direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Centrum Oosterhout, herziening 5 Abdis van Thornstraat 68 - 70
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer Krisma Vastgoed B.V. is voornemens aan de Abdis van Thornstraat 68 - 70 te Oosterhout ter plaatse van het Van Halderen Business centrum en Dreamland de bestaande opstallen te slopen en hier 69 woningen te realiseren. Door de sloop van de bestaande opstallen en de realisatie van woningbouw wordt een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst behaald en wordt verdere verloedering van het achterterrein voorkomen.

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Centrum 2017' (vastgesteld op 6 januari 2017), waarbij de gronden bestemd zijn als 'Bedrijf'. Aanvullend is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen.

Het beoogde woningbouwinitiatief is in strijd met de geldende bedrijfsbestemming. De gemeente Oosterhout staat echter positief tegenover de ontwikkeling en is bereid medewerking te verlenen. In het kader hiervan is via Krisma Vastgoed B.V. medio november 2021 een principeverzoek ingediend en is vervolgens voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied: ligging en begrenzing

Het plangebied betreft de volledige bedrijfsbestemming conform het geldend bestemmingsplan en bevindt zich globaal op de hoek van de Abdis van Thornstraat en de Catharinastraat in het oosten van het centrum van Oosterhout. Kadastraal omvat het plangebied de percelen OTH01-R-8721, OTH01-R-9299 en OTH01-R-9300. De oppervlakte van het gebied bedraagt 9.507 m2. In de directe omgeving van het plangebied komen naast een woonfunctie diverse detailhandels-, kantoor-, bedrijfs- en maatschappelijke functies voor. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven in de figuren 1.1 en 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied in de kern Oosterhout (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (Bron: Ruimtelijkeplannen)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Centrum 2017', waarbij de gronden bestemd zijn als 'Bedrijf'. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen)

Aanvullend gelden voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', twee bouwvlakken en diverse maatvoeringsaanduidingen omtrent maximale goot- en bouwhoogtes en maximale bebouwingspercentages. De bouwvlakken en de specifieke maatvoeringsaanduidingen zijn weergegeven in figuur 1.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0004.png"

Figuur 1.4 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met aanduidingen

(Bron: Ruimtelijkeplannen)

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 van de Staat van bedrijven behorend bij het geldend bestemmingsplan;

met uitzondering van:

      • risicovolle inrichtingen;
      • geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
      • zelfstandige kantoren;
      • detailhandelsbedrijven;
      • autodemontagebedrijven;
  • b. opslag van materialen ten behoeve van de bedrijfsuitoefening;
  • c. reclamevoorzieningen;
  • d. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning' (bw);
  • e. aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:
    • 1. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;
    • 2. gastouderschap;
  • f. tuinen, erven en verhardingen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. voorzieningen voor verkeer en verblijf;)
  • j. ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

De beoogde herontwikkeling is niet mogelijk op grond van de geldende bedrijfsbestemming zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. Reguliere woningbouw is niet toegestaan en ook de bouwvlakken en maatvoering behorend bij de toegestane bebouwing volstaan niet. Om de gewenste planologische medewerking te kunnen verlenen aan het woningbouwinitiatief is daarom voorliggend plan 'Centrum Oosterhout, herziening 5 Abdis van Thornstraat 68 - 70' opgesteld.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plangebied en de ontwikkeling nader omschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het geldende beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 6 op de handhaafbaarheid van het plan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving ontwikkeling

2.1 Plangebied

2.1.1 Historische beschrijving

De kern Oosterhout is ontstaan op de grens van zand- en kleigronden, op een kruising van landwegen, die in een uitwaaierend patroon richting de kernen in de omgeving liepen. Oosterhout bestond tot circa 1850 uit drie bewoningskernen: een kern rond de Markt, één rond de Heuvel en een kern rond de haven. De kernen rond de Markt en de Heuvel werden met elkaar verbonden door de Kerkstraat. De Markt deed vanaf de 13e eeuw in ieder geval dienst als ruimte voor jaar- en weekmarkten. De Heuvel heeft vermoedelijk een agrarische oorsprong. Inmiddels is het een beklinkerd plein tussen stadswoningen. De kern rond de haven is halverwege de 19e eeuw verdwenen. Figuur 2.1 toont een historische kaart van Oosterhout rond 1900.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0005.png"

Figuur 2.1 Oosterhout rond 1900 (Bron: Gemeente Oosterhout)

Naast deze belangrijkste dorpskern ontwikkelden zich in het buitengebied verschillende buurtschappen en kleinere dorpen, die voornamelijk een agrarische functie hadden. Het Wilhelminakanaal, dat werd voltooid in 1924, maakte industrialisatie mogelijk. In de 20e eeuw werden in Oosterhout het Wilhelminakanaal en het Markkanaal gegraven. Het besluit voor het graven van het Wilhelminakanaal werd in 1905 genomen. Dit kanaal moest een nieuwe verbinding tussen de Zuid-Willemsvaart en de Amer realiseren en het gedeelte in de gemeente Oosterhout was gereed in 1915. Tussen 1912 en 1915 werd het Markkanaal als verbinding tussen de Mark en het Wilhelminakanaal aangelegd. In 1919 werd reeds een haven in gebruik genomen. Deze lag ten westen van het centrum en hier kwamen enkele betonfabrieken. Door de verbeterde infrastructuur en de opkomende industrie en handel in de tweede helft van de 19e eeuw groeide de woningbehoefte in Oosterhout. Het bestaande centrumgebied werd verdicht en langs de voornaamste doorgaande wegen breidde de kern uit. De groei van Oosterhout vond in deze periode ongepland en zonder sturing plaats, waarbij de gronden tussen Markt en Heuvel verder werden bebouwd.

In de 20e eeuw zijn rondom het centrumgebied de eerste woonwijken aangelegd. Na de tweede wereldoorlog groeide Oosterhout explosief. In de jaren 50 van de vorige eeuw werden ten zuiden van de kern de wijken Slotjes Oost, Slotjes Midden en Slotjes West gerealiseerd. Deze nieuwe woonbuurten waren de eerste grootschalige planmatige uitbreidingen van Oosterhout. Het Slotjesveld bleef vrij van woningbouwontwikkelingen, waardoor een groene plek in het stedelijk gebied ontstond.

In de jaren '60 van de vorige eeuw werd aan de zuidzijde van het Wilhelminakanaal de woonwijk Oosterheide gebouwd. Ook werd in deze periode de A27 aangelegd, in de jaren '70 gevolgd door de A59. In de periode 1970-2000 vond de groei van Oosterhout met name plaats richting het noorden, waar de wijken Strijen en Dommelbergen werden ontwikkeld. De meest recente uitbreiding van de kern wordt gevormd door de wijk Vrachelen, gelegen aan de westzijde van het Wilhelminakanaal, welke met de realisering van de buurt De Contreie zijn voltooiing nadert.

De huidige ruimtelijke structuur van Oosterhout wordt gedragen door ontsluitingswegen, die de kern opdelen in verschillende wijken en gebieden. Het centrumgebied, met de oorspronkelijke kenmerkende uitwaaierende wegenstructuur, wordt omsloten door verkeerswegen.

2.1.2 Structuur plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Abdis van Thornstraat in het oosten van het centrum van Oosterhout en bestaat momenteel uit opstallen van Dreamland en het Van Halderen Business centrum. De bebouwing ten noorden, ten westen en ten zuiden wordt gevormd door verschillende woningtypes, bestaande uit één of twee lagen met kap. De gronden zijn in gebruik voor het wonen. Het plangebied grenst grotendeels aan tuinen van de Sint Vincentiusstraat, Zandheuvel en de Catharinastraat.

Verder naar het oosten en westen komen diverse andere functies voor. Zo bevindt zich ten (zuid)oosten, aan de overkant van de Abdis van Thornstraat, een supermarkt en een klooster en wordt het gebied richting het westen vooral aangemerkt als aanloopstraten naar het centrum. In deze aanloopstraten komt hoofdzakelijk een detailhandels-, horeca- of kantoorfunctie voor die al dan niet gecombineerd wordt met een woonfunctie. Een aantal afbeeldingen van de bestaande situatie en omgeving zijn weergegeven in figuren 2.2 t/m 2.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0006.png"

Figuur 2.2 Kruising Abdis van Thornstraat - Catharinastraat (Bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0007.png"

Figuur 2.3 Zicht op zuidoostzijde plangebied (Bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0008.png"

Figuur 2.4 Zicht op noordzijde plangebied (Bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0009.png"

Figuur 2.5 Straatbeeld Abdis van Thornstraat (Bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0010.png"

Figuur 2.6 Straatbeeld Catharinastraat (Bron: Google Streetview)

2.2 Ontwikkeling

2.2.1 Plan

Initiatiefnemer Krisma Vastgoed B.V. is voornemens aan de Abdis van Thornstraat 68 - 70 te Oosterhout ter plaatse van het Van Halderen Business centrum en Dreamland de bestaande opstallen te slopen en hier 69 woningen te realiseren.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt uitgegaan van de realisatie van 23 woningen de categorie 'koop, huis, tussen/hoek', 29 appartementen in de categorie 'koop, appartement, midden' en 17 sociale huurappartementen in de categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop'.

Door de sloop van de bestaande opstallen en de realisatie van woningbouw wordt een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst behaald en wordt verdere verloedering van het achterterrein voorkomen. De situatietekening van de beoogde situatie is weergegeven in figuur 2.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0012.png"

Figuur 2.7 Situatietekening beoogde situatie (Bron: Quadrant architecten)

Met de herontwikkeling worden de twee bestaande gebouwen, een meubelwinkel (circa 1.500 m2) en een bedrijfsverzamelgebouw (circa 4.000 m2) gesloopt, waarbij de bedrijfsfunctie komt te vervallen.

Op de kruising Abdis van Thornstraat - Catharinastraat wordt een appartementencomplex gerealiseerd. Door hier een hoger gebouw van vier bouwlagen te bouwen fungeert deze als stedenbouwkundige markering van deze hoek. Het straatprofiel aan het begin van de Catharinastraat is royaal en een gebouw van vier bouwlagen kan hier stedenbouwkundig goed worden ingepast. Het meest noordwestelijk gedeelte van het appartementencomplex bestaat uit drie bouwlagen.

De buitenruimtes van de appartementen zijn aan de oostelijke zijde gericht op de Abdis van Thornstraat. De andere buitenruimtes zijn gericht op het nieuw te realiseren binnenterrein. De bestaande rooilijnen van de woningen aan de Abdis van Thornstraat en de Catharinastraat straat worden overgenomen in het nieuwe plan.

Evenwijdig aan de Abdis van Thornstraat naast het nieuw te realiseren appartementencomplex worden twee blokken met grondgebonden rijwoningen gerealiseerd. De twee noordelijke grondgebonden woningen zijn drie bouwlagen hoog zonder een kap en vormen de begeleiding van de weg. Wat betreft de verschijningsvorm wordt aansluiting gezocht met de vormgeving van het appartementencomplex. De overige grondgebonden rijwoningen in deze rij krijgen twee bouwlagen met een kap.

Vanuit de Catharinastraat wordt een nieuwe ontsluiting gemaakt naar het nieuwe woonerf. In dit gebied worden rondom een plantsoen twee blokken rijwoningen gerealiseerd die, samen met de appartementen en de woningen aan de Abdis van Thornstraat de stedenbouwkundige wand van dit erf vormen. Deze rijwoningen hebben een traditioneel zadeldak, waarmee aansluiting wordt gevonden op de omliggende woningen aan de Catharinastraat, de Zandheuvel en de Sint Vincentiusstraat.

Wat betreft de (openbare) buitenruimte worden onder meer een noordelijke en een zuidelijke wadi gerealiseerd. Een uitgebreide beschrijving hiervan en bijbehorende toets aan het relevante waterbeleid is opgenomen in paragraaf 4.8.

Diverse situatietekeningen en impressies omtrent de toekomstige situatie zijn weergegeven in de figuren 2.8 t/m 2.11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0013.png"

Figuur 2.8 Civieltechnisch uitwerkingsplan (Bron: Hoefnagels civiel techniek B.V.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0014.png"

Figuur 2.9 Impressie appartementen hoek Catharinastraat - Abdis van Thornstraat

(Bron: Quadrant architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0015.png"

Figuur 2.10 Impressie grondgebonden woningen aan de Abdis van Thornstraat

(Bron: Quadrant architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0016.png"

Figuur 2.11 Impressie woonerf (Bron: Quadrant architecten)

2.2.2 Planregeling

Om het beoogde initiatief juridisch-planologisch te verankeren zijn in de planregels en op de verbeelding de enkelbestemmingen Groen, Tuin, Verkeer en Wonen en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen. De uitgebreide planregeling wordt bescheven in hoofdstuk 5 van deze toelichting.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Paragraaf 3.2 behandelt het bovengemeentelijk beleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.2.2. Tot slot wordt in paragraaf 3.3 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.

3.2 Bovengemeentelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid
3.2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de lange termijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op het moment dat die wet in werking treedt. De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en onder intrekking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het Rijk, provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners van ons land.

Er zijn 21 nationale belangen beschreven die het lokale en regionale belang overschrijden. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.
  • Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • Zorgdragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • Verbeteren en beschermen van biodiversiteit.
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

Toetsing

Net zoals in grote delen van Nederland is er op dit moment in de regio en in de gemeente Oosterhout sprake van een schaarste aan woningen, met als gevolg een overspannen woningmarkt. Er is behoefte aan nieuwe woningbouwlocaties, te beginnen in het bestaand bebouwd gebied. De locatie aan de Abdis van Thornstraat biedt hiervoor nadrukkelijk kansen.

3.2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd, om nationale en provinciale belangen te beschermen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) komen de volgende veertien nationale belangen terug:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het Barro blijft van kracht totdat de omgevingswet in gaat, daarna wordt het Barro vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).


In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

Toetsing

Op het plangebied zijn geen voorwaarden van toepassing op basis van het Barro.

3.2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)/Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, moet in de toelichting worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 69 woningen in de vorm van 22 grondgebonden woningen, 30 middeldure appartementen (huur/koop) en 17 sociale huurappartementen.

Het in paragraaf 1.3 beschreven geldende bestemmingsplan is vertrekpunt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In dit geval heeft het gebied een bedrijfsbestemming. Het toevoegen van meer dan 11 woningen of een functiewijziging groter dan 500 m2 wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de woningbehoefte beschreven.

Beschrijving woningbehoefte

De relevante regio voor om de woningbehoefte te bepalen is 'Breda e.o' binnen West-Brabant (figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0018.png"

Figuur 3.1 Woonregio's (Bron: Brabantse Agenda Wonen)

De kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente Oosterhout blijkt uit provinciale prognoses, regionale afspraken en diverse onderzoeken.

Regionale afspraken (Perspectief op wonen en woningbouw - regio Breda e.o 2019)

De provincie kent een flinke woningbouwopgave, met een sterk accent op de eerstkomende 10 tot 15 jaar. Tot 2030 moeten er nog 120.000 woningen bijgebouwd worden. Hierbij gaat het niet alleen om het wonen 'sec'; het voorzien in de behoefte van huishoudens aan voldoende en geschikte woonruimte. Meer en meer gaat het ook om de meerwaarde van het wonen als een van de drijvende krachten achter tal van sociaal-maatschappelijke en ruimtelijk-kwalitatieve (transitie) opgaven zoals leegstand, economische structuurversterking, mobiliteit en bereikbaarheid, duurzaamheid en energie, klimaatadaptatie, sociale veerkracht en erfgoed.

Met de Brabantse Agenda Wonen, vastgesteld in september 2017, wil de provincie gemeenten en andere betrokken partijen uitnodigen om samen versneld de benodigde woningbouwopgave aan te pakken. Zorgvuldig ruimtegebruik en duurzame verstedelijking staan daarbij nog steeds centraal net als vraaggericht bouwen waarbij rekening gehouden wordt met de groeiende behoefte voor woningen in het middensegment en levensloopbestendige en nieuwe woonvormen.

De gemeente heeft met de regiogemeenten van West-Brabant (RRO West-Brabant) en de provincie Noord-Brabant als onderdeel van de Brabantse Agenda Wonen nadere afspraken gemaakt in het 'Perspectief op wonen en woningbouw - regio Breda e.o.'. Dit perspectief is in 2019 opgesteld en opnieuw bekrachtigd voor het jaar 2020. Ten aanzien van nieuwbouw zijn de volgende afspraken vastgelegd:

  • De actuele provinciale behoefteprognose vormt de richtinggevende (getalsmatige) basis voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering en -planning;
  • Gemeentelijke woningbouwprogramma's gaan uit van een reële woningbehoefte en zetten in op flexibiliteit om in te kunnen spelen op veranderingen en nieuwe kansen;
  • Lokaal onderzoek en afspraken tussen gemeente, marktpartijen en/of corporaties vormen de inhoudelijke basis voor te realiseren programma's;
  • In principe wordt ingezet op inbreiding en transformatie locaties. In te motiveren uitzonderingsituaties wordt gekeken naar woningbouwlocaties buiten het bestaand stedelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit van de opgave op de betreffende locatie, mede in relatie tot de directe omgeving, is hierbij een belangrijk aandachts- en uitgangspunt.

Regionaal is afgesproken dat binnenstedelijke woningbouwprojecten niet afgestemd hoeven worden. De actuele provinciale behoefteprognose vormt de richtinggevende (getalsmatige) basis voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering en -planning.

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (2020)
De provincie verwacht in haar Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant (Actualisering 2020) dat het aantal woningen in Oosterhout van 25.160 in 2020 zal toenemen naar 27.090 in 2030, een toename met bijna 1.600 woningen.


Onderstaande tabel 3.1 is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.

Tabel 3.1 Woningbehoefteprognose Oosterhout (Bron: Provincie Noord-Brabant)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0019.png"

Meerjarenprogramma woningbouw

De gemeente Oosterhout stelt ieder jaar een meerjaren woningbouwprogramma op. Uit het programma van juli 2019 blijkt dat er tot 2028 circa 2.220 woningen vanuit de verschillende ontwikkelingen bijgebouwd worden. Dit is meer dan de behoefte zoals beoordeeld in 2017. Echter, zoals ook blijkt uit de regionale afspraken is het gezien de grote en steeds maar toenemende behoefte sinds 2017 niet nodig om te sturen op aantallen. De beoogde ontwikkeling is onderdeel van het meerjaren woningbouwprogramma.

Strategische woningbouw Programmabegroting 2021

Het college zet in op een intensivering van de woningbouwproductie van 240 naar 300 woningen per jaar. Op die manier kan een versnelling worden aangebracht in de uitvoering van de “harde” plannen voor 2.300 woningen die in Oosterhout in de pijplijn zitten. Die versnelling is gewenst, omdat Oosterhout op die manier niet alleen aan de eigen vraag kan voldoen, maar ook een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de woningnood die op regionaal niveau speelt.

NVM marktcijfers 2e kwartaal 2022

Uit de actuele marktcijfers van NVM (2e kwartaal 2022) blijkt ook dat er sprake is van krapte op de woningmarkt. De krapte-indicator staat op 2,2 en dat betekent dat een potentiële koper slechts uit 2 huizen kan kiezen. Het aantal transacties is gedaald, terwijl de gemiddelde transactieprijs verder is opgelopen naar 409.000 euro. De gemiddelde verkooptijd van een woning is met 22 dagen extreem kort.

Woonvisie 2016-2021

Het doel van de Woonvisie is dat vraag en aanbod van woningen zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd. Dit proces is continu in beweging. Uitgangspunt bij het toevoegen van nieuwbouw is dat alleen die toevoegingen worden gedaan waar vanuit de markt concrete behoefte aan bestaat. Flexibiliteit in woningbouwprojecten is noodzakelijk om aan de marktvraag te kunnen blijven voldoen. Bouwen voor leegstand is hierbij niet wenselijk. Flexibiliteit kent een tweetal aspecten, namelijk kwantitatief (schakelen tussen en binnen projecten) en kwalitatief (schakelen tussen huur/koop, prijsklassen en woningtypen). Betaalbaarheid is een belangrijk thema in de woonvisie. In de visie is o.a. geconstateerd dat er te weinig middeldure huurwoningen zijn.

Onderzoek naar de woningmarkt in Oosterhout (2019)

Het onderzoeksbureau SpringCo/Fakton heeft in opdracht van de gemeente Oosterhout onderzoek gedaan naar de effectieve woningvraag in Oosterhout voor de komende jaren. De uitkomsten van dit onderzoek vormen de basis voor de gemeentelijke woningbouwambities en het maken van keuzen welke locaties wel of niet in ontwikkeling kunnen worden gebracht. Het onderzoek geeft niet alleen inzicht in de aantallen te bouwen woningen, maar geeft ook inzicht in de kwaliteitsvraag van de woningen.

Uit het onderzoek is gebleken dat de effectieve vraag naar nieuwbouwwoningen jaarlijks gemiddeld rond de 200 woningen ligt. Hierbij moet ingezet worden op een hoger aandeel meergezinswoningen en meer aanbod in de luxe en levendige stedelijke woonmilieus en in het dorps woonmilieu. Tabel 3.2 toont de onderverdeling in productsegmenten.

Tabel 3.2 Jaarlijkse vraag in productsegmenten

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0020.png"

Toetsing

Het initiatief betreft het bouwen van woningen in Oosterhout. Met dit bouwplan wordt aangesloten bij de vraag vanuit de markt. Zowel in kwalitatieve, als kwantitatieve zin draagt de ontwikkeling bij aan het woningaanbod. Er is sprake van een gevarieerd aanbod aan woningen in de koop en huursector in diverse prijsklassen.

3.2.1.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders en randvoorwaarden van het Rijksbeleid.

3.2.2 Provinciaal beleid
3.2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord-Brabant 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving' vastgesteld. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:

  • Werken aan de Brabantse energietransitie;
  • Werken aan een klimaatproof Brabant;
  • Werken aan de slimme netwerkstad;
  • Werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Toetsing

Stedelijke ontwikkelingen dienen in principe plaats te vinden binnen 'stedelijk gebied'. Herbestemmen wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij, door het transformeren van een oude bedrijfslocatie in bestaand stedelijk gebied en het toevoegen van woningen.

3.2.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (geconsolideerd 2022)

In hoofdstuk 3 van de omgevingsverordening zijn instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving. Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen. Naast de instructieregels bevat de verordening rechtstreeks werkende regels, deze moeten naast het bestemmingsplan worden toegepast bij ontwikkelingen.

Het volgende artikel uit de instructieregels is relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling

Lid 1

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen 'stedelijk gebied' en bevat een onderbouwing dat:

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • f. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Toetsing

Stedelijk gebied

Het 'stedelijk gebied' zoals gehanteerd door de provincie bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Het plangebied ligt in het door de provincie aangewezen 'stedelijk concentratiegebied', weergegeven in figuur 3.2. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven, om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik. Daarnaast bevordert het zorgvuldig ruimtegebruik door de transformatie van een verouderd stedelijk gebied. Voor de toets aan de voorwaarde zoals genoemd in artikel 3.42 lid 1 onder a. wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0021.png"

Figuur 3.2 Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant met aanduiding plangebied (Bron: Provincie Noord-Brabant)

Door de sloop van de bestaande opstallen en de realisatie van woningbouw wordt een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitswinst behaald en wordt verdere verloedering van het achterterrein voorkomen. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Er wordt daarnaast openbare ruimte toegevoegd, zodanig ontworpen dat het groen een bijdrage kan leveren aan het tegengaan van hittestress en ruimte biedt voor infiltratie van regenwater.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oosterhout (2021)

De gemeente heeft 23 november 2021 de Omgevingsvisie Oosterhout vastgesteld. In deze visie zijn in samenspraak met inwoners de belangrijkste opgaven voor Oosterhout benoemd. Opgaven waar de gemeente Oosterhout samen met de dorpen, wijken en buurten verder invulling aan gaat geven. In deze visie worden de opgaven geconcretiseerd en uitgewerkt, zowel naar thema's als naar de verschillende wijken en gebieden binnen de gemeente. Hierdoor ontstaat een overzicht en een samenhangend beeld over welke opgaven er liggen om te komen tot het in de Oosterhoutse ''Toekomstvisie 2030'' geschetste toekomstperspectief. De Toekomstvisie heeft een doorvertaling gekregen in de Omgevingsvisie. Naast de Toekomstvisie liggen ook het gemeentelijk beleid, opgaven voortvloeiend uit (nieuwe) wet- en regelgeving en nieuwe maatschappelijke opgaven (zoals de energietransitie) aan de basis van deze Omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie nodigt uit, inspireert en geeft de kaders om ontwikkelingen op een Oosterhoutse wijze plaats te laten vinden. De Omgevingsvisie wordt gebruikt om te 'toetsen' of ontwikkelingen die op de gemeente afkomen, bijdragen aan de Oosterhoutse ambities.

Voor de gemeente Oosterhout zijn de volgende koepelthema's van belang:

  • Leefbaar, gezond en aantrekkelijk wonen;
  • Economische vitaliteit;
  • Identiteit en ruimtelijke kwaliteit;
  • Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
  • Bereikbaarheid, mobiliteit en toegankelijkheid.

Bij het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met de Omgevingsvisie Oosterhout. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het deelgebied 'Centrum', waarvan de plankaart is weergegeven in figuur 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0022.png"

Figuur 3.3 Plankaart deelgebied 'centrum' met aanduiding plangebied

(Bron: Gemeente Oosterhout)

Voor het centrum gelden de volgende ambities:

  • Aandacht schoon, heel en veilig;
  • Versterking woonfunctie m.u.v. kernwinkelgebied/aanloopstraten;
  • Vergroening, groen en water als meekoppelkans;
  • Energieneutraal en klimaatbestendig;
  • Aandacht voor hittestress;
  • Autogebruik ondergeschikt aan aangenaam leefklimaat in woongebieden;
  • Fietsgebruik bevorderen.

Toetsing

Het plangebied is onderdeel van het gebied 'centrum' en is aangemerkt als 'mogelijke (her)ontwikkelingslocatie wonen'. Hier wordt het met voorgenomen initiatief invulling aan gegeven. Een belangrijk aandachtspunt is het verbeteren van de doorstroming op de Abdis van Thornstraat. In paragraaf 4.3 is het aspect verkeer nader getoetst. Daarnaast wordt met het planvoornemen ingespeeld op de diverse ambities die gelden voor het centrumgebied: onder meer de woonfunctie wordt versterkt, er ontstaat meer vergroening waarbij aandacht is voor hittestress en het fietsgebruik wordt gestimuleerd met onder meer de realisatie van langzaamverkeersroutes.

3.3.2 Woonvisie 2016-2021 (2016)

De volgende hoofdthema's zijn door de gemeenteraad en de externe partners van belang geacht voor het woonbeleid in Oosterhout:

  • 1. Betaalbaarheid: Het is de wens om mensen met een laag of middeninkomen een goed perspectief op de woningmarkt bieden. Belangrijk hierbij is dat de woningvoorraad aansluit op wensen en mogelijkheden van de bewoners, zowel nu als in de toekomst.
  • 2. Het sociaal domein: Vanaf 2015 is de langdurige zorg ingrijpend hervormd. Doel is om mensen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen. De scheiding van wonen en zorg heeft directe gevolgen voor de bestaande woningvoorraad maar ook voor nieuw te bouwen woningen. Deze woningen moeten door aanpassingen kwalitatief geschikt te maken zijn voor het (langer) zelfstandig bewonen.
  • 3. Bijzondere doelgroepen: In de afgelopen jaren is de woningvraag vanuit bijzondere doelgroepen toegenomen. Doelgroepen als statushouders, arbeidsmigranten en herstarters verdienen gezien hun specifieke situatie en mogelijkheden extra aandacht bij het huisvestingsvraagstuk.
  • 4. Leefbaarheid / Leefomgeving: De kwaliteit van het wonen in Oosterhout is voor een deel afhankelijk van de woonomgeving. De leefbaarheid van de leefomgeving is van groot belang voor de kwaliteit van het wonen voor nu en in de toekomst. De voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, sport en recreatie dragen bij aan de leefbaarheid en hiermee de aantrekkelijkheid van de gemeente.
  • 5. Flexibiliteit woningbouw: Mede op basis van de hoofdthema’s is in beeld te brengen welke kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag er in Oosterhout bestaat. Uitgangspunt is dat er gebouwd wordt naar de vraag en er wordt ingespeeld op de behoeften vanuit de woningmarkt. Bouwen naar behoefte vraagt om flexibiliteit, daarom is het van belang de kwantitatieve en kwalitatieve vraag in beeld te hebben.

Toetsing

Met voorliggend plan wordt de realisatie van maximaal 69 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Door de ontwikkeling van woningbouw in het plangebied wordt invulling gegeven aan de wensen en vraag vanuit de Woonvisie. De ligging binnen het centrum biedt een uitgelezen kans voor de realisatie van woningen waar binnen de gemeente behoefte aan is, zoals in paragraaf 3.2.1.3 is gesteld.

3.3.3 Mobiliteitsvisie 'Oosterhout Vooruit' (2019)

Het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Oosterhout ligt vast in de mobiliteitsvisie “Oosterhout Vooruit”. De mobiliteitsvisie geeft een beschrijving van de huidige situatie en schetst een toekomstbeeld 2030. Daarbij worden de ambities voortvloeiend uit de toekomstvisie en het bestuursakkoord belicht alsmede lokale en regionale ontwikkelingen en autonome trends die van invloed (kunnen) zijn op de mobiliteit in Oosterhout. Op basis daarvan wordt in het toekomstbeeld geschetst welke “uitdagingen” er op het gebied van verkeer en vervoer in en rond Oosterhout liggen in 2030.

Het beleid in de mobiliteitsvisie is verwoord in de vorm van doelstellingen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid, verkeersveiligheid én duurzaamheid en gezondheid. Deze vier thema’s vormen gezamenlijk de pijlers van de visie. Tevens is besloten om, in lijn met de nieuwe Omgevingswet, een gebiedsgewijze benadering toe te passen, die er op neer komt dat niet alleen op het niveau van de hele gemeente, inclusief de kerkdorpen, wordt gekeken, maar dat binnen de gemeente ook een aantal typen gebieden wordt onderscheiden met hun eigen profiel, doelstellingen en opgaves. Immers voor een bedrijventerrein zijn andere zaken van belang dan voor de schoolomgeving.

Dit resulteert in een beeld met een groot aantal opgaven. Gezien de hoeveelheid opgaven zullen keuzes moeten worden gemaakt. In hoofdstuk 7 van de mobiliteitsvisie is aangegeven welke opgaven prioriteit hebben en waar de focus van het verkeers- en vervoerbeleid voor de periode tot en met 2030 komt te liggen. De vertaling van het beleid en de bijbehorende opgaven naar concrete maatregelen vindt plaats in een (nog op te stellen) uitvoeringsagenda.

Toetsing

Voor wat betreft het plangebied en de directe omgeving wordt conform de kaart in figuur 3.4 aangegeven dat voornamelijk aandacht dient te worden besteed aan bereikbaarheid en veiligheid. Rondom het plangebied, met name op de Abdis van Thornstraat zelf, liggen de prioritaire opgaves vooral op dat gebied. In paragraaf 4.3 is het aspect verkeer nader getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0023.png"

Figuur 3.4 Locatiegerichte opgaven (Bron: Gemeente Oosterhout)

3.3.4 Nota Parkeernormen 2019 (2019)

Het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd in de ‘Nota Parkeernormen 2019’. De nota benoemt gewenste, heldere uitgangspunten en spelregels over hoe de gemeente Oosterhout wenst om te gaan met het definiëren van de parkeerbehoefte voor auto’s en fietsen van nieuwbouw-, verbouw- en transformatieprojecten. Dit zodat enerzijds een vertaling daarvan naar de ‘parkeereis’ kan plaatsvinden, die de verplichting weergeeft van de initiatiefnemers van deze projecten. En het anderzijds een goede en actuele indicatie aangeeft bij het opstellen van bestemmingsplannen, ontwikkelingsplannen etc. van de in te passen parkeeropgave. De parkeernormen zijn enerzijds gerelateerd aan de locatie (het gebied) waar een functie is gelegen en anderzijds gerelateerd aan de soort functie en de kenmerken daarvan (bijvoorbeeld wonen, een kantoor, winkel e.d.). Binnen de gemeente Oosterhout zijn twee gebieden genoemd:

  • Zone A: Het gebied binnen het centrumtangent (centrumgebied);
  • Zone B: Het gebied buiten het centrumtangent.

Uitgangspunt voor de gemeente is dat de parkeerbehoefte op eigen terrein of binnen de grenzen van het plangebied opgevangen wordt.

Toetsing

De parkeerbehoefte wordt binnen het plangebied opgevangen. Het aspect parkeren is nader getoetst en uitgewerkt in paragraaf 4.3.

3.3.5 Beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie 2008-2018 (2009)

In de beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie is het gemeentelijk beleid voor de periode 2008 - 2018 op het gebied van cultuurhistorie vastgelegd. Het doel van de beleidsnota is het betrekken van cultuurhistorie bij planvorming, zodat archeologische vindplaatsen en cultuurhistorisch waardevolle structuren niet langer verloren gaan. Centraal in de beleidsnota staat, in lijn met de Nota Belvedère, de opvatting dat bescherming van cultuurhistorisch erfgoed en dynamiek in de ruimtelijke inrichting prima samen kunnen gaan ('behoud door ontwikkeling').


De nota geeft daarnaast een eerste aanzet om te komen tot een gemeentelijk archeologiebeleid. In de nota is vastgelegd hoe de monumenten, archeologie en cultuurhistorische waarden kunnen worden beschermd, ontwikkeld en zichtbaar gemaakt. Cultuurhistorie dient als volwaardig belang te worden meegenomen bij ruimtelijke inrichtingsplannen. Cultuurhistorische waarden hoeven hierbij niet altijd doorslaggevend te zijn, maar de kansen die cultuurhistorie biedt, moeten reeds in een vroeg stadium worden meegewogen in de planvorming.

Toetsing

In paragraaf 4.4 wordt nader op het aspect archeologie en cultuurhistorie ingegaan.

Conclusie

Met inachtneming van wat beschreven is in paragraaf 4.4 wordt voldaan aan de beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie.

3.3.6 Erfgoedkaart

Om de aanwezige cultuurhistorische waarden (monumentale gebouwen, archeologische terreinen, cultuurhistorische landschapselementen en historische stedenbouwkundige structuren en infrastructuur) in beeld te brengen, is een gemeentelijke erfgoedkaart vervaardigd, die met name een signalerende functie heeft. Hierdoor wordt een integrale afweging mogelijk. Op basis van de erfgoedkaart, kunnen cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle gebieden in bestemmingsplannen een passende regeling krijgen.

Toetsing

In paragraaf 4.4 wordt nader op het aspect archeologie en cultuurhistorie ingegaan.

3.3.7 Groen

In Oosterhout is in de woonbuurten per woning gemiddeld 115 m2 openbaar groen aanwezig. Op basis van dit gemiddelde kan worden gesteld dat Oosterhout een groene gemeente is. Omdat Oosterhout een groene gemeente wil blijven, streeft de gemeente Oosterhout naar een gemiddelde norm van 115 m² openbaar groen per woning in de woonbuurten en kernen.


In het politiek akkoord is het groene karakter van Oosterhout ook benoemd als kernwaarde van de stad. Het is een kenmerk waarmee Oosterhout zich onderscheidt van andere gemeenten. Doel van groenbeleid in algemene zin is daarom de instandhouding en verbetering van deze groene kwaliteit. De bijbehorende uitvoeringssporen zijn bescherming en ontwikkeling.


Het groene karakter van de stad wordt zowel door het groen in de openbare ruimte als in de particuliere tuinen gevormd. De tuinen zijn groene ruimten in de stad, waarbij vooral voortuinen van grote invloed zijn op de sfeer van de stedelijke buitenruimte.


Bescherming van het aanwezige groen in de stad gaat vooraf aan compensatie. Compensatie is immers het herstellen van of goedmaken voor iets dat verloren is gegaan.

Met betrekking tot het particuliere groen heeft de gemeente beperkte beschermings- en sturingsmogelijkheden. In bestemmingsplannen is bepaald welke activiteiten in tuinen zijn toegestaan (ontwikkeling). De wat grotere bomen (dikker dan Ø 0,20m ) worden beschermd op basis van de velvergunningsprocedure in de (Algemene Plaatselijke Verordening) APV. Dit geldt voor bomen op grond die in eigendom is van de gemeente en voor bomen die zijn opgenomen op de lijst van monumentale bomen. De monumentale bomen vormen een bijzondere categorie; deze genieten een zwaardere bescherming in zowel de bestemmingsplannen als in de APV. In het openbaar gebied heeft de gemeente maximale mogelijkheden tot instandhouding en ontwikkeling. Ook in de openbare ruimte gelden de ontwikkelings- en beschermingsinstrumenten als bestemmingsplannen, de APV en de monumentale bomenlijst. Daarnaast worden door de gemeente bewuste keuzes gemaakt op basis van beleidsuitgangspunten ten aanzien instandhouding en ontwikkeling van de overige voorzieningen. In de openbare ruimte heeft de gemeente, gegeven de bescherming die het privé-groen geniet, voldoende mogelijkheden tot instandhouding en uitbouw van het groene karakter van Oosterhout.

Toetsing

In paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op de toekomstige situatie in het plangebied als het gaat om groen. Door het verwijderen van verharding en het toevoegen van groen draagt de ontwikkeling bij aan de doelstelling van het vergroenen van de leefomgeving. De bestaande bomen aan de Catharinastraat blijven behouden.

3.3.8 Milieu en duurzaamheid

De zorg voor het milieu en duurzaamheid zijn belangrijke speerpunten voor de gemeente. De zorgen omtrent milieuverontreiniging en met name de klimaatverandering staan hoog op de internationale agenda en de oplossing voor dit probleem moet voor een belangrijk deel op lokaal niveau worden gezocht.


Bij iedere ontwikkeling dient afgevraagd te worden in hoeverre deze ontwikkeling zich verhoudt tot de problemen die er zijn. Ontwikkelingen die niet bijdragen aan de gewenste duurzame ontwikkeling of zelfs in negatieve mate bijdragen aan de gewenste milieukwaliteit, zijn ongewenst en andersom geldt dat ontwikkelingen die wel bijdragen aan de gewenste ontwikkeling van Oosterhout, door de gemeente met alle beschikbare middelen ondersteund dienen te worden. Uiteraard vindt hierbij altijd een afweging tussen mogelijkheden, middelen en resultaat plaats. De absolute ondergrens hierbij wordt gevormd door het wettelijk instrumentarium.


Naast het feit dat de gemeente een belangrijke voorbeeldrol en eigen verantwoordelijkheid heeft bij ruimtelijke ontwikkelingen, wil de gemeente vooral ook meer ruimte geven aan de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en belangengroeperingen.


Bij iedere ontwikkeling is het noodzakelijk om het juiste gereedschap te gebruiken om het betreffende idee te realiseren. Het bestemmingsplan (en zeker ook het toekomstig omgevingsplan, dat op grond van een nieuwe Omgevingswet in de plaats komt voor het bestemmingsplan) kan daarvoor dienst doen. Dit omdat in een bestemmingsplan een concreet toetsingskader kan worden opgenomen voor toekomstige grote, maar ook kleine ontwikkelingen.


Het bestemmingsplan mag duurzaamheid regelen als dit een direct verband houdt met de bestemming die aan het bestemmingsplangebied wordt toegekend. De regels van het plan moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van deze gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden. Net als bij andere onderwerpen in de ruimtelijke ordening kunnen deze regels uitgaan van de volgende vier thema's:

  • 1. Toestaan van gebruik en bouwwerken;
  • 2. Voorwaarden stellen door middel van voorwaardelijke bepalingen;
  • 3. Uitsluiten van ongewenste ontwikkelingen;
  • 4. Belonen van wenselijke initiatieven door middel van extra (planologische) ruimte.


Het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium kan, en soms moet het zelfs, de deur openen voor duurzame ontwikkelingen.


Het belangrijkste afwegingskader voor duurzaamheid is, naast wet- en regelgeving, de in 2019 door de gemeenteraad vastgestelde beleidsnota ''Ambities voor de energietransitie Oosterhout 2030" en de daaruit afgeleide en vastgestelde "Routekaart energietransitie 2019-2022".

Toetsing

In het project wordt sterk ingezet op duurzaamheid en milieu. Om te beginnen komt de bestaande bedrijfsbestemming te vervallen en komen daar minder milieubelastende functies voor in de plaats. Verder wordt in het plangebied veel groen toegevoegd. Dat gebeurt door een deel van de bestaande terreinverharding te verwijderen. Eén van de doelen daarvan is het vergroten van het waterbergend vermogen, tegengaan van opwarming en tegelijk ook het stimuleren van biodiversiteit. De woningen worden daarnaast volgens de laatste normen (EPC/BENG) gebouwd.

3.3.9 Water

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Hierin zijn de verantwoordelijkheden vastgelegd ten behoeve van afval-, hemel- en grondwater. In grote lijnen betekent dit dat de gemeente een ontvangstplicht heeft van afvalwater (vervuild water). Daarnaast hebben de individuele perceeleigenaren een verantwoordelijkheid voor het inzamelen en verwerken van regen- en grondwater op het eigen perceel. De gemeente heeft hierbij een zorgplicht.


De gemeenteraad heeft een water- en rioleringsplan vastgesteld. Hierin staat hoe de gemeente omgaat met alle waterstromen binnen de gemeente en de zorgplichten vanuit de Waterwet. De belangrijke uitgangspunten in het water- en rioleringsplan voor het water in Oosterhout zijn: schoon water schoon houden, handhaving van de waterkwaliteit en waar noodzakelijk verbeteren, voldoen aan de normen voor volksgezondheid en veiligheid en ontwikkeling van natuur in en om het water waar mogelijk. Op 23 november 2021 is dit water- en rioleringsplan verlengd. Tevens is op 23 november 2021 de Afvalwaterverordening vastgesteld


Het voorgaande betekent dat de verschillende vormen van grondgebruik afgestemd moeten worden op de aanwezige watersystemen. Dit met een toekomstgerichte aanpak/doorkijk met name op het gebied van het klimaat. Intensievere regenbuien kunnen enorme wateroverlast veroorzaken en de in het gemeentelijk grondgebied aanwezige grondwaterwinning voor de drinkwaterproductie kunnen vervuild raken door lozingen van schadelijke stoffen. In het water- en rioleringsplan van de gemeente Oosterhout 2017-2021 is daarom als uitgangspunt onder andere opgenomen dat bij een bui 100 (circa 70 mm in één uur) er geen inundatie vanuit bovengrondse berging- en/of infiltratievoorziening (bijvoorbeeld een wadi) mag plaatsvinden. Tevens staat in het beleid aangegeven dat bij een bui T = 10 (ca. 40 mm in één uur) geen water op straat situatie mag ontstaan bij berging in een ondergronds leidingstelsel.

Toetsing

Voor het onderhavig plan is een waterparagraaf opgesteld waarvan de resultaten zijn opgenomen in paragraaf 4.8. De ambitie is om het regenwater op eigen terrein op te vangen. Daarbij hoort het streven om een bui T=100 (ca. 70 mm in één uur) op te kunnen vangen zonder inundatie van het terrein. Om dit mogelijk te maken, wordt o.a. verharding verwijderd en groen toegevoegd.

Met betrekking tot de geschiktheid van de bodem voor infiltratie is uit het uitgevoerde infiltratieonderzoek geconcludeerd dat op de locatie een heterogene bodemopbouw aanwezig is. De aanwezige siltig zandlaag (op 1,0-1,5 m-mv) is goed doorlatend en de zandig leemlaag (op 1,0-1,5 m-mv) is slecht doorlatend. Deze doorlatendheid is bevestigd met berekende k-waarden aan de hand van de korrelverdelinganalyses.

De bepalingen uit de afvalverordening zijn van toepassing en worden gevolgd bij de uitwerking van het afvalwatersysteem van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffect-beoordeling

4.2.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.2.2 Toetsing en conclusie

Voor het project is een aanmeldnotitie opgesteld (bijlage 1). De conclusie van deze notitie is dat het plangebied niet is gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het project niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout heeft besloten dat het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is.

4.3 Verkeer en parkeren

4.3.1 Normstelling en beleid

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.

De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen 'Nota Parkeernormen 2022'. De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetal het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd. De ontwikkeling ligt in het gebied 'schil centrum' en heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk'.

4.3.2 Toetsing
4.3.2.1 Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

In de omgeving van het plangebied liggen onder andere de Catharinastraat en de Abdis van Thornstraat. De Catharinastraat is gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Abdis van Thornstraat is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur.

Fietsverkeer

Op de erftoegangswegen rondom het plangebied deelt de fietser de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. Langs de Abdis van Thornstraat liggen aan weerszijden fietsstroken.

Openbaar vervoer

Op circa 450 meter loopafstand van het plangebied ligt langs de Hoogstraat de bushalte Korte Hoogstraat, waar elk uur buslijn 327 halteert tussen Breda Breepark en Tilburg Centraal Station.

4.3.2.2 Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie wordt berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 381. Hierbij wordt op basis van de omgevingsadressendichtheid en het autobezit per kengetal het gemiddelde van de bandbreedte gehanteerd. De ontwikkeling ligt in het gebied 'schil centrum' en heeft een stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk'.

In de bestaande situatie staat er een bedrijfsverzamelgebouw van circa 4.000 m2 bvo en een meubelzaak van circa 1.500 m2 bvo. De bestaande bebouwing zal worden gesloopt en herontwikkeld tot woningbouw, waardoor de bestaande functies komen te vervallen. In de toekomstige situatie zullen er 69 woningen worden gerealiseerd. Voor de berekening van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van 23 woningen de categorie 'koop, huis, tussen/hoek', 29 appartementen in de categorie 'koop, appartement, midden' en 17 sociale huurappartementen in de categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop'.

De verkeersgeneratie is bepaald voor een gemiddelde weekdag en een gemiddelde werkdag. De gemiddelde werkdagintensiteit voor woonfuncties is bepaald door de verkeersgeneratie van een weekdag om te rekenen met een omrekenfactor van 1,11 voor de functie wonen, 1,33 voor de functie werken en 1,1 voor detailhandel (CROW-publicatie 381).

Omdat de functies in de bestaande situatie komen te vervallen, kan de verkeersgeneratie van deze functies worden gesaldeerd met de verkeersgeneratie van de beoogde situatie. Tabel 4.1 laat de verkeersgeneratie van de bestaande situatie zien en tabel 4.2 laat de verkeersgeneratie van de beoogde situatie zien.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0024.jpg"

Tabel 4.2 Verkeersgeneratie beoogde situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0025.png"

De omvang van de toename van de verkeersgeneratie na planontwikkeling kan worden bepaald door de verkeersgeneratie van de bestaande te slopen bebouwing (415 mvt/etmaal) in mindering te brengen op de verkeersgeneratie van de toekomstige ontwikkeling (399 mvt/etmaal). Per saldo leidt dit, conform weergegeven in tabel 4.3, tot een afname van de verkeersgeneratie van 16 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag en een toename van 28 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling zijn werkdagintensiteiten maatgevend.

Tabel 4.3 Verkeersgeneratie per saldo

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0026.jpg"

4.3.2.3 Verkeerstoedeling

Bestaande situatie

De bestaande situatie wordt via twee aansluitingen ontsloten. Op basis van de navigatietool van Google Maps is een inschatting gemaakt van de toedeling van het verkeer vanaf het plangebied (figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0027.jpg"

Figuur 4.1 Bestaande verkeerstoedeling plangebied

Toekomstige situatie

Het plan wordt via één aansluiting ontsloten op de Catharinastraat. Op basis van de navigatietool van Google Maps is een inschatting gemaakt van de toedeling van het verkeer vanaf het plangebied ter hoogte van de aansluiting op de Catharinastraat. De verkeerstoedeling is weergegeven in figuur 4.2.

Naar verwachting zal circa 10% van het verkeer via de Catharinastraat richting de kern van Oosterhout rijden. Het gaat hierbij om verkeer dat naar de supermarkt of het centrum van Oosterhout wil. Van de 90% dat richting de Abdis van Thornstraat ontsluit, zal circa 40% via de Abdis van Thornstraat richting het noorden rijden. Het gaat hierbij om het verkeer dat via de A27 naar het noorden rijdt. Het overige verkeer (50%) zal via de Abdis van Thornstraat richting het zuiden rijden. Het gaat hierbij om het verkeer dat via de A27 naar het zuiden richting Breda rijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0028.jpg"

Figuur 4.2 Toekomstige verkeerstoedeling plangebied

4.3.2.4 Verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid

In de bestaande situatie wordt er zowel ontsloten op de Catharinastraat en direct op de Abdis van Thornstraat. De beoogde ontwikkeling zal in de nieuwe situatie volledig worden ontsloten op de Catharinastraat. Hoewel er sprake is van een afname van verkeer is er wel sprake van een toename van verkeer dat ontsluit op de Catharinastraat.

Om de toename van verkeer op de Catharinastraat te bepalen zijn een aantal uitgangspunten gehanteerd:

  • De bestaande situatie ontsluit voor 25% direct op de Abdis van Thornstraat en voor 75% op de Catharinastraat. Van het verkeer dat ontsluit op de Catharinastraat zal 10% richting het centrum rijden en 65% richting de Abdis van Thornstraat.
  • De beoogde ontwikkeling ontsluit volledig op de Catharinastraat. Van het verkeer zal 10% richting het centrum rijden en 90% van het verkeer zal worden ontsloten op de Abdis van Thornstraat.

Tabel 4.4 laat zien wat het aandeel verkeer in de bestaande en toekomstige situatie op omliggende wegvakken is.

Tabel 4.4 Aandeel bestaande en toekomstige situatie op omliggende wegvakken

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0029.jpg"

Catharinastraat

De beoogde ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van 129 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag op de Catharinastraat. De Catharinastraat betreft een erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/u. Een erftoegangsweg kan normaal gesproken een verkeersintensiteit tussen de 4.000 en 6.000 mvt/etmaal verwerken.

Volgens de verkeerstelling uit 2017 ligt de intensiteit op de Catharinastraat op 294 mvt/etmaal (gemiddelde weekdag). Voor een gemiddelde werkdag gaat het dan om circa 326 mvt/etmaal. Doordat de intensiteiten uit 2017 zijn worden deze naar het jaar 2032 omgerekend aan de hand van een autonome groei van 1,5% per jaar. Hiermee komt de intensiteit op circa 408 mvt/etmaal.

Daarmee kan gesteld worden dat de verwachte verkeersintensiteit op de Catharinastraat dan ook ruim onder de capaciteit van de Catharinastraat (tussen de 4.000 en 6.000 mvt/etmaal) zal zitten. Ook niet wanneer de planbijdrage wordt toegevoegd aan de Catharinastraat (408 + 129 = 537 mvt/etmaal).

Ook voor de beoordeling van de verkeersveiligheid kan gesteld worden dat de toename als gevolg van het plan dermate gering is en de Catharinastraat een zeer lage verkeersintensiteit kent ten opzichte van de capaciteit van de weg, dat de verkeersveiligheid op deze weg na planontwikkeling niet leidt tot knelpunten. De weg heeft een breedte van circa 5,10 meter. Dit is breed genoeg voor twee voertuigen om elkaar te passeren. Wel zijn er geen aparte fiets- of fietssuggestiestrook aanwezig op de Catharinastraat. Dit kan nadelig werken op drukke tijdstippen zoals tijdens de spits of bij schoolgaande kinderen. Dit is met name een probleem gezien het feit dat de basisschool De Touwbaan op circa 250 meter loopafstand verwijderd is vanaf het plangebied. De beoogde ontwikkeling zal een positieve invloed hebben op mogelijke knelpunten, doordat het zware bevoorradend verkeer van de huidige functies zal verdwijnen. Indien gewenst kunnen aanvullende verkeerskundige maatregelen genomen worden om de verkeersveiligheid op de Catharinastraat verder te verbeteren. Hierbij kan gedacht worden aan het plaatsen van bebording of het inzetten van voorrangsmarkeringen bij het verlaten van het plangebied via de Catharinastraat.

Kruispunt Catharinastraat-Abdis van Thornstraat

Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie tijdens het maatgevende uur van belang. Als vuistregel geldt dat de verkeersomvang tijdens het maatgevende uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. In dit geval gaat het in het drukste uur op werkdagen dan (89 mvt/etmaal * 10%) om 9 voertuigen. Deze geringe toename van verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de omliggende kruispunten en wegen en zal niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.

Voor de beoordeling van de verkeersveiligheid kan gesteld worden dat met de geringe toename van het verkeer na planontwikkeling (9 motorvoertuigen in het drukste uur) dit geen effect heeft op de verkeersveiligheid. De verkeersveiligheid wordt dan ook niet negatief beïnvloed als gevolg van het plan.

Abdis van Thornstraat

Zoals te zien is in tabel 4.4 leidt de beoogde ontwikkeling tot een verkeersafname op de Abdis van Thornstraat en zal daarmee niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.

Gevoeligheidsanalyse

In de nieuwe situatie wordt twee derde van de verkeersgeneratie van de huidige situatie gegenereerd. Stel dat de verkeersgeneratie in de huidige situatie lager is dan berekend is conform de CROW kencijfers dan kan gesteld worden dat deze aanname nooit meer dan een derde zal afwijken van de kencijfers. Dit zou betekenen dat de verkeersgeneratie in de bestaande situatie (415 x 0,66 =) 274 mvt/etmaal zou bedragen. In tabel x is weergegeven wat het effect zou zijn van de beoogde ontwikkeling indien uit wordt gegaan van een lagere verkeersgeneratie in de bestaande situatie.

Tabel 4.5 Verkeerstoename per wegvak op basis van gevoeligheidsanalyse bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0030.jpg"

Ten opzichte van de verkeersgeneratie conform de CROW kencijfers uit tabel 4.4 is de aanvullende toename ten gevolge van de gevoeligheidsanalyse op de Catharinastraat beperkt. Zoals eerder blijkt uit de gehanteerde verkeerstellingen is de verkeersintensiteit op de Catharinastraat in de autonome situatie zonder plan dermate laag dat de extra toename geen gevolgen heeft op de conclusies voor deze straat.

Op basis van de gevoeligheidsanalyse zou op het kruispunt Catharinastraat - Abdis van Thornstraat een toename plaatsvinden van (181 mvt/etmaal x 10%) 18 mvt/uur. Ook hier geldt dat de aanvullende verkeerstoename ten gevolge van de gevoelgheidsanalyse dermate laag is dat de invloed van de planontwikkeling op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid van het kruispunt onveranderd blijft.

Op de Abdis van Thornstraat is conform de gevoelgheidsanalyse sprake van een verkeerstoename van 85 mvt/etmaal, terwijl op dit wegvak conform de CROW-berekening een verkeersafname van 56 mvt/etmaal zou plaatsvinden. De Abdis van Thornstraat is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/u. Conform Duurzaam Veilig wordt voor gebiedsontsluitingswegen aangehouden dat een verkeersintensiteit van 6.000 à 15.000 mvt/etmaal probleemloos kan worden afgewikkeld. Volgens de verkeerstelling uit 2017 bedroeg de verkeersintensiteit op de Abdis van Thornstraat circa 13.303 mvt/etmaal. Doorgerekend naar 2032 met een autonome groeit van 1,5% per jaar resulteert dit in een intensiteit van 16.632 mvt/etmaal. Daaruit kan worden gesteld dat al in de autonome situatie mogelijke knelpunten plaatsvinden in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid van de Abdis van Thornstraat. Zoals eerder benoemd zou de beoogde ontwikkeling enkel op basis van de gevoeligheidsanalyse zorgen voor een verkeerstoename op de Abdis van Thornstraat ten opzichte van de bestaande situatie. Hierbij geldt dat de beoogde verkeerstoename dermate laag is ten opzichte van de autonome verkeersintensiteit dat het effect van de beoogde ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid van de Abdis van Thornstraat gering zou zijn.

Daarmee blijven de conclusies met betrekking tot verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid gelijk.

4.3.2.5 Parkeren

De parkeerbehoefte is berekend aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen en weergegeven in tabel 4.6. Het hanteren van deze actuele parkeernormen is in lijn met het beleid van de gemeente Oosterhout.

Tabel 4.6 Normatieve parkeerbehoefte bewoners en bezoekers

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0031.png"

De totale normatieve parkeerbehoefte komt op afgerond 86 parkeerplaatsen. In het plan zijn 85 parkeerplaatsen beschikbaar. Dit betekent dat er onvoldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om te voorzien in de normatieve parkeerbehoefte.

Dubbelgebruik

Om de parkeerbehoefte te bereken met het toepassen van dubbelgebruik wordt er gebruik gemaakt van de aanwezigheidspercentages. De aanwezigheidspercentages zijn afkomstig van de gemeentelijke parkeernormen 'Nota Parkeernormen 2022'.

Tabel 4.7 laat zien op welk moment in de week de vraag van deze doelgroepen het grootst is, rekening houdend met het dubbelgebruik van parkeerplaatsen.

Tabel 4.7 Parkeerbehoefte planontwikkeling met dubbelgebruik

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0032.png"

Wanneer er rekening wordt gehouden met het dubbelgebruik van parkeerplaatsen bedraagt de parkeerbehoefte op het maatgevende moment (werkdagnacht) afgerond 79 (78,9) parkeerplaatsen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er voldoende parkeercapaciteit op eigen terrein aanwezig is om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.

4.3.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Normstelling en beleid

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Ook regelt de Erfgoedwet de bescherming van rijksmonumenten beschermde stadsgezichten. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Het gemeentelijk beleid is weergegeven in paragraaf 3.3.5 en 3.3.6.

4.4.2 Toetsing

Archeologie

In het geldende bestemmingsplan kent het plangebied een archeologische dubbelbestemming. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij grondroerende werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en meer dan 50 cm diep. Dit hangt samen met de aanmerking van de gronden als 'terrein van hoge archeologische waarde' conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart zoals weergegeven in figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0033.png"

Figuur 4.3 Erfgoedkaart Oosterhout, themakaart 'Archeologisch beleid'

(Bron: Gemeente Oosterhout)

Met deze beoogde ontwikkeling wordt deze ondergrens overschreden. In het kader hiervan is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen als bijlage 2. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.

Volgens het bureauonderzoek worden er in het plangebied in de top van het dekzand resten uit het Laat- Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen verwacht. Resten uit het Laat-Paleolithicum – Mesolithicum worden alleen verwacht wanneer er een (restant van een) podzolbodem aanwezig is. Aan het maaiveld worden resten uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd verwacht. Het veldonderzoek heeft uitgewezen dat de bodemopbouw in het plangebied bestaat uit een geroerd / opgebracht pakket met daaronder in sommige boringen een oude maaiveld niveau. Dit niveau bestaat uit een eerddek (Ap-horizont). Onder het eerddek komen oude dekzand afzettingen nat eolische zanden van het Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel en afzettingen behorend tot de Formatie van Sterksel voor.

Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat de top van het dekzand een lage verwachting heeft voor resten uit het Laat-Paleolithicum – Vroege Middeleeuwen door het ontbreken van een podzolbodem en door verstoring van de top. Daarnaast is de verwachting vanaf het maaiveld laag voor resten uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd, behalve voor het zuidwestelijke deel van het plangebied. Het zuidwestelijke deel van het plangebied behoudt, op basis van de kadastrale minuut uit 1811 – 1832, een hoge verwachting.

Er wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor de geplande werkzaamheden, met uitzondering van het zuidwestelijke deel van het plangebied (figuur 4.4). Dit betekent dat bij toekomstige vergunningplichtige werkzaamheden eerst verder onderzoek moet worden uitgevoerd in dit deel van het plangebied. Dit onderzoek kan het beste worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek om de verwachting voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd te toetsen. Het proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd op basis van een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen, waarin is vastgelegd waaraan het onderzoek moet voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0034.png"

Figuur 4.4 Advies archeologie (Bron: Econsultancy)

Ten aanzien van de planverbeelding is voor het gedeelte waar geen vervolgonderzoek benodigd is, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' verwijderd. Daar waar vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven benodigd is, blijft deze dubbelbestemming gehandhaafd.

Cultuurhistorie

Binnen de Erfgoedkaart is een themakaart 'Monumenten en stedenbouwkundige functies' opgenomen. Deze kaart, weergegeven in figuur 4.5, laat zien dat er binnen het plangebied geen monumenten en/of historische stedenbouw voorkomt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0035.png"

Figuur 4.5 Erfgoedkaart Oosterhout, themakaart 'Monumenten en stedenbouwkundige functies' met aanduiding plangebied (Bron: Gemeente Oosterhout)

Het kloostergebied ten zuidoosten van het plangebied heeft een zeer hoge waarde op het gebied van historische stedenbouw. Daarnaast wordt dit gebied aangeduid als rijksbeschermd stads-/dorpsgezicht waarbinnen ook diverse gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig zijn. Ook ten zuiden en ten westen van het plangebied, met name richting het centrum, zijn een aantal gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. De beoogde ontwikkeling aan de Abdis van Thornstraat ligt op afstand en doet vanwege aard en omvang geen afbreuk aan de aanwezige cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied.

Conform de themakaart 'Waardenkaart historisch groen' (figuur 4.6) ligt het plangebied bovendien niet binnen of in de directe omgeving van historische groenstructuren. Ook zijn er geen monumentale bomen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0036.png"

Figuur 4.6 Erfgoedkaart Oosterhout, themakaart 'Waardenkaart historisch groen'

(Bron: Gemeente Oosterhout)

Geconcludeerd kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het aspect cultuurhistorie.

4.4.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Bij vergunningplichtige werkzaamheden is aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk voor het zuidwestelijk deel van het plangebied. Voor dit gedeelte blijft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gehandhaafd.

4.5 Bodem

4.5.1 Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.5.2 Toetsing
4.5.2.1 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek en infiltratieonderzoek

In het plangebied is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek en een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de actuele bodemkwaliteit ter plaatse en op basis hiervan na te gaan of de bodemkwaliteit een belemmering kan opleveren voor de voorgenomen plannen.

Het veldwerk is uitgevoerd in maart en april 2022. In maart 2023 is een infiltratietest opnieuw verricht. De volledige rapportage van dit onderzoek is weergegeven als bijlage 3. Hierna wordt volstaan met een beknopte samenvatting.

Milieuhygiënisch onderzoek

Zintuiglijke waarnemingen

Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling verspreid over de locatie tot plaatselijk 120 cm-mv sporen baksteen aangetroffen. Ter plaatse van boring 02 (14-60 cm-mv) is een matig baksteenhoudende laag aangetroffen en ter plaatse van boring 07 zijn in het traject van 30 tot 105 cm-mv zwakke bijmengingen met baksteen aangetroffen. Deze boring is op een diepte van 105 cm-mv gestaakt op een ondoordringbare laag. Bij boring 08 zijn behoudens sporen baksteen ook sporen aardewerk aangetroffen en ter plaatse van boring 12 zijn tevens resten plastic aangetroffen in de bovengrond. De aangetroffen bijmengingen zijn niet aangemerkt als zijnde asbestverdacht.

Wet bodembescherming

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond aan de zuidzijde van de locatie (MM01) licht verontreinigd is met kwik, zink en PAK. Na uitsplitsing van mengmonster MM01 kan tevens geconcludeerd worden dat de bovengrond ter plaatse van de boringen 01 en 02 licht verontreinigd is met lood. Ter plaatse van boring 04 is de bovengrond matig verontreinigd met lood en ter plaatse van boring 05 is de bovengrond sterk verontreinigd met lood.

De aangetroffen sterke verontreiniging ter plaatse van boring 05 is middels onderhavig onderzoek zowel horizontaal als verticaal niet ingekaderd. De omvang van de sterke verontreiniging met lood is niet bekend. Mogelijk is sprake van een heterogene verontreiniging met lood in de bovengrond in verband met het historisch gebruik van de locatie. Er hebben geen specifieke activiteiten plaatsgevonden die een dergelijke loodverontreiniging veroorzaakt.

De bovengrond onder de bebouwing ter plaatse van het centrale deel van de locatie (MM02) is niet verontreinigd.

De bovengrond ter plaatse van de noordzijde van de locatie (MM03) is licht verontreinigd met lood en PAK. De kleigrond ter plaatse van het centrale deel van de locatie is ter plaatse van de boringen 13, 16 en 19 licht verontreinigd met lood. Ter plaatse van boring 12 is de grond matig verontreinigd met lood. De ondergrond (MM05) is licht verontreinigd met lood. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en plaatselijk (peilbuis 17) tevens licht verontreinigd met naftaleen.

Besluit bodemkwaliteit

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond zoals in mengmonster MM02 voldoet aan de klasse achtergrondwaarde. Voor deze bovengrond geldt ook op basis van het Handelingskader PFAS houdende grond geen toepassingsbeperking.

De overige boven- en ondergrond voldoet, met uitzondering van de sterk met lood verontreinigde grond (boring 05) aan klasse wonen (MM03) of klasse industrie (MM01, MM04 en MM05). Wel geldt voor de bovengrond in deze mengmonsters op basis van de gemeten PFAS gehalten een beperking ten aanzien van het toepassen van de grond in grondwaterbeschermingsgebieden (gebiedstoets) en voor mengmonster MM04 ook voor toepassing onder de grondwaterstand.

Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek inclusief PFAS). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.

Toetsing hypothese

Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek kan de gestelde hypothese "heterogeen verdachte locatie" geaccepteerd worden.

Algemeen

Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat bij ongewijzigd gebruik binnen de huidige functieklasse, op basis van lood in de bovengrond (> 100 mg/kg ds) op het noordelijk onverharde deel, enkele gebruiksbeperkingen gelden voor de onderzoekslocatie. De blootstelling aan lood in de bodem dient te worden voorkomen.

Ook kan gesteld worden dat bij ongewijzigd gebruik binnen de huidige functieklasse enkele directe gebruiksbeperkingen dienen te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. Ter plaatse van de sterke verontreiniging (boring 05) mogen niet zonder meer grondroerende werkzaamheden plaatsvinden zonder melding aan en instemming van het bevoegd gezag. De verkregen resultaten geven formeel gezien aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek ter bepaling van de omvang van de verontreiniging. Op basis van de nu verkregen resultaten lijkt het er op dat de loodverontreiniging zich in een strook aan de oostzijde van het terrein bevindt, doch een relatie met de matige loodverontreiniging bij het voorgaande onderzoek is niet geheel uit te sluiten.

Infiltratieonderzoek

Met betrekking tot de geschiktheid van de bodem voor infiltratie kan worden geconcludeerd dat op de locatie een heterogene bodemopbouw aanwezig is. Dit is bij zowel het veldwerk voor het verkennend bodemonderzoek als bij het infiltratie onderzoek waargenomen. Door de veldwerker(s) zijn geen specifieke vergravingen en/of opvallende verstoringen waargenomen die een dergelijke heterogene opbouw kunnen verklaren. De afwijkende profielen bij I05 en H05 zijn niet te verklaren. De opbouw bij H05 kan de lage k-waarde verklaren. De aanwezige siltig zandlaag (op 1,0-1,5 m-mv) is matig tot goed doorlatend en de zandig leemlaag (op 1,0-1,5 m-mv) is slecht doorlatend. Deze doorlatendheid is bevestigd met berekende k-waarden aan de hand van de korrelverdelinganalyses.

Advies

Geadviseerd wordt de aangetroffen sterke verontreiniging met lood ter plaatse van boring 05 middels een nader onderzoek in te kaderen. Op basis van de nog te bepalen omvang van de verontreiniging zal vastgesteld kunnen worden of hier sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging danwel dat sprake is van een beperkte spot. Tevens zal na een nader onderzoek een eventuele saneringsverplichting bepaald kunnen worden.

Met betrekking tot het gemeten loodgehalte in de bovengrond dient opgemerkt te worden dat lood in de bodem een risico voor de gezondheid kan zijn. Lood heeft, met name bij jonge kinderen (0-7 jaar), een nadelig effect op het leervermogen en leidt tot een verlies van IQ-punten. Geadviseerd wordt om maatregelen ter voorkoming van blootstelling aan lood te nemen.

Met betrekking tot de infiltratie en dimensionering van deze infiltratiemogelijkheden wordt geadviseerd om rekening te houden met de heterogene bodemopbouw en de verschillende k-waarden.

4.5.2.2 Nader bodemonderzoek loodspot

Naar aanleiding van het uitgevoerde verkennend en aanvullend bodemonderzoek en infiltratieonderzoek is nader onderzoek naar de verontreiniging met lood uitgevoerd. Bijbehorende rapportage is weergegeven als bijlage 4.

Het veldwerk in het kader van dit nader onderzoek is uitgevoerd in oktober 2022. Bij de uitgevoerde grondboringen zijn op basis van zintuiglijke beoordeling, behoudens sporen grind en sporen tot zwakke bijmenging met baksteen, geen relevante bijzonderheden en/of afwijkingen aangetroffen.

Oorzaak/bron en aard van de bodemverontreiniging

Bij eerder onderzoek is ter plaatse van de locatie in de bovengrond bij boring 05 een sterke verontreiniging met lood aangetroffen. Bij onderhavig onderzoek waarbij de verontreiniging zowel horizontaal als verticaal is ingekaderd tot onder de interventiewaarde, is de grond nabij boring 107 sterk verontreinigd met lood en is de overige onderzochte grond maximaal matig verontreinigd met lood.

Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van boring 05 en 107 een loodverontreiniging aanwezig is. De matige tot sterke verontreiniging is aanwezig over een oppervlakte van circa 70 m² met een laagdikte van 0,5 m1. Dit betekent dat een bodemvolume van 35 m³ matig tot sterk met lood verontreinigde grond aanwezig is op de locatie.

De oorzaak van de grondverontreiniging is niet eenduidig vastgesteld. Aangezien de situatie ter plaatse al jaren niet is gewijzigd en er geen activiteiten hebben plaatsgevonden

die een dergelijke verontreiniging hebben veroorzaakt, is sprake van een historisch geval van bodemverontreiniging. De verontreiniging is diffuusaanwezig in de grond.

Ernst verontreiniging

De sterke verontreiniging is middels onderhavig onderzoek volledig, zowel horizontaal als verticaal, afgeperkt. Geconcludeerd kan worden dat de grond over een oppervlakte van maximaal 35 m2 sterk verontreinigd is met lood in een laagdikte van 0,5 m. Er is derhalve op de locatie een bodemvolume van 17-20 m3 grond sterk verontreinigd met lood.

Aangezien het volumecriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond niet wordt overschreden, is hier geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Spoedeisendheid 

Aangezien geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging is een sanscritbeoordeling niet uitgevoerd.

Algemeen 

Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grondmonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat bij enkele gebruiksbeperkingen gesteld moeten worden aan de onderzoekslocatie. Er mag in de sterke verontreiniging niet worden gegraven zonder overleg en instemming met en van het bevoegd gezag.

Advies

Geadviseerd wordt om bij de aankoop en ontwikkeling van de locatie rekening te houden met de aangetroffen verontreinigingen. Geadviseerd wordt de met lood verontreinigde grond ter plaatse te saneren. Voorafgaand aan een eventuele sanering dient instemming van het bevoegd gezag verkregen te worden op de saneringswerkzaamheden. De sanering kan gemeld worden middels indiening van een plan van aanpak.

Met betrekking tot het gemeten loodgehalte in de grond dient opgemerkt te worden dat lood in de bodem een risico voor de gezondheid kan zijn. Lood heeft,met name bij jonge kinderen (0-7 jaar), een nadelig effect op het leervermogen en leidt tot een verlies van IQ-punten. Daar waar contactmogelijkheden zijn met een loodverontreiniging > 100 mg/kg wordt geadviseerd hier maatregelen te treffen ter voorkoming van het contact met deze loodverontreiniging.

4.5.3 Conclusie

Conform de uitgevoerde bodemonderzoeken wordt geadviseerd om bij de ontwikkeling rekening te houden met de aangetroffen verontreiniging met lood. Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan nadat het bevoegd gezag heeft ingestemd met de aanpak ten aanzien van de saneringswerkzaamheden.

Met in achtname van bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6 Conventionele explosieven

4.6.1 Normstelling en beleid

Eind oktober, begin november 1944 lag de omgeving van de gemeente Oosterhout in de frontlinie. Na de bevrijding van Breda, op 29 oktober 1944, trokken Duitse troepen zich terug achter de Mark-Dintellinie. Poolse geallieerde militairen staken in de nacht van 3 op 4 november het Markkanaal over bij Ter Aalst. De eerste Poolse pantserdivisie stak over via een baileybrug en joeg de Duitsers verder naar het noorden. Er werd in die dagen fel gevochten in de omgeving van het centrum van Oosterhout en er vielen relatief veel slachtoffers.

Als gevolg van oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog kunnen conventionele explosieven (CE) zijn achtergebleven. Bij het spontaan aantreffen van CE ontstaat een verhoogd veiligheidsrisico doordat het explosief door direct contact of trillingen kan exploderen. Dergelijke ongecontroleerde explosies kunnen dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving tot gevolg hebben. Tevens kan een spontane vondst resulteren in meerkosten door stagnatie van de uitvoeringswerkzaamheden.

De gemeente Oosterhout heeft daarom een vooronderzoek conventionele explosieven laten uitvoeren voor het centrum van Oosterhout. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 5 opgenomen.

4.6.2 Toetsing en conclusie

Op basis van de beoordeling van beschikbare bronnenmateriaal is geconcludeerd dat er onvoldoende indicaties zijn om te spreken van de mogelijke aanwezigheid van CE. Het centrum en daarmee ook het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is onverdacht van CE. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.7 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7.1 Normstelling en beleid

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natura-2000 gebieden;
  • b. Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project, de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN) / Natuurnetwerk Brabant (NNB)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. De provincie Noord Brabant hanteert daarvoor het begrip Natuurnetwerk Brabant (NNB). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn)

Op 2 november 2022 heeft de Raad van State een uitspraak gedaan over de bouwvrijstelling in relatie met stikstofdepositie die per 1 juli 2022 via de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking is getreden. De Wsn en de Bsn regelden een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Met de uitspraak van 2 november 2022 komt deze bouwvrijstelling (zogenoemde aanlegfase) te vervallen. Voor ruimtelijke plannen en projecten dient daarom de aanleg- en exploitatiefase meegenomen te worden om te bepalen of er een stikstofdepositie is.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • c. de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat.

4.7.2 Toetsing
4.7.2.1 Gebiedsbescherming

In figuur 4.7 is het plangebied met de daaromheen liggende Natura 2000-gebieden weergegeven. De Natura 2000-gebieden die binnen 25 kilometer van het plangebied zijn gelegen betreffen onder andere het Biesbosch en de Langstraat. Dit zijn beide stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0037.png"

Figuur 4.7 Ligging Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied

(Bron: AERIUS-calculator)

Met behulp van het rekenprogramma AERIUS-calculator (release 20 januari 2022) is gekeken naar de depositie op deze Natura 2000-gebieden. De berekening inclusief bijbehorende memo zijn in de vorm van een gebundeld stikstofonderzoek bijgevoegd als bijlage 6 bij voorliggend bestemmingsplan. In het voorliggende onderzoek zijn de sloop- grondwerkfase, de bouwfase en de gebruiksfase meegenomen.

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).

4.7.2.2 Soortenbescherming

Quickscan flora en fauna

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage hiervan is weergegeven als bijlage 7. Een quickscan flora en fauna is een verkennend onderzoek waarin de ecologische waarden van het plangebied worden nagegaan. Het doel ervan is te bepalen of de voorgenomen wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming.

Uit de quickscan is naar voren gekomen dat nader onderzoek naar gierzwaluwen, huismussen, steenmarters en gebouwbewonende vleermuizen noodzakelijk is. Uit de aanvullende onderzoeken moet blijken of eventuele ontheffing en mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen bovendien de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen, vanwege een provinciale vrijstelling en/of de aard van de ingreep, niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht met betrekking tot algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën, waarbij al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Aantoonbaar werken conform de zorgplicht kan gebeuren door te handelen middels een op maat gemaakt ecologisch werkprotocol dat bij de uitvoerende partij onder de aandacht dient te worden gebracht.

Wanneer binnen het broedseizoen gewerkt gaat worden dient het plangebied voorafgaand aan het broedseizoen (globaal vanaf 15 maart tot en met 15 juli) ongeschikt te worden gemaakt als broedlocatie voor algemene broedvogels.

Nader onderzoek

Uit de quickscan is naar voren gekomen dat nader onderzoek naar gierzwaluwen, huismussen, steenmarters en gebouwbewonende vleermuizen noodzakelijk is. Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan nadat het nader onderzoek is verricht en nadat eventuele uit dit vervolgonderzoek volgende maatregelen, ontheffingen of vergunningen zijn uitgevoerd en/of verkregen. Bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan dient dit te zijn aangetoond.

Bomen

In het kader van de planvorming is een Bomen Effect Analyse (hierna: BEA) uitgevoerd bij twintig bomen aan de Abdis van Thornstraat te Oosterhout. De rapportage van de BEA is opgenomen als bijlage 8. Hierna volgt een beknopte samenvatting en wordt advies ten aanzen van de planvorming gegeven.

Inventarisatie bestaand bomenbestand

Voor zes bomen geldt een voldoende kwaliteit. Bij zeven bomen is de kwaliteit als matig aangemerkt. Bij deze bomen zijn knelpunten op gebied van conditie en/of beheerbaarheid waargenomen. In totaal zes bomen hebben een slechte kwaliteit. Bij deze bomen zijn knelpunten op gebied van conditie, veiligheid en beheerbaarheid waargenomen. Voor boom 5 geldt dat de kwaliteit (en toekomstverwachting) niet kan worden vastgesteld. Dit komt door een omvangrijke klimopbegroeiing op de stam(voet) en op een gedeelte van de kroon, en doordat de boom in (en op) de erfafscheiding staat. Voor de onderzoeksbomen worden diverse maatregelen op het gebied van veiligheid en onderhoud geadviseerd. Per boom zijn de adviesgegevens terug te vinden op het registratieformulier in bijlage B van het onderzoeksrapport.

De toekomstverwachting laat een wisselend beeld zien. Voor tien bomen geldt een toekomstverwachting van ten minste 15 jaar. In totaal drie bomen hebben een toekomstverwachting van 5 tot 15 jaar en voor drie bomen betreft dit 1 tot 5 jaar. Voor drie bomen (nummers 16, 19 en 20) geldt het veiligheidsadvies om de bomen te vellen. De toekomstverwachting van deze bomen is nihil, minder dan 1 jaar.

Ondergronds onderzoek

Bij een aantal bomen waarbij de boomsoort een verplanting redelijk tot goed doorstaat en waarbij conditie geen belemmering is, is ondergronds onderzoek verricht. De betreffende bomen hebben een onhoudbare projectinvloed. Het doel hierbij is om te bekijken of een eventuele verplanting tot de mogelijkheden behoort. Bij de perenbomen bestaat de bodem tot circa 50 cm beneden maaiveld uit een redelijk voedselrijke teelaarde. Hier is de beworteling intensief aanwezig. Dieper is humusarm zand aanwezig waarin geen beworteling is aangetroffen en wordt verwacht. Bij de platanen is omvangrijke bestratingsopdruk, tot buiten de kroonprojectie waargenomen. Hier werd een groeiplaatsprobleem vermoed. De bodem bestaat uitsluitend uit humusarm zand. Dit verklaart de uitgebreide bestratingsopdruk. De beworteling is zeer extensief en veelal oppervlakkig aanwezig.

Prognose projectinvloed

Het voornemen is om het onderzoeksgebied te herontwikkelen. Hierbij worden de bestaande bedrijfspanden gesloopt en er komen huizen (al dan niet met tuin) voor in de plaats. Voor vijftien bomen geldt een onhoudbare projectinvloed, voor twee bomen een aanzienlijke en voor nog eens twee bomen is de invloed beperkt. Voor boom 20 geldt dat deze in het ontwerp ingepast kan worden; de huidige standplaats wijzigt niet. Voor deze boom wordt geen projectinvloed verwacht. Figuur 4.8 geeft inzicht in de projectinvloed in relatie tot de toekomstverwachting voor de bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0038.png"

Figuur 4.8 Projectinvloed in relatie tot toekomstverwachting

(Bron: Bomenwacht Nederland)

Conform de bomenlijst van de gemeente Oosterhout zijn binnen het plangebied geen bomen aanzwezig waarvoor een omgevingsvergunning voor het kappen of vellen van een boom benodigd is. Vanwege het feit dat geen vergunning voor kappen of vellen noodzakelijk is, bestaat er ook geen formele herplantplicht. Toch streeft de initiatiefnemer ernaar om tenminste het aantal gekapte bomen terug te planten. Hier is binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig. De exacte situering zal in een latere fase worden bepaald.

Advies uitvoering plan

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt hieronder een advies verstrekt voor de onderzoeksbomen met het oog op de uit te voeren werkzaamheden.

  • Er wordt geadviseerd elf bomen voorafgaand aan de werkzaamheden te verwijderen. Het gaat om bomen die onhoudbaar zijn vanwege de werkzaamheden en/of bomen met een toekomstverwachting van minder dan 5 jaar. Onder Onder deze elf bomen bevinden zich de gewone platanen (nummers 13 en 14). Deze bomen hebben een toekomstverwachting van meer dan 15 jaar. Gezien de grootte van de boom (kroondiameter is circa 11 meter) en de afstand tot de gevel van de woning (circa 3 meter) zijn deze bomen niet in te passen, ook niet als (gekandelaarde) vormboom. De bomen zijn niet te verplanten als gevolg van onvoldoende binding tussen bodem en beworteling. Het is niet mogelijk een stabiele kluit van voldoende omvang te prepareren. Gezien het uitgebreide, weinig vertakte en hoofdzakelijk oppervlakkige bewortelingspatroon bieden andere verplantmethodes geen alternatief. Een verplantmachine of verplantschop of verplanten met kluitondersteuning is geen optie gezien het formaat van de bomen, het bodemprofiel en bewortelingspatroon. Voor de bomen wordt een kluitgrootte geadviseerd van 12x de stamdiameter (bij een gunstiger bodemprofiel/bewortelingspatroon zou dit 8x zijn). Werken met een bevroren verplantkluit is theoretisch mogelijk. Deze methode is echter niet planbaar en er is geen enkele garantie dat voldoende strenge en lange vorstperiodes nog voor gaan komen. De enige optie om bomen 13 en 14 te verplanten is om de bomen te verslepen. Echter is deze methode zeer tijdrovend, neemt veel ruimte in beslag en is daarmee zeer kostbaar. De kosten staan niet in verhouding tot de boomwaarde. Alles bij elkaar afwegend wordt om bovenstaande redenen geadviseerd bomen 13 en 14 niet te verplanten, maar te vellen.
  • Voor boom 1 wordt geadviseerd om het plan aan te passen. Hiervoor wordt geadviseerd de inrit verder van de boom af te leggen (opschuiven in westelijke richting), tot buiten de omvang van de stabiliteitskluit.
  • Voor boom 2 geldt het advies om een eventuele erfafscheiding zorgvuldig te plaatsen. Indien het nodig is om palen te plaatsen, wordt geadviseerd dit buiten de omvang van de stabiliteitskluit te doen.
  • Voor bomen 5, 6 en 7 wordt geadviseerd om deze bomen, die nu op of nabij te erfafscheiding staan, in de tuinen op te nemen. Dit past binnen het streven naar natuurinclusief bouwen en geeft de omgeving gelijk een groene uitstraling.
  • Voor alle vijf bomen waarbij wordt geadviseerd om de bomen in het project te behouden, wordt geadviseerd boombescherming toe te passen.
  • Voor de vier fruitbomen wordt geadviseerd te overwegen deze bomen te verplanten. De bomen hebben een gering formaat en zijn daarmee relatief makkelijk uit te graven, maar ook om te transporteren. Hierbij wordt opgemerkt dat kans op een succesvolle verplanting ook afhankelijk is van de kwaliteit van de nieuwe groeiplaats, de zorgvuldigheid waarmee de verplanting wordt uitgevoerd en de nazorg.

Om de te handhaven bomen tijdens en na de uitvoering van de werkzaamheden duurzaam te kunnen behouden, dienen een aantal beschermende randvoorwaarden in acht te worden genomen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Instellen van een afschermingszone rond de bomen;
  • Zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van de kronen van de bomen;
  • Zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van de boomwortels;
  • Handhaven van de grondwaterstand op het oorspronkelijke peil.
4.7.3 Conclusie

Uit de quickscan is naar voren gekomen dat nader onderzoek naar gierzwaluwen, huismussen, steenmarters en gebouwbewonende vleermuizen noodzakelijk is. Het (doen) gebruiken van gronden en bouwwerken, het bouwen en/of slopen en het uitvoeren van een werk binnen het plangebied is enkel toegestaan nadat het nader onderzoek is verricht en nadat eventuele uit dit vervolgonderzoek volgende maatregelen, ontheffingen of vergunningen zijn uitgevoerd en/of verkregen. Bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan dient dit te zijn aangetoond.

Tenslotte worden in het kader van de voorgenomen ontwikkeling meerdere bomen gekapt. Er zijn binnen het plangebied geen bomen aanwezig waarvoor een omgevingsvergunning voor het kappen of vellen benodigd is. Geadviseerd wordt om de in deze paragraaf beschreven randvoorwaarden hierbij in acht te nemen.

4.8 Water

4.8.1 Normstelling en beleid
4.8.1.1 Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

4.8.1.2 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
4.8.1.2.1 Europees en nationaal bestuursniveau

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan
  • Nationaal Bestuursakkoord Water
  • Waterwet

4.8.1.2.2 Beleid waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en –kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Het programma brengt op strategisch niveau samenhang tussen de verschillende kerntaken en draagt zo bij aan integraal waterbeheer en duurzame ontwikkeling in de regio. Het waterschap heeft een eigen verordening; De Keur en de Legger.

De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De Legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij de uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. In de Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak, via een afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:

  • het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² is, of;
  • de toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: 'benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06'.

Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Door middel van de verplichte watertoets ziet het waterschap toe op de uitvoering van hun beleid. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij nieuwe ontwikkelingen het waterbeheer wordt meegenomen.

4.8.1.2.3 Water- en rioleringsplan

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Hierin zijn de verantwoordelijkheden vastgelegd ten behoeve van afval-, hemel- en grondwater. In grote lijnen betekent dit dat de gemeente een ontvangstplicht heeft van afvalwater (vervuild water) en een zorgplicht voor grond- en hemelwater. Daarnaast hebben de individuele perceeleigenaren een eigen verantwoordelijkheid voor het inzamelen en afvoeren van afvalwater en het verwerken van regen- en grondwater op het eigen perceel.

De gemeenteraad heeft een water- en rioleringsplan vastgesteld. Hierin staat hoe de gemeente omgaat met alle waterstromen binnen de gemeente en de zorgplichten vanuit de Waterwet. De belangrijke uitgangspunten in het water- en rioleringsplan voor het water in Oosterhout zijn: schoon water schoon houden, handhaving van de waterkwaliteit en waar noodzakelijk verbeteren, voldoen aan de normen voor volksgezondheid en veiligheid en ontwikkeling van natuur in en om het water waar mogelijk.

Bovenstaande betekent dat de verschillende vormen van grondgebruik afgestemd moeten worden op de aanwezige watersystemen. Dit met een toekomstgerichte aanpak/doorkijk met name op het gebied van het klimaat. Intensievere regenbuien kunnen enorme wateroverlast veroorzaken en de in het gemeentelijk grondgebied aanwezige grondwaterwinning voor de drinkwaterproductie kunnen vervuild raken door lozingen van schadelijke stoffen. Ook hiervoor is aandacht binnen het water- en rioleringsplan. De landelijke voorkeursvolgorde infiltreren-bergen-afvoeren wordt daarom in de gemeente Oosterhout ook aangehouden om schade bij regenwateroverlast en periodes van droogte te voorkomen of toch in ieder geval te beperken. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de onderstaande regenbuien als norm:

  • Bij 40 mm regen per uur geen water op straat vanuit ondergrondse voorzieningen (infiltratiekratten, waterbergende funderingen, enzovoort);
  • Bij 70 mm regen per uur geen inundatie vanuit open voorziening (wadi, sloot, enzovoort).

Bij nieuwbouw geldt dat al het afvoerend verhard oppervlak (inclusief oppervlak van een open voorziening) meetelt in de te verwerken hoeveelheid regenwater. Dit ongeacht de hoeveelheid bestaand verhard oppervlak.

De beleidsambities met betrekking tot het Water- en rioleringsplan zullen zo veel mogelijk nagestreefd worden. Een stedenbouwkundig ontwerp dat in staat is ontwikkelingen in de toekomst op zich te nemen, zonder inbreuk te doen op de essentiële uitgangspunten van het plan, is essentieel bij een duurzaam ontwerp. Voor wat betreft de beoogde ontwikkeling wordt toekomstbestendigheid ook bereikt door de implementatie van duurzame concepten. In zowel de uitwerking van de openbare ruimte (het intensiveren van groen, natuurlijke afwatering en terugdringen verharde bestrating) als in de uitwerking van de gebouwen.

4.8.1.2.4 Afvalwaterverordening

Om aan de beleidsdoelstellingen te voldoen zijn er uitgangspunten, normen en regels nodig. In de afvalwaterverordening staat welke regels en normen er gelden voor het lozen van afvalwater en het aansluiten op een vuilwaterriool. Alle percelen waarop afvalwater vrijkomt worden aangesloten op het openbaar riool. Per woning of bedrijfspand wordt er in principe één perceelaansluiting voor afvalwater aangelegd. In de Wet Milieubeheer staat dat de gemeente een inzamelplicht heeft van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsmatig afvalwater valt hier niet onder. De gemeente wil bedrijven echter wel faciliteren mits het voldoet aan enkele voorwaarden. Bedrijfsmatig afvalwater mag worden afgevoerd naar het openbaar riool mits de samenstelling van het te lozen water overeenkomt met huishoudelijk afvalwater en de afvoercapaciteit van het gemeentelijk riool voldoende is. In het geval van nieuwbouw of bij toename van de afvoercapaciteit kan een bergingsvoorziening voorgeschreven worden.

Ook is in de afvalwaterverordening de procedure voor het aanvragen van een aansluiting op het gemeentelijk riool vastgelegd. Hierbij zal ook een toets plaatsvinden op de vastgelegde normen en regels, alvorens door de gemeente (maar op kosten van aanvrager) wordt aangesloten op het gemeentelijk riool.

De afvalwaterverordening heeft rechtstreekse werking en bevat bepalingen over de wijze waarop initiatiefnemers met de afvoer van afvalwater om moeten gaan. Ook volgt uit deze verordening dat wanneer als gevolg van een ontwikkeling een verruiming van het afvalwaterstelsel nodig is, de kosten daarvoor voor rekening komen van de ontwikkelende partij. De bepalingen van de verordening moeten worden opgevolgd bij de uitvoering van het project en hebben geen invloed op de regels van het bestemmingsplan.

4.8.2 Toetsing
4.8.2.1 Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied (9.507 m2) bevindt zich aan de Abdis van Thornstraat in het oosten van het centrum van Oosterhout en bestaat momenteel uit opstallen van Dreamland en het Van Halderen Business centrum. Het plangebied is in de bestaande situatie voor circa 95% verhard, wat neer komt op een oppervlakte van 9.032 m2.

 

Bodem en grondwater

Op basis van het uitgevoerde bodem- en infiltratieonderzoek (bijlage 3) wordt in tabel 4.8 een beschrijving van de bodemopbouw gegeven.

Tabel 4.8 Beschrijving lokale bodemopbouw

Traject (cm-mv)   Grondsoort  
0-70   Niet tot matig humeus zwak siltig matig fijn zand, plaatselijk zwak humeus sterk zandige klei  
70-120   Matig humeus sterk zandig klei  
120-250   Sterk zandig leem  
250-300   Matig siltig matig fijn zand  

De globale horizontale stroming van het freatisch grondwater is noordelijk gericht. De grondwaterstand is ten tijde van het uitgevoerde bodemonderzoek bepaald op 173-174 cm-mv. Op basis van peilbuisgegevens voor de Sint Josephstraat (ST01), welke op circa 165 meter van het plangebied is gelegen, is gedurende 7 jaar een GHG af te leiden van circa 3,30 meter + NAP (figuur 4.9). Dit is tevens te onderbouwen met aantal metingen van peilbuizen op het terrein. Afgestemd met de gemeente Oosterhout is dat op basis hiervan een GHG van + 3,30 m NAP aangehouden kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0039.png"

Figuur 4.9 Peilbuisgegevens Sint Josephstraat (ST01) op circa 165 meter van het plangebied (Bron: Gemeente Oosterhout)

Op basis van de PMV Noord-Brabant kan worden gesteld dat de locatie niet binnen een beschermingszone van een waterwingebied ligt. Verder vinden er geen geregistreerde grondwateronttrekkingen plaats in de directe omgeving.

Infiltratiecapaciteit

De infilratiecapaciteit is tijdens veldwerkzaamheden in maart en april 2022 bepaald. Onderstaande tabel is overgenomen uit het bodem- en infiltratieonderzoek (bijlage 3).

Tabel 4.9 K-waarden conform uitgevoerd bodem- en infiltratieonderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0040.png"

Uit de meetgegevens blijkt dat vier van de vijf metingen een slechte doorlatendheid laten zien. Infiltratie van hemelwater is op de projectlocatie niet mogelijk. Hemelwater wordt in het plangebied vastgehouden en vertraagd afgevoerd naar het bestaande rioolsysteem.

Waterkwantiteit

Op alle watergangen en sloten die zijn opgenomen in de legger, is de keur van het waterschap van toepassing. Dit betekent voor de verschillende watergangen het volgende:

  • a. waterlopen categorie A: voor deze watergangen geldt dat het waterschap tot 5 m vanaf beide insteken van de watergang randvoorwaarden stelt aan de inrichting om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden;
  • b. waterlopen categorie B: de eigenaren van gronden langs deze watergangen moeten de sloten eenmaal per jaar – in het najaar – schoonmaken. Het waterschap controleert of de sloten goed schoon zijn (= schouwen);
  • c. voor ingrepen die binnen 5 m vanaf de insteek van waterlopen categorie A plaatsvinden, dient een ontheffing van de keur te worden aangevraagd.

Dit geldt ook voor ingrepen in de waterlopen categorie B en overige watergangen en sloten, zoals het verleggen en dempen van watergangen en het aanbrengen van duikers in watergangen.

De dichtstbijzijnde watergangen liggen conform figuur 4.10 op circa 250 meter ten oosten van het plangebied. Er is daarom geen sprake van effecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0041.png"

Figuur 4.10 Leggerkaart Waterschap met aanduiding plangebied

(Bron: Waterschap Brabantse Delta)

Veiligheid en waterkeringen

Binnen en in de directe omgeving van de gemeente Oosterhout zijn geen waterkeringen gelegen. Het projectgebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande gebouwen zijn aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

4.8.2.2 Toekomstige situatie

Algemeen

Initiatiefnemer Krisma Vastgoed B.V. is voornemens de bestaande opstallen te slopen en hier 69 woningen te realiseren. Het verhard oppervlak in de toekomstige situatie bedraagt naar verwachting circa 5.752 m2.

Bodem en grondwater

Door middel van onderzoek is gedetailleerd in kaart gebracht wat de huidige bodemopbouw is en hoe het staat met de bodemkwaliteit. Hetzelfde geldt voor het grondwater. Met deze informatie wordt het bouwplan uitgewerkt, waarbij de bodemingrepen zo beperkt mogelijk zijn. Ook bij de uitwerking van de hemelwaterberging wordt rekening gehouden met de samenstelling en kwaliteit van bodem en grondwater, zodat dit niet leidt tot negatieve effecten.

Waterkwantiteit en compensatie

In de beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak er 664 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=100+10% bui en bij watercompensatie in kunstmatige voorzieningen zoals een wadi). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.

Het plangebied heeft een omvang van 9.507 m2. Hiervan is momenteel 475 m2 onverhard en bestaat de overige 9.032 m2 uit bebouwing en verharding. In de nieuwe situatie is 3.755 m2 onverhard en bestaat 5.752 m2 uit verharding (gebouwen, ontsluitingen/inritten, parkeerplaatsen, overige verhardingen en gedeeltelijke tuinverharding). Vanuit het waterschap bestaat de eis van een berging van 60 mm per vierkante meter wanneer de verharding met meer dan 500 m2 toeneemt. Vanuit de gemeente Oosterhout bestaat vanwege klimaatbestendigheid het streven van 70 mm berging per vierkante meter. Dit heeft geresulteerd in een waterbergingsopgave van 70 mm over het afvoerend verhard oppervlak bij toepassing van een open waterbergende voorziening. Bij bui T=10 mag de waterdiepte in de wadi niet meer dan 50 centimeter bedragen. Bui T=10 is een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van één keer per 10 jaar, waarbij 35,7 mm neerslag valt.

In de beoogde situatie neemt het verhard oppervlak af, waardoor geen sprake is van een formele compensatieplicht. Toch heeft de initiatiefnemer de ambitie om het verhard oppervlak van de toekomstige situatie te compenseren. Dit zou betekenen dat een berging van 345,12 m3 noodzakelijk is vanuit het waterschapsbeleid en een berging van 402,64 m3 wanneer er voldaan wordt aan het beleid van de gemeente Oosterhout.

Beoogde uitwerking

In het plangebied is enig hoogteverschil aanwezig. Er worden twee wadi's aangelegd, de maximale waterpeilen in de wadi's zijn niet gelijk aan elkaar. De wadi's zijn onderling niet gekoppeld en werken volledig onafhankelijk van elkaar. De beoogde waterberging is integraal meegenomen in het stedenbouwkundig ontwerp en bijbehorende aanzet voor de civieltechnische uitwerking zoals opgenomen en beschreven in paragraaf 2.2.

De bodem van de wadi ligt minimaal 20 centimeter boven GHG, bodem wadi zuidzijde op 4,00 meter + NAP en bodem wadi noordzijde op 3,80 meter + NAP GHG op basis van gegevens peilbuis (aangereikt door gemeente) vastgesteld op circa 3,30 meter + NAP. De taluds van de wadi's zijn 1:3. Lediging van de wadi's wordt geregeld via doorlaatvoorzieningen. De bijbehorende afmetingen worden afgestemd op de gewenste ledigingstijd.

Wadi 1: zuidelijke wadi

Het aangesloten verhard oppervlak op wadi 1 bedraagt 2.622 m².

  • De bergingsopgave bij 70 mm bedraagt 183,5 m³;
  • De bergingsopgave bij bui 10 bedraagt 93,6 m³.

De bodem van de wadi ligt op +4,00 m NAP, de insteek van de wadi ligt op +4,70 m NAP. De totale inhoud van de wadi bedraagt 187 m³, hiermee wordt voldaan aan de bergingseis van 70 mm.

Bij bui T=10 vult de wadi tot een peil van +4,41 m NAP, de maximale waterdiepte bij deze bui bedraagt 41 centimeter. De waterstand bij bui 10 is minder dan 50 centimeter, waarmee aan de eis wordt voldaan.

Wadi 2: noordelijke wadi

Het aangesloten verhard oppervlak op wadi 2 bedraagt 3.130 m².

  • De bergingsopgave bij 70 mm bedraagt 219,1 m³;
  • De bergingsopgave bij bui 10 bedraagt 111,7 m³.

De bodem van de wadi ligt op +3,80 m NAP, de insteek van de wadi ligt op +4,45 m NAP. De totale inhoud van de wadi bedraagt 220 m³, hiermee wordt voldaan aan de bergingseis van 70 mm. Bij bui 10 vult de wadi tot een peil van +4,23 m NAP, de maximale waterdiepte bij deze bui bedraagt 43 centimeter. De waterstand bij bui T=10 is minder dan 50 centimeter, waarmee aan de eis wordt voldaan.

De optredende waterdieptes in de wadi's bij bui T=10 zijn weergegeven in figuur 4.11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0042.png"

Figuur 4.11 Optrede waterdieptes bij bui T=10 in de wadi's (Bron: Waterfeit Adviseurs B.V.)

De optredende waterdieptes bij bui T=100 zijn weergegeven in figuur 4.12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0043.png"

Figuur 4.12 Optrede waterdieptes bij bui T=100 in de wadi's (Bron: Waterfeit Adviseurs B.V.)

In de vervolgfase vindt een verdere civieltechnische uitwerking plaats welke bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen dient te worden getoetst.

Grondwater/voldoende drooglegging

Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktepeil ligt. De gemeente heeft om grondwateroverlast te voorkomen ontwateringseisen opgesteld. Zij hanteert bij nieuwbouw de volgende ontwateringseisen:

  • 1,00 m bij bebouwing (met kruipruimte);
  • 0,30 m bij bebouwing (zonder kruipruimte);
  • 1,00 m bij ontsluitingswegen;
  • 0,70 m bij erftoegangswegen;
  • 0,50 m bij tuinen en groenvoorzieningen.

Het plangebied heeft een grondwaterstand lager dan 1,5 meter. Er is derhalve sprake van voldoende drooglegging.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie (RWZI) terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke vuilwaterriolering. De bepalingen uit de afvalverordening zijn van toepassing en worden gevolgd bij de uitwerking van het afvalwatersysteem van de ontwikkeling. Eventuele benodigde buffervoorziening wordt bepaald aan de hand van de inrichting en programma.

Zoals hiervoor al is aangegeven, wordt het hemelwater zoveel mogelijk ter plaatse geïnfiltreerd worden.

Waterkwaliteit

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden milieuvriendelijke bouwmaterialen gebruikt gedurende de bouwfase. Hiermee heeft de beoogde ontwikkeling derhalve geen negatieve effecten voor de waterhuishoudkundige situatie. Er is door de afname in verharding sprake van een positief effect.

4.8.3 Conclusie

Met inachtname van bovenstaande biedt het aspect water geen belemmering voor de uitwerking van het initiatief.

4.9 Wegverkeerslawaai

4.9.1 Normstelling en beleid

Volgens de Wgh (Wet geluidhinder) is akoestisch onderzoek noodzakelijk wanneer nieuwe woningen in de geluidzone van een bestaande gezoneerde weg of spoorweg worden gerealiseerd. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is akoestisch onderzoek uitgevoerd.

4.9.2 Toetsing

In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient een toetsing aan de Wet geluidhinder en een goede ruimtelijke ordening plaats te vinden. Omdat de ontwikkeling ligt binnen de geluidzone van de Abdis van Thornstraat is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op het plangebied als gevolg van de Abdis van Thornstraat en de Catharinastraat (30 km/uur). Het onderzoeksrapport is weergegeven als bijlage 9.

Opgemerkt moet worden dat gedurende het afstemmingsproces het woningbouwprogramma is gewijzigd. Het totaal aantal woningen (69) wat er mogelijk gemaakt wordt binnen het plangebied blijft gelijk, maar de verdeling tussen de typologieën is veranderd. Het aantal grondgebonden woningen zal toenemen met één woning. Deze woning is toegedeeld aan het bouwvlak voor aaneengeschakelde woningen langs de Abdis van Thornstaat. Hier zijn in de nieuwe situatie maximaal acht in plaats van zeven woningen mogelijk.

In totaal komen er dan 23 grondgebonden woningen. In het appartementencomplex neemt het aantal woningen af van 47 naar 46 appartementen. Het verschil in verkeerstoename ten opzichte van de huidige situatie is 2 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag, zoals ook eerder uitgewerkt in paragraaf 4.3. Dit aantal is dusdanig gering dat het akoestische effect hiervan verwaarloosbaar is. Daarom is er in dit rapport voor gekozen om de resultaten te

handhaven en alleen de conclusies voor wat betreft de verdeling van het aantal hogere waarden en de hoogte ervan aan te passen.

Uit het onderzoek blijkt dat:

  • De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Abdis van Thornstraat wordt overschreden maar de maximale ontheffingswaarde niet;
  • De richtwaarde ten gevolge van de Catharinastraat niet wordt overschreden;
  • Het toepassen van geluidreducerend asfalt op de Abdis van Thornstraat een effectieve maatregel is om de geluidbelasting te reduceren en dat de gemeente over de toepassing hiervan een afweging maakt voor het ontwerp besluit hogere grenswaarden;
  • Er voldaan kan worden aan de gemeentelijke geluidvoorwaarden en dat hiervoor een voorwaardelijke verplichting moet worden opgenomen in de regels behorende bij het bestemmingsplan, die stelt dat een definitieve toetsing aan de gemeentelijke geluidvoorwaarden en de vastgestelde hogere waarden nog moet plaatsvinden;
  • Het laten vaststellen van hogere waarden is nodig ten gevolge van de Abdis van Thornstraat;

Benodigde hogere waarden

Oorspronkelijk plan

Het toepassen van geluidreducerend asfalt op de Abdis van Thornstraat is een mogelijke maatregel gebleken om de geluidbelasting te reduceren vanwege deze weg. Hiervoor zijn twee situaties doorgerekend, namelijk een gemeentelijke voorkeursvariant en een maximale variant. De benodigde hogere waarden zijn afhankelijk van de uiteindelijke keuze van de gemeente over het toepassen hiervan. In tabel 4.10 is inzicht gegeven over de benodigde hogere waarden per variant/situatie. Opgemerkt moet worden dat het op dit moment nog onduidelijk is waar de bergingen in het appartementencomplex komen. De ruimtes hiervoor zijn inbegrepen in het voorstel voor de hogere waarden.

Tabel 4.10 Inschatting benodigde hogere waarden ten gevolge van de Abdis van Thornstraat op basis van het oorspronkelijk plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0044.png"

Als de karakteristieke geluidwering van de gevels voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 zal een aanvaardbaar geluidniveau in de woningen worden bereikt. Dit zal bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen in een separaat onderzoek moeten worden aangetoond.

Nieuwe situatie

Het woningbouwprogramma is gedurende het afstemmingsproces beperkt gewijzigd. Er heeft een verschuiving plaatsgevonden van een appartement minder naar een grondgebonden woning meer in het programma. Het akoestisch onderzoek is hierop niet aangepast omdat de wijziging in programma en daarmee in de verkeerstoename dusdanig gering is dat het geen impact heeft op berekende geluidbelastingen in het uitgevoerde onderzoek. Wel treedt er een verschuiving op in het aantal benodigde hogere waarden voor de appartementen en de grondgebonden woningen. De consequentie hiervan is in tabel 4.11 verwerkt.

Tabel 4.11 Inschatting benodigde hogere waarden ten gevolge van de Abdis van Thornstraat op basis van de nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0045.png"

Om bovenstaande te borgen is in artikel 6.2.5 van de regels van voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarnaast is het (ontwerp)besluit hogere waarde Wet geluidhinder opgesteld.

4.9.3 Conclusie

Met in acht name van de betreffende voorschriften vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Bedrijven en milieuhinder

4.10.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Gezien de gemengde aard van het gebied is gekozen voor de staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

4.10.2 Toetsing

In de beoogde situatie worden maximaal 69 woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied bevinden zich naast woningen ook maatschappelijke functies en bedrijven, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als een 'gemengd gebied'.

Aan de Zandheuvel 96 bevindt zich een Aldi. Een supermarkt valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 met het maatgevende aspect geluid en een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Er wordt voldaan aan deze richtafstand.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een kantoor. Kantoren vallen in milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in een gemengd gebied. Er wordt voldaan aan deze richtafstand.

Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een kerk. Een kerk valt in milieucategorie 2 met het maatgevende aspect geluid en een richtafstand van 10 meter in een gemengd gebied. De afstand van het plangebied tot de terreingrens van de kerk bedraagt circa 42 meter. Er wordt voldaan aan deze richtafstand.

Ten noordwesten bevindt zich een basisschool op een afstand van circa 150 meter. Volgens de VNG-brochure valt een basisschool in milieucategorie 2 en heeft een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Het plangebied bevindt zich op voldoende afstand en is niet in de richtafstand gelegen.

4.10.3 Conclusie

Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11 Luchtkwaliteit

4.11.1 Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.12 weergegeven.

Tabel 4.12 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

4.11.2 Toetsing

De omvang van de toename van de verkeersgeneratie na planontwikkeling kan worden bepaald door de verkeersgeneratie van de bestaande te slopen bebouwing (415 mvt/etmaal) in mindering te brengen op de verkeersgeneratie van de toekomstige ontwikkeling (399 mvt/etmaal). Per saldo leidt dit, conform weergegeven in tabel 4.3, tot een afname van de verkeersgeneratie van 16 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag en een toename van 28 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Voor het beoordelen van het aspect luchtkwaliteit zijn weekdagintensiteiten maatgevend.

Uit de berekening (NIBM-tool, versie 23-04-2022) blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,04 µg/m³ en van fijnstof van 0,01 µg/m³ (figuur 4.13). Beide toenames zijn onder 1,2 µg /m³ en bovendien is in de berekening uitgegaan van 10% vrachtverkeer. In werkelijkheid zal dit aandeel veel minder zijn. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Nader onderzoek is hierdoor niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0046.png"

Figuur 4.13 Resultaten NIBM-tool (Bron: Infomil)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit. De Abdis van Thornstraat is de maatgevende weg. Uit de tool (figuur 4.14 en bijbehorende tabellen 4.13 t/m 4.15) blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden zoals opgenomen in tabel 4.12 lagen. Hierdoor is ter plaatse van het projectgebied als gevolg van de ontwikkeling (met bijbehorende toename van het benoemde gehalte stikstof en fijnstof in de lucht) sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0047.png"

Figuur 4.14 Maatgevend toetspunt (Bron: Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit)

Tabel 4.13 Concentraties NO2

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0048.png"

Tabel 4.14 Concentraties PM10

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0049.png"

Tabel 4.15 Concentraties PM2,5

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0050.png"

4.11.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.12 Kabels en leidingen

4.12.1 Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
4.12.2 Onderzoek en conclusie

In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningsverbindingen aanwezig. Van eventuele belemmeringen over en weer is geen sprake en het initiatief is niet in strijd met de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten (WIBON). In het kader van de planvorming is een inmeting met KLIC-melding via het Kadaster gedaan.

4.13 Externe veiligheid

4.13.1 Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De rekenwaarde van het groepsrisico wordt vergeleken met een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht in de wettelijk aangewezen gevallen.

Risicorelevante inrichtingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet voor kwetsbare objecten aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt dat de 10-6 een richtwaarde is. Met motivering kan hiervan afgeweken worden.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe en bestaande situaties geldt de 10-6 per jaar als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Voor kwetsbare objecten is de 10-5 zowel geen grenswaarde als geen richtwaarde. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Plasbrandaandachtsgebieden langs een weg en spoor hebben een afstand van 30 meter. Voor nieuwbouw binnen de 200 meter van een transportroute van gevaarlijke stoffen is een groepsrisicoberekening nodig. Bij nieuwbouw binnen het invloedsgebied is een verantwoording van het groepsrisico vereist.

Buisleidingen 

Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zijn grens- en richtwaarden opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Voor het groepsrisico geldt in de aangewezen gevallen een verantwoordingsplicht. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.13.2 Toetsing

Uit de informatie op de risicokaart (figuur 4.15) blijkt dat de A27 zich ten oosten van het plangebied bevindt. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd van o.a. de stofcategorie LT2 met een invloedsgebied van 880 meter. De afstand van het plangebied tot deze weg bedraagt 895 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied van deze weg. Het groepsrisico hoeft niet berekend of verantwoord te worden voor deze weg.

Verder bevindt het plangebied zich niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, vaarroutes, spoorwegen en buisleidingen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0051.png"

Figuur 4.15 Uitsnede risicokaart (Bron: Professionele risicokaart)

4.13.3 Conclusie

De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant worden verslechterd en wordt als aanvaardbaar gezien. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.14 Windhinder

4.14.1 Normstelling en beleid

Windhinder treedt op rond hoge gebouwen. Hier is sprake van verhoogde windsnelheden. Hierdoor kan het verblijf in de directe omgeving van deze gebouwen onaangenaam of zelfs gevaarlijk zijn. Door onderzoek (computeranimatie of windtunnelonderzoek) kan vooraf worden vastgesteld of bij een bepaald stedenbouwkundig ontwerp windhinder of windgevaar zal optreden. Ook kan bekeken worden welke maatregelen mogelijk zijn om windhinder te voorkomen of te beperken.

Een windhinder onderzoek is bij hoogbouw gewenst. In de gemeente Oosterhout wordt het volgende beslismodel gehanteerd om te bepalen wanneer een windhinderonderzoek noodzakelijk is (afgeleid van de NEN 8100):

  • Gebouwen hoger dan 30 meter: windonderzoek is nodig.
  • Gebouwen met een hoogte tussen de 15 tot 30 meter: een specialist beoordeelt of windonderzoek nodig is.
4.14.2 Toetsing en conclusie

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een bouwhoogte van maximaal 13 meter. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect windhinder geen belemmering vormt. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

4.15 Duurzaamheid

4.15.1 Normstelling en beleid

Duurzaamheid is een breed begrip. In een duurzamere wereld wordt gekeken of mens (people), milieu (planet) en economie (profit) met elkaar in evenwicht kunnen zijn, zodat we de aarde niet uitputten. Om te zorgen voor deze balans heeft Nederland zich geconformeerd aan het klimaatakkoord, wat heeft geresulteerd in de Klimaatwet. Dit zorgt voor nieuwe uitdagingen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling voor een duurzame en gezondere leefomgeving, ook in Oosterhout. Naast het feit dat de gemeente hierin een belangrijke voorbeeldrol en eigen verantwoordelijkheid heeft, willen we het nemen van duurzamere keuzes vooral stimuleren en faciliteren. Daarbij moet er meer ruimte zijn voor eigen initiatieven en eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en belangengroeperingen.

Het belangrijkste afwegingskader voor duurzaamheid is, naast wet- en regelgeving, de in 2019 door de gemeenteraad vastgestelde documenten ''Ambities voor de energietransitie Oosterhout 2030” en de “Routekaart energietransitie 2019-2022”, alsmede de in 2021 vastgestelde ''Transitievisie Warmte – Aardgasvrij Oosterhout''. Duurzaamheid bestaat voor de gemeente Oosterhout uit drie speerpunten: energietransitie (inclusief warmtetransitie), circulariteit en klimaatadaptatie.

Energietransitie

De huidige samenleving zorgt voor uitputting van de bestaande energiebronnen (fossiel). Met de energietransitie werken we aan een samenleving waarin sprake is van duurzaam opgewekte, hernieuwbare energie. Deze transitie is essentieel om de nationale doelstellingen op het gebied van CO2-reductie te behalen. De Klimaatwet zegt ons dat we 49% CO2 moeten reduceren in 2030 ten opzichte van onze uitstoot in 1990. Ook Oosterhout moet voldoen aan de landelijke doelstellingen. Naast het gebruik van duurzame energie, draagt het verminderen van energieverbruik (isoleren) ook bij aan het reduceren van CO2 uitstoot.

De gemeente beoordeelt (ver-)bouwplannen op hun bijdrage aan de lokale, regionale of nationale duurzaamheidsdoelstellingen. Deze doelstellingen zijn verwoord in het ambitie document Energietransitie Oosterhout 2030 en de RES West-Brabant. Het absolute minimum staat beschreven in het Bouwbesluit, waarin naast eisen ten aanzien van de EPC en geluidisolatie, ook eisen ten aanzien van gasloos nieuwbouwwoningen bouwen zijn opgenomen. Sinds januari 2021 is de BENG-eis ingevoerd (Bijna Energie Neutraal Gebouw). De gemeente Oosterhout heeft de ambitie om op het gebied van duurzaamheid een extra inspanning boven op het bouwbesluit te stimuleren. De energietransitie van de gemeente Oosterhout is uitgewerkt in de Transitievisie Warmte.

Transitievisie Warmte – Aardgasvrij Oosterhout

Op 22 december 2021 heeft de gemeenteraad de Transitievisie Warmte van Oosterhout (TVW) vastgesteld. In deze TVW maakt de gemeente inzichtelijk wanneer zij welke wijken of buurten van het aardgas afkoppelt en de overstap maakt naar duurzame energiebronnen. In 2050 moeten alle woningen in Oosterhout aardgasvrij zijn. Het tussendoel is: 20% van de bestaande woningvoorraad in 2030 aardgasvrij of aardgasvrij-ready. Daarvoor moeten in Oosterhout ongeveer 5.000 woningen worden aangepakt. De nieuwbouw, die vanaf 2020 al gasloos wordt gerealiseerd, telt hierbij niet mee. Nieuwe (woning)bouw plannen dienen wel aan te sluiten bij de uitgangspunten van de TVW.

De transitievisie warmte wordt uiteindelijk uitgewerkt in plannen per wijk of buurt, waarin het proces en de alternatieve energiebronnen worden beschreven. Op dit moment heeft de transitievisie nog geen invloed op onderhavig bestemmingsplan. Zodra de planner per wijk of buurt zijn uitgewerkt, worden de kaders duidelijk waaraan ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen. Meer informatie over de transitievisie warmte van de gemeente Oosterhout is te vinden op https://www.oosterhout.nl/inwoners/duurzaamheid/duurzame-warmte.

Circulariteit

Gemeente Oosterhout streeft naar het bundelen van onze lokale kennis, technologie en innovaties om zo een meer circulaire lokale economie te krijgen. Een circulaire economie draagt bij aan het hergebruik van materialen, producten en diensten in plaats van de vernietiging daarvan. Het gebruik van biobased producten, gemaakt van hernieuwbare grondstoffen, draagt bij aan circulariteit en een duurzame samenleving, en wordt daarom gestimuleerd door de gemeente Oosterhout.

Klimaatadaptatie

Een veranderd klimaat heeft gevolgen voor de samenleving. Wateroverlast, droogte, hitte en bodemdaling komen in meer of mindere mate regelmatig voor en dat neemt de komende jaren verder toe. Vanuit de landelijke overheid is bepaald dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig moet zijn ingericht. In de 'Nationale Klimaatadaptatiestrategie 2016' (NAS), het Uitvoeringsprogramma NAS en in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) wordt klimaatadaptatie verder uitgelegd. Ook wij streven naar een klimaatbestendig Oosterhout in 2050. Dit betekent dat onze woningen en de ruimtelijke inrichting aangepast moeten worden zodat ze bestand zijn tegen o.a. hitte, droogte en wateroverlast. Bovendien moet dit ervoor zorgen dat de kwaliteit van de leefomgeving wordt vergroot.

De gemeente stelt momenteel beleid op waarin de gevolgen van klimaatverandering inzichtelijk worden gemaakt op ons grondgebied. Dit beleid dient ook als ruimtelijke onderbouwing voor het stellen van toekomstige planregels in het bestemmingsplan. Hierbij ziet de gemeente Oosterhout het programma van eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen en het Manifest Bouwen voor Natuur, beide van de provincie Zuid-Holland, als richtinggevend.

Totdat het beleid is vastgesteld verwacht de gemeente Oosterhout dat bij nieuwe ontwikkelingen de uitkomsten van de stresstesten worden meegenomen bij de planvorming. Hierbij mag de nieuwe ontwikkeling de situatie in het plangebied en omliggend gebied voor de thema's hitte, droogte en wateroverlast niet verergeren t.o.v. de bestaande situatie, en draagt het liefst bij aan het verminderen daarvan. De initiatiefnemer moet in het bestemmingsplan aangeven welke maatregelen genomen worden om het project klimaatbestendig te maken.

Specifiek voor het thema Water (infiltratie, berging, afvoer, etc.) gelden zoals beschreven in paragraaf 4.8 de bestaande normen.

4.15.2 Toetsing en conclusie

Ten aanzien van duurzaamheid worden voor de beoogde woning de volgende maatregelen beoogd:

  • Aansluiten bij EPC ontwerpuitgangspunten vanuit het gemeentelijk beleid (en de strengere BENG normen);
  • Mogelijke aanleg van zonnepanelen;
  • Compensatie waterbergingsopgave op eigen terrein;
  • Geen aansluiting op gasnet;
  • Toepassing van luchtwarmtepompen;
  • Extra isolatie ten behoeve van de benodigde geluidwering van 26 dB om aan het vereiste binnenniveau van het Bouwbesluit te kunnen voldoen. Een standaard gevel heeft een geluidwering van 20 dB.

Met de voorgaande maatregelen wordt invulling gegeven aan de geldende eisen ten aanzien van de EPC, de Wet VET en GPR Gebouw.

Hoofdstuk 5 Juridische uitvoerbaarheid

5.1 Het juridische plan

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de herontwikkeling van het terrein.


Bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is aangesloten bij het gemeentelijke 'Handboek (digitale) bestemmingsplannen'. Voor onderhavig bestemmingsplan is de versie uit 2020 gehanteerd. Het handboek bevat een set regels die voor alle nieuwe bestemmingsplannen binnen de gemeente Oosterhout wordt gehanteerd, waardoor sprake is van uniforme regelingen in de diverse plannen. In het Handboek is gestreefd naar standaardisering van bestemmingen en regels zoals aangegeven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).


De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Het bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, maar treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een juridische regeling met enige flexibiliteit, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad.


Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor is het omgevingsrecht drastisch gewijzigd. Veel toestemmingen en vergunningen die voorheen apart geregeld waren, zijn nu opgenomen in de Wabo. In de regels is de terminologie aangepast aan de Wabo. De ontheffing heet nu 'omgevingsvergunning voor het afwijken'. De bouwvergunning heet 'omgevingsvergunning voor het bouwen'. De sloop- en aanlegvergunning zijn gewijzigd in 'omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk' respectievelijk 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'. De terminologie van voorliggend bestemmingsplan is hierop afgestemd.

5.2 Bestemmingen

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgang- en slotregel. In de volgende paragrafen worden de bestemmingsregels nader beschreven.

5.2.1 Opzet regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

  • Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
  • De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
  • Algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
  • Overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).


Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd. Niet alle bestemmingen bevatten alle leden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

De specifieke nadere eisenregelingen, afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden en mogelijk een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze bevordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan.

5.2.2 Flexibiliteitsregels

Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door regels op te nemen over de bevoegdheid tot het verlenen van een (binnenplanse) omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan, het stellen van nadere eisen of een wijzigingsbevoegdheid. Voor het opnemen van flexibiliteitsregels geldt als uitgangspunt dat flexibiliteitregels alleen worden gebruikt als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn. Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.

5.2.3 Toelichting bestemmingen

Groen

De tot 'Groen' bestemde gronden zijn o.a. bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, voorzieningen voor langzaam verkeer, inritten, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair en kunstobjecten. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Tuin

De tot 'Tuin' bestemde gronden zijn bedoeld voor tuinen en groenvoorzieningen bij woningen en inritten. Parkeren is daarmee niet toegestaan. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Verkeer

De tot 'Verkeer' bestemde gronden zijn o.a. bedoeld voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groen-, nuts- en speelvoorzieningen, kunstwerken en -objecten, geluidwerende voorzieningen, straatmeubilair, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Wonen

De tot 'Wonen' bestemde gronden zijn o.a. bedoeld voor wonen, groen- en nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf. Per bestemmingsvlak mogen niet meer woningen worden gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen moet worden gebouwd. De maximum bouwhoogte en eventuele maximum goothoogte zijn vastgelegd, afgestemd op de gewenste stedenbouwkundige kaders zoals voortkomend uit het ontwerp.

Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van een aantal bouw- en gebruiksregels. Er zijn o.a. gebruiksregels opgenomen voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Wanneer de grond wordt geroerd tot meer dan 0,50 m onder maaiveld en dit over een oppervlakte is van meer dan 100 m², is een vergunning noodzakelijk. Deze vergunning kan worden verleend indien uit een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport blijkt dat het archeologisch bodemarchief niet wordt verstoord. Al dan niet na het treffen van maatregelen.

Hoofdstuk 6 Handhaafbaarheid

Handhaving vormt een belangrijk onderdeel van een beleidscyclus. Regels worden gesteld met als doel het beschermen van een bepaald belang. Zonder toezicht op naleving van deze regels bestaat het risico dat dit doel onvoldoende bereikt wordt. Tevens komt de gemeente ongeloofwaardig over als gestelde regels niet worden gehandhaafd.

Handhaafbaarheid, draagvlak en naleefgedrag

Een eerste voorwaarde voor handhaving is een duidelijk en handhaafbaar beleid en regelgeving. Om die reden worden nieuwe versies van digitale handboeken en die onderdelen van bestemmingsplannen die afwijken van het digitale handboek, door de afdeling die belast is met vergunningverlening en handhaving, gecontroleerd op uitvoerbaarheid. Ook voor dit bestemmingsplan heeft deze toets plaats gevonden.


Naast handhaafbare regels dient er ook het nodige draagvlak voor het nieuwe beleid en de daaruit voortvloeiende regels te zijn. Immers zal een plan met weinig draagvlak op weinig naleefgedrag kunnen rekenen. Het creëren van draagvlak is onder andere bewerkstelligd door in de verschillende fasen van het planproces burgers, belangenorganisaties en andere belanghebbenden te betrekken, al dan niet via wettelijk bepaalde inspraakmomenten.


Preventieve en repressieve handhaving

Naast repressie (handhavend optreden op het moment dat er sprake is van een overtreding) heeft preventie een belangrijke functie in de gemeentelijke handhavingsstrategie (de gemeente hanteert de landelijke handhavingsstrategie). Bij preventief handhaven spelen vooral dialoog, voorlichting en advisering een belangrijke rol. Zo voorziet het handhavingsbeleid van de gemeente Oosterhout in meer aandacht voor voorlichting en communicatie, onder andere door het uitgeven van voorlichtingsbrochures.


Qua repressie voorziet het gemeentelijk handhavingsbeleid en het daarop gebaseerde integrale uitvoeringsprogramma in het continu opsporen van overtredingen van het bestemmingsplan. Ook worden er gezamenlijk met andere overheden (brandweer, politie, belastingdienst) multidisciplinaire handhavingsacties georganiseerd. Binnen dergelijke acties is er ook aandacht voor overtredingen van het bestemmingsplan. Indien een overtreding wordt geconstateerd, zal als eerste stap in het handhavingstraject telkens worden bezien of het illegale gebruik of bouwwerk op grond van het bestemmingsplan of afwijking daarvan, alsnog gelegaliseerd kan worden. Is dat niet het geval dan wordt het handhavingstraject doorgezet. Al deze aspecten zijn vastgelegd in het beleidsplan Fysieke Leefomgeving en de daarin opgenomen handhavingsstrategie en dienen als leidraad voor de alledaagse handhavingspraktijk binnen de gemeente Oosterhout.


IJkmoment, overgangsrecht en monitoring beleid

De totstandkoming van dit bestemmingsplan is een ijkmoment voor de handhaving. Indien bebouwing of gebruik afwijkt van het bestemmingsplan, zal hier tegen handhavend worden opgetreden. Voor zowel bouwen als gebruik is het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan de peildatum. Tegen bebouwing en gebruik dat onder het overgangsrecht valt, kan niet handhavend worden opgetreden.


Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan bevat directe nieuwe bouwmogelijkheden. Het opstellen van een exploitatieplan ten behoeve van het nu voorliggende bestemmingsplan is niet noodzakelijk, gezien de te sluiten anterieure overeenkomsten met de ontwikkelende partijen. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Omgevingsdialoog

Bij de voorbereiding van het project heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden. De initiatiefnemer heeft bewoners en bedrijven in de omgeving geïnformeerd over de voorgenomen ontwikkeling.

Informatieavond 1

In het kader van de planvorming heeft op de locatie van Dreamland (Abdis van Thornstraat 70 te Oosterhout) op woensdag 20 juli 2022 een eerste informatieavond plaatsgevonden. Tijdens de informatieavond werden belangstellenden, direct omwonenden, ondernemers en afgevaardigden aan de hand van presentatieposters, geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld vragen te stellen over de beoogde ontwikkeling.

Tijdens de informatieavond en in de weken nadat de informatieavond had plaatsgevonden konden omwonenden en geïnteresseerden mondeling, per e-mail of per brief reacties achterlaten (t/m 17 augustus 2022). In het verslag zoals opgenomen als bijlage 10 zijn per thema (geanonimiseerd) de reacties weergegeven en waar mogelijk van beantwoording voorzien.

De beschreven opmerkingen en aandachtspunten zijn in dit verslag beschreven en zullen worden geanalyseerd en worden meegenomen bij de nadere planuitwerking. Wanneer voldoende rekening gehouden wordt met een aantal beschreven aandachtspunten op het gebied van onder meer privacy, erfafscheidingen en verkeer zullen wensen vanuit de buurt meer in de planvorming geïntegreerd kunnen worden. Initiatiefnemer zal met omwonenden in gesprek blijven en in een latere fase een nieuwe informatieavond organiseren, waarbij een heldere terugkoppeling wordt gegeven over de opmerkingen en aandachtspunten vanuit de buurt.

Informatieavond 2

In navolging op de eerste informatieavond heeft in theater 'De Schelleboom' (Mathildastraat 37a Oosterhout) op maandag 15 mei 2023 een tweede informatieavond plaatsgevonden.

Tijdens deze tweede informatieavond werden aanwezigen aan de hand van diverse presentatieposters, geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld vragen te stellen over de beoogde ontwikkeling en met name de wijzigingen en terugkoppeling ten opzichte van de eerste informatieavond en de ontvangen reacties. Daarnaast is ook de actuele projectplanning getoond.

Een overzicht van de belangrijkste wijzigingen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van de eerste informatieavond en de reacties vanuit de buurt is weergegeven in figuur 7.1. Dit overzicht is in postervorm ook getoond tijdens de tweede informatieavond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz5centrum2017-ON01_0052.png"

Figuur 7.1 Belangrijkste doorgevoerde wijzigingen naar aanleiding van eerste informatieavond en ontvangen reacties (Bron: Krisma Vastgoed B.V. / Hoefnagels civiel techniek B.V.)

Aan de hand hiervan zal nadere uitwerking plaatsvinden en zal ontwikkelaar in gesprek met de buurt blijven om afspraken te maken over onder meer erfafscheidingen, terreininrichtingen en overige uitwerkingsaspecten waaronder parkeren en verkeersveiligheid. Mochten belangstellenden, direct omwonenden, ondernemers of afgevaardigden nog vragen of opmerkingen hebben kunnen zij de projectwebsites raadplegen en/of contact opnemen met de ontwikkelaar.

7.2.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het concept-ontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan de overleginstanties Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta. De reacties worden samengevat en van beantwoording voorzien.

Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

De Veiligheidsregio geeft op basis van het nu voorliggende plan aan dat er geen nadere voorwaarden voor de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn. Er is mogelijk nog een aandachtspunt in de afstand vanopstelplaatsen voor brandweervoertuigen tot aan de appartementengebouw. Dit in verband met de inzetdiepte. Geadviseerd wordt om dit in de uitwerkingsfase (vergunningfase) tijdig inzichtelijk te hebben en aan de Veiligheidsregio voor te leggen.

Provincie Noord-Brabant

Provincie Noord-Brabant geeft aan geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan.

Waterschap Brabantse Delta

Aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen in het bestemmingsplan geeft het waterschap een positief wateradvies. Wel is, ter actualisatie en verduidelijking, gevraagd om tekstuele aanpassing van enkele passages uit de toelichting. Daar waar noodzakelijk is dit in de toelichting van het bestemmingsplan vervolgens doorgevoerd.

7.2.3 Zienswijzen

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende deze periode kan iedereen op het ontwerp bestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze indienen. De zienswijzen worden samengevat en voorzien van beantwoording. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college van B&W de gemeenteraad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.

7.2.4 Beroep

Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.