wordt gekoppeld aan het gemeenschapshuis De Caumerbron. De BMV omvat de functies primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

Het plan sluit op diverse punten aan bij de 4 benoemde prioriteiten, te weten:

  • Bij ontwikkeling van de BMV wordt het bestaande groen zoveel als mogelijk gespaard.
  • Op het dak van de nieuwe BMV worden zonnepanelen aangebracht.
  • De nieuwe BMV komt tegemoet aan de quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
  • Bij de ontwikkeling en realisatie van nieuwe BMV is het aspect duurzaamheid meegenomen.
  • Er wordt gebouwd binnen bestaande stadsgrenzen, waardoor open ruimtes tussen stedelijke regio's gespaard blijven.
  • Bij het ontwerp is rekening gehouden met bereikbaarheid van het gebied en het gebouw (ook voor mensen met een handicap).


Een uitgebreide motivatie van het plan is uitgewerkt in het 'DO fasedocument' dat als Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.
Hiermee vormt het plan geen onevenredige aantasting van nationale belangen in de Omgevingsvisie.

2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 Bro dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Uiteindelijk zal de gewijzigde Ladder via het invoeringsbesluit van de Omgevingswet worden ingevoegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. De strekking van de Ladder blijft daarbij gelijk.

2.2.2.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 6.3).

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is.

De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe BMV die wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron. Alle, op de locatie en binnen de directe omgeving van het plan, aanwezige kind- en maatschappelijke functies zullen in het nieuwe gebouw worden ondergebracht. De BMV omvat hierdoor de reeds aanwezige functies: primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de naastgelegen huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

2.2.2.2 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan betreft de realisatie van een nieuwe Brede Maatschappelijk Voorziening waarin meedere reeds aanwezige maatschappelijk organisaties worden gehuisvest. Er is derhalve conform de Ladder voor duurzame verstedelijking geen sprake van een plan dat als nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' kan wordt aangemerkt. De treden van de ladder zijn derhalve niet nader uitgewerkt.

Door de gemeenteraad van de gemeente Heerlen is op 28 juni 2017 het Integraal Huisvestingsplan Primair Onderwijs 2017-2027 (IPH) vastgesteld. Het IHP heeft een reikwijdte tot 2027 en geeft inzicht in een visie op onderwijs waarin kaders worden gegeven voor de wijze waarop het Primair Onderwijs en aanpalende kindfuncties in de gemeente Heerlen toekomstgericht georganiseerd kunnen worden, een vertaling van deze visie in een passende huisvestingsstructuur. Het IHP is opgesteld in goed overleg met en heeft draagvlak bij de schoolbesturen.

In de wijk Heerlerbaan liggen twee scholen voor regulier basisonderwijs; BS De Windwijzer, en OBS De Tovercirkel (met een openbaar profiel). Ook de dislocatie van basisschool De Vlieger is gesitueerd in dit stadsdeel. Dit betreft de Taalschool, een aparte voorziening met een regionale functie. Tevens is een locatie van (voortgezet) speciaal onderwijs De Pyler in deze wijk gelegen (besproken bij Heerlen Stad).

Op beide reguliere onderwijslocaties is conform de onderwijsvisie de verbinding gemaakt met het peuterspeelzaalwerk. Bij OBS De Tovercirkel wordt ook BSO aangeboden. Apart van de onderwijslocaties wordt op één locatie in het gebied kinderdagopvang aangeboden.

In het voorgaande IHP is besloten om de beide basisscholen te integreren in een BMV Heerlerbaan. Omwille van diversiteit en keuzemogelijkheden wordt geïnvesteerd in nieuwbouw met twee scholen onder één dak. De dislocatie van OBS de Tovercirkel blijft in stand. De zorg-, opvang- en wijkarrangementen in BMV Heerlerbaan werken voor het gehele stadsdeel, en leggen eveneens relatie met de dislocatie. Als locatie voor de BMV wordt de huidige locatie van OBS De Tovercirkel voorzien. Het leerlingenaantal waarmee rekening is gehouden is, in overleg met de beide schoolbesturen, gebaseerd op 400 leerlingen (200 per basisschool).


De raad heeft deze aanbeveling ook overgenomen. De BMV wordt daarom gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron. Gekozen is om alle kind- en maatschappelijke functies in één gebouw onderte brengen. De BMV omvat hierdoor de functies primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.


Zoals is hierboven is aangetoond is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis van vastgesteld beleid en uitgevoerd onderzoek is tevens gebleken dat er sprake van een ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte en die bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied.

2.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Om de in de SVIR opgenomen nationale belangen juridisch te borgen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.


In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Conclusie
Het voorliggend plan heeft geen betrekking op de genoemde nationale belangen.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014) incl. latere wijzigingen

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (hierna: POL2014), de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Gezamenlijk vormen deze beleidsdocumenten een integrale omgevingsvisie, die vier wettelijke functies vervult: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL2014 staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.

Verder staat in het POL2014 kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

2.3.1.1 Visie Zuid-Limburg

De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden (vergelijkbaar met de dichtheid in de Randstad) en het daartussen gelegen unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Dit heuvellandschap geeft samen met de historische binnenstad van Maastricht een bijzondere kwaliteit aan deze regio. In Zuid-Limburg wonen ruim 600.000 mensen, meer dan de helft van alle inwoners in Limburg. Het maakt onderdeel uit van een Europese regio met een rijk palet van economische topsectoren.

Tegelijkertijd is Zuid-Limburg in economisch opzicht te typeren als een 'tussenregio', tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Daarbij kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.


Planspecifieke aspecten
Voor het plangebied zijn de volgende aspecten uit het POL2014 relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0004.png"
Afbeelding - Aanduiding plangebied Heerlerbaan en omgeving (Kaart 1 Zonering Limburg)


In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.

Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening.

In de verordening is daarnaast onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaand stedelijk gebied (overeenkomstig de ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.

Een belangrijk onderdeel van het POL2014 betreft de opgave voor de drie regio's Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg om voor die thema's waarvoor dynamisch voorraadbeheer aan de orde is, regionale structuurvisies op te stellen en daarover ook op regionaal niveau bestuursafspraken te maken. De bestuursafspraken voor Zuid-Limburg zijn vastgelegd in de 'Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg' d.d. 12 april 2016. Hierin zijn afspraken vastgelegd t.a.v. de thema's wonen, detailhandel, kantoren, bedrijventerreinen en vrijetijdseconomie. Tevens zijn de thema's energie, landschap en land- en tuinbouw hierin besproken.

In de Omgevingsverordening Limburg zijn deze bestuursafspraken vervolgens verankerd en wel als volgt:

Wonen: een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen. Voorgaande is niet van toepassing indien er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde hierin;

Detailhandel: een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor detailhandel aan de bestaande voorraad detailhandel alsmede aan de bestaande planvoorraad detailhandel anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg;

Kantoren: een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg;

Bedrijventerreinen: een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg;

Vrijetijdseconomie: een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg.

Op het gebied van wonen heeft de regionale uitwerking in de vorm van een structuurvisie reeds plaatsgevonden. Het resultaat van deze regionale uitwerking is opgenomen in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. De regionale uitwerking van de thema's detailhandel, kantoren en bedrijventerreinen heeft geresulteerd in de Structuurvisie Economie Zuid-Limburg (SVREZL).

Doorwerking plangebied

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk / overige bebouwd gebied. Het plan betreft een maatschappelijke functie welke niet specifiek benoemd wordt in het beleidsstuk.

Het plan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het POL zoals opgenomen in de SVREZL en doet derhalve geen afbreuk doet aan de doelstellingen van het opgestelde beleid.

2.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.


In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.

Verder bevat de Omgevingsverordening de bepaling dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad (ofwel de woningen die zijn opgenomen in de voor 5 juli 2013 vastgestelde ruimtelijke plannen en die nog niet zijn gerealiseerd). Uitzondering hierop vormt een woningbouwplan dat voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg'.

2.3.2.1 Herziening verordening

Een belangrijk onderdeel van het POL, zoals dat in december 2014 is vastgesteld, betreft de opgave voor de drie regio's Noord, Midden en Zuid-Limburg om voor die thema's waarvoor dynamisch voorraadbeheer aan de orde is, regionale structuurvisies op te stellen en daarover ook op regionaal niveau bestuursafspraken te maken.

Om de naleving van de nieuwe regionale afspraken ook juridisch te borgen is op 11 november 2016 door Provinciale Staten de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 geamendeerd vastgesteld. Hierdoor wordt invulling gegeven aan de bestuursafspraken met betrekking tot de regionale uitwerking POL 2014 door middel van zogenoemde voorzorgsbepalingen.

Concreet komt het er op neer, dat gemeenten geen nieuwe woningen meer mogen toevoegen aan de voorraad, tenzij de raad van de desbetreffende gemeente de "Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg" heeft vastgesteld waarin is geregeld dat er een regionale programmering dient te zijn, waarin afspraken zijn gemaakt over compenserende maatregelen in geval van nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad. Bedoelde structuurvisie is door de raad van Heerlen vastgesteld op 23 november 2016.


Conclusie

De voorliggende ontwikkeling maakt een nieuwe BMV mogelijk die wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron. Alle, op de locatie en binnen de directe omgeving van het plan, aanwezige kind- en maatschappelijke functies zullen in het nieuwe gebouw worden ondergebracht. De BMV omvat hierdoor de reeds aanwezige functies: primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de naastgelegen huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

Op basis van vastgesteld beleid en uitgevoerd onderzoek is tevens gebleken dat er sprake van een ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte en die bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied.
Dit plan leidt niet tot een aantasting van het provinciaal beleid in het POL2014 en de bijbehorende omgevingsverordening.

2.3.2.2 Omgevingsvisie (ontwerp d.d. 25 augustus 2020)

Op 25 augustus 2020 is het ontwerp van de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld (ter inzage van 7 september tot en met 18 oktober 2020). Hierin is voor de periode 2021 tot 2030-2050 aangegeven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkelingen en hoe daarbij naar een balans wordt gezocht tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie Limburg vervangt (na definitieve vaststelling) het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt. De provincie heeft drie hoofdopgaven geformuleerd:

  • Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving, in stedelijk/bebouwd en landelijk gebied;
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie, inclusief landbouw-transitie;
  • Klimaatadaptatie en energietransitie.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede te zien van de kaart bij de ontwerp-omgevingsvisie, met het plangebied bij de plaatsaanduiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0005.png"
Afbeelding - Uitsnede kaart ontwerp-Omgevingsvisie Limburg

Uitdagingen voor de Limburgse fysieke leefomgeving
Limburg is een prachtige provincie, gelegen tussen de metropoolregio’s van de Randstad, de Vlaamse Ruit en het Ruhrgebied, met veel grensoverschrijdende natuur- gebieden. Veranderingen in de demografie en het klimaat, trends als individualisering en globalisering, maar ook technologische innovaties maken dat de Limburgse samenleving, de fysieke leefomgeving en de economie de komende decennia blijven veranderen. Ook grote transities, zoals die op het gebied van energie, de landbouw, smart mobility en circulaire economie zullen leiden tot grote veranderingen van de fysieke leefomgeving. Zowel in stedelijk als landelijk gebied.

Bovengenoemde trends en ontwikkelingen bieden onze provincie kansen maar stellen ons ook voor diverse uitdagingen. We verdelen die in een drietal hoofdopgaven [1]:

  • 1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving:
    • a. in stedelijk c.q. bebouwd gebied;
    • b. in landelijk gebied.
  • 2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw- transitie.
  • 3. Klimaatadaptatie en energietransitie.

Hoewel dit opgaven zijn die Limburg-breed spelen, verschillen de accenten per gebied en per sector. Deze accenten worden in deze Omgevingsvisie weergegeven.

Deze Omgevingsvisie voor 2030-2050 is geschreven vanuit de realiteit en de kennis die we hebben in het jaar 2020. Veranderingen en nieuwe ontwikkelingen volgen elkaar echter in een snel tempo op en lijken zich steeds sneller te voltrekken. De wereld is constant in beweging en de kijk op 2030-2050 kan over een bepaalde tijd door nieuwe ontwikkeling en inzichten nieuwe kansen laten zien. Zo is in 2020 door het coronavirus duidelijk gebleken dat er onvoorspelbare zaken gebeuren die grote invloed hebben op onze leefomgeving. Het vraagt ons om op een andere, wellicht meer flexibele wijze naar de toekomst te kijken. Ook het belang van de verbinding tussen de fysieke leefomgeving en veiligheid en gezondheid is hierdoor nogmaals benadrukt. De Omgevingsvisie Limburg is opgesteld in de periode waarin de invloed van deze pandemie ook voor Limburg zichtbaar werd. Het is in deze fase nog te vroeg om een compleet overzicht van de lange termijn effecten te hebben en volledig mee te kunnen nemen in dit document. Echter, de Omgevingsvisie is een dynamisch document met een modulair karakter. Na vaststelling kan het dan ook op onderdelen worden geactualiseerd en qua koers worden bijgestuurd. Zo kunnen de eventuele gevolgen van deze en andere onvoorziene en nieuwe ontwikkelingen altijd een plek krijgen en worden aangepast aan de realiteit die dan bestaat (zie ook het hoofdstuk Van doorwerking naar uitvoering).

[1] Deze opgaven sluiten aan bij de vier integrale prioriteiten op landelijk niveau zoals deze zijn benoemd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI): Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; Duurzaam economisch groeipotentieel; Sterke en gezonde steden en regio’s; en Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie
Limburg kent prachtige innovatieve bedrijven en een breed MKB-pallet dat de Limburgse economie draagt. Het Limburgse onderwijs scoort op vele fronten prima en veel scholen in Limburg weten te vernieuwen. Limburg kent daarbij ook enkele structurele uitdagingen die aandacht vragen.

Tot 2020 groeit het aantal banen in Limburg. De welvaart en het gemiddelde opleidingsniveau nemen toe, maar niet voor iedereen. Hoewel de werkloosheid gelijk is aan het landelijk gemiddelde (peildatum 2019, 3e kwartaal), is de bruto participatiegraad in Limburg relatief laag. In sectoren als de bouw, horeca en toerisme, zorg en ICT wordt een krapte op de arbeidsmarkt ervaren. Demografische ontwikkelingen

maken dat de beroepsbevolking slinkt en het aantal ouderen toeneemt. Een bijzonder punt van zorg is de groeiende maatschappelijke tweedeling die zich ook fysiek uit in de vorm van de ruimtelijke concentratie van kwetsbare groepen.

Samen met het verhogen van de arbeidsparticipatiegraad en het aantrekken van internationale werknemers kunnen ontwikkelingen als digitalisering, robotisering en automatisering het tekort aan arbeidskrachten – onder meer als gevolg van demografische ontwikkelingen – tegengaan. Deze ontwikkelingen bieden kansen, maar tegelijkertijd verliezen we hierdoor banen in sectoren waar geen krapte heerst. Door alle technologische ontwikkelingen veranderen banen en ontstaan er nieuwe banen waarvoor andere vaardigheden nodig zijn.

De transitie naar een circulaire economie - een randvoorwaarde voor het behoud van elvaart en welzijn - betekent voor alle economische sectoren een omschakeling in productie- en logistieke processen. Uitdagingen hierbij zijn onder meer: de optimalisatie van de inzet van energie en grondstoffen, ketensamenwerking en het sluiten van kringlopen, en het zoeken naar andere productieprocessen en verdienmodellen.

De economie van Limburg ‘als meest internationale provincie’ is ingebed in een sterke Europese regio met veel koopkracht, arbeidspotentieel, innovatieve bedrijven, sterke kennisinstituten en een goed leef- en vestigingsklimaat. De basis voor grensoverschrijdend denken en handelen van Limburgers wordt gelegd in het verenigingsleven en in ons onderwijs. Administratieve en culturele grensbarrières maken dat de voordelen van deze ligging toch nog niet volledig worden benut. Kansen en uitdagingen hierbij zijn onder meer: het vergroten van grensoverschrijdende samenwerking, het harmoniseren van sociaal-economische spelregels, het verbeteren van (grensoverschrijdende) bereikbaarheid en aansluiting op de (inter)nationale energiehoofdstructuur en digitale netwerken.


Veiligheid

Wat is de opgave?

Gezondheid
Naast lichamelijk welbevinden dragen ook de zes pijlers van het gedachtegoed van ‘Positieve Gezondheid’ - mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, sociaal maatschappelijk participeren en dagelijks functioneren – bij aan gezondheid. Als het gaat om gezondheid en participatie dan scoort Limburg op dit moment minder goed dan de rest van Nederland. Hierbij zien we regionale en lokale verschillen. Zuid-Limburg, en dan met name de verstedelijkte gebieden, scoren slecht. De achterstanden zijn hardnekkig en dat zien we terug in alle vijf factoren die centraal zijn gesteld in de effectmeting voor onze Sociale Agenda: (arbeids)participatie, onderwijs, gezondheid, jeugd en sociaal kapitaal. Landelijke studies bevestigen dat beeld: Limburg scoort op het punt van besteedbaar inkomen, arbeidsparticipatie, sociale contacten en vertrouwen en gezondheid beduidend slechter dan het Nederlands gemiddelde. Voor deze opgaven liggen er niet alleen uitdagingen en plichten op persoonlijk vlak, maar is er ook betrokkenheid en verantwoordelijkheid nodig van maatschappelijke initiatieven, bedrijfsleven en (semi-)overheden.

Werklocaties

Wat is de opgave?
Voor de vestiging of uitbreiding van bedrijven is geschikte huisvesting en ruimte noodzakelijk. Dat kan in Limburg een probleem zijn. Soms is er onvoldoende beschikbare ruimte, of voldoet de ruimte niet aan de eisen van de gebruikers. Die eisen kunnen bovendien in de toekomst veranderen door digitalisering, verduurzaming, globalisering of robotisering van bedrijfsprocessen.

Waar kiezen wij voor?
Nederland verstedelijkt steeds meer. Dat geldt ook voor Limburg. De ruimte voor recreatie, natuur en wonen en bedrijvigheid staat onder druk door andere bestemmingen. Ook bedrijven zijn ruimtevragers. In het algemeen geldt: hoe compacter de werklocaties, hoe beter de omgevingskwaliteit. Grote logistieke bedrijven passen echter niet zo maar op alle bestaande bedrijventerreinen. Vestiging is vaak alleen mogelijk op nog niet bebouwde plekken op grootschalige logistieke terreinen of, als uitbreiding niet meer mogelijk is, op nieuw aan te leggen terreinen.

Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen het (bestaand) stedelijk gebied. Hierbinnen zijn maatschappelijke voorzieingen toegestaan en ook zeker noodzakelijk.
Het realiseren van een BMV waarin de reeds aanwezige maatschappelijke instellingen worden gehuisvest aan de Vullingsweg te Heerlen is in overeenstemming met de de uitgangspunten van de (ontwerp) Omgevingsvisie.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft in 2009 een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' . De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:

  • 1. Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur: natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.
  • 2. Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht: hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.
  • 3. Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking: herstructurering gaat voor uitbreiding. Het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.
  • 4. Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid: de ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

De Bestuurscommissie Ruimte van de regio Parkstad Limburg heeft de Structuurvisie in 2015 kritisch tegen het licht gehouden en onderzoekt de mogelijkheden voor een aanscherping of actualisatie van dit beleid. Belangrijkste opgave hierbij is dat de samenwerkende gemeenten in de toekomst dienen te beschikken over een instrument dat hen in staat moet stellen om integraal in plaats van sectoraal, proactief in plaats van reactief en op het regionale schaalniveau te kunnen sturen op ruimtelijke ontwikkelingen en programma's. Daarbij zal ook expliciet aandacht zijn voor urgente, nieuwe ruimtelijke thema's zoals klimaat, milieu, water, grondstoffen en voedsel

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op bestemmingsplan BMV Heerlerbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0006.png"
Afbeelding - Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe BMV die wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron. Alle, op de locatie en binnen de directe omgeving van het plan, aanwezige kind- en maatschappelijke functies zullen in het nieuwe gebouw worden ondergebracht. De BMV omvat hierdoor de reeds aanwezige functies: primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de naastgelegen huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.
In opdracht van de raad heeft een Quick-Scan 'voorzieningenstructuur' plaatsgevonden in het stadsdeel Heerlerbaan met als doel bij de stakeholders opvattingen, standpunten, inzichten en ideeën op te halen om te kunnen toetsen of de vastgestelde structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid Limburg (SVREZL), nog steeds haalbaar en uitvoerbaar is en op basis van het resultaat van de quick scan te bepalen wat het vervolgtraject is om te komen tot een integrale visie voor Heerlerbaan. De BMV is nadrukkelijk bij de quick scan meegenomen.

De conclusie uit de quick-scan ten aanzien van de BMV luidt:

  • Aanbevolen wordt voor de verdere planvorming van de Brede Maatschappelijk Voorziening Heerlerbaan uit te gaan van de locatie Bautsch en directe omgeving;

Daarom is geen sprake van een onevenredige aantasting van de visie zoals beschreven in de Structuurvisie Parktstad Limburg. Hiermee is er geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie Heerlen 2035

Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.

De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.

Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.

2.5.1.1 Vitale stad

In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.

2.5.1.2 Centrale stad

In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.

2.5.1.3 Innovatieve stad

In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.

2.5.1.4 Verrassende stad

In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.

2.5.1.5 Conclusie

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe BMV die wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron. Alle, op de locatie en binnen de directe omgeving van het plan, aanwezige kind- en maatschappelijke functies zullen in het nieuwe gebouw worden ondergebracht. De BMV omvat hierdoor de reeds aanwezige functies: primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de naastgelegen huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

Daarom is geen sprake van een onevenredige aantasting van de visie zoals beschreven in de Structuurvisie Heerlen 2035. Hiermee is er geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.5.2 Parkeernota Heerlen - Deel 1 Visie- en Ambitiedocument

Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Parkeernota Heerlen – Visie en Ambitiedocument' vastgesteld. Het College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad hadden de wens uitgesproken om het bestaande parkeerbeleid te herijken. Zowel in het coalitieakkoord 2014-2018 als in het addendum Parkeernota 2010 is aangegeven dat er behoefte is aan een nieuwe parkeernota waarin de diverse parkeersystemen integraal meegenomen worden. Daarnaast is de positie van de gemeente op de parkeermarkt veranderd na de verkoop van haar parkeervastgoed. De gemeente is nu slechts een speler op de markt van straatparkeren. Ook is haar rol op publiekrechtelijk gebied constant in ontwikkeling.


Op hoofdlijnen dient het nieuwe parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit. Aan de hand van de huidige situatie en een aantal toekomstige ontwikkelingen is een beeld geschetst van de verwachtingen ten aanzien van het parkeren in Heerlen de komend jaren. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, technologie en maatschappij.

Uit de sessies met de klankbordgroep zijn drie ambities afgeleid: Toegankelijk, leefbaar en praktisch passend. Deze ambities vormen de rode draad bij de verdere invulling van de beleidsuitgangspunten en uit te werken acties cq maatregelen. Enkele in het oog springende beleidskeuzes zijn, per deelgebied:

  • betaald parkeergebied: parkeerders parkeren in het gebied waar ze hun bestemming hebben en er wordt gezorgd voor een leefbaar woongebied met een goede verhouding tussen groen, auto's en beton;
  • vergunninggebied: bewoners kunnen ongelimiteerd parkeren aan de hand van hun vergunning en er zal een eenduidig digitaal vergunningensysteem worden ingevoerd;
  • blauwe zone gebied: de huidige blauwe zones worden op termijn vervangen door een eenduidig digitaal systeem.

Daarnaast worden de acht actuele thema's die niet direct gerelateerd zijn aan één van de drie gebieden, kort uitgewerkt. Per doelgroep worden beleidspunten weergegeven, wederom per geografisch deelgebied.

Enkele in het oog springende punten zijn:

  • werknemersparkeren in eerste instantie op eigen terrein;
  • beschikbare restcapaciteit in het deelgebied zelf of in een aangrenzend deelgebied wordt zo optimaal mogelijk ingezet voor meerdere doelgroepen;
  • per doelgroep en per deelgebied wordt nagegaan tegen welke tarieven deze kunnen parkeren. De parkeerbalans is in deze gevallen leidend en bepaalt de mogelijkheden om een tekort aan capaciteit in te vullen tegen een passend tarief.


In tegenstelling tot de eerdere 'Parkeernota Heerlen 2010' is ervoor gekozen om deze nieuwe beleidsnota in twee delen op te knippen en wel: de 'Parkeervisie & Ambitie' en de 'Parkeermaatregelen'. In het eerste deel 'Parkeervisie & Ambitie' wordt de parkeervisie van de gemeente Heerlen uiteengezet op basis van haar ambitie in de stad, de relaties naar de ruimtelijke en economische ontwikkeling in de stad en de beleidskaders die hierbij passend zijn. In het tweede deel 'Parkeermaatregelen' worden de verschillende beleidsinstrumenten (maatregelen) uitgewerkt.

De Parkeernota geldt als “rode draad” voor het totale parkeerbeleid en geeft richtlijnen voor de verder uit te werken maatregelen en deelnota's. De juridische en beleidsmatige verankering is vastgelegd in het visiedocument, de uitwerking van deze visie in de praktijk vindt in diverse deelnota's, die de maatregelen bevatten, plaats. De status van deze nota is derhalve richtinggevend voor de deelnota's. Een en ander is in het onderstaande schema weergegeven. De onderhavige parkeernota is ondergeschikt aan de Mobiliteitsvisie Heerlen. Uiteindelijk zal de Mobiliteitsvisie als kapstok dienen voor de diverse thematische nota's, zoals de Parkeernota. Onder de Parkeernota hangen vervolgens de verschillende uitvoeringsnota's, zoals de 'Nota Parkeernormen' en de 'Nota Digitalisering'.

Ten behoeve van het economisch goed functioneren van een winkelgebied dan wel binnenstad alsook het faciliteren van verschillende doelgroepen, zowel in garages als op straat, wordt het parkeren in Heerlen gereguleerd. In Heerlen kunnen er immers verschillende parkeerreguleringsgebieden teruggevonden worden:

  • betaald parkeergebieden;
  • vergunninggebieden;
  • parkeerschijfzones;
  • vrije parkeergebieden



Conclusie

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe BMV die wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron. Alle, op de locatie en binnen de directe omgeving van het plan, aanwezige kind- en maatschappelijke functies zullen in het nieuwe gebouw worden ondergebracht. De BMV omvat hierdoor de reeds aanwezige functies: primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de naastgelegen huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0007.png"
Afbeelding - Parkeren BMV

De aanwezige parkeervoorzieningen, zoals het parkeerplaatsen aan de Vullingsweg en de parkeervoorziening bij de Caumerbron, blijven na realisatie van het plan aanwezig. Daarnaast worden er op een nog nader te bepalen plaats aan de Vullingsweg/Corisbergweg 25-30 extra openbare parkeerplaatsen aangelegd om de parkeerdruk die er nu al is (niet alleen van de school) op te vangen.
Het plan en deze parkeervoorzieingen zijn opgenomen in de parkeerbalans.
Daarom zijn en blijft er voldoende parkeergelegenheid in de directe nabijheid van het plangebied. Tussen het nieuwe pand en de bestaande retailgelegenheden zal teven een Kiss-and-ride voorziening worden gerealiseerd, hetgeen zal zorgen voor minder verkeersoverlast op de Vullingsweg door ouders die hun kinderen naar school brengen en/of komen ophalen.

Het plan is daarom in overeenstemming met de uitgangspunten van de Parkeernota Heerlen en vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.5.3 Integraal Maatschappelijk Accommodatiebeleid Heerlen (IMAH) 2017-2024

In de Leegstandvisie zet de gemeente haar visie op de aanpak van leegstaand commercieel en maatschappelijk vastgoed voor de periode 2016-2021 uiteen. Uitgangspunt is het leggen van prioriteit bij de clusters die in verschillende beleidsnota's zijn benoemd als belangrijk voor de economische c.q. voorzieningenstructuur. Ten aanzien van maatschappelijk vastgoed is dit uiteengezet in het Integraal Maatschappelijk Accommodatiebeleid Heerlen (IMAH), dat sinds oktober 2010 door de gemeente Heerlen wordt gehanteerd als een integraal beleid voor maatschappelijke accommodaties. De uitgangspunten uit het IMAH vormen een integraal afwegingskader voor de maatschappelijke accommodaties in Heerlen, zowel bestaand als nieuw te realiseren. Het schetst hoe de gemeente Heerlen met (toekomstige) initiatieven om wil gaan om de toekomstbestendigheid van maatschappelijke accommodaties te garanderen. Daarmee is het zowel een toetsingskader als een richtinggevend document. De uitgangspunten betreffen:

  • Clustering van functies: zoeken naar meerwaarde (samenwerking of publieksaantrekkende werking) door individuele functies voor verschillende doelgroepen en activiteiten te clusteren en gedeeld gebruik gezamenlijke accommodaties (besparen huur- en onderhoudskosten; efficiëntie)
  • Spreiding: garanderen dat alle inwoners in of nabij hun eigen omgeving toegang hebben tot de gewenste maatschappelijke accommodaties;
  • Kwaliteit: beschikbare accommodaties zijn afgestemd op de behoefte van nu, maar ook van de toekomst;
  • Aanbod & capaciteit: uitgangspunt is dat de markt het aanbod van accommodaties bepaalt en de gemeente in beginsel een ondersteunende en faciliterende rol speelt. De gemeente streeft naar optimalisatie van de bezetting (ten behoeve van een betere exploitatie), het voorkomen van leegstand en het toekomstbestendig maken van de accommodaties die er zijn.
  • Eigendom & beheer en Toegankelijkheid & duurzaamheid.


Conclusie

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe BMV die wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron. Alle, op de locatie en binnen de directe omgeving van het plan, aanwezige kind- en maatschappelijke functies zullen in het nieuwe gebouw worden ondergebracht. De BMV omvat hierdoor de reeds aanwezige functies: primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de naastgelegen huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

Daarom is na realisatie van het plan geen sprake van vrijkomende en daarmee leegstande panden. Hiermee voldoet het plan aan de uitgangspunten van het IMAH en de Leegstandsvisie en vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.5.4 Groenbeleidsplan

Het gemeentelijke Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.

Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.

In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:

  • Het landschappelijke kader van Heerlen;
  • De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
  • Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
  • Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
  • De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
  • De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
  • Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0008.png"

Afbeelding - Groenbeleidsplan Heerlen

De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0010.png"
Afbeelding - Uitsnede plankaart groenbeleidsplan stadsdeel Heerlerbaan

Groenvisie Heerlerbaan, zoals beschreven in het groenbeleidsplan.

Gezien de duidelijke scheiding tussen de woonbuurten en de bedrijventerreinen in dit stadsdeel valt de visie ten aanzien van de ontwikkeling van de groenstructuur eveneens uiteen in twee delen. Voor de woonbuurten geldt, dat deze op duurzame wijze worden ingebed in de hoofdgroenstructuur. Hierbij ligt de nadruk op een harmonieuze relatie tussen de groenstructuur van het brongebied van de Caumerbeek en de groenstructuur van de omliggende woonbuurten. Ditzelfde geldt voor de relatie tussen de buurten Hoogveld en Vrusschemig en het bos op de Hooghees. De groenstructuur van de buurten zelf dient op duurzame wijze behouden te worden, zodat een kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving in stand gehouden kan worden.


Conclusie

Door functies te clusteren wordt een grotere inbreuk op groenstructuren voorkomen. De groenbestemmingen worden in bestemmingsplan BMV Heerlerbaan en de directe omgeving ook weer als groen bestemd.

2.5.5 Duurzaamheidsvisie Heerlen 2017

Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied. In de duurzaamheidsvisie van Heerlen 2017 kiest de gemeente voor drie pijlers binnen duurzaamheid: Energietransitie, Gezonde Stad (leefomgeving) en Circulaire Economie. Deze pijlers bevatten de belangrijkste gemeenschappelijke doelstellingen van zowel de gemeente als de bedrijven en instellingen in de stad:

  • We werken aan beperking van klimaatverandering d.m.v. energiebesparing en inzet hernieuwbare energie.
  • We bewaken en verbeteren de kwaliteit van leefomgeving t.b.v. een gezonde en aantrekkelijke stad om in te wonen, werken en leven.
  • We stimuleren de ontwikkeling van duurzame producten en processen waar dit een bijdrage levert aan een betere leefomgeving of aan energietransitie.

Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele thema's binnen duurzaamheid, zoals leefomgeving, water en groen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. De toetsing aan deze kaders komt elders in de onderbouwing aan de orde.

Voor energietransitie is een regionaal beleidskader geformuleerd (zie hieronder), voor klimaatadaptatie en circulaire economie is het in ontwikkeling. Waar mogelijk en nodig sluiten we aan bij de landelijke akkoorden klimaatakkoord, deltaplan ruimtelijke adaptatie en grondstoffenakkoord. Op termijn zullen hieruit beleidsregels volgen die zullen landen in het omgevingsplan.

2.5.5.1 Energietransitie

Het Parkstad Limburg Energietransitie ambitiedocument (PALET) geeft een vooruitblik op de kansen en mogelijkheden voor een energieneutrale regio in 2040. Vanuit ruimtelijk oogpunt worden er gebieden benoemd die potentieel geschikt zouden kunnen zijn voor de opwekking van zonne- en windenergie en gebruik van bodemenergie.

In 2015-2016 is de lange termijn doelstelling om in 2040 als regio energieneutraal te zijn, vertaald in een uitvoeringsprogramma voor de korte termijn (2016 - 2020). In dit programma zijn concrete acties, maatregelen en projecten benoemd die er toe moeten leiden dat in 2020 ten minste 8% van de totaalopgave tot 2020 wat betreft energiebesparing en duurzame energieopwekking is gerealiseerd.

Eén van de thematafels van PALET 3.0 is het 'regionaal afwegingskader grootschalige duurzame energieopwekking'. De Bestuurscommissie Ruimte incl. Duurzaamheid heeft hiertoe op 14 juli 2016 besloten incl. financiële middelen toegekend. Aanleiding voor dit afwegingskader was de constatering dat de ruimtelijke component weliswaar stevig is verankerd in het PALET-beleid, maar te grofmazig en globaal is om op project- en locatieniveau invulling te geven aan een zorgvuldige ruimtelijke afwegingen landschappelijke inpassing. Het afwegingskader, zijnde een beleidsregel, fungeert als:

  • Inhoudelijke uitwerking van het kaderstellende PALET-beleid, met als inzet dat de Parkstad-gemeentensamen (meer) in staat zijn om initiatieven ten aanzien van zonne-energie en windenergie af te wegen;
  • Procesmatige uitwerking van het kaderstellende PALET-beleid, met als inzet dat de Parkstad-gemeentensamen (meer) in staat zijn om processen in het kader van initiatieven voor zonne-energie en windenergievorm te geven;
  • Aanjager voor de vertaling van regionale en gemeentelijke onderdelen uit het uitvoeringsprogrammaPALET 3.0 in concrete projecten voor zonne-energie en windenergie;
  • Groeimodel waaraan in de toekomst evt. bouwstenen worden toegevoegd;
  • Kader voor samenwerking tussen de acht Parkstad-gemeenten.

Het 'PALET Regionaal Afwegingskader Grootschalige Duurzame Energieopwekking' bestaat uit:

  • Bouwsteen 1: Windenergie
  • Bouwsteen 2: Zonne-energie
  • Bouwsteen 3: PALET 3D-tool grootschalige duurzame energieopwekking
  • Voorbeeldboek windenergie- en zonne-energieprojecten

De Parkstad-gemeenten kunnen individueel besluiten om de bouwstenen van het regionaalafwegingskader op lokaal niveau aan te vullen, zij het in nauwe afstemming met de andere gemeentenvia de PALET-Broedkamer.

Doorwerking plangebied

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe BMV die wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron.

Op het dak van het nieuwe gebouw zullen zonnepanelen worden aangebracht voor de opwekking van duurzame energie. Tevens dienen gemeentelijke bouwplannen vanaf 2020 energieneutraal gerealiseerd te worden.

2.5.5.2 Conclusie

Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de Energietransitie en vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.5.6 Archeologiebeleid gemeente Heerlen

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta'. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sinds september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is


Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Erfgoedwet juncto Monumentenwet 1988 geeft een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze vrijstelling aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden plaatsvinden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

Beleidsnota archeologie

Op 31 oktober 2018 is de beleidsnota archeologie 'Erfgoed is identiteit, beleidsnota archeologie gemeente Heerlen ' vastgesteld. In deze beleidsnota wordt het beleid ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief voor de komende jaren vastgelegd.


Het archeologisch beleid van de gemeente Heerlen heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Deze formulering waarborgt behoud en ontsluiting van het archeologisch erfgoed in de gemeente, maar laat ruimtelijke ontwikkelingen even goed toe. Het is een doelstelling die niet alleen praktisch uitvoerbaar en proportioneel is, maar ook haalbaar. Naast het beleidsmatige aspect wil de gemeente Heerlen ook de economie versterken door het potentieel van de archeologie te gebruiken. Cultureel erfgoed en toerisme zijn nauw verbonden. Cultureel erfgoed is een waardevolle faciliteit voor zowel bewoners van, als bezoekers aan een gebied. Het cultureel erfgoed vormt vaak de bepalende factor in de regionale of lokale identiteit. Vanuit economisch perspectief kan cultureel erfgoed beschouwd worden als kapitaalgoed met een potentieel hoge economische waarde.

2.5.7 Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaarten en archeologiebeleid/ondergrenzen

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische verwachtings-en beleidskaart opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat is vertaald in een geactualiseerde archeologische verwachtings- en beleidskaart. Deze kaart is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtings- en beleidskaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.


Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten

Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist.

Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen

Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De verstoring van de bodem dient dieper dan 40 cm onder de oppervlakte plaats te vinden voordat de onderzoekplicht geldt.

Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde

Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.

Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde

In gebieden met een lage verwachtingswaarde, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.

Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde

In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.

In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0011.png"
Afbeelding - fragment Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart

Het bovenstaand archeologisch beleid is middels de opnamen van de dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie 3' (hoge waarde) en 'Waarde - archeologie 4' (middelhoge waarde) reeds vastgelegd in het voorontwerpbestemmingsplan "Heerlerbaan en omgeving".
Na vaststelling van dit bestemmingsplan zal de overname van het archeologisch beleid ook een formele status hebben.


Conclusie:

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe BMV die wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron. Alle, op de locatie en binnen de directe omgeving van het plan, aanwezige kind- en maatschappelijke functies zullen in het nieuwe gebouw worden ondergebracht. De BMV omvat hierdoor de reeds aanwezige functies: primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de naastgelegen huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

Ter plaatse van het nieuwe gebouw geldt een middel hoge archeologische verwachting waarbij de grootte van de bodemingreep niet meer dan 250 m2 mag beslaan óf de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld mag bedragen. Nu is op op deze gronden reeds een gebouw aanwezig waarin een school en opvang zijn gevestigd. Daarom zal ook hier het grootste deel van deze gronden dus reeds geroerd/verstoord zijn en wordt voor het overige deel het verstoringsoppervlak van 2500m2 niet behaald.


Ter plekke van de Kiss-and-Ride voorziening geldt een hoge archeologische verwachting waarbij de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2500 m2 mag beslaan óf de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld mag bedragen. Nu is op deze gronden reeds een gebouw aanwezig waarin de bibliotheek en de huisartenspost is gevestigd. Daarom zal het grootste deel van deze gronden dus reeds geroerd/verstoord zijn en wordt voor het overige deel het verstoringsoppervlak van 250m2 niet behaald.


Het bestemmingsplan maakt geen werkzaamheden mogelijk waarmee eventueel aanwezige archeologische waarden onevenredige worden aangetast. Hiermee vormt de Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaarten en archeologiebeleid/ondergrenzen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.5.8 Bodembeleidsplan 2016

Op 28 september 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen het bodembeleidsplan Heerlen 2016 vastgesteld, met daarin opgenomen de Nota bodembeheer en de bijbehorende Bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Heerlen. Het bodembeleidsplan Heerlen 2016 geeft aan hoe de gemeente Heerlen omgaat met bodemverontreinigingen. Onderdeel van het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer met de bodemkwaliteitskaart waarin het beleid wordt beschreven voor hergebruik en toepassen van grond. Voor uitgebreidere informatie over het aspect bodem, zie paragraaf 5.4.

2.5.9 Beleidsplan stedelijk watermanagement 2011-2015

Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.

Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.

Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:

  • de mate waarin de doelen uit het GRP 2006-2010 zijn behaald;
  • belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van beleid en plannen;
  • de stand van zaken van de uitvoering;
  • de nog uit te voeren maatregelen met tijdsplanning;
  • de gekozen strategie om het resultaat (uitvoeren maatregelen) te behalen;
  • middelen en de kostendekking.

Conclusie plangebied

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe BMV die wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron. Alle, op de locatie en binnen de directe omgeving van het plan, aanwezige kind- en maatschappelijke functies zullen in het nieuwe gebouw worden ondergebracht. De BMV omvat hierdoor de reeds aanwezige functies: primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de naastgelegen huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

Ter plaatse van het nieuwe gebouw is reeds een gebouw met verharding aanwezig en ter plekke van de Kiss-and-Ride is reeds een gebouw met verharding aanwezig.

Het plan zorgt daarom niet of nauwelijks voor een toename van verhard oppervlak. Er treedt geen aantasting van het Beleid stedelijk watermanagement 2011-2015 op en dit beleid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

2.5.10 Na-ijl effecten voormalige mijnbouw


In deze paragraaf wordt ingegaan op de mogelijke risico’s zoals beschreven in het rapport “naijlende gevolgen van de steenkolenwinning in Zuid-Limburg” van 14-12-2016 door het Ministerie van Economische Zaken, met betrekking tot ondiepe winning en/of protectie zone industriële schachten en/of risico`s door mijngas.

De onderzoekslocatie ligt in een gebied met een verhoogde kans op na-ijleffecten voormalige mijnbouw vanwege ondiepe winning.

Ondiepe winning:

De onderzoekslocatie is gelegen in een Blauwe Zone (EK 3 - Industriële winning) met een lage kans op het optreden van ongewenste gebeurtenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0012.png"
Afbeelding - Uitsnede locatie ondiepe winning


Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld worden gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied BMV Heerlerbaan en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0013.png"

Inleiding

Als eerste wordt de historische ontwikkeling van Heerlen in het algemeen en het plangebied in het bijzonder beschreven. Daarna wordt de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven. In de beschrijving van de ruimtelijke structuur is aandacht besteed aan de opbouw van het plangebied. Tevens wordt een beschrijving gegeven van de binnen het plangebied te onderscheiden deelgebieden. In de beschrijving van de functionele structuur wordt nader ingegaan op de diverse (eventueel voorkomende) functies (wonen, detailhandel, bedrijven, enz.) die in het plangebied voorkomen.

Ligging Plangebied

Het plangebied voor het bestemmingsplan BMV Heerlerbaan is gelegen in het stadsdeel Heerlerbaan en de buurt Heerlerbaan-Centrum. Kadastraal zijn de percelen bekend als, Gemeente Heerlen, Sectie K, nummer 5743 (deels), 3278 en 3279. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 5.800 m2.

De nieuwe BMV wordt gerealiseerd op de locatie waar nu OBS de Tovercirkel is gelegen. Het plangebied voor de nieuwe BMV wordt aan de oostkant begrensd door de Vullingsweg. Ten zuiden begrenzen de winkels en horecagelegenheden die aan de Bautscherweg zijn gelegen het plangebied. Aan de westzijde wordt de nieuwe BMV gekoppeld aan het reeds aanwezige gemeenschapshuis de Caumerbron. De noordelijke plangrens volgt het bestaande (voet)pad dat deel uit maakt van het openbaar groen dat om en tussen het Zorgcentrum Oranjehof en het appartementencomplex aan de Corisbergweg is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0014.png"
Afbeelding - situering plangebied

3.1 Historie

Romeinse tijd

Heerlen is ontstaan op de Romeinse nederzetting Coriovallum waar twee belangrijke heerbanen kruisten: de weg van Xanten naar Trier en de weg van Boulogne sur Mer naar Keulen. Het diende tot halte en wisselstation voor de Keizerlijke post. De oudste bewoningssporen wijzen op een ontstaan rond het begin van de jaartelling. In Coriovallum en omgeving stonden diverse Romeinse villa’s en er was een goots opgezet stratenplan. Uit sporen blijkt dat er tot het einde van de vierde eeuw nog Romeinen woonden. Tot in de vorige eeuw beperkte de bebouwing zich tot de grote weg Aken- Maastricht.

Agrarische periode

Vanaf de vijfde eeuw tot ver in de negentiende eeuw kende het gebied rond Heerlen een agrarische samenleving, bestaande uit enkele dorpen, gehuchten, landgoederen, kastelen, agrarische en woeste gronden. Veel elementen, ontstaan in deze periode, zijn nog in het stedelijke gebied te herkennen en hebben een rol gespeeld bij de wijze van verstedelijking. Tot het eind van de 19e eeuw was Heerlen een groot dorp met circa 7.000 inwoners.

Industrialisatie (mijnbouwperiode)

In de historie is de mijnbouwperiode voor heel Limburg, en Heerlen in het bijzonder, voor de stedenbouwkundige ontwikkeling bepalend geweest. In 1896 werd het station gebouwd. Hierna vond in de periode tussen 1890 – 1960, onder invloed van de mijnbouw, in Heerlen een grote toename aan industriële activiteiten plaats die zorgde voor een sterke bevolkingsgroei.

In de buurt van de mijnzetels werden nieuwe arbeiderswijken gebouwd en bestaande dorpen groeiden. Op deze wijze ontstond een uiteengelegde stedelijke structuur. Heerlen werd door de mijnbouw, die ook na de oorlog nog groeide, in economisch opzicht de belangrijkste plaats in zuid Limburg.

Na de mijnbouwperiode

In de jaren 60 van de 20e eeuw schakelde Nederland over op aardgas, met als gevolg de sluiting van veel mijnen in deze periode en de daaropvolgende jaren ’70. Hierdoor trad er een verandering op in de sociale en economische structuur. Er werden in Heerlen nieuwe bedrijventerreinen aangelegd langs de nieuwe autowegen A76 en de N281. Ook nieuwe woonwijken werden ontwikkeld waaronder stadsdeel Heerlerbaan.

Verder werd in de gemeente in de delfstoffenwinning een nieuwe industriële activiteit gevonden. De grootschalige zandwinning, die momenteel nog volop plaatsvindt in o.a. groeve Vrieheide, is van grote invloed op de verschijningsvorm van het landschap.


Geschiedenis Plangebied

Ten westen van het plangebied vormt de weg de Heerlerbaan een historisch element. Lange tijd vormde deze weg de belangrijkste noordzuid-verbinding binnen de omgeving (tussen Heerlen en Aken). In de 19e eeuw stond al op diverse plaatsen bebouwing langs deze weg. Het plangebied is gelegen in het centrum van de Heerlerbaan dat wordt omringd door gehuchten zoals Bovenste Caumer en Bautsch (waar momenteel het winkelcentrum van de wijk ligt). De Corisbergweg (langs de Caumerbeek) en Bautscherweg (tussen Heerlerbaan en het gehucht Bautch) tekenen zich in die tijd al duidelijk af (zie afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0015.png"

Afbeelding - Heerlen rond 1868

Tot halverwege 20e eeuw groeit de stedelijke structuur binnen de Heerlerbaan zeer gelijkmatig, voornamelijk door een steeds verdere verdichting van het bebouwingslint langs de Heerlerbaan en (in mindere mate) langs de overige genoemde wegen.

Vanaf eind jaren ’70 tot circa 2010 wordt de wijk aan de noordoostzijde verder uitgebreid met woonerven rondom een centrale groenzone. En als laatste vrijstaande woningen in het noorden van het plangebied in een kleine solitaire buurt ten noorden van de Vullingsweg.

In de tweede helft van de 20e eeuw vindt een grootschalige uitbreiding van de stedelijke structuur plaats. De voor een belangrijk deel in de jaren ’60 en ’70 ontwikkelde woonwijk wordt met een lusvormige wijkontsluitingsweg gekoppeld aan het historische lint van de Heerlerbaan. Aan de oost- en zuidzijde worden wegen richting Terwinselen op de lus aangesloten. De gebieden binnen de lus, ten noorden en ten zuiden hiervan worden ingevuld volgens de stedenbouwkundige principes van die periode. Enkele opvallende aspecten hiervan vormen de veelvuldig toegepaste strokenverkaveling, de oriëntatie van de woningen ten opzichte van de ontsluitingsweg en de galerijflats als markering van de zuidelijke stadsrand.


Vanaf eind jaren ’70 tot circa 2010 wordt de Heerlerbaan aan de noordoostzijde verder uitgebreid met woonerven rondom een centrale groenzone. En als laatste vrijstaande woningen in het noorden in een kleine solitaire buurt ten noorden van de Vullingsweg.

Ook wordt in deze periode de infrastructuur van het stadsdeel op een aantal plaatsen aangepast. Zo komt de oostelijke entree (Rukkerweg) te vervallen door de aanleg van de Euregioweg (de oostelijke rondweg van Heerlen). In de jaren ‘80/ ’90 van de vorige eeuw vindt uitbreiding van het woongebied plaats door opvulling van het binnengebied tussen Heerlerbaan, Zandweg en Dr. Clemens Meulenmanstraat met vooral grote vrijstaande woningen.

Ten zuiden van de Ridderweg en ten westen van de Heerlerbaan vindt ten slotte de recentste ontwikkeling van het plangebied plaats. Een ontwikkeling van overwegend vrijstaande woningen en in mindere mate geschakelde woningen die na voltooiing zorgt voor een stedenbouwkundige afronding van het plangebied.

3.2 Ruimtelijke structuur

Algemeen

De stedenbouwkundige geschiedenis van Heerlen wordt gekenmerkt door voortdurende dynamiek. In de ontwikkeling van de stad zijn verschillende perioden te onderscheiden die een stempel op het stadsbeeld hebben gedrukt. Hierdoor is een historisch ‘gelaagde’ stad ontstaan, die in het straatbeeld afleesbaar is. Het begin van de twintigste eeuw is een periode waarin Heerlen een metamorfose heeft ondergaan. Rond het bestaande centrum kwam onder invloed van de mijnbouw en industrialisatie een ring van nieuwe uitbreidingswijken. De stad Heerlen en de omliggende kernen groeide in deze periode aan elkaar vast.

Hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied

In de ontwikkelingsvisie wordt Heerlen gekarakteriseerd als een ‘gefragmenteerde’, groene stad. Een stad die bestaat uit bebouwingskernen, omgeven door onbebouwde, groene ruimten. Het onderhavige plangebied, stadsdeel Heerlerbaan, is de meest zuidelijke bebouwingskern van Heerlen. Aan de oost- en westzijde van de Heerlerbaan liggen grote, onbebouwde, groene ruimten. Een deel van de groenzone direct ten noordoosten in het plangebied is recentelijk (na 2000) bebouwd met woningen.

De in noord-zuidrichting gelegen weg Heerlerbaan vormt structureel het voornaamste stedenbouwkundige element binnen het plangebied. Via deze oude verbindingsweg is het stadsdeel direct verbonden met het centrum van Heerlen. Ook zijn er vanaf deze weg goede verbindingen met de parallel aan de Heerlerbaan gelegen autosnelweg N281 (direct) en A76 (via N281), ten westen van het plangebied.

De door lintbebouwing begeleide weg Heerlerbaan vormt binnen het plangebied een duidelijke, fysieke scheiding tussen een intensief bebouwd gedeelte ten oosten van de weg en een deels onbebouwd en deels extensief ( Hoogveld nog in ontwikkeling) bebouwd gedeelte ten westen van de weg. Zie onderstaande afbeelding die de ruimtelijke structuur van het plangebied weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0016.png"

Ruimtelijke structuur plangebied

Waar de Nazarethstraat op de Vullingsweg uitkomt is nu OBS de Tovercirkel, een bibliotheek en huisartsenpost gelegen. De BMV wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron.

Het plangebied voor de nieuwe BMV wordt daarmee aan de oostkant begrensd door de Vullingsweg. Ten zuiden begrenzen de winkels en horecagelegenheden die aan de Bautscherweg zijn gelegen het plangebied. Aan de westzijden van wordt het plan gekoppeld aan het reeds aanwezige gemeenschapshuis de Caumerbron. De noordelijke plangrens volgt het bestaande (voet)pad dat deel uit maakt van het openbaar groen dat om en tussen het Zorgcentrum Oranjehof en het appartementencomplex aan de Corisbergweg is gelegen.

Winkelcentrum aan de Bautscherweg

Het gebied ten zuiden van het plangebied bestaat grotendeels uit rijen laagbouwwoningen (jaren ’60) die volgens een rechtlijnige strokenverkaveling zijn gebouwd. De stroken aan de rand zijn grotendeels haaks op de ontsluiting lus geprojecteerd. Het deel ten westen van het centrum is wat ouder (jaren ’50) en heeft een wat minder rechtlijnige opzet. Bijzonder element hier is de oude lintstructuur van de Bautscherweg tussen de Heerlerbaan en het wijkcentrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0017.png"

Landschap

Heerlen wordt wel gekarakteriseerd als een ‘gefragmenteerde’, groene stad. Een stad die bestaat uit bebouwingskernen, omgeven door onbebouwde, groene ruimten. Dit geldt zeker ook voor het plangebied van de Heerlerbaan en omgeving, waar het groene karakter sterk bepaalt wordt door enerzijds woonbuurten en anderzijds het plateaulandschap.

De hoofdgroenstructuur van Heerlen, hier bestaande uit het plateaulandschap, het Caumerbeekdal en het Geleenbeekdal grijpt bij het Imstenraderbos in elkaar, zodat de woonbuurten en de bedrijventerreinen gescheiden van elkaar liggen.

De buurten Giesen Bautch en Heerlerbaan liggen rondom het brongebied van de Caumerbeek en hebben een groen karakter, evenals de nieuwbouwlocatie Hoogveld. De hoofdontsluiting van de woonbuurten in het stadsdeel is overzichtelijk. Een begeleidende groenstructuur is slechts deels aanwezig. In de buurt Heerlerbaan is de groenstructuur gerelateerd aan de karakteristieke opbouw van de buurt met groen- en parkeerstroken tussen en rondom de verschillende flats en woonblokken. Historische objecten zijn voornamelijk aanwezig in de vorm van enkele (voormalige) boerderijen en de Heerlerbaan als historische wegverbinding tussen Heerlen en Aachen.

De Heerlerbaan vormt een aaneenschakeling van lintbebouwing, maar mist een duidelijke samenhang, ook in de groenstructuur. Verblijfsgroen is in het stadsdeel Heerlerbaan voornamelijk gekoppeld aan de hoofdgroenstructuur van Heerlen. Daarnaast zijn in de buurten Hoogveld en Heerlerbaan enkele parkzones aanwezig. Het centrum van de Heerlerbaan heeft eveneens een groen karakter.

Bebouwing

Het plangebied is een overwegend gevarieerde (woon) wijk, die gefaseerd tot stand is gekomen. Door deze gefaseerde ontwikkeling is het plangebied ruimtelijk en stedenbouwkundig op te delen in de volgende 4 deelgebieden:

  • Historische linten;
  • Vooroorlogse woongebieden (jaren 30);
  • Woningbouw 1940 – 1980 (inclusief woonerven);
  • Woningbouw na 1980 tot heden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0019.png"

Afbeelding - Historie bebouwing

3.3 Mobiliteit

Ontsluiting

Het plangebied kan in westelijke richting op twee manieren worden ontsloten, te weten:

  • 1. via de Vullingsweg en Caumerweg richting de Heerlerbaan;
  • 2. via de Corisbergweg en de Bautscherweg richting de Heerlerbaan.

Tevens kan het plangebied via de Vullingsweg en de Peter Schunckstraat en Winckelen richting de Euregioweg , de oostelijke rondweg van Heerlen worden ontsloten.

Beide gebiedsontsluitingswegen takken aan op de parallel aan de Heerlerbaan gelegen N281, die vervolgens aansluit op de nog westelijker gelegen A76.

De Heerlerbaan, die een directe verbinding vormt met het centrum van Heerlen, is de voornaamste gebiedsontsluitingsweg in de directe omgeving van het plangebied.

De Heerlerbaan heeft een breed en stedelijk profiel, bestaande uit een brede rijbaan met aan weerszijden een fietsstrook, parkeerhavens en een trottoir. Veel panden hebben geen voortuin maar grenzen direct aan het trottoir.

3.4 Functionele structuur

Maatschappelijke voorzieningen

Verspreid over het plangebied komen verschillende maatschappelijke voorzieningen voor. Aan de noordzijde van het plan gebied ligt aan de Corisbergweg de landschappelijk fraai ingepaste zorgboerderij Corisberg. Aan de Vullingsweg is een groot fraai in het groen gelegen zorgcentrum (Oranjehof) aanwezig, het gebouw heeft een royale footprint en heeft 3 bouwlagen. Naast het zorgcentrum is ook aan de Vullingsweg in één gebouw een huisartsenpraktijk gevestigd, en een bibliotheek. Tevens is aan de Corisbergweg het gemeenschapshuis De Caumerbron gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0020.png"
Afbeelding - Basisschool De Windwijzer

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0021.png"
Afbeelding - Taalschool de Werelddelen/ De Vlieger

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0022.png"

Afbeelding - Kinderdagverblijf op binnenterrein aan de Heerlerbaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0023.png"
Afbeelding - Zorgcentrum Oranjehof

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0024.png"
Afbeelding - Gemeenschapshuis De Caumerbron

Bedrijven
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen bedrijven aanwezig.

Detailhandel

Een concentratie van detailhandel is aanwezig aan de Bautscherweg en winkelcentrum Giesen Bautsch waar naast kledingzaken o.a. aanwezig is een dierenspeciaalzaak, supermarkt, tabakswinkel, twee bakkerijen, een optiek, Blokker, Zeeman, bloemenwinkel en een chocolaterie. Deze voorzieningen zijn in de directe nabijheid van het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0025.png"
Concentratie van winkels aan de Bautscherweg


Horeca

Binnen het plangebied zelf is geen horecagelegenheid aanwezig. Deze zijn wel in de directe omgeving geen bedrijven aanwezig.

Dienstverlening

Op de hoek Bautserweg Heerlerbaan is een fysiotherapie praktijk aanwezig, een klein stukje verderop zit een orthopedisch centrum en op huisnummer 78 is een apotheek aanwezig. Iets noordelijker aan de Heerlerbaan is, tegenover het punt waar de A Gen Giezen aansluit op de Heerlerbaan, is een inkoop van goud aanwezig en een inkoop en verkoop gebruikte goederen.

Verder zijn aan de Bautscherweg een apotheek, dierenkliniek, twee kapperszaken, een Postkantoor, een geldautomaat en een stomerij aanwezig.

Aan de westzijde van de Heerlerbaan schuin tegenover de Bradleystraat is een fysiotherapie centrum gehuisvest in een pand waar verder nog kantoren aanwezig zijn.

Sport en recreatie

In het plangebied zijn geen gemeentelijke sportvoorzieningen aanwezig.

Nutsvoorzieningen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn tal van nutsvoorzieningen al dan niet inpandig aanwezig.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Planuitgangspunten

De gemeente Heerlen is voornemens in het stadsdeel Heerlerbaan een nieuwe brede maatschappelijke voorziening te realiseren: de BMV Heerlerbaan. Door de gemeenteraad van de gemeente Heerlen is op 28 juni 2017 het Integraal Huisvestingsplan Primair Onderwijs 2017-2027 (IPH) vastgesteld. Het IHP heeft een reikwijdte tot 2027 en geeft inzicht in een visie op onderwijs waarin kaders worden gegeven voor de wijze waarop het Primair Onderwijs en aanpalende kindfuncties in de gemeente Heerlen toekomstgericht georganiseerd kunnen worden, een vertaling van deze visie in een passende huisvestingsstructuur. Het IHP is opgesteld in goed overleg met en heeft draagvlak bij de schoolbesturen.

In de wijk Heerlerbaan liggen twee scholen voor regulier basisonderwijs; BS De Windwijzer, en OBS De Tovercirkel (met een openbaar profiel). Ook de dislocatie van basisschool De Vlieger is gesitueerd in dit stadsdeel. Dit betreft de Taalschool, een aparte voorziening met een regionale functie. Tevens is een locatie van (voortgezet) speciaal onderwijs De Pyler in deze wijk gelegen (besproken bij Heerlen Stad).

Op beide reguliere onderwijslocaties is conform de onderwijsvisie de verbinding gemaakt met het peuterspeelzaalwerk. Bij OBS De Tovercirkel wordt ook BSO aangeboden. Apart van de onderwijslocaties wordt op één locatie in het gebied kinderdagopvang aangeboden.

In het voorgaande IHP is besloten om de beide basisscholen te integreren in een BMV Heerlerbaan. Omwille van diversiteit en keuzemogelijkheden wordt geïnvesteerd in nieuwbouw met twee scholen onder één dak. De dislocatie van OBS de Tovercirkel blijft in stand. De zorg-, opvang- en wijkarrangementen in BMV Heerlerbaan werken voor het gehele stadsdeel, en leggen eveneens relatie met de dislocatie. Als locatie voor de BMV wordt de huidige locatie van OBS De Tovercirkel voorzien.

In opdracht van de raad heeft een Quick-Scan 'voorzieningenstructuur' plaatsgevonden in het stadsdeel Heerlerbaan met als doel bij de stakeholders opvattingen, standpunten, inzichten en ideeën op te halen om te kunnen toetsen of de vastgestelde structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid Limburg (SVREZL), nog steeds haalbaar en uitvoerbaar is en op basis van het resultaat van de quick scan te bepalen wat het vervolgtraject is om te komen tot een integrale visie voor Heerlerbaan. De BMV is nadrukkelijk bij de quick scan meegenomen.

De quick scan is uitgevoerd door middel van interviews bij vastgoedeigenaren, projectontwikkelaars, retailers, corporatie, overheden, maatschappelijk partners en schoolbesturen. Op basis van de driedeling 1) context en situatie nu, 2) situatie gewenst en 3) de opgave, zijn de stakeholders naar hun opvattingen en inzichten gevraagd.

De conclusie uit de quick-scan ten aanzien van de BMV luidt:

  • Aanbevolen wordt voor de verdere planvorming van de Brede Maatschappelijk Voorziening Heerlerbaan uit te gaan van de locatie Bautsch en directe omgeving;

De raad heeft deze aanbeveling ook overgenomen. De BMV wordt daarom gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron.

Gekozen is om alle kind- en maatschappelijke functies in één gebouw onderte brengen. De BMV omvat hierdoor de functies primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

Ligging Plangebied

Het plangebied voor het bestemmingsplan BMV Heerlerbaan is gelegen in het stadsdeel Heerlerbaan en de buurt Heerlerbaan-Centrum. Kadastraal zijn de percelen bekend als, Gemeente Heerlen, Sectie K, nummer 5743 (deels), 3278 en 3279.

Tussen de Vullingsweg en de Corisbergweg zijn meerdere winkels, horeca en maatschappelijk instanties gelegen. Waar de Nazarethstraat op de Vullingsweg uitkomt is nu OBS de Tovercirkel, een bibliotheek en huisartsenpost gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0026.png"
Afbeelding - situering plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0027.png"

Afbeelding - situering plangebied

Het plan

De nieuwe BMV wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron.
Gekozen is om alle kind- en maatschappelijke functies in één gebouw onder te brengen.
De BMV omvat hierdoor de functies primair onderwijs, peuteropvang, kinderopvang, buitenschoolse opvang, bibliotheek, en maatschappelijke functies voor zowel jeugd als ouderen. Daarnaast wordt ook de huisartsenpraktijk binnen de BMV ondergebracht.

De indeling van de nieuwe BMV per verdieping:

  • Kelder
    - Technische ruimte
  • Beganegrond
    - OBS Tovercirkel onderbouw
    - Basisschool De Windwijzer
    - Peuteropvang/kinderdagopvang
    - Sociaal Maatschappelijke voorziening/bibliotheek
  • Verdieping 1
    - OBS Tovercirkel bovenbouw
    - BSO de Windwijzer
    - Huisartsenpaktijk Heerlerbaan
  • Verdieping 2
    - Sportzaal/gymzaal

In Bijlage 2 zijn de ruimtelijke effecten zijn van het plan op de omgeving beschreven. Hierin is onder andere opgenomen:

  • waarom het gebouw op deze manier wordt gebouwd en wat de effecten zijn van deze bebouwing op de omgeving
  • wat er gedaan wordt om de mogelijk negatieve effecten te minimaliseren
  • de visie en het concept van het ontwerp
  • het aspect parkeren
  • de inpassing in de groene parkomgeving en relatie met naastgelegen panden.


Hieronder zijn enkele impressies van de nieuwe BMV en omgeving opgenomen. Het volledige plan is als Bijlage 1 opgenomen bij deze Toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0028.png"
Afbeelding - impressie nieuwe BMV

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0029.png"

Afbeelding - situatietekening nieuwe BMV

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0030.png"

Afbeelding - Terreinindeling nieuwe BMV

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0031.png"
Afbeelding - impressie nieuwe BMV vogelvlucht

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0032.png"
Afbeelding - impressie nieuwe BMV en schoolplein

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.

5.1 Milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het bestemmingsplan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn. De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van veehouderijbedrijven is in het kader van de omgevingsvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura2000-gebieden (in dat geval is een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk).

Doel van een planmer is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van (in dit geval) een bestemmingsplan. In het planmer dient te worden beoordeeld of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt, kan leiden tot ongewenste effecten voor het milieu. Waar relevant beschrijft het planmer maatregelen waarmee negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).

Vormvrije m.e.r. beoordeling

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C).

Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De realisatie van de nieuwe BMV betreft het oprichten van een gebouw waarin reeds aanwezige maatschappelijke voorzieningen/functies zullen worden gehuisvest.
Het gehele plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 5.800 m2 en light hiermee onder de drempelwaarden als genoemd in Bijlage D van het Besluit m.e.r..

Voor de volledigheid wordt wel getoetst of voor de het planologisch mogelijk maken en de realisatie van de nieuwe BMV Heerlerbaan een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Deze aanmeldnotitie is opgesteld en als Bijlage 3 toegevoegd. Hierin zijn de mogelijke nadelige milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling zijn beschreven

Procedure en beoordelingscriteria
De m.e.r. beoordeling hoort bij de ruimtelijke plannen (plan) en waarin de hiervoor genoemde activiteiten mogelijk worden gemaakt.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorloopt dezelfde procedure als een formele m.e.r.-beoordeling: een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag/het plan waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al dan niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

Conclusie

Het voorliggend bestemmingsplan ontwikkeling zorgt, noch in de aanlegfase, noch in de gebruiksfase, tot zodanige belangrijke nadelige milieugevolgen dat een milieueffectrapportage zou moeten worden doorlopen. Bij besluit van PM DATUM 2021/2022 heeft het gemeentebestuur van Heerlen besloten dat voor het bestemmingsplan BMV Heerlerbaan geen milieueffectrapportage hoeft te worden doorlopen.

5.2 Akoestiek

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. De normen uit de Wet geluidhinder hebben tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient dan ook rekening te worden gehouden met het aspect 'geluid'. 

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Binnen het plangebied zijn de geluidsaspecten industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai relevant.

5.2.1 Wegverkeerlawaai

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Wel dient hier in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd te worden. 

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

De toevoeging aan de BMV betreft de basisschool De Windwijzer (met circa 200 kinderen) en de sporthal. De ontwikkeling past niet geheel in het vigerende bestemmingsplan. In het kader van de bestemmingsplanprodcedure is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Bijlage 4).

Het plan is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Romeinenstraat, de Caumerweg, de Palestinastaat en de Jeruzalemstraat. Het doel van het onderzoek wegverkeerslawaai is het bepalen van de optredende geluidbelastingen vanwege deze wegen en het toetsen van de berekende waarden aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder.

Daarnaast is het doel om op basis van de gecumuleerde geluidbelastingen vanwege al het relevante wegverkeer, het toekomstige akoestisch leefklimaat te beoordelen, om daarmee te bepalen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij worden ook de nabijgelegen niet-geluidgezoneerde 30 km/u-wegen betrokken.

Gegevens Wegverkeerslawaai

Door de gemeente Heerlen is een shapebestand aangeleverd met de wegverkeersgegevens voor het prognosejaar 2030 dat kan worden gehanteerd als uitgangspunt voor het maatgevend jaar in voorliggend onderzoek. Het betreffen verdelingen in licht, middelzwaar en zwaar verkeer, de verdeling over het etmaal (dag,- avond- en nachtperiode), de snelheden en de wegdektypes.

Tevens is door de gemeente Heerlen aangegeven dat de verkeerstoename als gevolg van de nieuwe functies van het plan 217 mvt/etmaal bedraagt en is een overzicht aangeleverd van de verdeling van deze verkeersgeneratie over het netwerk in de omgeving van het plangebied.

Berekeningsresultaten

In tabel 4-1 wordt voor enkele maatgevende rekenpunten de hoogste geluidbelasting als gevolg van de zoneplichtige Romeinenstraat, de Caumerweg, de Palestinastraat en de Jeruzalemstraat getoond inclusief aftrek conform art 110g Wgh.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0033.png" Afbeelding - Tabel 4-1 Berekeningsresultaten wegverkeer inclusief aftrek art. 110g Wgh

Uit deze tabel blijkt dat:

  • de geluidbelasting als gevolg van de Romeinenstraat ten hoogste 29 dB Lden bedraagt inclusief aftrek conform art. 110g Wgh. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
  • de geluidbelasting als gevolg van de Caumerweg bedraagt ten hoogste 26 dB Lden inclusief aftrek;
  • de geluidbelasting als gevolg van de Palestinastraat bedraagt ten hoogste 15 dB Lden inclusief aftrek;
  • de geluidbelasting als gevolg van de Jeruzalemstraat bedraagt ten hoogste 16 dB.

Voor deze wegen is dus ook ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De Wet geluidhinder vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

Geluidsbelasting in het kader van de ruimtelijke onderbouwing

Ten behoeve van de beoordeling van het akoestisch leefklimaat zijn tevens de gecumuleerde geluidbelastingen bepaald ten gevolge van alle relevante wegen in de nabijheid van het plangebied. De gecumuleerde geluidbelastingen als gevolg van wegverkeerslawaai variëren tussen 25 dB en 47 dB exclusief aftrek op basis van art. 110g Wgh. Op basis van deze geluidbelastingen is sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

Conclusie

In het kader van de bestemmingsplanprodcedure is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor het ontwikkeling van een Brede Maatschappelijke Voorziening Heerlerbaan.

Het plan is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Romeinenstraat, de Caumerweg, de Palestinastaat en de Jeruzalemstraat. Op basis van de berekeningsresultaten kan geconcludeerd worden dat de geluidbelasting als gevolg van de zoneplichtige wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

De gecumuleerde geluidbelastingen als gevolg van alle relevante wegen in de nabijheid van het plangebied variëren tussen 25 dB en 47 dB exclusief aftrek op basis van art. 110g Wgh. Op basis van deze geluidbelastingen is sprake van een goed akoestisch leefklimaat. Vanuit het aspect wegverkeerslawaai is er bijgevolg sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.2.2 Spoorweglawaai

Artikel 4.1 Besluit geluidhinder bepaalt voor spoorweglawaai hetzelfde als artikel 76 Wet geluidhinder voor wegverkeerlawaai. Optie A
Indien echter - zo bepaalt artikel 4.1, derde lid, Besluit geluidhinder - op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een spoorweg reeds aanwezig of in aanleg is dan behoeven die waarden niet in acht te worden genomen voor in de zone van een spoorweg gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
In zo'n situatie behoeft een akoestisch onderzoek naar de invloed van spoorweglawaai niet plaats te vinden.


Dit bestemmingsplan voorziet niet in de bouw van nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen binnen de geluidszone van een spoorweg.
In zo'n situatie behoeft evenmin een akoestisch onderzoek naar de invloed van spoorweglawaai plaats te vinden.

5.2.3 Industrielawaai

Op grond van de Wgh worden industrieterreinen waarop 'grote lawaaimakers' zijn gevestigd ruimtelijk gescheiden van woningen en andere geluidgevoelige objecten. Daarom moet voorzien zijn in een geluidszone – een gebied rondom het industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan (Art. 40 Wgh).


Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een gezoneerd industrieterrein. Er hoeft zodoende in dit kader geen akoestisch onderzoek plaats te vinden.

5.2.4 Externe geluidhinder

Er is onderzocht of er geen toename van optredende geluidbelastingen te verwachten is als gevolg van de toename van verkeer op de openbare weg (buiten de grens van de inrichting) door de ontwikkeling van de BMV.
Uit dit onderzoek (zie Bijlage 9) is gebleken dat de toename van de geluidbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe BMV ten hoogste 0,95 dB bedraagt.
Er is geen wettelijk toetsingskader voorhanden. Er is daarom aansluiting gezocht bij het wettelijke toetsingskader in het geval van reconstructie conform de Wet geluidhinder. Daarbij wordt een toename van minder dan 2 dB gezien als een niet-significant en dus als een akoestisch aanvaardbare toename.

De berekende toename in voorliggende situatie bedraagt minder dan 1 dB en is dus op basis van bovenstaande redenatie als niet-significant te benoemen. Er is sprake van een akoestisch aanvaardbare toename van de geluidbelastingen en bijgevolg van een goede ruimtelijke ordening.

5.2.5 Conclusie

Gelet op het bovenstaande voldoet het plan aan de gesteld voorwaarden voor het aspect geluid en kan een goede ruimtelijke ordening en een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd worden. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van het vooliggend bestemmingsplan.

5.3 Water

In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.

5.3.1 Europees en Rijksbeleid
5.3.1.1 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede kwaliteit te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.

Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 22 december 2015 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2021. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatie gebonden maatregelen.

5.3.1.2 Waterwet

De Waterwet (22 december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de Wet is overgegaan naar de Waterwet. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Dit brengt met zich mee dat de perceeleigenaar verantwoordelijk is voor de ontwatering en afwatering van zijn eigen perceel. Alleen in uitzonderingsgevallen kan hemelwater geloosd worden op het openbaar riool.

5.3.1.3 Wet ruimtelijke ordening en watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden besproken met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.

5.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid
5.3.2.1 Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2016-2021 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid.

Dit gaat over:

  • Hoogwaterbescherming in de Maasvallei
  • Aanpak van regionale wateroverlast en watertekort, mede in verband met klimaatverandering
  • Behoud en herstel van beken en waterrijke natuurgebieden en verbetering van hun waterkwaliteit
  • Drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer.

Provinciale Staten hebben het beleid vastgesteld. Waterschap Limburg, gemeenten en derden voeren het uit. Een belangrijk onderdeel van het Provinciaal Waterplan is de alliantie tussen Provincie en Waterschap Limburg.

In de planperiode 2016-2021 investeren Waterschap Limburg, gemeenten, de Rijksoverheid, de Europese Unie en de Provincie gezamenlijk 580 miljoen euro in het Limburgse water. De Provincie draagt hier aan 24 miljoen euro bij.

Met het Provinciaal Waterplan wordt niet alleen voldaan aan de eisen die Europa stelt in de Kaderrichtlijn Water en de Rijksoverheid in de Waterwet en het Deltaprogramma. Het Provinciaal Waterplan vormt samen met het van de Rijksoverheid en het Waterbeheersplan Limburg 2016-2021 van Waterschap Limburg een onderdeel van het tweede Stroomgebiedbeheerplan Maas 2016-2021.

Provinciale Staten hebben het beleid vastgesteld. Waterschap Limburg, gemeenten en derden voeren het uit. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels.

5.3.2.2 Waterbeheerplan 2016-2021 Waterschap Limburg

Per 1 januari 2017 zijn de waterschappen Roer en Overmaas en Peel en Maasvallei gefuseerd tot het nieuwe Waterschap Limburg. Vooruitlopend op deze fusie hebben de waterschappen Roer en Overmaas en Peel en Maasvallei gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld.

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is een integraal beleids- en uitvoeringsplan van Waterschap Limburg. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2016 tot en met 2021. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst Zo wordt de koers uitgezet voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg waarbij nadrukkelijk de gevolgen van de klimaatverandering en de ontwikkeling in de maatschappij worden betrokken.

In het Waterbeheerplan 2016-2021 is beschreven hoe het waterschap het watersysteem en waterkeringen op orde wil brengen, welke thema's hierbij spelen, welke maatregelen het waterschap gaat uitvoeren, wie hun partners daarin zijn en hoe het waterschap dit monitort en bijstuurt. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van d

Ook staat beschreven welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het optimaliseren van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

5.3.2.3 Keur en beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019

In de Keur is een nieuwe bergingsnorm opgenomen van 80 mm voor rechtstreekse lozingen op oppervlaktewater. Uitgangspunt is dat de bergingsnorm bij nieuwe verharding (rechtstreeks lozend op oppervlaktewater) bindend is. Bij bestaande verharding wordt de norm als richtlijn gebruikt. Hierbij is het streven om zoveel mogelijk naar de nieuwe norm toe te groeien. Uitgangspunt gemeente blijft bergingseis T=25 (35 mm in 45 minuten) en doorkijk naar T=100 (45 mm in 30 minuten).

5.3.3 Gemeentelijk beleid
5.3.3.1 Integraal Waterplan

Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.

Al sinds 2011 wordt in de regio Parkstad met onze waterpartners samengewerkt aan het verbeteren van de waterketen (riolering en afvalwaterzuivering) en het watersysteem (beken). Het Integraal Waterplan is het eerste gezamenlijke visiedocument. In het plan is de regionale ambitie en visie beschreven van de samenwerkingsregio Parkstad. De speerpunten zijn: "Een klimaatbestendige stad", "Gezond, schoon en voldoende water", "Werken aan waterbewustzijn", "Anticiperen op de Omgevingswet" en "Samenwerken inde waterketen".

5.3.3.2 Watertakenplan 2020-2024

In het plan is de gemeentelijke wateropgave voor de middellange termijn omschreven. De speerpunten zijn: "Een klimaatbestendig Heerlen", "Anticiperen op de Omgevingswet", "Samenwerken in de waterketen", "Meten, data en rekenen", "Beheer op maat" en "Werken aan waterbewustzijn". Door het opnemen van een uitvoeringsprogramma en een kostendekkingsplan wordt de komende jaren invulling gegeven aan de speerpunten.

5.3.4 Plangebied

Conform de regels van het waterschap Limburg dient een wateradvies gevraagd worden bij alle Voor het plan is een Waterparagraaf opgesteld. De waterparagraaf is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.


Het plangebied heeft de volgende oppervlakken:

  • 1.830 m2 bebouwd oppervlak van een standaard plat dak (afvloeiingsfactor van 0,8);
  • 395 m2 vegetatiedak met een afvloeiingsfactor van 0,2;
  • 1.215 m2 (betrekkelijk) open verharding (afvloeiingsfactor van 0,8).

Uitgaande van de gemeentelijke richtlijn (3,5 m3 per 100 m2 bebouwd/verhard) dient binnen het plan te worden voorzien in 120 m3 (3.440 m2) opvangcapaciteit.


In grote lijnen zijn er verschillende oplossingen, te weten:

  • Infiltratiekratten die onder bestrating worden aangelegd
  • Oppervlakkige voorzieningen zoals een wadi/vijver en/of een greppel
  • Verticale grindpalen door de lössleemlaag
  • Infiltratieriolen. Dit zijn rioolbuizen die aan de onderzijde openingen hebben van waaruit hemelwater in de bodem infiltreert.

Het realiseren van de benodigde waterberging is in dit plan haalbaar maar vereist wel de nodige inpassen in het plan. Dat is een stedenbouwkundige opgave. De voorkeur gaat uit naar afvoer van hemelwater naar de bodem. Daarmee kan droogte in andere jaargetijden worden beperkt.

Conclusie

Bij de verdere uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de realisatie van voldoende opvangcapaciteit voor (hemel)water. Hiermee vormt het aspect water geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan.

5.4 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegd gezag op basis van de Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie(s).

Algemeen 

Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie. Daarvoor dient een bodemonderzoek. Een bodemonderzoek hoeft echter niet te worden uitgevoerd als de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan dienen voor een bestemmingsplanwijziging. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de vaststelling van het niet verdacht zijn van de locatie voor puntbronnen op basis van een uitgevoerd NEN 5725 vooronderzoek. Blijkt hieruit dat er geen verdachte locaties/situaties zijn, ofwel er zijn geen knelpunten, dan kan volstaan worden met dit vooronderzoek aangevuld met een veldinspectie.

Uit het vooronderzoek volgens NEN 5725 kan ook blijken dat de kwaliteit van de bodem onvoldoende zou kunnen zijn ofwel een verdachte situatie bestaat. In die gevallen moet altijd een vooronderzoek gevolgd door een verkennend onderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd, aangevuld met een bodemonderzoek asbest conform NEN5707.

Onderzoeken die niet volgens de geldende normen zijn opgesteld en uitgevoerd zijn of verouderde onderzoeken gelden niet als representatief en onvoldoende.

5.4.1 Beleidskader

5.4.1 Beleidskader
5.4.1.1 Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem te beschermen. De Wbb maakt duidelijk dat grondwater een onderdeel van de bodem is. Daarnaast worden de sanering van verontreinigde bodem en grondwater door middel van de Wbb geregeld. Ook lozingen in of op de bodem kunnen op grond van de Wbb worden gereguleerd. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de Wbb is overgegaan naar de Waterwet.

5.4.1.2 Besluit bodemkwaliteit

Het landelijke Besluit bodemkwaliteit (Bbk) heeft als doel duurzaam bodembeheer. Het Bbk geeft regels voor de toepassing van grond en baggerspecie. Hiermee wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater als gevolg van de toepassing voldoende wordt beschermd.

5.4.2 Gemeentelijk beleid
5.4.2.1 Bodembeleidsplan

Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van een brede maatschappelijke voorziening en omliggende voorzieningen mogelijk gemaakt, maar blijft de bestaande bestemming 'Maatschappelijk' vigerend. In 2020 is een vooronderzoek bodem uitgevoerd dat nader wordt besproken in paragraaf 5.4.3.

5.4.2.2 Nota bodembeheer

Het landelijke Besluit bodemkwaliteit (Bbk) heeft als doel duurzaam bodembeheer. De gemeentelijke Nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. Op 28 september 2016 is de Nota bodembeheer met daarin opgenomen de Bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten: industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de waarden uit de algemene categorieën niet meer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0034.png"

Homogene deelgebiedenkaart


Het plangebied is gelegen in deelgebied Woonwijken.

5.4.3 Plangebied

Onderzoeken

Ter plaatse is/zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

- Vooronderzoek Bodem, 7 september 2020, Bijlage 6.


Uit dit uitgevoerd vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat:

Asbest

Op grond van het vooronderzoek kan de navolgende hypothese worden gesteld:

  • De onderzoekslocatie kan met betrekking tot asbest als een verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld beschouwd worden i.v.m. de geplande sloop van de gebouwen binnen de begrenzing op de locatie.
  • Ten aanzien van de hypothese asbestverdacht dient een verkennend onderzoek conform de NEN-5707 (inclusief maaiveld-inspectie asbest) verricht te worden.

Bodem

Op grond van het vooronderzoek kan de navolgende hypothese worden gesteld:

  • De onderzoekslocatie kan als een onverdacht terrein beschouwd worden. Conform NEN- 5740 wordt derhalve de volgende hypothese vastgesteld: ONV-NL
  • Er is geen freatisch grondwater te verwachten binnen 5,0 m-mv. Derhalve kan afgezien worden van het plaatsen van een peilbuis.

Onderzoeksvoorstel voor verkennend bodemonderzoek

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het verkrijgen van een indicatie of de grond en/of het ondiepe grondwater ter plaatse zijn verontreinigd.

Door sloop van gebouwen kan de bodem fysisch en chemisch verontreinigd raken, daarom wordt geadviseerd om het chemisch bodemonderzoek pas te laten uitvoeren nadat de sloop heeft plaatsgevonden.

De sloop van de aanwezige bebouwing zal pas in maart 2022 plaatsvinden. Daarna kan pas een volledig bodemonderzoek worden uitgevoerd.

In de omgevingsvergunning voor de realisatie van de BMV en daarbij behorende bouwwerken kunnen voorwaarden worden opgenomen waarin wordt gesteld dat een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd na de sloop van de aanwezige bebouwing.

Als het bodemonderzoek is uitgevoerd voor de sloop, zal na de sloop altijd een aanvullende maaiveldinspectie asbest nodig zijn conform BRL 2000 protocol 2018. De resultaten van deze maaiveldinspectie kunnen er toe leiden dat verder onderzoek naar asbest conform de NEN-5707 / 5897 noodzakelijk is.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect bodem zijn er nu geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Natuurwaarden

5.5.1 Natura 2000

De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen. Dit doet zij door gebieden aan te wijzen als Natura 2000-gebied. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en/of diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.


In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Natuurbeschermingswet. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.

5.5.2 Wet natuurbescherming (Wnb)

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De nadruk komt te liggen op het samenspel tussen provincies en gemeenten. Provincies bepalen wat voor hun gebied wel en niet mag in de natuur.

De provincie Limburg heeft dit opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014, hoofdstuk 3. Er gelden drie vergunningen voor activiteiten in of met een effect op een Natura 2000-gebied:

  • als er sprake is van effect op stikstof, geluid, licht en grondwater (Vergunning gebiedsbescherming);
  • als er sprake is van effect op beschermde dieren en planten 
    (Vergunning soortenbescherming);
  • bij het kappen van bomen en struiken (Vergunning houtopstanden).

5.5.3 Plangebied

In het gebied tussen de Corisbergweg en de Vullingsweg ontwikkelt de gemeente Heerlen een Brede Maatschappelijke Voorziening Heerlerbaan. Twee scholen worden samengebracht en daarnaast wordt voorzien in een peuteropvang, kinderdagverblijf en BSO, een bibliotheek, een welzijnsorganisatie, een huisartsenpraktijk en een sportzaal. Het gebouw wordt (net zoals in de huidige situatie) aangehecht aan het huidige gemeenschapshuis De Caumerbron. De meeste functies zijn in de huidige situatie reeds aanwezig binnen het plangebied en worden samengevoegd. De toevoeging van de BMV betreft de basisschool De Windwijzer (met circa 200 kinderen) en de sporthal. Voorafgaand aan de realisatie van de nieuwe BMV wordt het huidig schoolgebouw gesloopt. De sloop van de bibliotheek/huisartsenpraktijk zal plaatsvinden na de realisatie van de nieuwbouw.

5.5.4 Beschermde gebieden

5.5.4.1 Stikstofdepositie

Per 1 juli 2021 treedt de nieuwe Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking. Hiermee wordt de Wet natuurbescherming gewijzigd en wordt een vrijstelling van de vergunningplicht voor de bouwsector opgenomen in artikel 2.9a van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt voor alle projecten die in de gebruiksfase geen tot weinig stikstofemissie veroorzaken en heeft betrekking op de bouw- en aanlegfase van projecten inclusief de daarmee gepaard gaande vervoersbewegingen. Wel bestaat er een verplichting om de emissie van stikstof te beperken voor bouw- en sloopwerkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning of melding noodzakelijk is. Hiermee wordt beoogd dat machines en andere processen (eerder) worden vervangen door alternatieven met een lagere uitstoot.

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is onderzocht of de sloop en bouw en/of het gebruik van de nieuwe BMV zouden kunnen leiden tot een relevante toename van stikstofdepositie in nabij gelegen Natura 2000-gebieden (Bijlage 7).

Kleine, tijdelijke deposities
In de aanleg- of bouwfase van een project wordt materieel ingezet dat slechts tijdelijk stikstofemissie veroorzaakt. In de Handreiking Voortoets Stikstof1, gepubliceerd door BIJ12, d.d. februari 2021 is aangegeven dat kleine, tijdelijke depositietoenames als gevolg van bouwwerkzaamheden niet leiden tot significante effecten voor Natura 2000-gebieden.
Als uitgangspunt wordt daarbij gehanteerd dat een project met alléén kleine, tijdelijke deposities in de aanleg- of bouwfase kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar (of een equivalent hiervan) in beginsel niet vergunningplichtig is voor het aspect stikstofdepositie. In beginsel geldt deze lijn voor alle vormen van tijdelijke emissies in de aanlegfase, in de praktijk zal dit met name mobiele werktuigen en de aan-/afvoer van materiaal en materieel betreffen. Indien de stikstofdepositie in de aanlegfase groter is dan
0,05 mol N/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar (of een equivalent hiervan) óf er is sprake van een depositiebijdrage in de gebruiksfase op een door stikstof overbelaste locatie in een Natura 2000-gebied, dan kan wel sprake zijn van een vergunningplicht op het gebied van stikstof.

Bovengenoemde redeneerlijn wordt ook door de Provincie Limburg onderschreven en is in lijn met de vrijstelling van vergunningplicht ten aanzien van de aanlegfase zoals deze is voorzien in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, die per 1 juli 2021 in werking is getreden.

Relevante Natura 2000-Gebieden

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse relevante Natura 2000-gebieden:

  • Geleenbeekdal op circa 1,2 km
  • Kunderberg op circa 2,7 km;
  • Brunssummerheide op circa 4,5 km.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0035.png"
Afbeelding - Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied (Bron: Aerius)


Stikstofemissie sloop- en bouwfase

De sloop en bouw van de nieuwe BMV zal leiden tot een tijdelijke stikstofemissie als gevolg van:

  • brandstofverbranding door mobiele werktuigen op de bouwplaats;
  • brandstofverbranding door transport voor aan- en afvoer van materiaal, materieel en personeel.

Voor de sloop- en bouwfase is bepaald dat een emissie als gevolg van deze fase van maximaal 436 kg NOx op jaarbasis geen depositieresultaten oplevert boven 0,05 mol/ha/jaar en dus niet leidt tot significante effecten. Om tot deze maximale emissie te komen is in de berekeningen uitgegaan van:

  • Een emissie op de bouwplaats van circa 405 kg NOx op jaarbasis. Dit is vergelijkbaar met de verbranding van 15.900 liter brandstof door bouwmachines met STAGE klasse IIIa motoren en 15.900 liter brandstof door bouwmachines met STAGE IV motoren, dergelijke machines kunnen hiermee circa 2.120 uur per jaar worden gebruikt. Daarnaast is rekening gehouden met 636 uur stationair draaien;
  • Een emissie van circa 31 kg NOx op jaarbasis als gevolg van het bouwverkeer: hierbij is worstcase uitgegaan van 2.000 personenwagens of bestelwagens die per jaar naar de bouwlocatie kunnen komen (365 dagen per jaar) en 4.000 vrachtwagens die per jaar naar de bouwlocatie kunnen komen (365 dagen per jaar). Zowel de heen- als terug beweging is hierbij in rekening gebracht.

Op basis van onze ervaring in soortgelijke projecten wordt geoordeeld dat het bouwplan uitvoerbaar zal zijn binnen de hierboven genoemde maximale emissie en bijbehorende uitgangspunten. Indien de sloop- en bouwfase beperkt kan blijven tot maximaal 1 jaar, dan kunnen zelfs nog meer mobiele werktuigen en transporten worden ingezet zonder dat dit leidt tot significante effecten (omdat bij een tijdelijke toename van maximaal 1 jaar de drempelwaarde 0,1 mol/ha/jaar bedraagt).

Stikstofemissie gebruiksfase

Het uitgangspunt voor de nieuwe BMV is dat deze volledig 'gasloos' wordt, zodat deze in de toekomst geen emissie van NOx veroorzaakt als gevolg van gebouwverwarming of bereiding warm tapwater. De enige relevante bron van stikstofemissie is de verkeersgeneratie als gevolg van het plan. Door de gemeente Heerlen is aangegeven dat de verkeerstoename als gevolg van de nieuwe functies van het plan 217 mvt/etmaal bedraagt en is een overzicht aangeleverd van de verdeling van deze verkeersgeneratie over het netwerk in de omgeving van het plangebied.

Voor de gebruiksfase van BMV Heerlerbaan in Heerlen is berekend dat de stikstofemissie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op relevante nabij gelegen Natura 2000-gebieden.

Geconcludeerd wordt dat het mogelijk is de emissie van stikstof tijdens de aanlegfase relevant te beperken door toepassing van zoveel mogelijk schoon materieel. Aangezien er geen toename van de depositie wordt berekend als gevolg van de gebruiksfase, kan in dat geval gebruikt gemaakt worden van de vrijstelling voor de aanlegfase en vormt het aspect stikstofdepositie verder geen belemmering voor het project.

Gevoeligheidsanalyse

Tevens is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd ten aanzien van de gebruiksfase. Geconcludeerd is dat zelfs indien de verkeersaantrekkende werking verdubbeld zou worden dat dan alsnog geen toename van stikstofdepositie wordt berekend.

Conclusie

Voor de realisatie van de nieuwe BMV in Heerlen is geconcludeerd dat noch de sloop-/bouwfase noch de gebruiksfase van het plan leidt tot significant negatieve effecten in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Voor de sloop- en bouwfase is geoordeeld dat een realistisch bouwproces in geen geval zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,05 mol/ha/jaar gedurende maximaal 2 jaar. Voor de gebruiksfase is daarnaast geen sprake van een toename van de stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Significante gevolgen voor beschermde habitats en hieraan gekoppelde soorten als gevolg van stikstofdepositie zijn daarmee op voorhand uitgesloten. De instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden worden gerespecteerd en de natuurlijke kenmerken worden niet aangetast. De Wet natuurbescherming vormt vanuit het aspect stikstofdepositie dus ook geen belemmering voor het plan.

5.5.4.2 Beschermde gebieden

Het plangebied zelf vormt geen onderdeel van een Natura2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden bevinden zich aan de zuidwestzijde van Heerlen, het Geleenbeekdal en de Kunderberg. Het Geleenbeekdal bevindt zich hemelsbreed het dichts nabij het plangebied, namelijk op iets meer dan 1 kilometer afstand.


In de Provincie Limburg is het Natuurnetwerk Nederland opgedeeld in zogenaamde Goud-, Zilver- en Bronsgroene Zones. Waarbij Goudgroen het meest waardevol is en de andere twee minder. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van deze zones.

5.5.5 Beschermde soorten

De gemeente is voornemens een Brede Maatschappelijke Voorziening 'Heerlerbaan' te ontwikkelen. De ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan en hiertoe is het nodig een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. In opdracht van gemeente Heerlen is een quickscan ecologie uitgevoerd voor het plangebied gelegen tussen de Corisbergweg en de Vullingsweg.

De quickscan vormt de eerste fase in het kader van toetsing van plannen in de buitenruimte aan de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) met betrekking tot soortbescherming en gebiedsbescherming (inclusief Natuurnetwerk Nederland, hierna NNN en Natura 2000).
De quickscan bestaat uit een eenmalig veldbezoek in combinatie met een bureaustudie en is als(Bijlage 8) bij de toelichting opgenomen.


Hieronder zijn de effecten op de verwachte natuurwaarden opgenomen op basis van de planontwikkeling. De effectenbeoordeling richt zich op de wijziging in bestemming. Een effectenbeoordeling op uitvoeringsniveau is in dit stadium van de planvorming nog niet mogelijk.

  • Vogelrichtlijnsoorten
    • 1. Algemene broedvogels:
      Er kan een mogelijk aantasting van verblijfplaatsen plaatsvinden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
    • 2. Vogels met een jaar rond beschermde nestplaats:
      Het plangebied vormt voor vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest geen broedgebied of essentieel onderdeel van de functionele leefomgeving van soorten die broeden in de nabijheid.
  • Habitatrichtlijnsoorten
    • 1. Vleermuizen
      Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling zijn er alleen raakvlakken met het voorkomen van gewone- en ruige dwergvleermuis, in het geval vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn in de bebouwing. Onderzoek naar het voorkomen van verblijfplaatsen is nodig om de aanwezigheid aan te tonen, dan wel uit te kunnen sluiten. In het geval verblijfplaatsen aanwezig zijn, is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
    • 2. Vrijgestelde Nationaal beschermde soorten
      Er zijn een aantal verblijfsplaatsen van grondgebonden zoogdieren en amfibieën aangetroffen. Geadviseerd wordt om te voldoen aan de zorgplicht. Indien hieraan kan worden voldaan zijn vervolgestappen niet noodzakelijk.
    • 3. Niet of deels vrijgestelde Nationaal beschermde soorten
      In en om het plangebied zijn verblijfplaatsen van eekhoorns aangetroffen.
      Geadviseerd wordt om te werken in periodes waarin vrijstelling geldt en voldoen aan zorgplicht. Indien dit niet mogelijk is kan het nodig zijn om te werken middels een gedragscode of ontheffing aan te vragen.

Conclusie

Uit de uitgevoerde quickscan is gebleken dat verblijfsplaatsen voor vrijgestelde nationaal- en niet of deels vrijgesteld nationaal beschermde soorten zijn aangetroffen. Indien werkzaamheden worden uitgevoerd in de periodes waarin vrijstelling geldt en aan de zorgplicht kan worden voldaan, zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
Omdat in het plangebied gewone- en ruige dwergvleermuis voorkomen, is nader onderzoek noodzakelijk. Indien verblijfplaatsen van deze soorten aanwezig zijn, is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

5.5.6 Conclusie


Het voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe BMV op de Heerlerbaan mogelijk. Het plangebied heeft geen status als Natura 2000-gebied, maar bevindt zich wel in een regio met Natura 2000-gebieden tot op minimaal een kilometer afstand hemelsbreed.
Het plangebied maakt tevens geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), van externe werking van effecten is evenmin sprake. Een nadere toetsing ('nee, tenzij'-toets) is daarom niet noodzakelijk.

Voor de realisatie van de nieuwe BMV is geconcludeerd dat noch de sloop-/bouwfase noch de gebruiksfase van het plan leidt tot significant negatieve effecten in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

In het plangebied zijn verblijfsplaatsen van vrijgestelde nationaal- en niet of deels vrijgesteld nationaal beschermde soorten aangetroffen. Indien werkzaamheden worden uitgevoerd in de periodes waarin vrijstelling geldt en aan de zorgplicht kan worden voldaan, zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.

Voor de gewone- en ruige dwergvleermuis is nader onderzoek naar het voorkomen van verblijfplaatsen nodig. Dit om de aanwezigheid aan te tonen, dan wel uit te kunnen sluiten.
In het geval verblijfplaatsen aanwezig zijn, is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Indien uit nader onderzoek blijkt dat de geen vleermuizen en verblijfsplaatsen aanwezig zijn of bij aanwezigheid van beide een ontheffing Wnb kan worden verkregen, vormt het onderdeel Natuurwaarden geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling en het bestemmingsplan.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Nationaal beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen. Daarmee hangen de volgende besluiten en regelingen samen:

  • Besluit gevoelige bestemmingen
  • Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
  • Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM)


Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.

5.6.1.1 Besluit gevoelige bestemmingen

Conform artikel 5.16a van de Wm kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen (Besluit) opgesteld. Het Besluit beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.

5.6.1.2 Niet in betekenende mate (NIBM)

In de AMvB 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit moet gemotiveerd worden door de gemeente.

5.6.2 Plangebied

Middels dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een nieuwe BMV op de Heerlerbaan mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling wordt niet toegewezen aan één van de beschreven categorieën van gevallen. Om te bepalen of dit plan bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit is daarom gebruik gemaakt van de NIBM-tool van het Ministerie van Infrastructuur & Milieu. In deze tool dient het extra aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie te worden ingevoerd.

Om de generatie van verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van publicatie 381 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, november 2018).
Voor de verkeersbewegingen van motorvoertuigbewegingen per etmaal worddt verwezen naar Bijlage 4 Onderzoek Geluid: wegverkeer en/of Bijlage 7 Stikstofdepositie. Bij doorrekening middels de NIBM-tool wordt het volgende resultaat gegenereerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0036.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0037.png"


Afbeelding - Resultaat NIBM-tool


Uit deze berekening kan worden geconcludeerd dat de bijdrage van het extra verkeer in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De luchtkwaliteitseisen zoals aangegeven in artikel 5.16 lid 1 onder c Wet milieubeheer leveren daarom geen beperkingen op voor de ontwikkeling.

Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden geen wettelijke eisen ten aanzien van luchtkwaliteit overschreden.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Nationaal beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.


In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.


De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.

5.7.1.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.

5.7.1.2 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.

Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per bestemmingsplan beoordeeld.

5.7.2 Gemeentelijk beleid

In de 'Beleidsregel voor externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moeten worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Een aanscherping c.q. actualisatie wordt meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.

In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van respectievelijk BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgasleidingen en spoor-, rijks- en provinciale wegen zijn op kaarten weergegeven. De invloedsgebiedenkaarten lenen zich als praktisch instrument voor een quick scan bij een ruimtelijk project om gemakkelijk vast te stellen of de externe veiligheid in beschouwing genomen moet worden en het groepsrisico verantwoord. De kaarten hebben een signaalfunctie. Ze geven ook aan waar de zoneringen voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico liggen die zich wettelijk verplicht dienen te vertalen in de planregels.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van dit onderzoek: 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening, Adviesgroep AVIV, 26 november 2014'. In het vervolg van voorliggende paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek.

5.7.3 Plangebied

Aan de hand van de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl), het geldende bestemmingsplan, de studie 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening' (AVIV, projectnummer 142686 d.d. 26.11.2014) en de Regeling Basisnet zijn externe veiligheidsrisico's beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0038.png"
Afbeelding - Risicokaart (plangebied blauw omcirkeld)

5.7.3.1 Beoordeling plaatsgebonden risico

Aan de hand van de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl) zijn de plaatsgebonden externe veiligheidsrisico's beoordeeld. Deze toets heeft uitgewezen dat binnen het plangebied en de omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico voor externe veiligheid staat dan ook niet in de weg aan de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.7.3.2 Beoordeling groepsrisico

Het huidige plan omvat geen/onvoldoende verantwoording van het GR, de omvang van het GR is niet berekend of bekend.

Deze situatie vraagt alsnog om een verantwoording van het GR conform BEVI. In feite wordt met deze verantwoording alsnog voldaan aan het BEVI.

Spoorlijn

Het plangebied ligt op meer dan 2500 meter van de spoorlijn van de spoorlijn Kerkrade - Sittard - Geleen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 blijft binnen het spoortracé en van een plasbrandaandachtsgebied (PAG) is geen sprake.

De 100% letaliteitscontour ligt op 100 meter van de spoorlijn. Deze afstand geldt voor een koude BLEVE (door mechanische impact). Over het baanvak vindt enkel transport van brandbaar gas plaats. Een warme BLEVE (door verhitting of warmtestraling) wordt dan uitgesloten.

Op basis van het bovengenoemde rapport van AVIV ligt het plangebied verder net binnen het globaal aangeven invloedsgebied en geldt ter hoogte van het plangebied dat het groepsrisico tussen de 0,1 en 1 keer de oriëntatiewaarde ligt. Op basis van de in het Basisnet aangegeven transporten op dit spoorvak geldt volgens de in het Basisnet gehanteerde systematiek een invloedsgebied van maximaal 460 meter. Het plangebied ligt binnen dit gebied. Gelet op de tussenliggende afstand zal echter geen significante invloed worden uitgeoefend op het groepsrisico.

Aangezien sprake is van een ligging op meer dan 200 meter van de spoorlijn, dient in verband met de ligging binnen het invloedsgebied op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Wegen

De dichtstbijzijnde weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N281, op circa 1100 meter ten zuidwesten van het plangebied. Volgens de telgegevens van Rijkswaterstaat vinden over de weg transporten met brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2) en brandbare gassen (GF3) plaats. De stof GF3 heeft hierbij de grootste 1% letaliteitsafstand, zijnde 355 meter. De N-weg is op méér dan 355 meter afstand tot het plangebied gesitueerd en het plangebied ligt dan ook buiten het invloedsgebied van de N281. Aangezien het plangebied zich buiten het invloedsgebied bevindt, is deze bron niet relevant voor het plangebied vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Ook op basis van het bovengenoemde rapport van AVIV blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied ligt van wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De ligging ten opzichte van dergelijke wegen vormt kortom geen belemmering.

Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen ondergrondse buisleidingen gelegen waarvan het invloedsgebied tot aan het plangebied reikt. Vanuit dit kader bestaan er dus geen belemmeringen.

Verantwoording groepsrisico

Aangezien sprake is van een ligging op meer dan 200 meter van de spoorlijn Kerkrade - Sittard - Geleen, dient in verband met de ligging binnen het invloedsgebied op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Op basis van artikel 7 van het Bevt dient ingegaan te worden op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de weg, en
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg een ramp voordoet.

Conclusie

Gelet op het feit dat het plangebied op grote afstand van omliggende risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen ligt en er invulling is gegeven aan de verantwoording van het groepsrisico, bestaan er vanuit het kader van externe veiligheid geen directe belemmeringen.

5.7.3.3 Advies veiligheidsregio

Als onderdeel van de Veiligheidsregio beoordeelt de brandweer de bereikbaarheid van het plangebied en de daaraan verbonden objecten of inrichtingen. Dit doet de brandweer aan de hand van de 'Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid'. Er wordt specifieke aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kunnen planregels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid.


Ook maakt de brandweer een inschatting van de risico's binnen het zogenaamde effectgebied. Het effectgebied wijkt af van het invloedsgebied. Het effectgebied is het gebied waar de effecten van de calamiteit merkbaar zijn, exclusief het gebied van de risicobron (brongebied). Het effectgebied is in de regel groter dan het invloedsgebied. Echter, bij de verantwoording van het groepsrisico speelt het effectgebied, in tegenstelling tot het invloedsgebied, formeel geen rol. Niettemin worden door de brandweer wel maatregelen voorgesteld om de effecten van een calamiteit binnen het effectgebied te beperken. Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre hiermee redelijkerwijs rekening kan worden gehouden bij de ruimtelijke planvorming.


5.7.3.4 Conclusie plangebied

Bij de totstandkoming van bestemmingsplan BMV Heerlerbaan is op voldoende wijze rekening gehouden met de externe veiligheid. De vaststelling van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.


5.8 Technische infrastructuur

Volgens het vigerende bestemmingsplan en de kaarten van de Gasunie, zijn binnen het besluitgebied en de directe omgeving geen kabels of leidingen met een planologische beschermingszone gelegen, die een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.

5.9 Bedrijfshinder

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygienische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.9.1 Scheiding van functies versus functiemenging

Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

5.9.2 Richtafstandenlijsten

De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

5.9.3 Plangebied

In het gebied tussen de Corisbergweg en de Vullingsweg ontwikkelt de gemeente Heerlen een Brede Maatschappelijke Voorziening Heerlerbaan. Twee scholen worden samengebracht en daarnaast wordt voorzien in een peuteropvang, kinderdagverblijfs en BSO, een bibliotheek, een welzijnsorganisatie, een huisartsenpraktijk en een sportzaal. Het gebouw wordt (net zoals in de huidige situatie) aangehecht aan het huidige gemeenschapshuis De Caumerbron. De meeste functies zijn in de huidige situatie reeds aanwezig en worden samengevoegd. De toevoeging van de BMV betreft de basisschool De Windwijzer (met circa 200 kinderen) en de sporthal. In het kader van de noodzakelijke bestemmingsplanprocedure is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect 'bedrijven en milieuzonering' (zie Bijlage 9).


Resultaten onderzoek

De nieuwe functies die worden voorzien in de BMV Heerlerbaan betreffen een basisschool, een kinderdagopvang, een BSO en een sporthal. De maximale richtafstand voor het omgevingstype gemengd gebied bedraagt voor 10 meter voor de basisschool, de kinderdagopvang en de BSO en 30 meter voor de sportzaal.

De meest nabij gelegen woningen zijn gelegen aan de overzijde van de Vullingsweg. De afstand tussen deze woonbestemming (=uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is) en de grens van het plangebied bedraagt circa
25 meter. De grens tot de functie 'sportzaal' bedraagt circa 35 meter. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand uit de VNG-publicatie.

Geconcludeerd wordt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening bij de ontwikkeling van de BMV Heerlerbaan op deze locatie en dat geen relevante effecten worden verwacht (m.b.t. de aspecten geluid, gevaar, stof en geur) t.a.v. het huidige woon- en leefklimaat bij de bestaande woningen.

In de nabijheid van het plangebied zijn daarnaast geen inrichtingen gelegen die in hun bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van de realisatie van de nieuwe BMV. Ter plaatse van de nieuwe BMV zal tevens sprake zijn van een goed leefklimaat.


Conclusie

In het kader van het bestemmingsplan voor de BMV Heerlerbaan in Heerlen is het aspect 'bedrijven en milieuzonering' beoordeeld. Het aspect bedrijfshinder vormt derhalve geen belemmering voor het voorliggend bestemmingsplan.

5.10 Archeologie

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta'. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sinds september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Erfgoedwet juncto Monumentenwet 1988 geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze vrijstelling aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

5.10.1 Beleidsnota archeologie

Op 31 oktober 2018 is de beleidsnota archeologie 'Erfgoed is identiteit, beleidsnota archeologie gemeente Heerlen' vastgesteld. In deze beleidsnota is het beleid ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief voor de komende jaren vastgelegd.

Het archeologisch beleid van de gemeente Heerlen heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Deze formulering waarborgt behoud en ontsluiting van het archeologisch erfgoed in de gemeente, maar laat ruimtelijke ontwikkelingen even goed toe. Het is een doelstelling die niet alleen praktisch uitvoerbaar en proportioneel is, maar ook haalbaar. Naast het beleidsmatige aspect wil de gemeente Heerlen ook de economie versterken door het potentieel van de archeologie te gebruiken. Cultureel erfgoed en toerisme zijn nauw verbonden. Cultureel erfgoed is een waardevolle faciliteit voor zowel bewoners van, als bezoekers aan een gebied. Het cultureel erfgoed vormt vaak de bepalende factor in de regionale of lokale identiteit. Vanuit economisch perspectief kan cultureel erfgoed beschouwd worden als kapitaalgoed met een potentieel hoge economische waarde.

5.10.2 Archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat is vertaald in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart. De archeologische verwachtingskaart is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.

  • Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten: voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist.
  • Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen: voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De verstoring van de bodem dient dieper dan 40 cm onder de oppervlakte plaats te vinden voordat de onderzoekplicht geldt.
  • Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde: voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
  • Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde: in gebieden met een lage verwachtingswaarde, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
  • Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde: in deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.


In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".

5.10.3 Plangebied

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe BMV die wordt gerealiseerd op de bestaande locatie van OBS De Tovercirkel aan de Vullingsweg en wordt hierbij gekoppeld aan gemeenschapshuis De Caumerbron. Hiertoe zullen bestaande panden Vullingsweg 64, 68 en 70 worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0039.png"
Afbeelding - Uitsnede waardenkaart

Het terrein is op de archeologische beleidskaart gelegen in een gebied waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt. Bij graafwerkzaamheden groter dan 2500m2 en dieper dan 40 cm –maaiveld geldt hier een onderzoeksplicht. Omdat deze oppervlakten overschreden worden is advies gevraagd m.b.t. de noodzaak voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

Ter plekke van de Kiss-and-Ride voorziening geldt een hoge archeologische verwachting waarbij de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2500 m2 mag beslaan en de verstoringsdiepte niet meer dan 40 cm onder maaiveld mag bedragen. Nu is op deze gronden reeds een gebouw aanwezig waarin de bibliotheek en de huisartenspost is gevestigd. Daarom zal het grootste deel van deze gronden dus reeds geroerd/verstoord zijn en wordt voor het overige deel het verstoringsoppervlak van 250m2 niet behaald.

Een belangrijk gegeven is echter de aanwezigheid van een Romeinse villa op circa 230 meter ten noorden van het plangebied. Het betreft hier waarschijnlijk een middelgrote, relatief eenvoudige Romeinse boerderij van circa 25 x 20 meter. De villa is waarschijnlijk in 1921 deels opgegraven en de opgraver heeft destijds geconcludeerd dat de voorzijde van de villa aan de zuidzijde ligt. Eventuele bijgebouwen en tuinen die bij de villa kunnen horen, zouden dan ten noorden van het onderhavige plangebied, mogelijk nog in het plangebied liggen. Ook de weg die de villa zeker zal hebben verbonden met de grote Romeinse heerbaan (nu Heerlerbaan) zou dan mogelijk doorheen het plangebied lopen. Over de juistheid van de locatie van de voorgevel van de Romeinse villa wordt echter getwijfeld, waardoor de resten van het villaterrein mogelijk ten noorden van de romeinse villa verwacht moeten worden.
De aanwezigheid van een grafveld of solitaire graven in de omgeving van de villa en vlakbij de Romeinse weg kan overigens ook niet uitgesloten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0040.png"
Afbeelding - archeologie in en nabij het plangebied


Strikt genomen worden de ondergrenzen onderzoeksplichtoverschreden. Echter, een belangrijk deel van het plangebied is reeds verstoord bij de bouw van de te slopen panden. De nieuwbouw situeert zicht grotendeels ter plekke van het te slopen schoolgebouw en deels ook ten oosten hiervan.

Naast de werkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw zal het terrein heringericht worden. Hiertoe zal de bodem op diverse plaatsen naar verwachting ook geroerd worden. Eventueel aanwezige archeologische waarden zullen hierdoor mogelijk verstoord worden.

De aanwezigheid op aantreffen van archeologische waarden binnen de contouren van het plangebied bij de toekomstige ingrepen is reëel. Om inzicht te krijgen in het archeologisch verwachtingsmodel en de intactheidvan de bodem ter plekke, wordt geadviseerd om een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek + verkennend booronderzoek het uitvoeren. Op basis van dat onderzoek kan besloten worden of vervolgonderzoek al dan niet aan de orde is.

Bureauonderzoek + verkennend booronderzoek
Het archeologisch bureauonderzoek + verkennend booronderzoek is uitgevoerd en het rapport is als Bijlage 10 opgenomen bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat:

  • Op basis van het bureauonderzoek was een middelhoge tot hoge archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld voor vuursteenvindplaatsen uit het Midden-Paleolithicum tot en met het Neolithicum, een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) en een lage verwachting voor nederzettingsresten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe Tijd.
  • Het booronderzoek heeft uitgewezen dat het bodemprofiel is verstoord, doordat in het verleden het terrein enkele meters diep is afgegraven. Op basis hiervan is de middelhoge tot hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Midden-Paleolithicum tot en met het Neolithicum en de hoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) naar zeer laag bijgesteld. De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd bij te stellen.
  • Aangezien de kans dat een vindplaats binnen het plangebied aanwezig is zeer laag wordt ingeschat, vormen de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief.

Selectieadvies
Op grond van de aangetroffen bodemverstoringen in het plangebied en daarmee zeer lage archeologische verwachting adviseert KSP Archeologie geen archeologisch vervolgonderzoek.

Dit advies vormt een zogenaamd selectieadvies en betekent nog niet dat reeds bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen namelijk eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente Heerlen, die vervolgens een selectiebesluit neemt.

Ondanks dat een vervolg onderzoek niet noodzakelijk is, blijft van toepassing dat indien tijdens de graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen mochten worden aangetroffen, hiervan volgens artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet terstond melding moet worden gemaakt bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de gemeente Heerlen of de regioarcheoloog.

5.11 Cultuurhistorie

Rijksbeschermde stadsgezichten

  • Beersdal
  • Leenhof
  • Maria Christinawijk
  • Tempsplein
  • Eikenderveld
  • Molenberg

Het plangebied is niet gelegen binnen een van de bovenstaande beschermde stadsgezichten.

Daarbij zijn de gronden van het plangebied in het vigerend bestemmingsplan niet voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie en zijn de aanwezige gebouwen niet aan gemerkte als Rijksmonument en/of gemeentelijk monument.

Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan.

5.12 Explosievenonderzoek

Het plangebied grotendeels bebouwd is en dat er derhalve vanuit wordt gegaan dat de bodem geroerd. Het is daarom aannemelijk dat er geen relevante explosieven aanwezig zijn. De gemeente heeft geen gegevens dat het hier een verdachte locatie betreft.
Derhalve is de planlocatie is naar verwachting niet gelegen in een gebied dat verdacht is voor “niet gesprongen explosieven” en vormt daarmee geen belemmering voor het verlenen de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk beschrijft de opzet van de planregels van het bestemmingsplan BMV Heerlerbaan

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan BMV Heerlerbaan bestaat uit een verbeelding met de bijbehorende regels en gaat vergezeld van de voorliggende toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en kadastrale begrenzingen.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bouwwerken (wat mag waar?) en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing.

De regels kunnen niet los worden gezien van de verbeelding. De verbeelding geeft aan waar welke bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen gelden, waaraan vervolgens de regels zijn gekoppeld. De verbeelding en regels vormen daarom samen het voor eenieder bindende deel van het bestemmingsplan.

Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het 'Sjabloon regels' dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen. Het geheel voldoet aan de randvoorwaarden die voortvloeien uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012 (RSRO2012), waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

De toelichting heeft geen bindende werking; deze maakt juridisch gezien ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de (ruimtelijke) onderbouwing en motiviering van het bestemmingsplan en bij uitleg van de opzet van het plan en de daarin opgenomen regels.

6.2 Opbouw van de regels

De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en aan de orde komen. Hieronder zullen de verschillende onderdelen van de regels nader worden toegelicht. De bestemmingsregels zullen ter illustratie worden besproken aan de hand van de bestemming 'Wonen'.

6.2.1 Inleidende regels
6.2.1.1 Begripsbepalingen

In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die worden gebruikt in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Hierna wordt ingegaan op enkele voor de dagelijkse praktijk belangrijke begrippen. Hiermee wordt beoogd, middels een toelichting, deze in de juiste context te plaatsen en het onderlinge verband weer te geven. Deze toelichting is slechts als nadere uitleg bedoeld en betreft geen aanvulling op het besproken begrip.

Gebouw en bouwwerk, geen gebouw zijnde

In bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen in ieder geval twee verschillende vormen van bouwwerken, namelijk gebouwen en bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde. Onder gebouw wordt verstaan 'elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt'. Bouwwerken die hier niet aan voldoen, zijn aan te merken als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Een overkapping of veranda is voorzien van een dak, maar voor zover ze niet geheel of gedeeltelijk zijn omsloten met wanden, toch aan te merken als een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

Hoofdgebouw, bijgebouw, aanbouw

Naast het onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen bouwregels voor gebouwen verder worden gespecificeerd voor verschillende soorten gebouwen, zoals hoofdgebouwen, bijgebouwen en aanbouwen. Deze begrippen worden in de begripsbepalingen nader gedefinieerd. Een hoofdgebouw wordt omschreven als 'een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen valt aan te merken als belangrijkste gebouw op een bouwperceel'. Binnen de woonbestemming is dat de woning, bij een bedrijfsbestemming is dat het een bedrijfsgebouw en dus niet de eventuele bedrijfswoning.

Een bijgebouw wordt omschreven als 'een vrijstaand gebouw behorende bij en bouwkundig ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw'. Binnen de maatschappelijke bestemmings kunnen dit bijvoorbeeld een berging of nutsgebouwtje zijn.

Aanbouw wordt omschreven als 'een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw'. Dit betreffen uitbreidingen van de woning, die veelal later zijn gebouwd dan de woning zelf. Denk aan een vergroting van de woonkamer of keuken, een extra slaapkamer of een berging. Uit de zinsnede 'in directe verbinding' volgt dat de aanbouw bereikbaar moet zijn vanuit de woning c.q. het hoofdgebouw.

[NB: een bijgebouw is volgens de begripsbepalingen per definitie vrijstaand, een aanbouw is een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het direct in verbinding staat. Hierdoor valt de categorie 'aangebouwd bijgebouw' (een aanbouw/bijgebouw dat niet direct verbonden met het hoofdgebouw, bijvoorbeeld een aangebouwd schuurtje) buiten de regels voor zowel aan- als bijgebouwen.]

Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Ook de bouwregels voor bouwwerken, geen bouwwerken zijnde kunnen verder worden gespecificeerd. Bijvoorbeeld voor overkappingen, veranda's en licht- en antennemasten gelden vaak andere regels dan voor andere vormen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2.1.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg aangegeven hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Peil en maaiveld

In veel meetvoorschriften wordt aansluiting gezocht bij het begrip peil. De manier waarop het peil wordt bepaald is afhankelijk van de situering van de gevels van een bouwwerk ten opzichte van de weg. Het uitgangspunt is dat gemeten wordt vanaf het aansluitende afgewerkte terrein. Dit is de staat van het terrein zoals gelegen direct aansluitend aan het bouwwerk, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt, plus/minus 0,50 cm.

Voor bouwwerken op een bouwperceel, waarvan een gevel onmiddellijk aan een weg grenst, wordt het peil gemeten vanaf het bouwkundig peil = bovenkant afgewerkte beganegrondvloer = 143.92 + NAP.

Het maaiveld is de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt. Om te voorkomen dat latere ophogingen of verdiepingen die niet passen bij het natuurlijk verloop van de grond leiden tot een kunstmatige verhoging of verlaging van het peil, wordt verhoging of verlaging van het peil als gevolg hiervan beperkt tot 0,50 meter. Verhogingen en verdiepingen die deze drempelwaarde overschrijden worden bij het meten van bijvoorbeeld de hoogte van het bouwwerk buiten beschouwing gelaten.

De dakhelling

Het dak van bouwwerken kan belangrijk zijn voor de bepaling de maximale bouwhoogte daarvan. Zo kan het verschil uitmaken of het te realiseren gebouw een plat dak heeft, of wordt voorzien van een kap. Van een kap is volgens de begripsbepalingen sprake indien de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw een dakhelling heeft van ten minste 15° en ten hoogste 75°. De dakhelling wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. Zie illustratie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0041.png"

De begripsbepaling 'kap' biedt ruimte voor meerdere kapvormen, zoals een zadel-, een lessenaars- of een tentdak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0042.png"

De goothoogte van een bouwwerk

De goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. In geval van een lessenaardak, zoals hiervoor afgebeeld, gaat het dan om de laagste zijde van het dakvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0043.png"

Dak met kap en dakgoot

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301_0044.png"

Dak met boeiboord

De bouwhoogte van een bouwwerk

De bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

De inhoud van een bouwwerk

Bepalend voor het meten van de inhoud van een bouwwerk zijn de buitenwerkse maten. De inhoud van een bouwwerk wordt, met andere woorden, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

De oppervlakte van een bouwwerk

De oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Het gaat, met andere woorden, om de afstanden tussen de buitenzijden van het bouwwerk.

De hoogte van een windturbine

De hoogte van een windturbine wordt gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen, meer in het bijzonder bouwhoogte en bouwdiepte, worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de aangegeven bouwmogelijkheid met niet meer dan 0,50 meter worden overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwgrens met niet meer dan 1,00 meter mag worden overschreden.

6.2.2 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de betreffende bestemming met inachtneming van de bestemmingsregels direct mogelijk is. De oprichting van gebouwen is direct mogelijk indien het voldoet aan de bouwregels van de bestemming, en nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend. Een bouwwerk dient daarvoor naast de bestemmingsplanregels ook te voldoen aan onder meer de regels van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

De bestemmingsregels zijn altijd op dezelfde wijze opgebouwd. Dit ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.


Hieronder worden de verschillende onderdelen van de bestemmingsregels beschreven.

6.2.2.1 Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden (functies) die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Daarna worden, voor zover aanwezig, ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies genoemd.
De bestemmingsomschrijving regelt niet alleen de toegestane functies, maar bevat ook de inrichtingsaspecten.

6.2.2.2 Bouwregels

In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2.2.3 Nadere eisen

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan de mogelijkheid bieden om nadere eisen aan een omgevingsvergunning te stellen, wanneer dit vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening gewenst is. De criteria wanneer deze nadere eisen mogen worden toegepast moeten duidelijk terugkomen in het bestemmingsplan.

6.2.2.4 Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend.

Het gaat hier om afwijkingbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Als afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in de algemene afwijkingsregels.

6.2.2.5 Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels kunnen nadere eisen of voorwaarden worden opgenomen voor bepaalde vormen van gebruik. Zo wordt binnen de bestemming wonen het uitvoeren van aan huis gebonden beroepen toegestaan in de woning en bijbehorende bouwwerken mits de woonfunctie van het betreffende perceel in overwegende mate behouden blijft.

Daarnaast kan in de specifieke gebruiksregels ook worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.

6.2.2.6 Afwijken van de gebruiksregels

Een bestemmingsplan kan regels bevatten om op basis van een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels. Deze afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming, of het toestaan van 'nieuwe' functies. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.

In de standaard-woonbestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het gebruik van een woning of daarbij behorend bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.

6.2.2.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een omgevingsvergunning gebonden te worden. Hierbij valt te denken aan graafwerkzaamheden, heiwerken of het opslaan van materialen of stoffen die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.

6.2.3 Algemene regels

De algemene regels gelden voor alle in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen. Regels die specifiek voor een bepaalde bestemming gelden worden in het algemeen in het desbetreffende bestemmingsartikel opgenomen.

6.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

In Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze standaardregel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

De anti-dubbeltelregel zorgt er bijvoorbeeld voor dat op eenzelfde perceel de onbebouwde ruimte niet voor een tweede keer wordt betrokken in de planologische toets van een bouwplan. Een voorbeeld om de werking van deze regel te illustreren is de mogelijkheid om op een bedrijfsperceel één bedrijfswoning te realiseren. Wanneer deze woning na afsplitsing en verkoop in gebruik wordt genomen door een burger zonder functionele binding met het bedrijf, wordt deze niet meer als bedrijfswoning gebruikt, maar als reguliere woning. Mocht er weer behoefte ontstaan voor de realisatie van een bedrijfswoning op het bedrijfsperceel, dan kan dit op grond van de anti-dubbeltelregel niet nogmaals worden toegestaan, omdat voor dit perceel reeds eerder een bedrijfswoning is gerealiseerd.

6.2.3.2 Algemene bouwregels

In Algemene bouwregelswordt de bouw van bepaalde bouwwerken geregeld, die zijn toegestaan (of uitgesloten) binnen alle bestemmingen, voor zover daar per bestemming geen specifieke bouwregels voor zijn opgesteld.

In de algemene bouwregels is onder meer een verbod opgenomen op het splitsen van woningen in meerdere woningen of kamers. Dit houdt in dat voor het splitsen van een woning, bijvoorbeeld voor studentenkamers, altijd een vergunning moet worden aangevraagd. Zo kan de gemeente ervoor zorgen dat gevallen van woningsplitsing geen negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving, en kan de gemeente sturen op het woningaanbod met het oog op het regionale woonbeleid.

6.2.3.3 Algemene gebruiksregels

In Algemene gebruiksregels zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat dan onder meer om gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van grond of afval, tenzij dit in de regels van het bestemmingsplan specifiek is toegestaan. Een ander voorbeeld is de permanente bewoning van gebouwen, niet zijnde een woning of ander specifiek voor permanente woning bestemd gebouw. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op de algemene, in dit bestemmingsplan opgenomen, gebruiksregels.

Parkeren

Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK in werking getreden. Die wetswijziging heeft ervoor gezorgd dat artikel 8, vijfde lid van de Woningwet is vervallen. Dat artikel maakte het mogelijk dat stedenbouwkundige voorschriften, zoals parkeernormen, in een gemeentelijke bouwverordening werden opgenomen. Het vervallen van artikel 8, vijfde lid, van de Woningwet leidt ertoe dat voor bestemmingsplannen geen rekening meer kan worden gehouden met hetgeen in een gemeentelijke bouwverordening is opgenomen. Dat betekent concreet dat als een omgevingsvergunning bouwen wordt aangevraagd, niet langer aan de Bouwverordening kan worden getoetst. De parkeernormen die daarin voorheen waren opgenomen, worden daarom tegenwoordig in bestemmingsplannen opgenomen.

In de plansystematiek van de gemeente Heerlen worden de regels ten aanzien van parkeren opgenomen in de Algemene gebruiksregels [KRUISVERWIJZING]. De concrete normen zijn niet direct in dat artikel opgenomen, maar staan in het beleidsdocument 'Parkeernota Heerlen' (vastgesteld d.d. 02-11-2010). Daarbij is gebruik gemaakt van een 'dynamische verwijzing', zodat de bestemmingsplanregels altijd naar het meest actuele parkeerbeleid verwijzen.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen dient vast te staan dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen die in de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen' of diens rechtsopvolger, op eigen terrein, dan wel in de directe omgeving daarvan, wordt gerealiseerd en in stand gehouden;

Voor de maatvoering van de parkeerplaatsen wordt gebruik gemaakt van de eisen en aanbevelingen van het Handboek Openbare Ruimte van de gemeente Heerlen. Voor gevallen waarin het Handboek niet voorziet, wordt verwezen naar de richtlijnen van de CROW, die vastgelegd zijn in het ASVV 2012 of diens rechtsopvolger. Deze maatvoering wordt bij het bepalen van de parkeerbalans als minimale maten aangevoerd;

Bij het wijzigen van het gebruik door middel van een afwijkingsbevoegdheid dient de parkeerbehoefte behorende bij die nieuwe functie(s) op eigen terrein gerealiseerd te worden conform de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen', of diens rechtsopvolger.

NB:

  • parkeerregels staan in de algemene gebruiksregels, maar passen beter binnen de algemene bouwregels, omdat deze zijn gericht op het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen.
  • Het bepaalde onder art. 43.2.1 van de sjabloonregels is op grond van artikel 3.1.2, lid 2, aanhef onder a van het Bro slechts mogelijk indien er sprake is van een gebruikswijziging waarvoor door middel van een omgevingsvergunning (binnenplans of buitenplans) moet worden afgeweken van het bestemmingsplan. Een beoogde verandering van het gebruik die past binnen een bestemming is namelijk niet afhankelijk van de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro. Zie ABRvS 9 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1578).

6.2.3.4 Algemene aanduidingsregels

Het voorliggend bestemmingsplan kent geen aanduidingsregels.

6.2.3.5 Algemene afwijkingsregels

In Algemene afwijkingsregelszijn algemene afwijkingsregels opgenomen. In deze bepaling wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. Deze bepalingen bevatten ook de criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen.

Specifieke, op de bestemmingen gerichte, afwijkingen zijn reeds opgenomen onder de betreffende bestemming.

6.2.3.6 Algemene wijzigingsregels

In Algemene wijzigingsregels wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om een gedeelte van het plan te wijzigen ten behoeve van (geringe) wijziging van bestemmingsgrenzen op perceelsniveau of de vestiging van een seksinrichting. Per wijziging zijn de voorwaarden opgenomen waaraan deze moet voldoen.

6.2.3.7 Overige regels

Dit artikel bevat in ieder geval een bepaling waarbij aangegeven wordt hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd.

In 9.1 Rangorde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingenis een rangorde opgenomen van dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen voor gevallen waarin dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen geheel of gedeeltelijk samenvallen en de regels daarvan onderling strijdig zijn. De regels van de dubbelbestemming of aanduiding die het hoogst in de rangorde staat, gaan voor.

6.2.4 Overgangs- en slotregels
6.2.4.1 Overgangsbepalingen

In Artikel 10 is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

6.2.4.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Dit artikel bevat de titel van het bestemmingsplan. Elk bestemmingsplan is daarnaast te onderscheiden door een uniek identificatienummer. Dit bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl, onder nummer NL.IMRO.0917.BP040100W000011-0301

6.3 Bijzondere regelingen

6.3.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de categorale indeling van bedrijfstypen uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Bij deze indeling is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek gevolgd en kent elk bedrijfstype een eigen SBI-code.

Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is per type aangegeven welke richtafstanden gelden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Dit is een indicatie van de minimale afstand die in beginsel, vanuit een bedrijf tot een rustige woonwijk, aangehouden dient te worden. De grootste afstand is bepalend voor de indeling van een bedrijfstype in een milieucategorie.

Zo gelden voor de lichtere milieucategorieën 1, 2 en 3 de volgende afstanden:

Milieucategorie 1   10 meter  
Milieucategorie 2   30 meter  
Milieucategorie 3.1   50 meter  
Milieucategorie 3.2   100 meter  

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten van dit bestemmingsplan zijn alleen de bedrijfstypen opgenomen die vanwege de aard en omvang van hun activiteiten passen in de woonomgeving, dan wel passen bij de specifieke situatie van het plangebied. Een verandering van bedrijfstype op een perceel wordt, wanneer zich dat voordoet, getoetst aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit betekent dat deze lijst een planologisch middel vormt om te toetsen, maar dat de werkelijke toelaatbaarheid van een bedrijf te allen tijde ook nog de toetsing aan de milieuwetgeving moet doorlopen.

Hoofdstuk 7 Handhaving en uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft meerdere functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie. Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.

Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor iedereen duidelijk is en weinig procesrisico kent.

7.1 Handhavingsbeleid

Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid. De beleidsregel 'Toezicht en handhavingsbeleid 2019-2022 WABO' en het bijbehorende Handhavingsuitvoeringsprogramma  is opgezet om:

  • de kwaliteit van toezicht en handhaving te kunnen borgen;
  • uniformiteit aan te brengen met betrekking tot de wijze van toezicht en handhaving;
  • een goede afstemming te borgen binnen het team Bouw- en Milieutoezicht en Bodem (BMB) van het domein Ruimte van de gemeente Heerlen.

Met deze beleidsregel wil de gemeente een kader scheppen voor toezicht en handhaving. Tevens is met deze beleidsreggel uitvoering gegeven aan de landelijke proceskwaliteitscriteria voor de toezicht- en handhavingstaken. 

In de beleidsregel wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in de beleidsregel de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.

Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijk handhaven (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.

Dit bestemmingsplan wordt vastgesteld in opdracht van de gemeente Heerlen. Dit project zal door de gemeente Heerlen worden gefinancierd. Voor de uitvoering van de plannen is een exploitatieberekening opgesteld. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is daarmee aangetoond. Wettelijk kostenverhaal m.b.t. onderhavig bestemmingsplan is niet aan de orde, een exploitatieplan op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening hoeft niet te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Sjabloon toelichting BP Heerlen - 2020 weergegeven.

8.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

8.1.1 Voorontwerp

Een voorontwerp van een bestemmingsplan kan worden gezien als een (eerste) concept van het bestemmingsplan dat in verband met het vooroverleg naar diverse instanties wordt gestuurd. Deze fase van de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft geen wettelijke grondslag in de Wro. Dat neemt niet weg dat het voorontwerp ook ter inspraak kan worden aangeboden. Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Heerlen wordt een voorontwerp gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen ingezetenen en belanghebbenden een inspraakreactie indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

8.1.2 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan is de eerste versie van het plan die de officiële voorbereidingsprocedure ingaat die is voorgeschreven in de Wro. De ingediende inspraakreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

8.1.3 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan en de beantwoording van de zienswijzen door het college vormen onderdeel van de motivering van het bestemmingsplan.

8.1.4 Beroep

Nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekendgemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid om binnen 6 weken (te rekenen vanaf de dag na terinzagelegging van het besluit) een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alleen belanghebbende die een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan of die beroep aantekenen tegen wijzigingen die de gemeenteraad heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan kunnen beroep instellen.

8.1.5 Onherroepelijk bestemmingsplan

Een bestemmingsplan wordt onherroepelijk op de dag na afloop van de ter inzage legging van het vastgestelde plan, tenzij er bij de Raad van State beroep is ingesteld. Dan wordt het plan pas onherroepelijk na de uitspraak van de Raad van State over het ingestelde beroep, afhankelijk van de strekking van de uitspraak.

8.2 Inspraak en overleg

Er is geen voorontwerpbestemmingsplan BMV Heerlerbaan opgesteld. Het plan is derhalve niet voor vooroverleg naar diverse instanties gestuurd maar wordt direct als ontwerpplan terinzage gelegd.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan BMV Heerlerbaan heeft met ingang van [datum] zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder een zienswijze in kunnen dienen

In totaal zijn [aantal] zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn samengevat en opgenomen in een nota van zienswijzen (bijlage [..]). Daarbij is ook het standpunt van de gemeenteraad weergegeven.

Naar aanleiding van de zienswijzen is het ontwerpbestemmingsplan op de volgende punten aangepast:

PM

8.4 Algemene verordening gegevensbescherming

De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die de regels voor de verwerking van persoonsgegevens door particuliere bedrijven en overheidsinstanties in de hele Europese Unie standaardiseert. Het doel is niet alleen om de bescherming van persoonsgegevens binnen de Europese Unie te garanderen, maar ook om het vrije verkeer van gegevens binnen de Europese interne markt te waarborgen. De verordening geldt wereldwijd voor alle ondernemingen en organisaties die persoonsgegevens bijhouden en verwerken van natuurlijke personen in de Europese Unie, onafhankelijk of er al dan niet betaald wordt voor diensten of producten.

Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming wordt het afgeraden persoonsgegevens elektronisch beschikbaar te stellen, i.e. op internet te publiceren. Inspraak- of zienswijzennota's, raadsbesluiten of in de toelichting opgenomen persoonsgegevens moeten voor publicatie geanonimiseerd worden. Dat betekent dat naam-, adres- en woonplaatsgegevens van natuurlijke personen verwijderd moeten worden. Deze gegevens mogen wel in de papieren versie van het bestemmingsplan opgenomen worden indien deze niet openbaar gemaakt worden. Gegevens mogen niet worden verwerkt tenzij er ten minste één wettelijke basis is om dit te doen. De AVG kent 6 grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens:

  • 1. Toestemming van de betrokken persoon;
  • 2. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst;
  • 3. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor het nakomen van een wettelijke verplichting;
  • 4. De gegevensverwerking is noodzakelijk ter bescherming van de vitale belangen;
  • 5. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of uitoefening van openbaar gezag;
  • 6. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen.