direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoek Wienweg Heerlerbaan
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds 2004 is de woonwijk "Park Hoogveld" te Heerlen in ontwikkeling. De ontwikkeling bestaat uit circa 450 woningen in het gebied globaal gelegen tussen de Heerlerbaan, de Dr. Clemens Meulenstraat, de Zandweg, de Imstenraderweg, en de N281.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0001.png"

Afbeelding 1-1: definitief stedenbouwkundig ontwerp - september 2002

In 2001 en 2004 (reparatieplan) zijn hiervoor bestemmingsplannen vastgesteld. Aan een deel van de woonbestemming, onder andere voor het perceel op de hoek van de Wienweg en Heerlerbaan, tegenover de carréboerderij, is goedkeuring onthouden (zie rode kader in de onderstaande afbeelding), vanwege de destijds aanwezige hindercirkel van de carréboerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0002.png"

afbeelding 1-2 plandeel waaraan goedkeuring is onthouden (rode omlijning)

De bestemming van de carréboerderij is inmiddels gewijzigd naar Wonen, waardoor de hindercirkel is komen te vervallen en woningbouw wat dat betreft weer mogelijk is. In dit bestemmingsplan wordt voor het perceel alsnog een woonbestemming geregeld. Uitgangspunt is dat er 16 appartementen in (3 of maximaal) vier bouwlagen worden gerealiseerd.

1.2 Ligging plangebied

De woonwijk Hoogveld bevindt zich aan de zuidoostzijde van Heerlen. Het plangebied bestaat uit de percelen, waaraan destijds goedkeuring is onthouden en - om een logische planologische regeling te kunnen maken - een deel van de bestaande woonbestemming (kavels 53, 54 en 55).

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0003.png"

Afbeelding 1 -3 Luchtfoto plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0004.png"

Afbeelding 1-4 kavels 53, 54 en 55.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het zuidelijk deel van het plangebied (deel kavel 55) geldt het bestemmingsplan 'Hoogveld reparatie 2004'.Voor de percelen waaraan goedkeuring is onthouden geldt het planologisch kader voorafgaand aan het bestemmingsplan Hoogveld uit 2001.

1.4 Planvorm

De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.

Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Het voorliggende bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301, waarbij per fase een ander versienummer wordt opgenomen.

1.4.1 Toelichting

In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende overwegingen vermeld, waaronder een toetsing aan het relevante beleid op verschillende niveaus. Daarnaast is - voor zover relevant - onderzoek gedaan naar omgevingsaspecten. Ook de uitkomsten van dit onderzoek worden in de toelichting beschreven. Ten slotte worden in de toelichting de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid onderbouwd.

1.4.2 Planregels

In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die voorschriften bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.

Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP de wijze waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling) voor. Met de SVBP2012 zal bij het opstellen van de regels dan ook rekening moeten worden gehouden.

1.4.3 Verbeelding

De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding maatgevend.

De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.

Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP2012 de wijze voor waarop de verbeelding is opgebouwd en hoe de bestemming worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling). Met de SVBP2012 zal bij het opstellen van de regels dan ook rekening moeten worden gehouden.

1.4.4 Ondergrond

De ondergrond is een samenstelling van de Basisregistratie Grootschalige Topografie en kadastrale begrenzingen.

Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de relevante planologische beleidskaders bestaande uit rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 4 worden enkele specifieke aandachtspunten benoemd. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 8 geeft een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

Dit hoofdstuk bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. In paragraaf 2.1 wordt op thematische wijze (dus over alle bestuurslagen heen) het relevante beleidskader op het gebied van wonen geschetst. Vervolgens wordt in paragraaf 2.2 tot en met 2.5 achtereenvolgens het overige relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid besproken.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie plangebied:
Er wordt gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor er geen beslag wordt gelegd op open ruimtes. Hiermee vormt het plan geen onevenredige aantasting van nationale belangen in de Omgevingsvisie.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde versie van de ladder van kracht. Het tweede lid van art. 3.1.6 luidt met de inwerkingtreding van de aangepaste ladder als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Volgens vaste jurisprudentie zijn maximaal elf woningen (die op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) niet als een stedelijke ontwikkeling te kwalificeren. In dit geval gaat het om maximaal 16 woningen, waardoor de Ladder in beginsel van toepassing is.

Conclusie plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 16 wooneenheden (appartementen) binnen het woongebied 'Hoogveld'.

Beschrijving van de behoefte

Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie omvat de gemeente Heerlen, de regio Parkstad en de provincie Limburg. Deze overheden voeren een restrictief beleid ten aanzien van nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad.

Het is - met het oog op de bevolkingsdaling - in het belang van een goede ruimtelijke ordening, dat de woningvoorraad niet verder in omvang toeneemt. Dit om leegstand en verloedering te voorkomen. Dit principe dat vanuit de Ladder is vormgegeven is verankerd in de Omgevingsverordening Limburg, het Structuurvisiebesluit Wonen en Retail van de stadsregio Parkstad Limburg en de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Dit planvoornemen is tevens aan deze beleidsstukken getoetst (zie de paragrafen resp. 2.2, 2.3 en 2.4 ).

In de periode tot 2030 neemt het aantal inwoners en huishoudens in de gemeente Heerlen sterk af. Een soortgelijke afname is te zien voor de regio Parkstad als geheel. De afname van de bevolking en het aantal huishoudens in de gemeente én de regio Parkstad betekent dat er in kwantitatieve zin geen behoefte is aan nieuwe woningen. In plaats daarvan heeft de regio een transformatieopgave opgesteld. Volgens deze transformatieopgave (2014- 2020/2030) zal er – bij ongewijzigde omstandigheden – in 2030 in Heerlen een overschot zijn van circa 3.000 woningen.

Het planvoornemen betreft de bouw van 16 appartementen. Het betreft koopwoningen in het midden en duurdere segment.

Voor de ontwikkeling van het woongebied 'Hoogveld' zijn maximaal 341 wooneenheden gereserveerd in de woningmarktprogrammering Parkstad. Van deze 341 wooneenheden worden met dit bestemmingsplan 16 eenheden gerealiseerd.

Gelet op het voorgaande is de conclusie is dan ook dat het planvoornemen voornamelijk kwalitatief past binnen de lokaal uitgewerkte Regionale woonvisie Parkstad 2023-2028, gemeente Heerlen.

Het ontbreken van een kwantitatieve woningbehoefte heeft tot gevolg dat nieuwe ontwikkelingen onaanvaardbare effecten kunnen hebben op de bestaande voorraad. Daarom zijn in regionaal verband afspraken gemaakt rondom compensatie. Uitgangspunt is dat toevoeging van woningen moet leiden tot vernieuwing en een kwalitatieve aanvulling op de bestaande woningvoorraad. Met behulp van de plancapaciteitsmonitor (PCM) wordt inzichtelijk gemaakt welke planvoorraad er is in provincie Limburg. In het gebied Hoogveld mogen 341 woningen gebouwd worden, waarbij reeds voldaan is aan het gemeentelijk en regionaal beleidskader. Het onderhavig plan voorziet in de realisatie van 16 woningen op deze locatie.

Omdat de eerder genoemde beleidsstukken zijn opgesteld naar aanleiding van lokale en regionale woningmarktonderzoeken en behoefteanalyses en omdat dit plan past binnen deze beleidskaders kan worden geconcludeerd dat met dit planvoornemen kan worden voldaan aan de behoeftevraag. Er treedt met de vaststelling van dit bestemmingsplan geen onevenredige overcapaciteit op in de regionale woningmarkt, omdat dit planvoornemen reeds regionaal is afgestemd en akkoord is bevonden.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de bepalingen van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet in de weg staan aan de realisatie van het voorliggende plan.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Om de in de SVIR opgenomen nationale belangen juridisch te borgen is door het Rijk het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.


In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Conclusie
Het voorliggend plan heeft geen betrekking op de genoemde nationale belangen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale omgevingsvisie

De Provincie Limburg zet zich samen met gemeenten, woningcorporaties en andere partijen in om ervoor te zorgen dat het woningaanbod aansluit bij de behoeften van de samenleving. Het provinciaal beleid is op hoofdlijnen vastgelegd in de Provinciale Omgevingsvisie Limburg. Het onderdeel 'wonen' is door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten op regionaal niveau uitgewerkt in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. De provinciale aandachtspunten op het gebied van wonen zijn vastgelegd in de Limburgse Agenda wonen (juni 2020 door PS vastgesteld) . Hierin zijn 5 actielijnen vastgelegd:

  • De basis op orde: regionale samenwerking organiseren, beleidscyclus inrichten, verbinding met andere thema's.
  • Verschuiving van koop naar huur: Limburgs Maatwerk, Platform woonconsument, Verruiming (sociale) huurwoningvoorraad.
  • Kwantitatieve afstemming binnen de regio Limburgs Maatwerk, inzet Omgevingsverordening, grensoverschrijdende samenwerking.
  • Meer kwaliteit en diversiteit: Limburgs Maatwerk, wonen met zorg, kwaliteit woningvoorraad verbeteren.
  • Betere doorstroming: Limburgs Maatwerk, hefboomprojecten, betere doorstroming, starterslening.

Conclusie plangebied

Het plangebied ligt binnen het (bestaand) stedelijk gebied. Hierbinnen is wonen toegestaan.

Opgemerkt wordt dat op basis van het vigerende bestemmingsplan voor een deel van het plangebied al de bestemming Wonen geldt. De op deze locatie voorziene 16 woningen zijn in de regionale woningmarktprogrammering opgenomen.

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid uit de Omgevingsvisie Limburg juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen. In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de voormalige ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.

In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.

De Omgevingsverordening wordt regelmatig geactualiseerd. De meest recente wijzigingen dateren van september en december 2022. In deze wijzigingen zijn regels over de maximale kavelgrootte van nieuwe bedrijfsterreinen, uitzonderingsregels voor kleine en diervriendelijke varkenshouderijen, zonneparken, het Beschermingsgebied voor de Einstein Telescope, wonen, huisvestingsnormen voor internationale werknemers, klimaatadaptatie en regels over na-ijlende effecten steenkoolwinning opgenomen. De laatst gewijzigde verordening 2014 is sinds januari 2023 van kracht.

Het plangebied ligt binnen 'landelijk gebied', binnen de Regio Zuid-Limburg. Van belang zijn met name de bepalingen over de woningvoorraad, die verder zijn uitgewerkt in regionale afspraken. Hieraan wordt in de volgende paragraaf aandacht besteed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0006.png"

Afbeelding 2 - 1 uitsnede kaart omgevingsverordening

In de geldende Omgevingsverorfening Limburg 2014 is 'Artikel 2.4.2 Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen' opgenomen. Hierin is bepaald dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

  • a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefte onderzoek;
  • c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio's bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • d. het ruimtelijk plan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring.
  • e. realisatie van de woningen beoogd is binnen vijf jaar na vaststelling van het ruimtelijk plan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

Een belangrijk onderdeel van het POL, zoals dat in december 2014 is vastgesteld, betreft de opgave voor de drie regio's Noord, Midden en Zuid-Limburg om voor die thema's waarvoor dynamisch voorraadbeheer aan de orde is, regionale structuurvisies op te stellen en daarover ook op regionaal niveau bestuursafspraken te maken. Wonen is één van deze thema's.

De omgevingsverordening stelt regels voor het beheer van de woningvoorraad. De Omgevingsverordening Limburg 2014 bepaalt:

Met betrekking tot nieuwe planvoorraad wonen.
De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

  • a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  • c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio's bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • d. het ruimtelijk plan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring;
  • e. realisatie van de woningen beoogd is binnen vijf jaar na vaststelling van het ruimtelijk plan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.”

Met betrekking tot bestaande planvoorraad wonen.

  • 1. Een ruimtelijk plan dat voor 16 januari 2015 is vastgesteld en dat voorziet in de mogelijkheid tot realisatie van een of meerdere woningen, wordt voor 1 januari 2025 geactualiseerd;
  • 2. De actualisatie bedoeld in het eerste lid vindt plaats op basis van actueel onafhankelijk regionaal kwalitatief en kwantitatief behoefteonderzoek;
  • 3. De mogelijkheid tot realisatie van woningen bedoeld in het eerste lid wordt slechts in stand gehouden als uit het onderzoek bedoeld in het tweede lid blijkt dat sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit;
  • 4. Indien de mogelijkheid tot realisatie van woningen op grond van het derde lid niet in stand kan worden gehouden, wordt de bestemming wonen voor 1 januari 2025 gewijzigd in een andere passende bestemming;
  • 5. Burgemeester en wethouders heroverwegen voor 1 januari 2030 de mogelijkheden voor de realisatie van woningen die nog niet zijn gerealiseerd, op basis van actueel onafhankelijk regionaal kwalitatief en kwantitatief behoefteonderzoek;

Indien uit het behoefteonderzoek bedoeld in het vijfde lid volgt dat een toegekende bestemming wonen niet meer nodig blijkt, starten burgemeester en wethouders een procedure gericht op het aanpassen van de bestemming wonen of het wijzigen van de bestemming wonen in een andere passende bestemming. De actualisatie van het ruimtelijk plan volgend op de actualisatie bedoeld in het eerste lid, dient voor 1 januari 2030 te zijn afgerond.

Conclusie:

Het aantal en het type woningen passen binnen de uitgangspunten van het provinciale woonbeleid (zie ook paragraaf 3.2 en verder). De op deze locatie voorziene 16 woningen zijn in de regionale woningmarktprogrammering opgenomen.

2.2.3 Doorkijk Omgevingsverordening

Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 2.6 van de Omgevingswet. Op het tijdstip van vaststelling van die verordening was de verwachting dat de Omgevingswet op 1 juli 2022 in werking zou treden. Inmiddels is de inwerkingtredingsdatum van de wet verschoven naar 1 januari 2024. De nieuwe omgevingsverordening kan niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet. Tot dat tijdstip blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Aangezien de Omgevingsverordening Limburg (2021) grotendeels een beleidsneutrale omzetting is van de Omgevingsverordening Limburg 2014, maakt het voor de meeste onderwerpen inhoudelijk weinig verschil of de ene of de andere verordening van kracht is.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft in 2009 een intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' . De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:

  • 1. Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur: natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.
  • 2. Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht: hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.
  • 3. Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking: herstructurering gaat voor uitbreiding. Het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.
  • 4. Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid: de ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0007.png"
Afbeelding 2 - 2 Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg

2.3.2 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

In deze regionale structuurvisie, die op 11 oktober 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen, maken de 16 Zuid-Limburgse gemeenten onderlinge afspraken over de wijze waarop de transformatie van de woningvoorraad in Zuid-Limburg gestalte dient te krijgen. De woningmarkt in Zuid-Limburg heeft te maken met een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch: er zijn te veel woningen en tevens sluit het aanbod niet meer aan op de toekomstige vraag. Daarom worden er afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak. In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen thans optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden.

Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien, dit om te voorkomen dat de leegstand toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd, hetzij met sloop, hetzij met het schrappen van harde bouwtitels, hetzij met een financiële bijdrage (waarmee sloop kan worden gefinancierd).

Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een transformatieopgave afgesproken, zijnde de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. De transformatieopgave wordt tweejaarlijks herijkt.

Gemeenten worden verplicht een woningbouwprogrammering op te stellen welke is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven. In de Structuurvisie Wonen Zuid-limburg staat de transformatieopgave per gemeente centraal in de ontwikkeling van de woningvoorraad. Om de gewenste kwantitatieve omvang van de woningvoorraad te bepalen wordt de transformatieopgave per gemeente uit de Woonmonitor gebruikt als de kwantitatieve koersbepalende opgave om te komen tot een gezonde woningmarkt met voldoende marktspanning. De transformatieopgave wordt bepaald door de combinatie van de leegstand in de woningvoorraad (minus een gezonde frictieleegstand van 2%) en de huishoudensontwikkeling. De transformatieopgave die per gemeente tweejaarlijks wordt vastgesteld, is een koersbepalende opgave voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en is beleidsneutraal. Het betreft daarmee geen afdwingbare bouw- of sloopopgave.

Aan de structuurvisie liggen drie onderzoeken ten grondslag. Het betreft de onderzoeken 'Woonmilieus in Zuid-Limburg' (Companen), 'Woonmilieu Zuid-Limburg fase 2' (Atrivé) en het 'Regionaal afwegingskader wonen Maastricht-Heuvelland' (Stec-groep). De onderzoeken hebben geleid tot de volgende algemene inzichten.

Woonmilieus

Er zijn drie milieus in deze woonregio: stedelijk, suburbaan en landelijk:

  • stedelijk milieu: meer vraag dan aanbod, opletten voor gevolgen rest van de gemeente/regio;
  • suburbaan milieu: meer aanbod dan vraag, sterk verdunnen (met name in de particuliere voorraad), inzetten op kwaliteit en transformatie;
  • landelijk milieu: in evenwicht, maar leegstand op de loer, inzetten op verbetering/vernieuwing.

Kansen:

  • Kansen liggen in goedkope huur (onder liberalisatiegrens) en middeldure huur (€ 700 - € 900);
  • kansen in extramuralisering/wonen met zorg (met name bestaand vastgoed interessant);
  • kansen voor bijzondere exclusieve woonvormen, zoals wonen op het water, collectief particulier opdrachtgeverschap en wonen in een kerk of kasteel. Het risico op ontwrichting van de reguliere woningmarkt is hier relatief klein);
  • kansen in studentenhuisvesting.


Afspraken
In de regio zijn de volgende afspraken gemaakt:

  • Schrappen van programma dat geen toegevoegde waarde meer heeft;
  • transformatieopgave tweejaarlijks vaststellen per gemeente;
  • herinvulling waardevol bestaand vastgoed (zoals monumenten) heeft prioriteit;
  • compensatie verplicht bij nieuwe initiatieven (in deze volgorde)
    • 1. slopen;
    • 2. financiële compensatieregeling;
    • 3. gemeente neemt sloopverplichting over en voert deze uit binnen de raadstermijn;
    • 4. schrappen bestaande plancapaciteit: 1 nieuwe woning tegen 4 bestaande woningen (bij monumenten 1 op 1).

Conclusie plangebied

De op deze locatie voorziene 16 woningen zijn in de regionale woningmarktprogrammering opgenomen.

2.3.3 Regionale woningmarktprogrammering 2019-2022

De Bestuurscommissie Wonen Parkstad heeft op 21 maart 2019 de geactualiseerde Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 vastgesteld. Met deze programmering wordt kwalitatief en kwantitatief gestuurd op de ontwikkeling van de woningvoorraad in Parkstad Limburg.

De kwantitatieve opgave bestaat uit het terugdringen van de leegstand ten gevolge van de bevolkingsdaling tot 2% frictieleegstand. De huidige leegstand (ca. 4,1% in de envelop 2017-2020), de bevolkingsdaling en de omvang van de planvoorraad zorgen in Heerlen, bij ongewijzigd beleid, dat er in 2028 ca. 3700 woningen te veel zijn.

De kwalitatieve opgave bestaat uit het wegwerken van mismatches. Ondanks het overaanbod aan woningen en het ruime planaanbod, vindt niet iedereen die dat wil een passende woning in Heerlen. Met passend wordt bedoeld dat de woning aan de woonwensen moet voldoen én in financieel opzicht bereikbaar is voor de woningzoekende. Om die kwalitatieve woonbehoefte beter in beeld te krijgen, is gekeken naar de ontwikkeling van de omvang van diverse doelgroepen, hun kwalitatieve woonwensen en financiële mogelijkheden. Ook is gekeken naar de kracht van woonbuurten. De combinatie van het type woning, de prijsklasse en de woonomgeving, bepaalt de PMC (productmarktcombinatie).

Uit deze gegevens is de indicatieve behoefte afgeleid. Deze is vervolgens afgezet tegen de bestaande plannen op de programmering. Aan de hand hiervan kan worden ingeschat of een plan op de programmering in voldoende mate in een kwalitatieve behoefte voorziet. Dat geldt zeker ook voor nieuwe plannen die nog niet op de programmering staan. Aan de hand van diverse indicatoren (volkshuisvestelijk, sociaal-maatschappelijk, ruimtelijk) kan de planscore van een project worden berekend. En daarmee een inschatting worden gemaakt of een plan in voldoende mate tegemoet komt aan de kwalitatieve behoefte. Het toevoegen aan of wijzigen van plannen op de programmering is een bevoegdheid van de Bestuurscommissie Wonen Parkstad. De Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 biedt zo een kwalitatief kader over hoe om te gaan met bestaande plannen en met nieuwe initiatieven.

2.3.4 Regionale en lokale Woonvisie 2023 - 2028, gemeente Heerlen

De Regionale en lokale Woonvisie 2023-2028, gemeente Heerlen is op 28 juni 2023 vastgesteld door de Raad van Heerlen. Hierna volgt een weergave van deze visie op hoofdlijnen.

Schaarste 
Zoals in veel delen van Nederland is ook in Heerlen sprake van een schaarste aan betaalbare woningen. Dit resulteert in hoge huurprijzen en heeft ook een prijsopdrijvend effect voor koopwoningen. Vooral mensen met een lager inkomen, zoals starters, éénverdieners, en middeninkomens ondervinden hierdoor moeilijkheden op de woningmarkt. Het nemen van maatregelen om deze schaarste aan te pakken, is cruciaal om ervoor te zorgen dat alle inwoners van Heerlen toegang hebben tot betaalbare en passende huisvesting.
Heerlen wil daarom maatregelen nemen die gericht zijn op het tegengaan van schaarste. Wij zullen (verder) onderzoeken of een vergunningplicht mogelijk is voor het in gebruik geven en/of nemen van de categorieën woningen (koop en huur) waarbij sprake is van schaarste, met als doel dat deze schaarse woonruimte evenwichtig en rechtvaardig wordt verdeeld. Daarmee beogen wij dat mensen met een laag en middeninkomen makkelijker een (koop-)woning kunnen verwerven. Deze maatregel draagt bij aan het verbeteren van de mogelijkheden van deze doelgroepen tot het vinden van passende huisvesting. Ook willen wij de mogelijkheden onderzoeken die de aanstaande Wet goed verhuurderschap biedt voor de bestaande huurwoningvoorraad om middels een verhuurvergunning actief te sturen op goed verhuurderschap (bijvoorbeeld extra eisen stellen aan de verhuurder als het gaat om het onderhoud van de woning en de maximale huurprijs van gereguleerde huurwoningen).

Leefbaarheid
Een gezonde woningmarkt is essentieel voor de leefbaarheid van de gemeente. Wanneer er sprake is van schaarste en hoge prijzen, kan dit leiden tot ongewenste effecten, zoals overbewoning, verdringing en verlies van sociale cohesie. In de praktijk zien we dit onder andere al bij de eerder genoemde uitwassen van ongecontroleerde kamerverhuur en slechte huisvesting van arbeidsmigranten. Beleggers (veelal van buiten de gemeente) hebben vaak weinig betrokkenheid bij de gemeenschap en het welzijn van hun huurders. Ze zijn vaak voornamelijk geïnteresseerd in winstmaximalisatie, zonder rekening te houden met de gevolgen voor de buurt en de sociale cohesie. Dit kan leiden tot maximalisatie van uitponding, afwijkend gebruik van panden (onzelfstandige bewoning) ten opzichte van de oorspronkelijke bestemming (gezinswoning), afbrokkelen van de sociale structuur, verstoring van de leefomgeving, bijvoorbeeld door barrières op het gebied van taal of levensritme, anonimisering, verwaarlozing van panden, overlast en een verminderd gevoel van veiligheid in de buurt. Deze bedreiging vrezen wij zowel van onzelfstandige bewoning, shortstay als ook van kleine woonruimten cq splitsen van panden.

Maatregelen
Door maatregelen te treffen tegen het opkopen van woningen, tegen onzelfstandige bewoning, tegen splitsen van panden, tegen het onttrekken van panden aan hun oorspronkelijke bestemming, tegen gebruiksvormen die tot (verdere) schaarste leiden, kunnen we de leefbaarheid van onze wijken verbeteren en de sociale cohesie versterken. Het nemen van maatregelen tegen schaarste op de woningmarkt van Heerlen is daarnaast belangrijk om een evenwichtige verdeling van woningen te waarborgen. Door het bevorderen van diversiteit in het woningaanbod en het sturen in de vormen en mate van concentratie van bepaalde doelgroepen, wordt de leefbaarheid en sociale cohesie versterkt.

Doelstelling 

De regionale Woonvisie met zeven lokale uitwerkingen voor de afzonderlijke gemeenten vormt het kader voor het volkshuisvestingsbeleid op het regionale niveau voor de Stadsregio Parkstad Limburg en op het lokale niveau voor de gemeente Heerlen. De Woonvisie is het integrale beleidsdocument waarin wordt aangegeven hoe de regio en de gemeenten samen met de op de woningmarkt actief zijnde partijen, de opgaven op de totale woningmarkt gaan aanpakken.

2.3.5 Structuurvisiebesluit 'Beleidsregel ruim baan voor goede woningbouwplannen'

Het Structuurvisiebesluit Ruim baan vervangt het Structuurvisiebesluit 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' (verder te noemen Structuurvisiebesluit Tijdelijke versoepeling). Doel van de beleidsregel is dat goede (ver-)bouwplannen niet meer hoeven te worden gecompenseerd. Hiertoe zijn in de beleidsregel 3 criteria opgenomen.

  • 1. Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde:
      • Inbreiding gaat voor uitbreiding.
        (Inbreiding = een ontwikkeling op een locatie binnen bestaand stedelijk gebied, ofwel tussen bestaande geconcentreerde bebouwing. Inbreiding kan betrekking hebben op een kleine onbebouwde kavel, maar ook op een stuk grond dat al bebouwd is, waarbij bijvoorbeeld bestaande bebouwing gesloopt wordt en het terrein daarna weer herbebouwd wordt. Uitbreiding = een ontwikkeling op een onbebouwde locatie buiten bestaand stedelijk gebied of aan de grenzen van bestaande bebouwing).
      • Het gaat om plannen voor o.a. verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen; herstructurering en vervangingsbouw; hergebruik winkels of (ander) waardevol vastgoed met passende woningbouw; of aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad (en).
  • 2. Het plan is planologisch aanvaardbaar:
      • Volgens vigerend wettelijk Rijksbeleid, moet een plan voldoen aan de 'Ladder van Duurzame verstedelijking' zoals vastgelegd in de Bro artikel 3.1.6 lid 2. Dit houdt in dat voor ieder plan de behoefte aan de ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief vaststaat. Deze vraag komt ingegeven vanuit de wetgeving (en los van het gestelde in de SVWZL), bij elk plan op tafel dat planologisch in procedure wordt gebracht.
  • 3. Het plan is sub-regionaal afgestemd:
      • Er zijn binnen Parkstad afspraken gemaakt over de wijze waarop een plan kan worden toegevoegd aan de regionale woningbouwprogrammering.


Deze beleidsregel is opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten in afstemming met de Provincie en is – in de vorm van een structuurvisiebesluit – als addendum toegevoegd aan de al door de raad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

De bestaande SVWZL blijft vigerend. Mocht een plan niet voldoen aan bovenstaande criteria, dan kan dat plan nog steeds mogelijk worden gemaakt, maar dan onder toepassing van beleidsafspraak VI uit de SVWZL, dus met compensatie. Dat betekent onder meer dat de financiële compensatieregeling blijft bestaan voor plannen van maximaal 5 woningen welke niet aan de in het structuurvisiebesluit genoemde criteria voldoen.

Met de voorgestelde versoepeling, wordt nadrukkelijk invulling gegeven aan de wens vanuit de samenleving om met name voor de doelgroep sociale huur en middenhuur alsmede voor starters snel goede en betaalbare woningen te kunnen realiseren. Dit is noodzakelijk om te voldoen aan de veranderde behoefte bij de woningzoekenden en biedt een kans om gelijktijdig ook leefbaarheidsopgaven op te pakken.

Conclusie plangebied:

Het plan is onderdeel geweest van een vastgesteld bestemmingsplan, Hoogveld. Het voorgenomen plan heeft een maatschappelijke meerwaarde: er is sprake van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan is planologisch aanvaardbaar, hetgeen blijkt uit deze toelichting en de onderbouwende onderzoeken die hiervoor zijn uitgevoerd. Het staat, gezien de huidige woningmarkt, vast dat er nog steeds behoefte is aan de voorgestelde woningen ook vanuit de onlangs vastgestelde Woonvisie waarnaar wordt verwezen in paragraaf 2.3.5.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Heerlen 2035

Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.

De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.

Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.

2.4.1.1 Vitale stad

In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.

2.4.1.2 Centrale stad

In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.

2.4.1.3 Innovatieve stad

In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.

2.4.1.4 Verrassende stad

In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.

2.4.1.5 Conclusie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0009.png"

Afbeelding 2 - 3 Uitsnede kaart 'Visie: bouwen aan een compactere stad' (plangebied globaal rood omlijnd)

Hoogveld, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt, is in de Structuurvisie Heerlen 2035 aangemerkt als woontype: 'Ruim opgezet wonen'. Met dit bestemmingsplan wordt een ontwikkeling in dit bestaande ruim opgezet woonmilieu tot stand gebracht.

Het streven daarbij is om een kwalitatief goede en duurzame woonkwaliteit tot stand te brengen. Daarmee draagt dit plan bij aan een Vitale Stad (meer woningen met kwaliteit en variatie) en past zodoende binnen de wensen zoals beschreven in de Structuurvisie 2035.

2.4.2 Parkeerbeleid Heerlen

Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Parkeernota Heerlen – Visie en Ambitiedocument' vastgesteld. Op hoofdlijnen dient het parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit. Aan de hand van de huidige situatie en een aantal toekomstige ontwikkelingen is een beeld geschetst van de verwachtingen ten aanzien van het parkeren in Heerlen de komend jaren. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, technologie en maatschappij.

De drie ambities 'toegankelijk', 'leefbaar' en 'praktisch passend' vormen de rode draad bij de verdere invulling van de beleidsuitgangspunten en uit te werken acties en maatregelen. Enkele in het oog springende beleidskeuzes zijn, per deelgebied:

  • betaald parkeergebied: parkeerders parkeren in het gebied waar ze hun bestemming hebben en er wordt gezorgd voor een leefbaar woongebied met een goede verhouding tussen groen, auto's en beton;
  • vergunninggebied: bewoners kunnen ongelimiteerd parkeren aan de hand van hun vergunning en er zal een eenduidig digitaal vergunningensysteem worden ingevoerd;
  • blauwe zone : de huidige blauwe zones worden op termijn vervangen door een eenduidig digitaal systeem.

Daarnaast worden de acht actuele thema's die niet direct gerelateerd zijn aan één van de drie gebieden, kort uitgewerkt. Per doelgroep worden beleidspunten weergegeven, wederom per geografisch deelgebied.

Enkele in het oog springende punten zijn:

  • werknemersparkeren in eerste instantie op eigen terrein;
  • beschikbare restcapaciteit in het deelgebied zelf of in een aangrenzend deelgebied wordt zo optimaal mogelijk ingezet voor meerdere doelgroepen;
  • per doelgroep en per deelgebied wordt nagegaan tegen welke tarieven deze kunnen parkeren. De parkeerbalans is in deze gevallen leidend en bepaalt de mogelijkheden om een tekort aan capaciteit in te vullen tegen een passend tarief.


De Parkeernota geldt als “rode draad” voor het totale parkeerbeleid en geeft richtlijnen voor de verder uit te werken maatregelen en deelnota's. De juridische en beleidsmatige verankering is vastgelegd in dit visiedocument, de uitwerking van deze visie in de praktijk vindt in diverse deelnota's, die de maatregelen bevatten, plaats. De status van deze nota is derhalve richtinggevend voor de deelnota's. De onderhavige parkeernota is ondergeschikt aan de Mobiliteitsvisie Heerlen.

Ten behoeve van het economisch goed functioneren van een winkelgebied dan wel binnenstad alsook het faciliteren van verschillende doelgroepen, zowel in garages als op straat, wordt het parkeren in Heerlen gereguleerd. In Heerlen kunnen er immers verschillende parkeerreguleringsgebieden teruggevonden worden:

  • betaald parkeergebieden;
  • vergunninggebieden;
  • parkeerschijfzones;
  • vrije parkeergebieden

Totdat de Nota Mobiliteitsnormen 2023 door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld, gelden de parkeernormen uit de Parkeernota Heerlen 2010.


Conclusie plangebied

Voor een toetsing van de ontwikkeling aan de parkeernormen uit de Parkeernota Heerlen 2010 wordt verwezen naar paragraaf 4.10.

2.4.3 Groenbeleidsplan

Het gemeentelijke Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.

Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.

In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:

  • Het landschappelijke kader van Heerlen;
  • De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
  • Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
  • Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
  • De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
  • De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
  • Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0010.png"

Afbeelding 2 - 4 Groenbeleidsplan Heerlen

De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0012.png"
Afbeelding 2 - 5 Uitsnede plankaart groenbeleidsplan stadsdeel Heerlerbaan (met het plangebied globaal aangeduid met rodecirkel)

Groenvisie Heerlerbaan, zoals beschreven in het groenbeleidsplan.

Gezien de duidelijke scheiding tussen de woonbuurten en de bedrijventerreinen in dit stadsdeel valt de visie ten aanzien van de ontwikkeling van de groenstructuur eveneens uiteen in twee delen. Voor de woonbuurten geldt, dat deze op duurzame wijze worden ingebed in de hoofdgroenstructuur. Hierbij ligt de nadruk op een harmonieuze relatie tussen de groenstructuur van het brongebied van de Caumerbeek en de groenstructuur van de omliggende woonbuurten. Ditzelfde geldt voor de relatie tussen de buurten Hoogveld en Vrusschemig en het bos op de Hooghees. De groenstructuur van de buurten zelf dient op duurzame wijze behouden te worden, zodat een kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving in stand gehouden kan worden.


Conclusie plangebied

Het perceel is al sinds tientallen jaren bedoeld voor woningbouw en is geen onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Op grond van de toolbox (pag. 104) bij het Groenbeleidsplan gelden voor Hoogveld de volgende aandachtspunten met betrekking tot hoofd- en subgroenstructuur:

  • De boomstructuur zoals deze is voorgesteld in het originele plan is passend bij de buurt in zijn groene omgeving en dient als zodanig aangeplant te worden;
  • De voorgestelde versnipperde boomstructuur in de straten kan een goed middel zijn om het onderscheid en de herkenbaarheid van de straten te vergroten door per straat of wijkdeel een boomsoort aan te planten. Hierbij dient de hoofdstructuur duidelijk van de woonstraten af te wijken;
  • De hoofdstructuur door het westelijk deel van de buurt zou (ondanks dat hier nog niet gebouwd is) al aangeplant kunnen worden. Hierbij moet wel extra aandacht uitgaan naar de bescherming hiervan bij de aanleg van de nieuwbouw.

De uitvoering van deze aandachtspunten ligt bij de ontwikkelaar.

2.4.4 Gemeentelijk duurzaamheidsbeleid

In het Programma Duurzaamheid, welke een sturende werking heeft voor gemeentelijkeinitiatieven, heeft de gemeente de focus gelegd op drie pijlers van duurzaamheid:

Energietransitie

De gemeenteraden in Parkstad Limburg hebben in 2015 unaniem PALET (Parkstad Limburg Energie Transitie) als kaderstellend beleid voor de regionale en de gemeentelijke energietransitie vastgesteld. Doel van PALET is om in 2040 als Parkstad energieneutraal te zijn. Van PALET wordt in het kader van de Regionale Energie Strategie Zuid-Limburg (hierna: RESZL) een aanpassing gemaakt naar de 49% CO2-reductie in 2030 en 95% in 2050. De uitgangspunten en doelstellingen van PALET blijven zoveel mogelijk onaangetast en overeind.

Klimaatadaptie

De colleges van de Parkstadgemeenten zijn unaniem akkoord met de Regionale klimaatadaptatiestrategie Parkstad Limburg en het Actieprogramma klimaatadaptatie Parkstad Limburg. In de klimaatadaptatiestrategie is de landelijke doelstelling (Deltaplan klimaatadaptatie) overgenomen dat in 2050 de buitenruimte zodanig is aangepast dat deze waterrobuust en klimaatbestendig is, zodat we de overlast van extreme regen, droogte en hitte zo veel mogelijk beperken. Om dit te bereiken, wordt vanaf 2020 'klimaatadaptief handelen toegepast' bij gebiedsontwikkeling. De klimaatadaptatiestrategie en het bijbehorende actieprogramma vormen het vertrekpunt van de 'risicodialoog' met de raad over het beschermen van de bevolking tegen de nadelige effecten van klimaatverandering. Ten aanzien van het thema water zijn er voor de gemeente Heerlen maatregelen en middelen opgenomen in het Watertakenplan 2020-2024.

Circulaire economie

In 2050 zijn we een circulaire stad. We sluiten de kringlopen waar mogelijk, afval is grondstof. In 2050 wil Nederland een economie zijn zonder afval, waarbij alles draait op herbruikbare grondstoffen (programma Circulaire Economie, 'Nederland Circulair in 2050', min. IenW 2016). In 2030 wordt Nederland geacht 50% circulair te zijn. Grondstoffen dienen dan efficiënt te worden ingezet en hergebruikt, zonder schadelijke emissies naar het milieu. Voor zover er nieuwe grondstoffen nodig zijn, worden deze op duurzame wijze gewonnen en wordt verdere aantasting van de sociale en fysieke leefomgeving en de gezondheid voorkomen. Producten en materialen worden zo ontworpen dat ze kunnen worden hergebruikt met zo min mogelijk waardeverlies en zonder schadelijke emissies naar het milieu.

Voorwaarden Circulaire Economie

Dit te realiseren is een omvangrijke opgave, het omvat een inzet van alle ketenpartners en elke bijdrage is waardevol op weg er naartoe. De ontwikkeling van de appartementen biedt kansen om minder materiaalgebruik, minder milieubelasting en minder waardeverlies te realiseren. Circulair bouwen is met name een aandachtspunt voor de uitvoeringsfase. De kwaliteit van het aanwezige materiaal is doorslaggevend. Bij het toepassen van materialen en werkmethodes worden de volgende algemene duurzaamheidsprincipes gehanteerd:

  • minder uitstoot van CO2, fijn stof, stikstof, andere broeikasgassen als gevolg van toegepaste materialen (productie en transport); dus ook bouwmaterieel emissie-vrij;
  • minder milieubelasting in het plangebied en de omgeving ervan;
  • zoveel mogelijk gebruik van hernieuwbare energiebronnen in aanleg en gebruiksfase;
  • beschermen en stimuleren van gezondheid in en rondom het plangebied, als gevolg van
  • aanleg èn gebruik;
  • minder uitputting van grondstoffen door streven naar optimaal circulair gebruik van materialen en zo veel mogelijk hergebruik van de aanwezige grondstoffen.

Sluiten van de grondstofketen 

Voor materiaalgebruik hanteren we de driedeling voor circulariteit (Trias Circumflex):

  • 1. Gebruik zo weinig mogelijk nieuwe materialen en grondstoffen door vrijkomende materialen en grondstoffen in de eten te houden;
  • 2. Gebruik secundaire grondstoffen ter vervanging van primaire grondstoffen in nieuwe producten;
  • 3. Gebruik grondstoffen met lage CO2-emissie en niet-fossiele energie om de itstoot van broeikasgassen te verminderen in nieuwe producten;
  • 4. Reduceren van CO2 op basis van MKI-waarde. Voor betontoepassingen dient te worden gewerkt met duurzaam geproduceerd beton met een MKI-waarde (MKI: Milieukosten indicator) van max. € 25,-.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0013.png"

Afbeelding 2 - 6 grondstoffenketen

Afstemming tussen duurzaamheidseisen

De ambities voor duurzaamheid zijn voor een deel richtinggevend, alleen voor energie wordt een duidelijk niveau vereist. Deze voorwaarden zouden met andere duurzaamheidseisen op gespannen voet kunnen staan of als communicerende vaten kunnen werken. Daarom is een goede bepaling van duurzaamheidskwaliteit belangrijk en adequate en tijdige afstemming vereist tussen maatregelen voor de genoemde drie pijlers.

Conclusie plangebied

Bij de technische uitwerking van de bouwplannen zal nader inzichtelijk moeten worden gemaakt welke maatregelen ten aanzien van duurzaamheid toegepast worden. Deze maatregelen worden verder uitgewerkt ter voorbereiding op en als onderdeel van de aanvraag omgevingsvergunning.

2.4.5 Archeologiebeleid gemeente Heerlen

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta'. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sinds september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Erfgoedwet juncto Monumentenwet 1988 geeft een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze vrijstelling aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden plaatsvinden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

Beleidsnota archeologie

Op 31 oktober 2018 is de beleidsnota archeologie 'Erfgoed is identiteit, beleidsnota archeologie gemeente Heerlen' vastgesteld. In deze beleidsnota wordt het beleid ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief voor de komende jaren vastgelegd.


Het archeologisch beleid van de gemeente Heerlen heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Deze formulering waarborgt behoud en ontsluiting van het archeologisch erfgoed in de gemeente, maar laat ruimtelijke ontwikkelingen even goed toe. Het is een doelstelling die niet alleen praktisch uitvoerbaar en proportioneel is, maar ook haalbaar. Naast het beleidsmatige aspect wil de gemeente Heerlen ook de economie versterken door het potentieel van de archeologie te gebruiken. Cultureel erfgoed en toerisme zijn nauw verbonden. Cultureel erfgoed is een waardevolle faciliteit voor zowel bewoners van, als bezoekers aan een gebied. Het cultureel erfgoed vormt vaak de bepalende factor in de regionale of lokale identiteit. Vanuit economisch perspectief kan cultureel erfgoed beschouwd worden als kapitaalgoed met een potentieel hoge economische waarde.

2.4.6 Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaarten

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische verwachtings-en beleidskaart opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat is vertaald in een geactualiseerde archeologische verwachtings- en beleidskaart. Deze kaart is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtings- en beleidskaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.

Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten

Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist.

Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen

Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De verstoring van de bodem dient dieper dan 40 cm onder de oppervlakte plaats te vinden voordat de onderzoekplicht geldt.

Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde

Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.

Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde

In gebieden met een lage verwachtingswaarde, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.

Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde

In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.

In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0014.png"
Afbeelding 2 - 7 fragment Archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart

In het kader van eerdere plannen heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat er geen beschermenswaardige archeologische resten aanwezig zijn, dan wel worden verwacht. Verder onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie plangebied:

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Er is geen archeologisch onderzoek nodig

2.4.7 Watertakenplan 2020 - 2024

De zes gemeenten binnen de samenwerkingsregio Parkstad (Brunssum, Heerlen, Kerkrade, Simpelveld, Voerendaal), het Waterschap Limburg en Waterschapsbedrijf Limburg hebben voor dit traject een gezamenlijk proces doorlopen. Dit heeft geleid tot het Integraal Waterplan en tot gezamenlijke standpunten die zijn verwerkt in de visie, ambitie en strategieën en kennisuitwisseling in dit watertakenplan. In het proces is ruimte gelaten voor de gemeenten om op onderdelen het beleid lokaal in te kleuren.

In het plan is de gemeentelijke wateropgave voor de middellange termijn omschreven. De speerpunten zijn: "Een klimaatbestendig Heerlen", "Anticiperen op de Omgevingswet", "Samenwerken in de waterketen", "Meten, data en rekenen", "Beheer op maat" en "Werken aan waterbewustzijn". Door het opnemen van een uitvoeringsprogramma en een kostendekkingsplan wordt de komende jaren invulling gegeven aan de speerpunten.

2.4.8 Na-ijl effecten voormalige mijnbouw


In deze paragraaf wordt ingegaan op de mogelijke risico's zoals beschreven in het rapport “naijlende gevolgen van de steenkolenwinning in Zuid-Limburg” van 14-12-2016 door het Ministerie van Economische Zaken, met betrekking tot ondiepe winning en/of protectie zone industriële schachten en/of risico`s door mijngas.

De onderzoekslocatie ligt in een gebied met zogenaamde drempels. Deze drempels zijn een indicatie voor een geotechnisch zwakke locatie.

Geotechnisch zwakke locatie:

Het bouwplan is gelegen binnen een geotechnisch zwakke locatie. Bij het bouwvoornemen is het nodig voor aanvang van de werkzaamheden:
-(nader) onderzoek te laten uitvoeren in de ondergrond in verband met de vroegere mijnbouw;
-Pas de fundering aan indien dit onderzoek daartoe aanleiding geeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0015.png"

Afbeelding 2 - 8 locatie met weergave van drempels

Hoofdstuk 3 Huidige situatie en planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

In de huidige situatie wordt het plangebied agrarisch gebruikt. Op het perceel bevinden zich geen bomen of opstallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0016.png"

Afbeelding 3 - 1 luchtfoto plangebied

Vanaf 2004 is de woonwijk Park Hoogveld te Heerlen in ontwikkeling. Het plan richt zich op de realisatie van circa 450 woningen in het gebied globaal gelegen tussen de Heerlerbaan, de Dr. Clemens Meulenstraat, de Zandweg, de Imstenraderweg, en de N281.

De ruimtelijke structuur van de woonwijk Hoogveld volgt de unieke landschappelijke kenmerken van de locatie met typerend reliëf en bosranden aan de westrand en zuidoostrand. De functionele structuur kenmerkt zich in hoofdzaak als woongebied.

Uitzondering hierop zijn een aantal bedrijfspercelen langs de Heerlerbaan en de Ridderweg. Daarnaast zijn de randen van woonwijk Hoogveld ingericht ten behoeve van natuur, groen en water. De belangrijkste wegen die de woonwijk Hoogveld begrenzen zijn de Heerlerbaan, de Keulseweg (N281) en de Euregioweg.

Aan de rotonde aan de Heerlerbaan - ter hoogte van de zogenoemde Weller shopping - is de Hoogveldlaan aangetakt. De Hoogveldlaan is de belangrijkste ontsluitingsweg voor de woonwijk. Haaks op de Hoogveldlaan zijn de woonstraten gerealiseerd. De woonpercelen ontsluiten op deze overige wegen. Naast deze wegen voor autoverkeer zijn er nog enkele langzaamverkeersverbindingen aanwezig.

De huidige situatie van de in ontwikkeling zijnde woonwijk Hoogveld is weergegeven in afbeelding 3.1. Het eindbeeld van de verkaveling is weergegeven in afbeelding 3.2. Het plangebied is in beide afbeeldingen blauw aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0017.png"

Afbeelding 3 - 2 Luchtfoto huidige situatie (kaartviewer – luchtfoto gemeente Heerlen 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0018.png"

Afbeelding 3- 3 totale verkaveling/voorzien eindbeeld (Park Hoogveld: Groenplan – West 8 augustus 2001)

3.2 Planbeschrijving

In de nieuwe situatie wordt het perceel ingevuld conform het verkavelingsplan voor Hoogveld. De mogelijkheid zal worden geboden om 16 appartementen in maximaal 4 bouwlagen te realiseren De maximaal toelaatbare bouwhoogte is 15.5 meter. Vanwege de omgeving en de relatief lage bebouwing langs de Heerlerbaan zal hogere bebouwing niet worden toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0019.png"

Afbeeding 3-4 globale schets ruimtebeslag bebouwing

Het opgenomen bouwvlak biedt voldoende ruimte de rest van het terrein in te vullen met groen. Daardoor komt het plan tegemoet aan de gewenste groene invulling van de wijk Hoogveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0020.png"

Afbeelding 3-5 impressie van de mogelijke invulling (3 bouwlagen)

Op het perceel en het omliggende gebied is sprake van hoogteverschillen. Om die reden bevatten de de planregels specifieke bepalingen voor het peil.

Het stedenbouwkundig ontwerp

Vertrekpunt van het stedenbouwkundige ontwerp voor de wijk Hoogveld was het bouwen van een wijk als contramal van een landschappelijke structuur die nauw verbonden is met de continue reeks van bossen grenzend aan Hoogveld.
De aaneensluiting doet een corridor ontstaan die buitengebied en stedelijk gebied met elkaar verbindt. Wandelroutes komen hierbij tot hun recht en leggen een link tussen de woningen en de uitlopers van het landschap.

- Wonen in buurten

Het woonprogramma is bij het opstellen van het stedenbouwkundige plan in een aantal buurten geclusterd, zodanig dat een groot deel van de woningen (direct of indirect) aan de parkrand grenst. Hierdoor speelt het landschap de cruciale rol en wordt een karakteristiek woonmilieu gecreëerd. De buurten spelen een rol in de fasering, de schaal en de oriëntatie in Hoogveld.
In Park Hoogveld komen de volgende woningtypes voor:
- vrijstaande woningen,
- dubbele villa's,
- geschakelde woningen,
- cascadewoningen,
- patiowoningen,
- appartementen.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om appartementen te realiseren. Afgezien van de appartementencomplexen worden de woningen zo ver als mogelijk in een mix van projectmatige kavels en vrije kavels doorgevoerd. Elk van de woningtypes speelt een eigen rol in de afwisseling en leesbaarheid van het stedenbouwkundig ontwerp.

- Verkaveling, Park Hoogveld één wijk
Uitgangspunten voor de verkaveling is de eenheid van Park Hoogveld, de afwisseling in de bebouwing en de natuurlijke wijze waarop de wijk is opgenomen in het landschap. Een groot deel van de ca. 450 woningen die in Hoogveld gerealiseerd zullen direct aan het park of het bos grenzen. De appartementsgebouwen en in mindere mate de geschakelde woningen functioneren als oriëntatiepunten in de stedenbouwkundige structuur.
De afwisseling van vrijstaande en geschakelde woningen zorgt voor een beeld dat niet een matig gemiddelde is, maar laat juist een afwisseling ontstaan tussen ruime en kleinere kavels. Op deze manier worden ook de verschillende woningtypes (appartementsgebouwen, geschakelde woningen, dubbele villa's en vrijstaande woningen) bewust ingezet voor een groen en ruim Park Hoogveld, creëert het herkenbare plekken in de verkaveling en worden de afzonderlijke eigenschappen van de woningtypes benut. In de verkaveling is een aantal bijzondere kavels aangewezen die om hun bijzondere ligging, grootte of anderszins om woningen vraagt met een bijzondere architectuur die zeer specifiek zijn voor een bepaalde kavel of bewoner.

De appartementsgebouwen zijn de bakens in het plan. In het stedenbouwkundig plan zijn zes appartementengebouwen opgenomen die samen met Parc Imstenrade (het complex van de voormalige Vroedvrouwenschool) de belangrijkste herkenningspunten in Park Hoogveld zijn. De gebouwen hebben daarom een overtuigende oriëntatie die samenhangt met de plek.
De gebouwen krijgen elk een specifieke architectonische en typologische uitwerking die het gevolg is van de positie die het gebouw inneemt in de verkaveling ((kavelpaspoort). Dan gaat het over bouwhoogte in relatie tot directe omgeving, omliggende perceelsruimte en of dit passend is binnen het gewenste beeld (groene, ruim opgezette woonwijk) voor de wijk Hoogveld.


De maximale bouwhoogte van het appartementengebouw wordt vastgelegd op 10 meter. Deze maximale bouwhoogte wordt gerelateerd aan de hoogteligging van de Heerlerbaan. Dit is namelijk het laagste punt in de directe omgeving. Aan de overzijde van de Heerlerbaan liggen bedrijfsge-bouwen met een bouwhoogte van ongeveer 4 meter. De naastgelegen bebouwing bestaat voornamelijk uit woningen van 2 bouwlagen met kap. Een bouwhoogte van maximaal 10 meter past hierdoor in het stedelijk weefsel en zal nauwelijks tot geen overlast veroorzaken in het kader van bezonning en privacy voor de woningen ten noorden van de appartementen. De Wienweg loopt vanaf de Heerlerbaan omhoog. Dit hoogteverschil kan binnen het perceel gebruikt worden om functies te huisvesten die geen relatie aangaan met hun omgeving en daardoor niet wenselijk zijn in de plint van een gebouw, zoals bijvoorbeeld bergingen.

Het bouwvlak is, aan de zijden waar woningen gelegen zijn, op een afstand van minimaal 5 meter tot de perceelsgrens gelegd. Tevens is een bebouwingspercentage opgenomen, aangezien het uitdrukkelijk niet de bedoeling is het gehele bouwvlak te bebouwen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het bestemmingsplan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn. De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van veehouderijbedrijven is in het kader van de omgevingsvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura2000-gebieden (in dat geval is een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk).

Doel van een planmer is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van (in dit geval) een bestemmingsplan. In het planmer dient te worden beoordeeld of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt, kan leiden tot ongewenste effecten voor het milieu. Waar relevant beschrijft het planmer maatregelen waarmee negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).

Vormvrije m.e.r. beoordeling
In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C).

Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.

Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De voorgenomen ontwikkeling, het herbouwen van een bestaand museum, wordt beschouwd als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 6000 m2 en blijft hiermee onder de drempelwaarden in Bijlage D van het Besluit m.e.r..

Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd voor het voorliggende bestemmingsplan. In dat kader is een aanmeldnotitie opgesteld en als bijlage 2 toegevoegd. Hierin zijn de milieugevolgen van de beoogde ontwikkeling zijn beschreven.

Procedure en beoordelingscriteria
De m.e.r. beoordeling hoort bij het ruimtelijke plan (plan) waarin de hiervoor genoemde activiteiten mogelijk wordt gemaakt.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorloopt dezelfde procedure als een formele m.e.r.-beoordeling: een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldnotitie in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag/het plan waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag neemt vervolgens een beslissing of al dan niet een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

Conclusie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling zorgt, noch in de aanlegfase, noch in de gebruiksfase, voor zodanige belangrijke nadelige milieugevolgen dat een milieueffectrapportage zou moeten worden doorlopen. Bij besluit van -- -- ---- heeft het gemeentebestuur van Heerlen besloten voor het bestemmingsplan “Hoek Wienweg-Heerlerbaan” geen milieueffectrapportage hoeft te worden doorlopen.
De aanmeldnotitie is als als bijlage1 bij deze toelichting gevoegd.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. De normen uit de Wet geluidhinder hebben tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient dan ook rekening te worden gehouden met het aspect 'geluid'. 

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Er is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlage 3).

Uit de berekeningen is gebleken dat de Peter Schunckstraat, de Oud Valkenhuizerstraat en de Euregioweg akoestisch niet relevant zijn voor het plangebied aangezien de voorkeursgrenswaarde als gevolg van deze wegen overal binnen het plangebied wordt gerespecteerd. De geluidbelasting als gevolg van de Heerlerbaan is binnen een gedeelte van het plangebied hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter nergens overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0021.png"

Gebleken is dat zowel bron- als overdrachtsmaatregelen in de voorliggende situatie stuiten op bezwaren van technische, verkeerskundige of landschappelijke aard of als onvoldoende doelmatig zijn beoordeeld. Aangezien er voor het plangebied nog geen definitief stedenbouwkundig plan is vastgelegd, is een inschatting gemaakt van woningen waarvoor een hogere waarde nodig is. Voor enkele toekomstige appartementen is de geluidbelasting hoger dan 55 dB. Volgens het gemeentelijke geluidbeleid betekent dit dat hier een geluidluwe gevel moet worden gerealiseerd. Dit is binnen de gegeven situatie haalbaar en bouwtechnisch mogelijk.

In het kader van de beoordeling van het te verwachten akoestisch woon- en leefklimaat is ook de cumulatie van de geluidbelastingen ten gevolge van alle relevante wegen (zowel zoneplichtige als niet-zoneplichtige wegen) bepaald. Geconcludeerd wordt dat overwegend sprake zal zijn van een (redelijk) goed akoestisch woon- en leefklimaat.

Conclusie plangebied:

Op basis van een worstcase inschatting van een mogelijke indeling van het appartementengebouw worden voor 11 appartementen een hogere waarde aangevraagd tussen de 50 en 59 dB als gevolg van de zoneplichtige Heerlerbaan.

In het kader van de beoordeling van het te verwachten akoestisch woon- en leefklimaat is ook de cumulatie van de geluidbelastingen ten gevolge van alle relevante wegen (zowel zoneplichtige als niet-zoneplichtige wegen) bepaald. Geconcludeerd wordt dat overwegend sprake zal zijn van een (redelijk) goed akoestisch woon- en leefklimaat.

4.3 Water

Het klimaat is aan het veranderen en leidt tot meer extremere buien. Het (hemel)watersysteem en de afvalwaterketen moet deze neerslag zo goed als mogelijk kunnen verwerken. Het besef groeit dat dit niet meer uitsluitend met grotere rioolbuizen op te vangen is.

Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden. In het kader van deze toets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat en worden vervolgens de beleidsregels (eisen) aangehaald waarmee in de watertoets gerekend moet worden.

4.3.1 Europees en Rijksbeleid
4.3.1.1 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede kwaliteit te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.

4.3.1.2 Waterwet

De Waterwet (22 december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De waterbodemregelgeving die voorheen was opgenomen in de Wet bodembescherming is overgegaan naar de Waterwet. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan hemelwater geloosd worden op het openbaar riool.

4.3.1.3 Wet ruimtelijke ordening en watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van e initiatiefnemer worden besproken met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.

4.3.1.4 Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.

4.3.1.5 Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.
4.3.1.6 Nationaal Waterprogramma 2022 - 2027

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo wordt al in de geest van de Omgevingswet gewerkt.

Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma invulling aan de Europese richtlijnen voor water (voor ingewijden: dit zijn de KRW, ROR, KRM en MSP).

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van

  • f. klimaatadaptatie
  • g. waterveiligheid
  • h. zoetwater en waterverdeling
  • i. waterkwaliteit en natuur
  • j. scheepvaart en
  • k. de functies van de rijkswateren.
4.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid
4.3.2.1 Provinciaal Waterprogramma 2022 - 2027

Het waterbeleid van de provincie Limburg voor de jaren 2022-2027 staat in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 dat op 17 december 2021 door Provinciale Staten is vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal waterprogramma 2016-2021.

Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met de partners willen bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.

Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.

4.3.2.2 Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 Waterschap Limburg

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Met het water-beheerprogramma (WBP) geeft Waterschap Limburg richting aan het waterbeheer in de periode 2022-2027. Dat is een verplichting vanuit de Omgevingswet.

Het Nationale Waterprogramma en het Provinciaal Waterprogramma hebben dezelfde looptijd en bieden de kaders voor dit waterbeheerprogramma. Zo zijn in het Nationaal Waterprogramma de Deltabeslissingen opgenomen. Het Provinciaal Waterprogramma geeft onder andere kaders voor het strategische grondwaterbeheer, de regionale normering wateroverlast, de functietoekenning voor onze oppervlaktewateren en de waterkwaliteitsdoelen voor de KRW-waterlichamen en de overige wateren. Het waterbeheerprogramma 2022-2027 geeft hier de regionale invulling aan.

Om te zorgen dat dit Waterbeheerprogramma in lijn is met het Provinciaal Waterprogramma is er zorgvuldig afgestemd. Het Waterbeheerprogramma beschrijft geen nieuw beleid, maar beschrijft de uitvoering van bestaand beleid of het voornemen om voor een thema nieuw beleid te gaan maken. De voortgang van de uitvoering van het programma wordt bewaakt via de jaarlijkse cyclus van kadernota, meerjarenbegroting en jaarbegroting.

4.3.2.3 Keur en beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019

Vanaf 1 april 2019 is de nieuwe Keur van Waterschap Limburg officieel in werking getreden. De Keur is een document met regels die het waterschap hanteert om beken, dijken, waterwerken en grondwater in Limburg te beschermen. Het is een belangrijk document voor iedereen die bij, of met water, activiteiten onderneemt.In de keur zijn o.a. de normen opgenomen waaraan de verwerking van (hemel)water aan dient te voldoen. Deze normen heeft de gemeente Heerlen overgenomen en verwerkt in het Watertakenplan Heerlen 2020-2024.

4.3.2.4 Watertakenplan Heerlen 2020-2024

Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast en droogte in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet. Het Watertakenplan 2020-2024 omvat de volgende items:

  • evaluatie verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020;
  • invulling van de zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater;
  • beleid, speerpunten en maatregelen;
  • samenwerking Parkstad;
  • personele en financiële middelen.
4.3.2.5 Eisen aan de watertoets conform Watertakenplan Heerlen 2020 - 2024

Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden. De resultaten hiervan worden uiteindelijk vastgesteld in deze waterparagraaf. Deze eisen hebben betrekking op de verwerking van hemelwater, en op grondwater.

Hemelwater

Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de initiatiefnemer. Het hemelwater dat binnen het plan-gebied valt dient binnen de grenzen van het gebied verwerkt te worden.

De gemeente houdt bij de verwerking van hemelwater onderstaande voorkeursvolgorde aan:

  • 1. Hergebruiken.
  • 2. Bergen en infiltreren in de bodem, de aanleg van groene daken.
  • 3. Noodoverstort op oppervlaktewater of op gemeentelijk rioolstelsel vanuit berging / infiltratievoorziening.
  • 4. Lozen naar oppervlaktewater.
  • 5. Geknepen lozen op de riolering.

Pas wanneer blijkt dat verwerking van hemelwater binnen het plangebied redelijkerwijs niet mogelijk is mag het overtollige hemelwater worden aangesloten op de riolering. Hierbij dient de initiatiefnemer het hemelwater altijd gescheiden aan te bieden.

Wanneer de verwerking van hemelwater binnen het plangebied redelijkerwijs niet mogelijk is wordt bij de watertoets minimaal toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van de ontwikkelingen. Voor nieuwbouw en nieuwe verharding houden we dan minimaal een stand-still situatie aan. Het aangekoppeld verhard oppervlak op de riolering mag zeker niet groter worden.

Eisen:

Bij de watertoets dient gerekend te worden met de navolgende eisen:

Verplichting tot waterberging algemeen 

  • 1. Met het oog op het beperken van wateroverlast wordt in het gehele grondgebied van de gemeente Heerlen geen hemelwater vanaf nieuwe ruimtelijke initiatieven in een openbaar riool geloosd, tenzij een hemelwatervoorziening is aangebracht en in stand wordt gehouden;
  • 2. Ruimtelijke initiatieven waarbij sprake is van nieuw en /of vervangend aangebracht verhard oppervlak kleiner of gelijk aan 100 m2 vallen buiten deze verplichting;
  • 3. Ruimtelijke initiatieven waarbij sprake is van nieuw en /of vervangend aangebracht verhard oppervlak groter dan 100 m2, maar kleiner of gelijk aan 200 m2 moeten het hemelwater gescheiden aanbieden ter plaatse van de erfgrens;
  • 4. Voor ruimtelijke initiatieven waarbij sprake is van nieuw en /of vervangend aangebracht verhard oppervlak groter dan 200 m2 wordt de voorkeurstabel afkoppelen Provincie Limburg gehanteerd:
    • a. hergebruik;
    • b. infiltratie;
    • c. gescheiden aanbieden middels berging en een vertraagde afvoer;
  • 5. Het hemelwater dient binnen de grenzen van het plangebied /projectgebied / bouwperceel verwerkt te worden;
  • 6. Voor de maatgevende bui waarop de hemelwatervoorziening gedimensioneerd moet worden, gelden de volgende uitgangspunten:
    • a. Voor (in)directe lozingen op het oppervlaktewater geldt de norm conform de Keur 2019 van het waterschap, zijnde een bui van 80 mm in 2 uur;
    • b. Voor lozingen op een gemengd riool is het Watertakenplan 2020 - 2024 van toepassing, zijnde een maatgevende bui van 35 mm in 45 minuten met een doorkijk naar een bui van 45 mm in 30 minuten;
  • 7. De hemelwatervoorziening moet worden voorzien van een bodempassage, tenzij er geen uitlogende materialen worden toegepast;
  • 8. De hemelwatervoorziening mag worden voorzien van een noodoverlaat / aansluiting die, conform onderstaande verplichte voorkeursvolgorde, aangesloten wordt op:
    • a. Het oppervlaktewatersysteem;
    • b. Regenwaterriool;
    • c. Gemengd riool;
    • d. Aansluiting op vuilwaterriool is niet toegestaan;
  • 9. Voor een aansluiting op de riolering is een aansluitvergunning noodzakelijk.

Onderzoek

  • 1. Uitvoering van een infiltratieonderzoek naar de doorlatendheid van de bodem is verplicht bij initiatieven met nieuw en / of vervangend verhard oppervlak groter dan 200m2:
    • a. K-waarden dienen in het veld en middels laboratoriumproeven gemeten te worden;
    • b. Het infiltratieonderzoek dient inzicht te geven in de laagopbouw en bijbehorende doorlatendheid van de bodem tot een diepte van 10,0 m-mv;
    • c. Het infiltratieonderzoek dient inzicht te geven in de grondwaterstand d.m.v. meting (peilbuis);
    • d. Het infiltratieonderzoek dient uitgebreid te worden met een risico analyse ten aanzien van de na-ijlende effecten van de mijnbouw wanneer dit nodig wordt geacht conform de beslisbomen in bijlage 1 van de hemelwaterverordening gemeente Heerlen.

infiltratie  

  • 1. Het aanbrengen van een infiltratievoorziening als hemelwatervoorziening is verplicht bij:
    • a. Een K-waarde groter of gelijk aan 0,1 m/dag, en
    • b. Een grondwaterstand dieper dan 1,20 m-mv.
  • 2. De leeglooptijd van de infiltratievoorziening bedraagt maximaal 24 uur bij een maatgevende bui van 35 mm. Bij een maatgevende bui van 80 mm bedraagt de leeglooptijd maximaal 48 uur;
  • 3. Infiltratie is niet toegestaan:
    • a. In grondwater onttrekkingsgebieden;
    • b. In grondwater beschermingsgebieden;
    • c. Dieper dan 10 m-mv;
    • d. Op locaties met (ernstige) bodemverontreiniging;
    • e. Op locaties waar mijnsteenlagen aanwezig zijn, tenzij deze laag ter plaatse van de infiltratievoorziening in zijn geheel verwijderd wordt;
    • f. Op locaties waar infiltratie een negatief effect kan hebben op de na-ijlende effecten van mijnbouw conform de beslisbomen in bijlage 1.

Bergen en vertraagd afvoeren

  • 1. Bergen en vertraagd afvoeren is toegestaan bij:
    • a. Een K-waarde kleiner dan 0,1 m/dag en/of;
    • b. Een grondwaterstand hoger dan 1,20 m-mv;
    • c. Locaties genoemd in artikel 4 lid 3;
  • 2. Bij bergen en vertraagd afvoeren gelden de volgende lozingseisen:
    • a. Bij verharde oppervlakten kleiner dan 1000m2: geknepen afvoer middels een debietbegrenzer met een maximaal debiet van 3,6 m3/uur;
    • b. Bij verharde oppervlakten groter of gelijk aan 1000m2: geknepen afvoer middels een debietbegrenzer met een maximaal debiet van 10 l/sec/ha;
    • c. Er zal door het bevoegd gezag een modelmatige toetsing plaatsvinden van het gemeentelijk rioolstelsel bij initiatieven met een verhard oppervlakte groter of gelijk aan 50.000m2. Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften opleggen dan wel kosten voor de aanpassing aan het gemeentelijk rioolstelsel op basis van werkelijk gemaakte kosten in rekening brengen bij de initiatiefnemer.

Grondwater

De perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwateroverlast en/of –onderlast. Dit geldt ook voor funderingsproblemen.

Ondergrondse verblijfsruimten van panden, in een kelder of een souterrain, moeten volgens de bouwregelgeving waterdicht zijn. Van de perceeleigenaar verwachten wij dat hij de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om grondwaterproblemen te voorkomen of te bestrijden, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander; particulier of overheid. Dat geldt ook voor woningen/gebouwen met diepe kelders.

Pas wanneer de perceeleigenaar zich redelijkerwijs niet kan ontdoen van het overtollig grondwater, is er een taak voor de gemeente of waterschap. Ook hier geldt dat het water dan gescheiden van het vuilwater aangeboden dient te worden.

De ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de grondwaterstand en op de grondwaterkwaliteit zowel binnen als buiten het plangebied.

Voor de gewenste ontwateringsdiepten wordt verwezen naar onderstaande tabel en figuur.

Functie   Gewenste ontwateringsdiepte
(m, t.o.v. gemiddeld hoogste grondwaterstand)  
  Bestaand gebied   Nieuwbouw  
Woningen met kruipruimte*   0,5   0,5  
Woningen zonder kruipruimte*   0,3   0,3  
Tuinen/groenvoorzieningen*
Voor natuurlijke groenvoorzieningen hebben we geen normen  
0,5   0,5  
Hoofdwegen **   0,7   1,0  
Secundaire wegen en woonstraten **   0,7   0,7  
Bedrijventerreinen**   0,7   0,7  

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0022.png"

Afbeelding 4 - 1 ontwateringsdiepten

4.3.3 Conclusie plangebied

Infiltratieonderzoek

Uit het uitgevoerde infiltratieonderzoek (bijlage8) blijkt dat de doorlatendheid van de bodem goede mogelijkheden biedt voor infiltratie van hemelwater. In de bodemlaag tussen 2,5 m-mv en 3,5 m-v is een doorlatendheid aan getroffen van minimaal 0,9 m/dag.

Na-ijlende effecten mijnbouw

Bij infiltratie van hemelwater op een diepte van 2,5 m-mv tot 3,5 m-mv is sprake van ondiepe infiltratie. De grondwaterstand is aangetroffen op een diepte van ca 10,5 m-mv.

Op basis van bijlage 1 van de “hemelwaterverordening Gemeente Heerlen 2023” kan geconcludeerd worden dat ondiepe infiltratie van hemelwater is toegestaan en er geen nadelige gevolgen ten aanzien van na-ijlende effecten van de mijnbouw te verwachten zijn.

Dimensionering infiltratievoorziening

Op basis van de resultaten uit het infiltratieonderzoek in relatie tot de eisen uit de hemelwaterverordening is een infiltratievoorziening verplicht. Bergen en vertraagd afvoeren is niet toegestaan.

Daar de overloop van de voorziening aangesloten moet worden op het regenwaterriool van de Heerlerbaan betreft de maatgevende bui waarop de voorziening gedimensioneerd moet worden 80 mm in 2 uur.

Met een verhard oppervlak van 1000 m2 dient er 80 m3 water in de bodem te infiltreren binnen 48 uur.

Uitgaande van een infiltratievoorziening van 21 m x 2 m x 2 m ( L x B x H) betreft het natte oppervlak 92 m2 (bodem van de voorziening niet meegerekend). Met een k-waarde van 0,9 m/dag en rekening houdend met het feit dat door het infiltreren van het hemelwater het natte oppervlak in de tijd afneemt bedraagt de leeglooptijd van de voorziening ca 46,38 uur:

  • Infiltratie capaciteit per dag: (92 m2 x 0.5) x 0,9 m/dag = 41,4 m3 water / dag
  • Leeglooptijd voorziening = 80 m3 / 41,4 m3 per dag = 46,38 uur

De inhoud van de voorziening bedraagt 84 m3 en voldoet aan de bergingseis van 80 m3.

Door het toepassen van niet uitlogende materialen in het bouwwerk is een bodempassage niet nodig.

Op basis van bovenstaande globale berekening is aangetoond dat er binnen het perceel (3600 m2) voldoende ruimte is gereserveerd om een infiltratievoorziening te kunnen realiseren die voldoet aan de eisen uit de hemelwaterverordening.

Watertoets

De watertoets binnen dit ruimtelijk initiatief zal verder uitgewerkt en gedetailleerd moeten worden wanneer het bouwoppervlak en de inrichting van het perceel definitief bekend zijn.

Bij de verdere uitwerking van de watertoets dienen de eisen uit de “Hemelwaterverordening gemeente Heerlen 2023” aangehouden te worden. De watertoets zal door de gemeente en het waterschap goedgekeurd moeten worden.

4.4 Bodem

Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegd gezag op basis van de Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie(s).Daarvoor dient een bodemonderzoek. Een bodemonderzoek hoeft echter niet te worden uitgevoerd als de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan dienen voor een bestemmingsplanwijziging. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de vaststelling van het niet verdacht zijn van de locatie voor puntbronnen op basis van een uitgevoerd NEN 5725 vooronderzoek. Blijkt hieruit dat er geen verdachte locaties/situaties zijn, ofwel er zijn geen knelpunten, dan kan volstaan worden met dit vooronderzoek aangevuld met een veldinspectie.

Uit het vooronderzoek volgens NEN 5725 kan ook blijken dat de kwaliteit van de bodem onvoldoende zou kunnen zijn ofwel een verdachte situatie bestaat. In die gevallen moet altijd een vooronderzoek gevolgd door een verkennend onderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd, aangevuld met een bodemonderzoek asbest conform NEN5707. Onderzoeken die niet volgens de geldende normen zijn opgesteld en uitgevoerd zijn of verouderde onderzoeken gelden niet als representatief en onvoldoende.

4.4.1 Gemeentelijk beleid
4.4.1.1 Bodembeleidsplan

In de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering. In het voorliggende bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt.

4.4.1.2 Besluit Bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0023.png"

Afbeelding 4 - 2 Homogene deelgebiedenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0024.png"

Het plangebied is gelegen in deelgebied Woonwijken.

4.4.2 Conclusie plangebied

Ter plaatse van kavel 53 in het plan Hoogveld is in het kader van deze bestemmingsplanwijziging en de ontwikkeling van deze kavel een bodemonderzoek uitgevoerd.

Het verkennend bodem- en asbestonderzoek van Geonius Milieu BV (d.d. 08-05-2023, rapportnr. MA1200454.036.R01.V1.0) is conform de NEN-5740 en NEN-5707 norm is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

Er bestaan – voor wat bodemaspecten betreft – geen belemmeringen voor de geplande bestemmingsplanwijziging en geplande ontwikkeling van kavel 53 in plan Hoogveld. Het uitvoeren van aanvullend bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

4.5 Natuurwaarden

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In deze paragraaf is daarom een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan kan hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

4.5.1 Beleid

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

4.5.1.1 Natura 2000

De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.

4.5.1.2 Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid

De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones), is ruimtelijk vastgelegd in het POL2014 welke is vastgesteld op 12 december 2014. De Goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden die het Natuurnetwerk Nederland vormen en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden.

Daarnaast geeft de Omgevingsverordening bescherming aan natuurlijke en landschappelijke waarden in de 'Bronsgroene landschapszone', het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap' en de 'Zone natuurbeek'. Op 5 januari 2018 is de wijzigingsverordening (GC03) gepubliceerd, deze verordening voorziet in de toevoeging van bescherming van de 'Zilvergroene natuurzone'. Tevens is door middel van deze wijziging een uitgebreidere beschrijving van de kernkwaliteiten van de Zilvergroene natuurzone, Bronsgroene landschapszone en Beschermingsgebied Nationaal Landschap opgenomen. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.5.1.3 Soortenbescherming vanuit Wet natuurbescherming

In de Wnb is soortenbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn, met uitzondering van vogels;
  • 3. 'andere soorten' (Bijlage A 'fauna' en onderdeel B 'flora' van de Wet natuurbescherming).


De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.

Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 64.1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

4.5.1.4 Soortenbescherming vanuit provinciale beleid

Op 6 december 2017 zijn de beleidsregels ten behoeve van de passieve soortenbescherming onder de Wet natuurbescherming in Limburg in werking getreden. Dit beleid is erop gericht om ruimte te bieden voor ontwikkeling, soorten in een gunstige staat te behouden en administratieve lasten en onderzoekslasten te minimaliseren. De voornaamste aspecten uit dit beleid zijn:

  • Aanpassen van de Rijkslijst jaarrond beschermde vogelsoorten tot 20 soorten met jaarrond beschermd nest en 19 soorten waarvoor een omgevingscheck volstaat (niet langer een onderscheid tussen cat. 1-4 en cat. 5). Dit houdt in dat o.a. nesten van de buizerd en sperwer niet langer volledig jaarrond beschermd zijn. Nesten van de boerenzwaluw, bosuil, huiszwaluw, raaf, rode wouw en torenvalk zijn echter wel jaarrond beschermd;
  • Bij inzet van afdoende bewezen mitigerende maatregelen om een overtreding te voorkomen is geen ontheffing benodigd;
  • Bij behoud van functioneel leefgebied het verplaatsen van kunstmatige nestgelegenheid van jaarrond beschermde soorten zonder dat een ontheffing vereist is;
  • Toetsen van effecten op circa 100 soorten mag ook in regionaal verband (i.p.v. enkel lokaal).
4.5.2 Beschermde gebieden

Relevante Natura 2000-Gebieden

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse relevante Natura 2000-gebieden:

  • Geleenbeekdal op circa 0,9 km (ten westen);
  • Kunderberg op circa 2,4 km (ten westen):
  • Brunssummerheide op circa 6 km (ten noorden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0025.png"

Afbeelding 4 - 3 ligging natuurgebieden in omgeving plangebied

In een zogenaamde voortoets wordt bepaald of al dan niet op voorhand kan worden uitgesloten of een plan of project significante gevolgen kan hebben op beschermde gebieden. Als dit niet op voorhand kan worden uitgesloten, kan, conform art. 2.8 lid 1 Wnb, over het plan of project pas worden besloten nadat een passende beoordeling is opgesteld waarin rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor het betreffende Natura 2000-gebied. Deze passende beoordeling moet de zekerheid geven dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Gezien de relatief grote afstand ten opzichte van beschermde gebieden, zijn effecten van bijvoorbeeld geluid of licht, niet aan de orde. Stikstofdepositie kan zich echter ook vanaf grotere afstand nog manifesteren. Daarom is een onderzoek uitgevoerd naar de eventuele toename van stikstofdepositie in de bouwfase én de gebruiksfase (zie bijlage 4).

De toekomstige gebruiksfase van 16 nieuwe appartementen op de hoek van de Wienweg en de Heerlerbaan in Heerlen leidt niet tot significant negatieve effecten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie. In de gebruiksfase ontstaat namelijk géén toename van de stikstofdepositie.

Voor de bouwfase van het plan is onderzocht hoeveel emissie maximaal mogelijk is, zonder dat dit leidt tot een berekende toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Afhankelijk van het type materieel dat wordt ingezet, zijn per jaar minimaal 200 tot 380 draaiuren door machines met verbrandingsmotoren op de bouwplaats toegestaan en kunnen minstens elk jaar 750 personenwagens en 375 vrachtwagens naar de bouwplaats komen zonder dat hierdoor een toename van de stikstofdepositie ontstaat. Daarnaast is de inzet van elektrisch materieel uiteraard ongelimiteerd toegestaan. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het bouwproces in ieder geval technisch uitvoerbaar zal zijn. Het is straks aan de aannemer om het noodzakelijke bouwproces zo in te richten dat hierdoor geen significant negatieve effecten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden ontstaan als gevolg van stikstofdepositie.

Het plangebied ligt op circa 700 meter van de goudgroene natuurzone Limburg. Door de aard van de plannen in combinatie met deze afstand is een nadere NNN-toets niet nodig.

4.5.3 Beschermde soorten

Er is een quick scan ecologie uitgevoerd (zie bijlage 5 bij deze toelichting) om te weten te komen of in het plangebied beschermde soorten voorkomen, dan wel het plangebied daarvoor geschikt is. Uit dit onderzoek komt het volgende naar voren:

Vleermuizen

  • Bij eventueel plaatsen (tijdelijke) verlichting dient het verlichtingsplan voorgelegd te worden aan de ecoloog.
  • Gehele werkwijze (verlichtingsplan) dient vastgelegd te worden in een ecologisch werkprotocol.

Das

  • Aanvullende onderzoek naar de functionaliteit van het plangebied en percelen grenzend aan het plangebied zijn noodzakelijk. Het onderzoek van de das dient uitgevoerd te worden in de periode maart tot en met april.
  • Bij aantreffen van wissels en foerageergebied is een ontheffingsaanvraag, opstellen van een activiteitenplan, uitvoeren van mitigerende maatregelen, opstellen ecologisch werkprotocol noodzakelijk.

Alpenwatersalamander en rugstreeppad

  • Plaatsen amfibieënscherm ruim voorafgaand aan de werkzaamheden. Plaatsen amfibieënscherm dient bij voorkeur in periode oktober tot en met maart gedaan te worden.
  • Gehele werkwijze (locatie amfibieënscherm en periode) dient vastgelegd te worden in een ecologisch werkprotocol.

Huismus

  • Werkzaamheden bij de haag dienen voorkomen te worden;
  • Zone van 15 meter vanaf de haag vrijhouden van werkzaamheden en/of opslag;
  • Indien dit niet mogelijk is, dient een ontheffingsaanvraag ingediend worden en zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk;
  • Gehele werkwijze (werkwijze en periode) dient vastgelegd te worden in een ecologisch werkprotocol.

Algemeen voorkomende broedvogels

  • Opstart van de aanlegwerkzaamheden dienen buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Globaal loopt het broedseizoen van half maart tot en met eind augustus.
  • Werkzaamheden worden opgestart begin september en kunnen dan doorlopen in de broedperiode.
  • Indien de werkzaamheden in de broedperiode uitgevoerd worden, wordt een overleg gepland voorafgaand aan het broedseizoen (februari) met een ecoloog voor de te nemen maatregelen.
  • Gehele werkwijze (werkwijze en periode) dient vervolgens vastgelegd te worden in een ecologisch werkprotocol.

Alle soorten

  • Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving, geldt de zorgplicht waarbij eenieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Nader onderzoek das

Op basis van het advies in de quick scan is een nader onderzoek uitgevoerd naar het mogelijk voorkomen van de das in het plangebied. Dit onderzoek is uitgevoerd conform de landelijke eisen. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 6.

Tijdens het onderzoek is de das niet aangetroffen. Wel blijkt duidelijk dat het gebied onderdeel uitmaakt of uitmaakte van het functionele leefgebied van de das. Het functionele leefgebied van de das betreft een oppervlak van 30-150 hectare, oftewel gemiddeld ca 90 ha.

Het plangebied heeft slechts een oppervlak van 0,26 hectare. In relatie tot het gemiddelde leefgebied van 90 hectare is dit slechts 0,29% van het functionele leefgebied. Het gaat dus om een relatief zeer klein oppervlak waar negatieve effecten kunnen optreden. Het potentiële leefgebied is in dit geval zo klein dat het geen essentiële functie heeft en er dus ook geen aantasting plaatsvindt. Er ontstaat geen overtreding van verbodsartikelen en een ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk.

Wel wordt gehoor gegeven aan het verzoek vanuit de Dassenwerkgroep Limburg om, ook vanwege de eerdere uitbreidingen rondom het gebied en het hiermee veroorzaakte verlies van leefgebied van de das, aanvullende maatregelen te realiseren voor de das. De verhoogde aanwezigheid van menselijke activiteiten in het naastgelegen gebied (ten opzichte van het plangebied) kan leiden tot meer verstoring (lichtverstoring en geur). De aanvullende maatregelen in het verzoek van de Dassenwerkgroep Limburg zien op het afschermen van het plangebied van de rest van het gebied. Hierdoor ontstaat meer dekking en meer geborgenheid.

Conclusie:

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op natuurwaarden voor gebieden of soorten en het bestemmingsplan kan in overeenstemming de Wet natuurbescherming worden vastgesteld.

De extra maatregelen voor het leefgebied van de das worden bij de verdere uitwerking van de inrichting van het perceel meegenomen en uitgevoerd.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Nationaal beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen. Daarmee hangen de volgende besluiten en regelingen samen:

  • Besluit gevoelige bestemmingen
  • Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM)
  • Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM)


Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.

4.6.1.1 Besluit gevoelige bestemmingen

Conform artikel 5.16a van de Wm kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen (Besluit) opgesteld. Het Besluit beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.

4.6.1.2 Niet in betekenende mate

In de AMvB 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Het gaat om de volgende categorieën van gevallen:

  • kantoorlocaties:
    100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen. (voorschrift 3A.1);"
  • woningbouw:
    1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).
4.6.2 Plangebied

In het plangebied komen maximaal 16 woningen. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties stoffen in de lucht. Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke bepalingen over luchtkwaliteit worden vastgesteld.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Nationaal beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.


In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.

De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.

4.7.1.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.

4.7.1.2 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.

Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per bestemmingsplan beoordeeld.

4.7.2 Gemeentelijk beleid

In de 'Beleidsregel voor externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moeten worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Een aanscherping c.q. actualisatie wordt meegenomen in de nog op te stellen omgevingsvisie. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.

In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van respectievelijk BEVI-inrichtingen, hogedruk aardgasleidingen en spoor-, rijks- en provinciale wegen zijn op kaarten weergegeven. De invloedsgebiedenkaarten lenen zich als praktisch instrument voor een quick scan bij een ruimtelijk project om gemakkelijk vast te stellen of de externe veiligheid in beschouwing genomen moet worden en het groepsrisico verantwoord. De kaarten hebben een signaalfunctie. Ze geven ook aan waar de zoneringen voor de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico liggen die zich wettelijk verplicht dienen te vertalen in de planregels.

Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van dit onderzoek: 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening, Adviesgroep AVIV, 26 november 2014'. In het vervolg van voorliggende paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek.

4.7.3 Situatie plangebied

Er is een specifiek onderzoek gedaan naar de externe veiligheidssituatie in en rondom het plangebied. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 10 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0026.png"

afbeelding 4 - 4 uitsnede risicokaart rondom plangebied

De dichtstbijzijnde risicobronnen zijn nader beschouwd in relatie tot het planvoornemen. Het betreft (nummering conform weergave in figuur 2-1):

  • 1. Tankstation Brouwers Shell – Oud Valkenhuizerstraat 2;
  • 2. Transport van gevaarlijke stoffen, provinciale weg N281: knooppunt Ten Eschen (A76) – knooppunt Bocholtz (A76);
  • 3. Gasdrukregel- en meetstation type C;
  • 4. Hogedrukaardgasleiding Gasunie:
    • a. Z-504-04
    • b. Z-504-01
    • c. Z-504-07
  • 5. Basisnetroute gevaarlijke stoffen, A76: knooppunt Kunderberg – knooppunt Bocholz.

Voor andere risicobronnen in de omgeving van het plangebied is in ieder geval geconcludeerd dat de maximale effectafstand van deze risicobronnen niet reiken tot het plangebied, waardoor deze risicobronnen geen belemmering vormen voor het plangebied en daarom niet gedetailleerd beschouwd worden in voorliggend onderzoek.

Generieke veiligheidsafstand Activiteitenbesluit

Voor gasdrukregel- en meetstations dient getoetst te worden aan de generieke veiligheidsafstand uit het Activiteitenbesluit. Voor het gasdrukregel- en meetstation geldt een generieke veiligheidsafstand van 15 meter. De afstand van de grens van het gasdrukregel- en meetstation tot de grens van het plangebied bedraagt circa 700 meter en is dus ruim meer dan de generieke veiligheidsafstand. Geconcludeerd wordt dat de generieke veiligheidsafstand het plangebied niet overlapt. Deze bron levert daarmee geen belemmering op voor het planvoornemen.

Plaatsgebonden risico

Inrichting (Tankstation Brouwers Shell)

De relevante risicobronnen binnen deze inrichting (een vulpunt, een LPG-reservoir en een LPG-afleverinstallatie) zijn niet meer aanwezig of in gebruik. De inrichting is daarom niet meer relevant voor het aspect 'externe veiligheid'.

Transport gevaarlijke stoffen, provinciale weg N281: knooppunt Ten Eschen (A76) – knooppunt Bocholtz (A76)

Conform de gegevens van de risicokaart heeft deze provinciale weg geen PR 10-6 contour. Daarmee levert deze bron geen belemmering op voor het plan.

Hogedrukaardgasleidingen Gasunie

In de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied', vastgesteld 2019-11-27, is opgenomen dat de hogedrukaardgasleidingen Z-504-04, Z-504-01 en Z-504-07 een PR-contour hebben die op de leiding zelf valt. Daarmee leveren deze bronnen geen belemmering op voor het plan.

Basisnetroute gevaarlijke stoffen, A76: knooppunt Kunderberg – knooppunt Bocholz

Volgens de Regeling basisnet geldt voor het wegtracé A76 (knooppunt Kunderberg – knooppunt Bocholz) een risicocontour van 2 meter. Tevens is sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Dit gebied strekt zich uit tot 30 meter vanaf de buitenkant van de weg. Het plangebied is op een afstand van circa 2,2 kilometer gelegen ten opzichte van het wegtracé. Het plaatsgebonden risico van deze bron vormt daarmee geen belemmering.

Groepsrisico

Inrichting (Tankstation Brouwers Shell)

Zoals al aangegeven wordt hier geen LPG meer verkocht.

Transport gevaarlijke stoffen, provinciale weg N281: knooppunt Ten Eschen (A76) – knooppunt Bocholtz (A76)

Conform de gegevens van de risicokaart vinden er 379 transporten GF3 plaats op de provinciale weg N281. De hoogte van het groepsrisico is vastgesteld door de toepassing van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART):

  • l. Over de N281 worden geen stoffen uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 vervoerd, waardoor een RBM II berekening niet aan de orde is;
  • m. Op basis van de aanwezigheidsdichtheid ter hoogte van het plangebied van circa 25 personen/ha en een afstand van het wegtracé tot het plangebied van circa 550 meter blijkt dat het aantal vervoerseenheden ruim onder de drempelwaarde is gelegen.

Het groepsrisico ligt daarmee onder de 10% van de oriëntatiewaarde. Het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg is, mede gezien de grote afstand, daarmee niet van invloed op het plan.

Hogedrukaardgasleidingen Gasunie

Voor de aardgasleidingen van Gasunie zijn de 1%- en de 100% letaliteitscontouren opgenomen in onderstaande tabel:

kenmerk   uitwendige diameter   werkdruk   1% letaliteits-contour   100% letaliteits-contour  
Z-504-04   219 mm   40,0 bar   95 m   50 m  
Z-504-01   324 mm   40,0 bar   140 m   70 m  
Z-504-07   159 mm   40,0 bar   70 m   50 m  

Het plangebied ligt met een afstand van meer dan 700 meter ruim buiten deze invloedsgebieden. Omdat een toevoeging van personen op een dergelijk grote afstand geen invloed heeft op het groepsrisico is verder onderzoek niet noodzakelijk.

Basisnetroute gevaarlijke stoffen, A76: knooppunt Kunderberg – knooppunt Bocholz

De afstand van het wegtracé A76 (knooppunt Kunderberg – knooppunt Bocholz) tot het plangebied bedraagt circa 2,2 kilometer. Hiermee ligt het plan op een grotere afstand dan 200 meter zoals genoemd in artikel 8 lid 1 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hiermee vervalt de wettelijke verplichting om het groepsrisico te verantwoorden.

Conclusie groepsrisico

Het plangebied is gelegen binnen:

  • de effectafstand van de N281 waarover toxische vloeistoffen (LT2) worden vervoerd;
  • de effectafstand van de A76 waarover toxische vloeistoffen (LT3) worden vervoerd.

Bijgevolg dient voor deze risicobronnen ingegaan te worden op:

  • a. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp, en;
  • b. Voor zover het plan betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheid voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp voordoet.

Conform artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient het bevoegd gezag de veiligheidsregio in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

4.7.4 Hoogspanningsverbindingen en zendmasten

De magneetveldzones rond het bovengrondse hoogspanningsnet zijn door het RIVM vastgelegd in de Netkaart. Deze Netkaart bevat de breedte van de indicatieve magneetveldzone. Indien de indicatieve zone een bestemmingsplan overlapt, moet nader onderzoek plaatsvinden. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat de dichtstbijzijnde hoogspanningslijn ten zuiden van het plangebied is gelegen op een afstand van circa 250 meter. De indicatieve zone voor de hoogspanningslijn bedraagt maximaal 85 meter aan weerszijden. Het plangebied ligt buiten deze indicatieve zone, waardoor de hoogspanningslijnen geen risico opleveren voor de planrealisatie.

Uit het Antenneregister blijkt dat de meest nabij gelegen zendmasten op een afstand van circa 200 meter liggen. Dit betreffen GSM-masten, LTE-masten, 5G-masten, AMFM-masten en vaste verbindingen. Agentschap Telecom, toezichthouder op het gebruik van elektromagnetische velden, voert jaarlijks door heel Nederland steekproefsgewijs veldsterktemetingen uit om na te gaan of de blootstellingslimieten worden overschreden. Uit geen enkele van de veldsterktemetingen blijkt dat de blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plaatsen in Nederland worden overschreden.

4.7.5 Conclusie

Aangezien het plangebied is gelegen binnen de effectafstand van de A76 dienen de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg meegewogen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het bevoegd gezag moet hiertoe de veiligheidsregio in de gelegenheid stellen om advies uit te brengen over bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied.

De overige risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied vormen geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woningen op de (westelijke) hoek van de Wienweg/Heerlerbaan in Heerlen.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygienische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

4.8.1 Scheiding van functies versus functiemenging

Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

4.8.2 Richtafstandenlijsten

De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

4.8.3 Situatie plangebied

De richtafstanden gelden ten opzichte van een 'rustige woonwijk'. In dit geval is sprake van 'gemengd gebied', oftewel een gebied met matige tot sterke functiemenging.

In de omgeving van het plangebied zijn woningen, bedrijven en doorgaande wegen aanwezig. Het gaat om grote doorgaande wegen met veel verkeer (Heerlerbaan, Euregioweg en de stadsautobaan N281). Op basis van deze situatie is het gebied niet als een 'rustige woonwijk', maar als 'gemengd gebied' te beschouwen. Dat betekent dat de richtafstanden kleiner worden. Zie ook onderstaande tabel.

Milieu
categorie  
Richtafstand [m]
rustige woonwijk  
Richtafstand (m) Gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   200  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1.000   700  
6   1.500   1000  

 afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0027.png"

afbeelding 4 - 5 ligging plangebied in omgeving (geel = wonen, paars = bedrijven), (bron: voorontwerp bestemmingsplan Heerlerbaan en omgeving + Heerlerbaan 232-240)

Bedrijven in de omgeving:

  • Aan de noordzijde van het plangebied, Heerlerbaan 224, ligt het bedrijf J. Benders en Zn B.V., handel in en opsslag van bouwmaterialen.
  • Aan de zuidzijde, aan de overzijde van de Wienweg ligt een perceel met een woonbestemming. Binnen deze woonbestemming is bedrijvigheid in max. categorie 2 toegelaten)
  • Aan de overzijde van de Heerlerbaan op nr. 243 ligt een bedrijfsbestemming, waarbinnen bedrijven in maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan.

In een eerdere studie naar de invloed van de bedrijvigheid in het gebied Hoogveld op bestaande en toekomstige woonbestemmingen zijn de richtafstanden van bepaalde bedrijven al in kaart gebracht. In onderstaande afbeelding is met een arcering de relevante richtafstand aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0028.png"

Afbeelding 4 - 6 kaart met richtafstanden voor gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0029.png"

Afbeelding 4 - 7 uitsnede kaart met plangebied.

Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan wordt een bouwvlak opgenomen, waarbinnen maximaal 16 appartementen mogen worden gerealiseerd. Dit ziet er - globaal - als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0030.png"

afbeelding 4 - 8 schets plangebied met bouwvlak

Het bouwvlak ligt buiten de richtafstand van de bedrijvigheid (in maximaal categorie 2) op het perceel Heerlerbaan 243 en Heerlerbaan 232.

Het bouwvlak ligt voor een klein deel binnen de richtafstand voor het bedrijf aan de Heerlerbaan 224, die met name voor het aspect geluid relevant is. Tussen het plangebied en dit bedrijf ligt een woonbestemming. Deze is maatgevend voor de milieueffecten van het bedrijf. Het toevoegen van 16 appartementen voegt daarom geen extra belemmering toe aan de bedrijfsvoering.

Het is daarnaast van belang te bepalen of ter plaatse van de woningen een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geboden. In dat kader is specifiek akoestisch onderzoek gedaan naar de bedrijfssituatie van het bedrijf aan de Heerlerbaan 224 (zie bijlage 9). Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsituatie voor het plangebied van de 16 appartementen goed is en in algemene zin dus in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie plangebied:

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Omliggende bedrijven worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering en binnen het plangebied geldt een goed woon- en leefklimaat.

4.9 Archeologie

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta'. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sinds september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Erfgoedwet juncto Monumentenwet 1988 geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor plannen kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze vrijstelling aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar beneden. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

4.9.1 Beleidsnota archeologie

Op 31 oktober 2018 is de beleidsnota archeologie 'Erfgoed is identiteit, beleidsnota archeologie gemeente Heerlen' vastgesteld. In deze beleidsnota is het beleid ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief voor de komende jaren vastgelegd.

Het archeologisch beleid van de gemeente Heerlen heeft tot doel haar archeologische erfgoed te beschermen en te ontsluiten als bron van het 'gemeenschappelijke geheugen' en als middel voor wetenschappelijke studie, zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Deze formulering waarborgt behoud en ontsluiting van het archeologisch erfgoed in de gemeente, maar laat ruimtelijke ontwikkelingen even goed toe. Het is een doelstelling die niet alleen praktisch uitvoerbaar en proportioneel is, maar ook haalbaar. Naast het beleidsmatige aspect wil de gemeente Heerlen ook de economie versterken door het potentieel van de archeologie te gebruiken. Cultureel erfgoed en toerisme zijn nauw verbonden. Cultureel erfgoed is een waardevolle faciliteit voor zowel bewoners van, als bezoekers aan een gebied. Het cultureel erfgoed vormt vaak de bepalende factor in de regionale of lokale identiteit. Vanuit economisch perspectief kan cultureel erfgoed beschouwd worden als kapitaalgoed met een potentieel hoge economische waarde.

4.9.2 Archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat is vertaald in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart. De archeologische verwachtingskaart is door de gemeenteraad van Heerlen vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.

  • beschermde Rijksmonumenten: voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Erfgoedwet juncto de Monumentenwet 1988 vereist.
  • gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen: voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Plannen die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De verstoring van de bodem dient dieper dan 40 cm onder de oppervlakte plaats te vinden voordat de onderzoekplicht geldt.
  • Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde: voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere plannen en onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
  • Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde: in gebieden met een lage verwachtingswaarde, geldt alleen voor grotere plannen (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
  • Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde: in deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.


In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het plan een gering risico vormt voor het "bodemarchief".

4.9.3 Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0031.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0032.png"

Figuur 4 - 9 Uitsnede waardenkaart (plangebied is blauw omcirkeld)

Uit de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Heerlen blijkt dat het plangebied in een archeologisch interessant gebied ligt (hoge en middelhoge verwachtingswaarde). Alleen het meest zuidwestelijke deel heeft een lage archeologische verwachting vanwege de ligging in een droogdal. In het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen bekend, maar in de directe omgeving wel. Direct ten oosten van het plangebied loopt ter hoogte van de Heerlerbaan de Romeinse weg van Heerlen naar Aken. Deze weg is op verscheidene locaties reeds aangetoond en ligt op circa 1 m - Mv. Daarnaast zijn bij een archeologische oppervlaktekartering en booronderzoek uit 1998-1999 vuurstenen artefacten uit de periode laat paleolithicum – neolithicum aangetroffen en enkele scherven aardewerk uit de ijzertijd, Romeinse tijd, vroege en late middeleeuwen.

Uit deze gegevens kan worden opgemaakt dat het plangebied en zijn directe omgeving reeds sinds lange tijd in gebruik is. Op basis van deze archeologische gegevens, in combinatie met landschappelijke en historische gegevens, geldt voor het bestemmingsplangebied grotendeels een (middel) hoge verwachting. In het gebied moet met name rekening worden gehouden met de aanwezigheid van nederzettingsterreinen met bijbehorende grafvelden ('droge archeologie'), in het bijzonder uit de Romeinse periode. Het gebied is op de beleidskaart ingedeeld in waardecategorie 3 (hoge verwachting) en 4 (middelhoge verwachting). Concreet betekent dit dat voor deze gebieden een archeologische onderzoeksplicht geldt indien de bodemingrepen dieper reiken dan 40 cm -Mv én de omvang van het gebied groter is dan respectievelijk 250 en 2500 m².

In het bestemmingsplangebied heeft reeds een archeologisch bureau- en karterend onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek dateert echter uit 1998-1999 en is bijgevolg sterk verouderd. Het onderzoek voldoet niet aan de huidige standaarden om archeologische vindplaatsen in kaart te brengen. De oorspronkelijke waardecategorieën blijven in het nieuwe bestemmingsplan dan ook gehandhaafd.

Conclusie plangebied:

De oorspronkelijke waardecategorieën voor archeologie, 3 en 4, blijven gehandhaafd. De bijbehorende dubbelbestemmingen zijn op de verbeelding weergegeven en in de planregels opgenomen.

4.10 Verkeer en parkeren

In de beleidsnota 'Parkeernota Heerlen' (vastgesteld d.d. 02.11.2010) zijn parkeernormen opgenomen, waaraan moet worden voldaan in het geval van nieuwe ontwikkelingen. In de parkeernota wordt onderscheid gemaakt in 'Centrum', 'Schil' en 'Overig gebied'. Het gebied rondom Heerlerbaan is ingedeeld in het gebied 'Overig gebied'. In de parkeernota wordt geen onderscheid gemaakt in type woningen. Voor een woning in 'Overig gebied' geldt een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning.

In dit geval betekent dit dat er 16 x 2 = 32 parkeerplaatsen nodig zijn. Onder de appartementen komt een laag stallingsgarage, waarin ruim voldoende parkeerplaatsen zijn voorzien.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk beschrijft de opzet van de planregels van het bestemmingsplan Hoek Wienweg Heerlerbaan.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met de bijbehorende regels en gaat vergezeld van de voorliggende toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en kadastrale begrenzingen.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bouwwerken (wat mag waar?) en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing.

De regels kunnen niet los worden gezien van de verbeelding. De verbeelding geeft aan waar welke bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen gelden, waaraan vervolgens de regels zijn gekoppeld. De verbeelding en regels vormen daarom samen het voor eenieder bindende deel van het bestemmingsplan.

Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het 'Sjabloon regels' dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen. Het geheel voldoet aan de randvoorwaarden die voortvloeien uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012 (RSRO2012), waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

De toelichting heeft geen bindende werking; deze maakt juridisch gezien ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de (ruimtelijke) onderbouwing en motiviering van het bestemmingsplan en bij uitleg van de opzet van het plan en de daarin opgenomen regels.

5.2 Opbouw van de regels

De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en aan de orde komen. Hieronder zullen de verschillende onderdelen van de regels nader worden toegelicht. D

5.2.1 Inleidende regels
5.2.1.1 Begripsbepalingen

In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die worden gebruikt in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Hierna wordt ingegaan op enkele voor de dagelijkse praktijk belangrijke begrippen. Hiermee wordt beoogd, middels een toelichting, deze in de juiste context te plaatsen en het onderlinge verband weer te geven. Deze toelichting is slechts als nadere uitleg bedoeld en betreft geen aanvulling op het besproken begrip.

Woningwooneenheid en huishouden

Een woning of wooneenheid wordt gedefinieerd als 'een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden'. Het begrip 'huishouden' wordt vervolgens in de regels omschreven als 'persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, studenten of alleenstaanden die bij elkaar wonen, vormen geen huishouden, ook kamerverhuur valt hier niet onder.' Hieruit volgt dat andere huisvestingsvormen dan als een huishouden zijn uitgesloten. Huisvesting van arbeidsmigranten of kamerverhuur aan studenten of andere kamerwijze verhuurvormen zijn daarom niet toegestaan in een woning, tenzij dat expliciet is vergund c.q. als zodanig is bestemd.

Kamerverhuur en woningsplitsing

Zoals uit het voorgaande blijkt, zijn andere huisvestingsvormen dan in de vorm van een 'huishouden' binnen reguliere woningen uitgesloten. De begripsbepaling 'huishouden' sluit expliciet uit dat kamerverhuur daaronder kan worden begrepen. Het begrip 'kamerverhuur' wordt als volgt omschreven: 'het verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning waarbij een kamer door maximaal 1 persoon bewoond mag worden'. Een kamer wordt vervolgens omschreven als: 'een woonruimte waarbij minimaal één van de voor bewoning vereiste voorzieningen zoals keuken, wasgelegenheid (douche-bad) of toilet wordt gedeeld met medebewoners'.

Wanneer er in een woning meerdere personen worden gehuisvest die geen gezamenlijke huishouding vormen en waarbij geen sprake is van het delen van voor bewoning vereiste voorzieningen, dan is sprake van het splitsen van een woning in meerdere afzonderlijke, zelfstandige woningen. Omdat de gemeente het wenselijk vindt om het splitsen van woningen te reguleren, wordt het splitsen van woningen in twee of meer woningen in beginsel verboden in de algemene regels (Hoofdstuk 3) en kan dit enkel met een omgevingsvergunning worden toegestaan. Aan het verlenen van deze vergunning gaat een beoordeling van de aanvraag en een uitgebreide afweging, onder andere op ruimtelijke aspecten, vooraf. De vergunning wordt dus net 'standaard' verleend.

Bebouwingstypologieën

Woningen kunnen verschillende verschijningsvormen hebben, ook wel aangeduid als bebouwingstypologieëen. Zo kan een woning vrijstaand worden gebouwd, maar ook met twee of meer woningen aaneen of in de vorm van een complex met appartementen. In de bouwregelskan het type woning worden beperkt tot één of meer van deze bebouwingstypologieën. Omdat in dit bestemmingsplan uitsluitend gestapelde woningen worden mogelijk gemaakt wordt uitsluitend ingegaan op dit type woning.

Gestapelde woningen

Bij een gestapelde woning is sprake van 'een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van één gebouw met meerdere bouwlagen waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden dan wel naast elkaar zijn gesitueerd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over flats, appartementencomplexen of zogenoemde 'boven- en benedenwoningen (twee woningen boven elkaar).

Gebouw en bouwwerk, geen gebouw zijnde

In bouwregels wordt een onderscheid gemaakt tussen in ieder geval twee verschillende vormen van bouwwerken, namelijk gebouwen en bouwwerken, geen gebouw(en) zijnde. Onder gebouw wordt verstaan 'elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt'. Bouwwerken die hier niet aan voldoen, zijn aan te merken als een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Een overkapping of veranda is voorzien van een dak, maar voor zover ze niet geheel of gedeeltelijk zijn omsloten met wanden, toch aan te merken als een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

Hoofdgebouw, bijgebouw, aanbouw

Naast het onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen bouwregels voor gebouwen verder worden gespecificeerd voor verschillende soorten gebouwen, zoals hoofdgebouwen, bijgebouwen en aanbouwen. Deze begrippen worden in de begripsbepalingen nader gedefinieerd. Een hoofdgebouw wordt omschreven als 'een gebouw dat door zijn constructie of afmetingen valt aan te merken als belangrijkste gebouw op een bouwperceel'. Binnen de woonbestemming is dat de woning, bij een bedrijfsbestemming is dat het een bedrijfsgebouw en dus niet de eventuele bedrijfswoning.

Een bijgebouw wordt omschreven als 'een vrijstaand gebouw behorende bij en bouwkundig ondergeschikt aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw'. Dit kan bijvoorbeeld een berging zijn.

Aanbouw wordt omschreven als 'een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw'. Dit betreffen uitbreidingen van de woning, die veelal later zijn gebouwd dan de woning zelf. Denk aan een vergroting van de woonkamer of keuken, een extra slaapkamer of een berging. Uit de zinsnede 'in directe verbinding' volgt dat de aanbouw bereikbaar moet zijn vanuit de woning c.q. het hoofdgebouw.

[NB: een bijgebouw is volgens de begripsbepalingen per definitie vrijstaand, een aanbouw is een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het direct in verbinding staat. Hierdoor valt de categorie 'aangebouwd bijgebouw' (een aanbouw/bijgebouw dat niet direct verbonden met het hoofdgebouw, bijvoorbeeld een aangebouwd schuurtje) buiten de regels voor zowel aan- als bijgebouwen.]

Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Ook de bouwregels voor bouwwerken, geen bouwwerken zijnde kunnen verder worden gespecificeerd. Bijvoorbeeld voor overkappingen, veranda's en licht- en antennemasten gelden vaak andere regels dan voor andere vormen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.1.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Peil en maaiveld

In veel meetvoorschriften wordt aansluiting gezocht bij het begrip peil. De manier waarop het peil wordt bepaald is afhankelijk van de situering van de gevels van een bouwwerk ten opzichte van de weg. Het uitgangspunt is dat gemeten wordt vanaf het aansluitende afgewerkte terrein. Dit is de staat van het terrein zoals gelegen direct aansluitend aan het bouwwerk, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt, plus/minus 0,50 cm.

Vanwege de hoogteverschillen binnen het onderhavige plangebied is ervoor gekozen om het peil -voor alle bouwwerken op het bouwperceel - op 143.92 + NAP vast te leggen

Het maaiveld is de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt. Om te voorkomen dat latere ophogingen of verdiepingen die niet passen bij het natuurlijk verloop van de grond leiden tot een kunstmatige verhoging of verlaging van het peil, wordt verhoging of verlaging van het peil als gevolg hiervan beperkt tot 0,50 meter. Verhogingen en verdiepingen die deze drempelwaarde overschrijden worden bij het meten van bijvoorbeeld de hoogte van het bouwwerk buiten beschouwing gelaten.

De dakhelling

Het dak van bouwwerken kan belangrijk zijn voor de bepaling de maximale bouwhoogte daarvan. Zo kan het verschil uitmaken of het te realiseren gebouw een plat dak heeft, of wordt voorzien van een kap. Van een kap is volgens de begripsbepalingen sprake indien de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw een dakhelling heeft van ten minste 15° en ten hoogste 75°. De dakhelling wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. Zie illustratie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0033.png"

De begripsbepaling 'kap' biedt ruimte voor meerdere kapvormen, zoals een zadel-, een lessenaars- of een tentdak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0034.png"

De goothoogte van een bouwwerk

De goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. In geval van een lessenaardak, zoals hiervoor afgebeeld, gaat het dan om de laagste zijde van het dakvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0035.png"

Dak met kap en dakgoot

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301_0036.png"

Dak met boeiboord

De bouwhoogte van een bouwwerk

De bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

De inhoud van een bouwwerk

Bepalend voor het meten van de inhoud van een bouwwerk zijn de buitenwerkse maten. De inhoud van een bouwwerk wordt, met andere woorden, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

De oppervlakte van een bouwwerk

De oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Het gaat, met andere woorden, om de afstanden tussen de buitenzijden van het bouwwerk.

De hoogte van een windturbine

De hoogte van een windturbine wordt gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het in de regels bepaalde ten aanzien van het bouwen, meer in het bijzonder bouwhoogte en bouwdiepte, worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de aangegeven bouwmogelijkheid met niet meer dan 0,50 meter worden overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouwgrens met niet meer dan 1,00 meter mag worden overschreden.

5.2.2 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de betreffende bestemming met inachtneming van de bestemmingsregels direct mogelijk is. De oprichting van gebouwen is direct mogelijk indien het voldoet aan de bouwregels van de bestemming, en nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend. Een bouwwerk dient daarvoor naast de bestemmingsplanregels ook te voldoen aan onder meer de regels van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

De bestemmingsregels zijn altijd op dezelfde wijze opgebouwd. Dit ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.


Hieronder worden de verschillende onderdelen van de bestemmingsregels beschreven.

5.2.2.1 Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden (functies) die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Daarna worden, voor zover aanwezig, ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies genoemd.
De bestemmingsomschrijving regelt niet alleen de toegestane functies, maar bevat ook de inrichtingsaspecten.

5.2.2.2 Bouwregels

In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.2.3 Nadere eisen

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan de mogelijkheid bieden om nadere eisen aan een omgevingsvergunning te stellen, wanneer dit vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening gewenst is. De criteria wanneer deze nadere eisen mogen worden toegepast moeten duidelijk terugkomen in het bestemmingsplan.

5.2.2.4 Afwijken van de bouwregels

Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijking wordt aangegeven waarvan afgeweken wordt, de maximale afwijking die met de afwijking kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder vrijstelling wordt verleend.

Het gaat hier om afwijkingbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Als afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in de algemene afwijkingsregels.

5.2.2.5 Specifieke gebruiksregels

In de specifieke gebruiksregels kunnen nadere eisen of voorwaarden worden opgenomen voor bepaalde vormen van gebruik. Zo wordt binnen de bestemming wonen het uitvoeren van aan huis gebonden beroepen toegestaan in de woning en bijbehorende bouwwerken mits de woonfunctie van het betreffende perceel in overwegende mate behouden blijft.

Daarnaast kan in de specifieke gebruiksregels ook worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.

5.2.2.6 Afwijken van de gebruiksregels

Een bestemmingsplan kan regels bevatten om op basis van een omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels. Deze afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming, of het toestaan van 'nieuwe' functies. Dat wil zeggen dat wel afwijking kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies.

In de standaard-woonbestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het gebruik van een woning of daarbij behorend bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten.

5.2.2.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden

Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een omgevingsvergunning gebonden te worden. Hierbij valt te denken aan graafwerkzaamheden, heiwerken of het opslaan van materialen of stoffen die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels gelden voor alle in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen. Regels die specifiek voor een bepaalde bestemming gelden worden in het algemeen in het desbetreffende bestemmingsartikel opgenomen.

5.2.3.1 Anti-dubbeltelregel

In artikel 6 wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze standaardregel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

De anti-dubbeltelregel zorgt er bijvoorbeeld voor dat op eenzelfde perceel de onbebouwde ruimte niet voor een tweede keer wordt betrokken in de planologische toets van een bouwplan. Een voorbeeld om de werking van deze regel te illustreren is de mogelijkheid om op een bedrijfsperceel één bedrijfswoning te realiseren. Wanneer deze woning na afsplitsing en verkoop in gebruik wordt genomen door een burger zonder functionele binding met het bedrijf, wordt deze niet meer als bedrijfswoning gebruikt, maar als reguliere woning. Mocht er weer behoefte ontstaan voor de realisatie van een bedrijfswoning op het bedrijfsperceel, dan kan dit op grond van de anti-dubbeltelregel niet nogmaals worden toegestaan, omdat voor dit perceel reeds eerder een bedrijfswoning is gerealiseerd.

5.2.3.2 Algemene bouwregels

In wordt de bouw van bepaalde bouwwerken geregeld, die zijn toegestaan (of uitgesloten) binnen alle bestemmingen, voor zover daar per bestemming geen specifieke bouwregels voor zijn opgesteld.

In de algemene bouwregels is onder meer een verbod opgenomen op het splitsen van woningen in meerdere woningen of kamers. Dit houdt in dat voor het splitsen van een woning, bijvoorbeeld voor studentenkamers, altijd een vergunning moet worden aangevraagd. Zo kan de gemeente ervoor zorgen dat gevallen van woningsplitsing geen negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving, en kan de gemeente sturen op het woningaanbod met het oog op het regionale woonbeleid.

5.2.3.3 Algemene gebruiksregels

In zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat dan onder meer om gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van grond of afval, tenzij dit in de regels van het bestemmingsplan specifiek is toegestaan. Een ander voorbeeld is de permanente bewoning van gebouwen, niet zijnde een woning of ander specifiek voor permanente woning bestemd gebouw. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op de algemene, in dit bestemmingsplan opgenomen, gebruiksregels.

5.2.3.4 Algemene aanduidingsregels

Het voorliggend bestemmingsplan kent geen aanduidingsregels.

5.2.3.5 Algemene afwijkingsregels

In zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. In deze bepaling wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. Deze bepalingen bevatten ook de criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen.

Specifieke, op de bestemmingen gerichte, afwijkingen zijn reeds opgenomen onder de betreffende bestemming.

5.2.3.6 Algemene wijzigingsregels

In artikel 9 wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om een gedeelte van het plan te wijzigen ten behoeve van (geringe) wijziging van bestemmingsgrenzen op perceelsniveau.

5.2.3.7 Overige regels

Dit artikel bevat in ieder geval een bepaling waarbij aangegeven wordt hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels
5.2.4.1 Overgangsbepalingen

In artikel 12 is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

5.2.4.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Dit artikel bevat de titel van het bestemmingsplan. Elk bestemmingsplan is daarnaast te onderscheiden door een uniek identificatienummer. Dit bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl, onder nummer NL.IMRO.0917.BP040100W000012-0301

Hoofdstuk 6 Handhaving en uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft meerdere functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie. Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.

Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor iedereen duidelijk is en weinig procesrisico kent.

6.1 Handhavingsbeleid

Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid. De beleidsregel 'Toezicht en handhavingsbeleid 2019-2022 WABO' en het bijbehorende Handhavingsuitvoeringsprogramma  is opgezet om:

  • de kwaliteit van toezicht en handhaving te kunnen borgen;
  • uniformiteit aan te brengen met betrekking tot de wijze van toezicht en handhaving;
  • een goede afstemming te borgen binnen het team Bouw- en Milieutoezicht en Bodem (BMB) van het domein Ruimte van de gemeente Heerlen.

Met deze beleidsregel wil de gemeente een kader scheppen voor toezicht en handhaving. Tevens is met deze beleidsregel uitvoering gegeven aan de landelijke proceskwaliteitscriteria voor de toezicht- en handhavingstaken. 

In de beleidsregel wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in de beleidsregel de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.

Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijk handhaven (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.
In het voorliggende geval is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat in beginsel een exploitatieplan moet worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd (artikel 6.12 lid 1 en 2 Wet ruimtelijke ordening).

De gemeente en de initiatiefnemer hebben in de verleden betreffende de ontwikkeling van het gebied Hoogveld reeds overeenkomsten (waaronder een exploitatieovereenkomst) gesloten als bedoeld in artikel 6.24 van de Wro.

Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet aan de orde.

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Sjabloon toelichting BP Heerlen - 2020 weergegeven.

7.1 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

7.1.1 Voorontwerp

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd.

7.1.2 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan is de eerste versie van het plan die de officiële voorbereidingsprocedure ingaat die is voorgeschreven in de Wro. De ingediende vooroverlegreacties worden verwerkt. Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage. Eenieder heeft de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

7.1.3 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan en de beantwoording van de zienswijzen door het college vormen onderdeel van de motivering van het bestemmingsplan.

7.1.4 Beroep

Nadat de gemeenteraad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekendgemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid om binnen 6 weken (te rekenen vanaf de dag na terinzagelegging van het besluit) een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Alleen belanghebbende die een zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan of die beroep aantekenen tegen wijzigingen die de gemeenteraad heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan kunnen beroep instellen.

7.2 Vooroverleg

Het bestemmingsplan is ter vooroverleg toegestuurd naar de provincie Limburg, Waterschap Limburg en andere vooroverlegpartners.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Hoek Wienweg Heerlerbaanheeft met ingang van xxx gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder een zienswijze in kunnen diene. Er zijn wel/geen zienswijzen ontvangen.

Het plan is wel/bietop ondergeschikte onderdelen gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. De ambtshalve wijzigingen zijn in het raadsvoorstel opgenomen.

7.4 Algemene verordening gegevensbescherming

De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is een Europese verordening die de regels voor de verwerking van persoonsgegevens door particuliere bedrijven en overheidsinstanties in de hele Europese Unie standaardiseert. Het doel is niet alleen om de bescherming van persoonsgegevens binnen de Europese Unie te garanderen, maar ook om het vrije verkeer van gegevens binnen de Europese interne markt te waarborgen. De verordening geldt wereldwijd voor alle ondernemingen en organisaties die persoonsgegevens bijhouden en verwerken van natuurlijke personen in de Europese Unie, onafhankelijk of er al dan niet betaald wordt voor diensten of producten.

Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming wordt het afgeraden persoonsgegevens elektronisch beschikbaar te stellen, i.e. op internet te publiceren. Inspraak- of zienswijzennota's, raadsbesluiten of in de toelichting opgenomen persoonsgegevens moeten voor publicatie geanonimiseerd worden. Dat betekent dat naam-, adres- en woonplaatsgegevens van natuurlijke personen verwijderd moeten worden. Deze gegevens mogen wel in de papieren versie van het bestemmingsplan opgenomen worden indien deze niet openbaar gemaakt worden. Gegevens mogen niet worden verwerkt tenzij er ten minste één wettelijke basis is om dit te doen. De AVG kent 6 grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens:

  • 1. Toestemming van de betrokken persoon;
  • 2. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst;
  • 3. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor het nakomen van een wettelijke verplichting;
  • 4. De gegevensverwerking is noodzakelijk ter bescherming van de vitale belangen;
  • 5. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of uitoefening van openbaar gezag;
  • 6. De gegevensverwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen.