direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oosterhout zuid 2017, herziening 3 (Parck Warande)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het voornemen bestaat om een terrein aan de Warandelaan te herontwikkelen. Hierbij zal de bestaande bebouwing aan het adres Warandelaan 6 worden gesloopt. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 5 appartementencomplexen verspreid over het terrein en de bijbehorende parkeervoorzieningen en openbare inrichting. In totaal worden 138 appartementen gerealiseerd en 35 zorgappartementen.

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een (partiële) herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan geeft de nieuwe kaders aan het plangebied en maakt de realisatie van het plan mogelijk.

1.2 Plangebied: ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van de kern Oosterhout. De locatie valt onder de buurt 'De Warande' in de wijk Oosterheide. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

Het terrein is te bereiken via de Warandelaan aan de zuidzijde van het plangebied. Aan de noordzijde wordt het plan begrensd door de straat Wilhelminakanaal Zuid en het daar achterliggende Wilhelminakanaal. Aan de oostzijde van het plangebied ligt een bestaand te behouden kantoorpand (adres: Warandelaan 2). De westelijke plangrens wordt gevormd door het naastgelegen sportpark. Hier bevinden zich voetbalvelden, tennisbanen en een atletiekbaan. Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Oosterhout, sectie M en perceelnummers 6345, 4597 en 4983. De globale begrenzing van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2. Voor de exacte begrenzing van het plan wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0001.png"  
Figuur 1.1: Ligging plangebied  

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0002.png"  
Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied  

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Oosterhout Zuid 2017 (vastgesteld op 16 mei 2017 en onherroepelijk op 14 juli 2017). Een uitsnede van de kaart van dit bestemmingsplan met de ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.3. Hierop is te zien dat het plangebied de bestemmingen 'Sport' en 'Kantoor' kent. Daarnaast ligt er over het gehele terrein een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Het realiseren van de appartementencomplexen is niet mogelijk conform het geldend bestemmingsplan door het ontbreken van een woonbestemming en de benodigde bouwvlakken. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een (partiële) herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0003.png"  
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan  

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plangebied en zijn omgeving nader omschreven. Tevens wordt hier het te ontwikkelen project kort beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het geldende beleid. In hoofdstuk 4 wordt het te ontwikkelen plan beschreven en getoetst aan de geldende wet- en regelgeving. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische uitvoerbaarheid en hoofdstuk 6 over de handhaafbaarheid. In hoofdstuk 7 wordt tenslotte de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historische beschrijving

De kern Oosterhout is ontstaan op de grens van zand- en kleigronden, op een kruising van landwegen. De kern Oosterhout heeft zich in eerste instantie ontwikkeld langs een aantal linten, die in een uitwaaierend patroon richting de kernen in de omgeving liepen. Op de kruising van de bebouwingslinten ontstond een groot dorp met van oorsprong een open ruimtelijke structuur. In de 19e eeuw vond rond de pleinen Markt en Heuvel verdichting van deze structuur plaats. Hier ontstond een centrumgebied waar handel en nijverheid zich vestigden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0004.png"  
Figuur 2.1: Oosterhout rond 1900  

Naast deze belangrijkste dorpskern ontwikkelden zich in het buitengebied verschillende buurtschappen en kleinere dorpen, die voornamelijk een agrarische functie hadden. Kenmerkend voor Oosterhout waren de wegen die in een sterpatroon samenkwamen op de Markt en de kern Oosterhout verbonden met de omliggende plaatsen zoals Breda, Geertruidenberg en Dongen. Het Wilhelminakanaal, dat werd voltooid in 1924, maakte verdere industrialisatie mogelijk. In 1919 werd reeds een haven in gebruik genomen. Deze lag ten westen van het centrum en hier kwamen enkele betonfabrieken. Door de verbeterde infrastructuur en de opkomende industrie en handel in de tweede helft van de 19e eeuw groeide de woningbehoefte in Oosterhout. Het bestaande centrumgebied werd verdicht en langs de voornaamste doorgaande wegen breidde de kern uit. De groei van Oosterhout vond in deze periode ongepland en zonder sturing plaats, waarbij de gronden tussen Markt en Heuvel verder werden bebouwd.

In de 20e eeuw zijn rondom het centrumgebied de eerste woonwijken aangelegd. Na de tweede wereldoorlog groeide Oosterhout explosief. In de jaren 50 van de vorige eeuw werden ten zuiden van de kern de wijken Slotjes Oost, Slotjes Midden en Slotjes West gerealiseerd. Deze nieuwe woonbuurten waren de eerste grootschalige planmatige uitbreidingen van Oosterhout, dat tot die tijd voornamelijk kleinschalige, incidentele groei had doorgemaakt. Het Slotjesveld, ten zuiden van de Ridderstraat, bleef vrij van woningbouwontwikkelingen, waardoor een groene plek in het stedelijk gebied ontstond.

In de jaren 60 van de vorige eeuw werd aan de zuidzijde van het Wilhelminakanaal de woonwijk Oosterheide gebouwd. Ook werd in deze periode de A27 aangelegd, in de jaren '70 gevolgd door de A59. In de periode 1970-2000 vond de groei van Oosterhout met name plaats richting het noorden, waar de wijken Strijen en Dommelbergen werden ontwikkeld. De meest recente uitbreiding van de kern wordt gevormd door de wijk Vrachelen, gelegen aan de westzijde van het Wilhelminakanaal, welke met de realisering van de buurt De Contreie zijn voltooiing nadert. Oosterhout heeft zich ontwikkeld tot een kern die met name gekenmerkt wordt door de woongebieden uit verschillende tijdsperioden.

Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft was tot circa 1980 onbebouwd. De perioden daarvoor kende het voornamelijk een agrarisch gebruik. De kantoorgebouwen die op het terrein aanwezig zijn/waren zijn tussen 1980 en 1990 gebouwd. Het meest noordelijke kantoorgebouw op het perceel is in 2017 gesloopt. Sindsdien ligt dit terrein braak.

2.2 Structuur plangebied

De huidige ruimtelijke structuur van Oosterhout wordt gedragen door ontsluitingswegen, die de kern opdelen in verschillende wijken en gebieden. Het centrumgebied, met de oorspronkelijke kenmerkende uitwaaierende wegenstructuur, wordt omsloten door verkeerswegen. Buiten het centrum zijn de historische routes in veel gevallen doorsneden ten behoeve van de aanleg van nieuwe woonwijken. Hierdoor zijn ze vaak niet meer herkenbaar aanwezig. De oorspronkelijke verkeersfunctie van deze routes is overgenomen door de recentere ontsluitingswegen. In paragraaf 4.11 en 4.12 wordt verder ingegaan op de cultuurhistorische en archeologische waarden binnen het plangebied.

In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende structuren te vinden. Op het gebied van water is vooral het Wilhelminakanaal aan de noordzijde beeldbepalend. De watergang zorgt voor een duidelijke afscheiding van de wijk Oosterheide (en de buurt Warande) van de rest van Oosterhout. Tussen de watergang en het plangebied loopt de weg Wilhelminakanaal Zuid. Deze weg vormt een belangrijke verbinding tussen de twee ontsluitingswegen Slotlaan en Bredaseweg. In het oosten van het plangebied vind de straat Warandelaan aansluiting op de weg Wilhelminakanaal Zuid. De Warandelaan is een verbindingsweg van de buurt Warande en ontsluit de woningen en de bezoekers van de sportvelden met andere ontsluitingswegen van Oosterhout. De Warandelaan wordt gekenmerkt door haar parkachtige laanstructuur. De bomen naast deze weg zijn dan ook kenmerkend voor de straat en wijk. Naast de bomenlanen aan de Warandelaan zijn ook aan de noord- en westzijde van het plangebied twee bomenrijen aanwezig. De westelijke bomenrij scheidt het plangebied van het naastgelegen sportcomplex. Hier liggen voetbalvelden, tennisbanen en een atletiekbaan.

In de huidige situatie ligt het plangebied voor een groot deel braak. Aan de voorzijde van het perceel (aan de Warandelaan) staat nog een bestaand leegstaand kantoorpand. Op het achterterrein heeft ook een kantoorpand gestaan, deze is inmiddels gesloopt. De overige grond binnen het plangebied is braak en is gedeeltelijk verhard. Aan de noord- en zuidzijde van het terrein (aan de straten Wilhelminakanaal Zuid en de Warandelaan) liggen bestaande te behouden groenstroken/bomenrijen. Ook in het plangebied staat opgaand groen wat deels gekapt gaat worden.

2.3 Projectbeschrijving

De gewenste ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningbouw op een perceel aan de Warandelaan / Wilhelminakanaal Zuid. Het plan omhelst de realisatie van 5 appartementengebouwen met in totaal 173 appartementen (incl. zorgwoningen) in verschillende segmenten en prijsklassen. Een overzicht van de 5 gebouwen is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0005.png"  
Figuur 2.2: Impressie toekomstige situatie met ligging appartementengebouwen  

Het plan is opgedeeld in twee plandelen. Gebouw A en B vallen onder plandeel VEZO (samenwerking Thuisvester en Van de Ven) en gebouwen C, D en E vallen onderdeel plandeel FRE (Fundament Real Estate).

Gebouwen A en B
Gebouwen A en B zijn gelokaliseerd in het noorden van het plangebied (richting het Wilhelminakanaal Zuid). Het noordwestelijke gebouw wordt gezien als Gebouw A en het noordoostelijke als Gebouw B. Gebouw B omvat 6 verdiepingen met bergingen en parkeren op de begane grond met een maximale bouwhoogte van 24 meter. Gebouw A omvat 7-8 verdiepingen met bergingen en parkeren op de begane grond met een maximale bouwhoogte van 30 meter. In gebouw B worden 48 appartementen gerealiseerd in het sociale huur segment. De appartementen krijgen een gemiddelde grootte van circa 70 m2. In gebouw A worden 60 appartementen gerealiseerd uit het duurdere segment (vrije sector huur of koop). De appartementen krijgen een gemiddelde grootte van circa 80 m2. Op de begane grondlaag van gebouwen A en B worden parkeervoorzieningen gerealiseerd met ruimte voor circa 45 parkeerplaatsen in totaal.

Gebouwen C, D en E
Gebouwen C, D en E zijn gelegen in het zuiden van het plangebied (richting de Warandelaan). Het zuidwestelijke gebouw wordt gezien als Gebouw C en het zuidoostelijke gebouw als Gebouw E. Gebouw D is het gebouw hier te midden van. Gebouwen C en E bevatten tezamen 30 appartementen en worden uitgevoerd in 5-6 verdiepingen met bergingen en parkeren op de begane grond met een maximale bouwhoogte van 22 en 20 meter. De appartementen in deze gebouwen vallen in het dure segment (vrije sector huur of koop). De appartementen krijgen een gemiddelde oppervlakte van circa 105 m2 met ruime differentiatie. Gebouw D bevat 35 zorgappartementen. De gemiddelde grootte van deze appartementen bedraagt circa 50 m2. Gebouw D krijgt 6 bouwlagen met een maximale bouwhoogte van 21 meter. Bij de zorgappartementen gaat het om, al dan niet zelfstandige, huisvesting van personen die, vanwege hun beperkte zelfredzaamheid, op basis van een ter zake van overheidswege gehanteerd systeem, zijn geïndiceerd voor 24-uurs zorg, eventueel in combinatie met gemeenschappelijke (zorg- en) andere voorzieningen.

Het totale programma is opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0006.png"  

Openbare ruimte
Het plangebied wordt aan de zuidzijde ontsloten op de Warandelaan. Aan de westzijde worden twee calamiteitenroutes gerealiseerd. In figuur 2.3 is de inrichting van het plangebied ingetekend.

Zowel op het openbaar terrein (maaiveld) als op de begane grond onder gebouwen A en B worden de benodigde parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee kan worden voldaan in de parkeerbehoefte van de woningen en zorgappartementen. Tussen de parkeerplaatsen en gebouwen is ruimte voor groen en water. De omgeving van het plangebied kent 'groene kamers' waartussen verschillende functies (wonen, recreatie, bedrijven) zijn geclusterd. De nieuwe ontwikkeling komt tussen deze 'groene kamers'. Het plangebied wordt dan ook groen omzoomd en door gebruik te maken van verschillende boomstructuren wordt het plangebied zelf opgedeeld in verschillende kamers. Door het introduceren van een parkachtige zone tussen de gebouwen en het behouden van het waardevolle groen aan de randen wordt het percentage groen in het gebied aanzienlijk verhoogd. Daarnaast zullen ook de parkeerplaatsen worden verrijkt met groen in de vorm van karakteristieke bomen en onderbeplanting. Ook wordt met de ontsluiting aangesloten op de Warandelaan, die als groene ader door het gebied loopt. Door het gebruiken van de huidige ontsluiting op de Warandelaan kan het groen aan deze straat behouden blijven.

Ook het groen tussen het plangebied en het Wilhelminakanaal Zuid blijft behouden. Het zuidelijke deel van de groenstrook tussen de sportvelden en de projectlocatie blijft ook behouden en wordt tot aan de projectgrens ten noorden versterkt door het aanplanten van bomen. Daarnaast worden zoveel mogelijk bomen ingepast vanwege het klimaat, mogelijke extra hittestress door parkeervoorzieningen en het waarborgen van de groene kamer.

Daarnaast is er op een aantal locaties binnen de bestemming Verkeer ruimte gereserveerd voor overkappingen met zonnepanelen daarop. Van deze reservering kan alleen gebruik gemaakt worden via een afwijkingsbevoegdheid als aangetoond is dat het technisch danwel fysiek niet mogelijk is middels een gangbare, beproefde en economisch haalbare methode om aan de duurzaamheidsdoelstellingen te voldoen middels voorzieningen op, in of aan de gebouwen. Bij de verdere uitwerking van de bouwplannen voor A en B worden de mogelijkheden hiertoe onderzocht, vandaar dat gekozen is voor een visuele reservering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0007.png"  
Figuur 2.3: Inrichting plangebied in toekomstige situatie (impressie)  

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt de geplande ontwikkeling getoetst aan het recente Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Bovengemeentelijk beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

De nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:

  • 1. bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
  • 4. waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 5. zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 6. waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 7. in stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • 8. waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 9. zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • 10. beperken van klimaatverandering;
  • 11. realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
  • 12. waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
  • 13. realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
  • 14. waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 15. waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • 16. waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 17. realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
  • 18. ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
  • 19. behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 20. verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • 21. ontwikkelen van een duurzame visserij.

Conclusie
Hoewel de NOVI geldend is voor het gehele Nederlandse grondgebied, is er geen sprake van directe doorwerking in het plangebied. Gelet op de kleinschaligheid van de ontwikkeling zijn er geen nationale belangen in het geding. Afwegingen met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen dienen in dat geval te worden gemaakt op gemeentelijk niveau.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn de 13 nationale belangen uit de SVIR opgenomen, die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Per 1 december 2020 heeft de laatste wijziging van het Barro plaatsgevonden. Deze wijziging had betrekking op het kustfundament, de grote rivieren, radarstations en hoogspanningsverbindingen en is niet relevant voor onderhavige ontwikkeling.

Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het Barro komen de volgende veertien nationale belangen terug:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het Barro blijft van kracht totdat de Omgevingswet in gaat, daarna wordt het Barro vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Conclusie
Indien een ontwikkeling voldoet aan het provinciaal beleid op dit vlak zoals verwoord in een provinciale verordening, dan voldoet men ook aan de Barro. Hier wordt in paragraaf 3.2 ingegaan. Met dit plan zijn geen nationale belangen gemoeid.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)/ Ladder voor duurzame verstedelijking

Het doel van de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' (de 'Ladder') is het bewerkstelligen van een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; zie boven) binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Per 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij de systematiek van de Ladder is vernieuwd. Indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, dient daarvoor op grond van de Ladder in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording te worden gegeven:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt:

  • a. bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling;
  • b. en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Ten opzichte van de 'vorige Ladder' bevat de 'nieuwe Ladder' geen treden meer. De motivatiegrond voor goede plannen blijft echter wel bestaan en het ruimtelijk verzorgingsgebied blijft leidend bij afwegingen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De voor de Ladder te hanteren definities zijn ongewijzigd gebleven, zodat de uitgezette lijn in de jurisprudentie in stand blijft. Alle nieuwe bestemmingsplannen die met ingang van 1 juli 2017 worden vastgesteld, moeten worden getoetst aan de nieuwe Ladder. Als de Ladder niet van toepassing is op het plan, blijft wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Er is voor dit bestemmingsplan een ladderonderbouwing opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting. Hieronder worden de belangrijkste resultaten beschreven.

Woningen
Kwantitatieve behoefte
Het initiatief om 138 reguliere appartementen te realiseren aan de Warandelaan in Oosterhout voorziet in een kwantitatieve behoefte.

  • In de periode tot 2030 neemt de bevolking en het aantal huishoudens in de gemeenten Oosterhout en Breda toe. Dit vraagt om een groei van de woningvoorraad. Als afgeleide van de bevolkings- en huishoudensontwikkeling wordt een raming gemaakt van de kwantitatieve woningbehoefte van circa 1.595 woningen in de gemeente Oosterhout en circa 8.700 woningen in de gemeente Breda tot 2030. In totaal zijn dit dus 10.295 woningen in het gehele verzorgingsgebied.
  • Op dit moment is er volgens cijfers van de provincie Noord-Brabant (december 2021) nog ruimte om harde plancapaciteit toe te voegen in de gemeenten Ooster-hout en Breda om in de benodigde woningbouwcapaciteit te voorzien. De gemeenten hebben een capaciteit nodig van 11.970 woningen tot 2030, maar slechts 5.415 woningen hebben op dit moment een harde status. Dit betekent dat er nog ruimte is voor het toevoegen van 6.555 woningen. De beoogde ontwikkeling om 138 regu-liere appartementen te realiseren aan de Warandelaan voorziet daarmee in een kwantitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied.
  • De locatie van Intergas/Thebe aan de Warandelaan is opgenomen in de harde/lopende plannen van de ge-meente Oosterhout. De categorie harde/lopende plannen heeft een prioritaire status binnen de gemeente en betreft plannen die naar verwachting de komende tien jaar worden gerealiseerd. Onderhavig initiatief realiseert 138 reguliere appartementen. Het beoogde programma past binnen het aantal opgenomen woningen binnen de gemeentelijke lopende/harde plannen. De zorgwoningen vallen onder een maatschappelijke bestemming en worden als zodanig niet meegeteld ten laste van de provinciale berekeningen van de woningtoename. In de volgende paragraaf wordt hierop ingegaan.

Kwalitatieve behoefte
Het initiatief om appartementen te realiseren (sociale huur, vrije sector huur/koop in het middeldure en dure segment) aan de Warandelaan voorziet in een kwalitatieve behoefte:

  • Binnen de gemeenten Oosterhout en Breda is de vraag naar meergezinswoningen substantieel hoger dan in de regio, zo blijkt uit Marktonderzoek BOEL (2016). Het woningbouwprogramma van de gemeente Oosterhout (harde/lopende plannen) zet daarom sterk in op appartementen. Dat geldt ook voor het initiatief aan de Warandelaan. In het initiatief wordt primair ingezet op de realisatie van appartementen en dit draagt concreet bij aan de kwalitatieve woningbehoefte in het verzorgingsgebied.
  • Het beschikbaar hebben, houden en realiseren van voldoende betaalbaar woningaanbod in de sociale huursector is en blijft een uitdaging voor de gemeente Oosterhout, zo blijkt uit de Woonmonitor (2019). Binnen de gemeente zijn verhuisgeneigden veelal op zoek naar een huurwoning tot de liberalisatiegrens. Het initiatief realiseert 48 sociale huurwoningen en voorziet hiermee in een kwalitatieve behoefte.
  • In 2030 bestaat in de gemeente Oosterhout in vrijwel alle marktsegmenten een kwalitatieve mismatch. Ook in de gemeente Breda is behoefte aan een diverse woningvoorraad: op korte termijn betreft dit onder andere woningen voor starters en senioren, terwijl op langere termijn behoefte is aan koop- en huurappartementen (vanwege de vergrijzing en individualisering). Het planinitiatief voorziet zowel in de realisatie van appartementen in de sociale huur als in het middeldure/dure huur- en koopsegment. Daarmee voorziet het initiatief in een kwa-litatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied.
  • In 2019 is door de gemeente Oosterhout een woonmonitor opgesteld, waarna in 2021 een woningbouwstrategie is vastgesteld op basis van deze monitor. Uit de woningbouwstrategie komt een brede behoefte naar voren aan zowel koop- als huurwoningen, en zowel grondgebonden woningen als appartementen. Met betrekking tot doelgroepen noemt de woningbouwstrategie vanuit jongeren vooral behoefte aan betaalbare woningen van beperkte omvang, met een aantrekkelijke woonomgeving. Vanuit ouderen is er vooral behoefte aan wonen (in appartementen), al dan niet in combinatie met zorg. Met een ruim en divers aantal appartementen draagt dit initiatief bij aan de brede behoefte vanuit meerdere doelgroepen.
  • In de gemeente Oosterhout is er vraag naar onder meer het woonmilieu 'Levendige stadswijk' en in de gemeente Breda naar het woonmilieu 'Rustige stadswijk', zo blijkt uit marktonderzoek. De locatie van het planinitiatief is gelegen tussen drie woonmilieus in: levendige stadswijk (ten oosten), rustige stadswijk (ten westen) en luxe woonwijk (ten zuiden). Het initiatief realiseert appartementen (sluit aan op het woonmilieu levendige stadswijk) in een groene omgeving (sluit aan op rustige stadswijk en luxe woonwijk). Daarmee sluit het aan op de kwalitatieve behoefte in het verzorgingsgebied.

Zorgwoningen
Kwantitatieve behoefte
De beoogde ontwikkeling Parck Warande, waarbij 35 zorgappartementen worden gerealiseerd, voorziet in een kwantitatieve behoefte:

  • De bevolking in het verzorgingsgebied (subregio Breda e.o. en gemeente Oosterhout) neemt de komende jaren toe. Tegelijkertijd verandert de samenstelling van de bevolking: er zijn meer ouderen, die bovendien ouder worden. Ook in het verzorgingsgebied zet de vergrijzing stevig door. Deze sterke vergrijzing leidt onvermijdelijk tot een stevige toename van de zorgvraag. De komende jaren zal er daarom veel aandacht moeten zijn voor het 'wonen met zorg en welzijn'.
  • In de provincie Noord-Brabant stijgt de vraag naar beschermd wonen ieder jaar. Ook in de subregio Breda e.o. is sprake van een toename van de vraag van 2.175 plekken in 2025, naar 3.050 plekken in 2035 en 3.625 plekken in 2045. Het huidige aanbod van beschermd wonen is met 1.875 plekken niet toereikend om in de (groeiende) vraag te voorzien. Uit de provinciale prog-nose (2020) blijkt dat het aanbod tot 2045 zich bijna moet verdubbelen om in de behoefte te kunnen voor-zien.
  • Kijkend naar de vraag en het aanbod bestaat in de subregio Breda een behoefte van 1.725 beschermd wonen plekken tot 2045. Circa een kwart van deze behoefte doet zich voor in de gemeente Oosterhout met 410 plekken tot 2045: 115 plekken in de periode 2018-2025, 180 plekken in 2025-2035 en 115 plekken in 2035-2045. In deze opgave kan worden voorzien door het aantal ver-pleeghuisplaatsen uit te breiden, bestaande verzorgingshuizen om te bouwen naar verpleeghuiscapaciteit en door nieuwbouw van complexen voor intensieve zorg.
  • Kijkend naar de prognoses van de provincie is het huidige aanbod binnen het verzorgingsgebied ontoereikend om in de (groeiende) vraag te voorzien. Dit maakt dat het initiatief om beschermd wonen te realiseren in Parck Warande voorziet in een kwantitatieve behoefte.

Kwalitatieve behoefte
De beoogde ontwikkeling Parck Warande, waarbij 35 zorgappartementen worden gerealiseerd, voorziet in een kwalitatieve behoefte:

  • Binnen de provincie Noord-Brabant wordt opgemerkt dat verhoudingsgewijs de sterkste groei ligt bij het beschermd wonen. Voor het beschermd wonen is de vraagraming voor 2045 het dubbele van het huidige aanbod. De vraagraming naar beschut en geschikt wonen ligt veel lager. Het initiatief zet in op beschermd wonen en voorziet daarmee in een kwalitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied.
  • Er is meer variatie nodig in het type woningen voor zorg-behoevenden, omdat hun wensen en problematiek divers is. In het bijzonder geldt dat voor ouderen. Zij die willen verhuizen zijn kritisch. Wensverhuizers zijn niet te verleiden met oudere, kleinere seniorenwoningen. Er is behoefte aan nieuw voor oud. Ook bij zorgwonen (voor ouderen) geldt dat binnenstedelijke locaties in trek zijn (nabijheid voorzieningen). Het initiatief voorziet in een kwalitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied door nieuw woonzorgaanbod te realiseren op een locatie met hoog wooncomfort (modern, ruim, met groen en water) en de aanwezigheid van voorzieningen nabij (o.a. Winkelcentrum Zuiderhout).
  • Naar verwachting zal in de toekomst wonen met een zorg-hulpvraag een integraler onderdeel van een woonwijk vormen. Het initiatief om zorgwonen te realiseren in Parck Warande valt hieronder aangezien het zorgwonen onderdeel is van de integrale ontwikkeling om de locatie tot een woningbouwlocatie te realiseren.

Geen onaanvaardbare effecten
Het is niet de verwachting dat er als gevolg van het realise-ren van woningen aan de Warandelaan in Oosterhout onaanvaardbare leegstandseffecten zullen optreden. De woningbehoefte in het verzorgingsgebied is dusdanig groot dat ook na het realiseren van het initiatief behoefte blijft bestaan voor het realiseren van nieuwe woningen. Bovendien heeft een gezonde woningmarkt 2 procent leegstand volgens het Planbureau voor de Leefomgeving. De gemeente Oosterhout en de gemeente Breda hadden in 2021 een woningleegstand van respectievelijk 1% en 2%.

Gesitueerd binnen bestaand stedelijk gebied
Voor de onderbouwing via de Ladder is relevant of de ontwik-keling mogelijk wordt gemaakt binnen of buiten het bestaand stedelijk gebied. In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

  • Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan "Bestemmingsplan Oosterhout-Zuid 2017" de volgende bestemmingen: Kantoor en Sport. Dit betekent dat het plangebied een stedelijke functie heeft.
  • In de directe omgeving zijn stedelijk functies gelegen. Op de aangrenzende percelen zijn de bestemmingen 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer' vigerend.

Gezien het voorgaande is dus sprake van een ligging 'binnen bestaand stedelijk gebied' en is een verdere motivering op dit punt niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie De kwaliteit van Brabant vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie bevat ambities voor de volgende vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn?

Conclusie
De beoogde realisatie van de appartementen heeft geen invloed op de vier opgestelde ambities. Wel moet deze ontwikkeling in lijn zijn met de basisopgave waarin een veilige, gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 wordt onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op deze drie aspecten en waarom deze aspecten anderzijds geen belemmering vormen voor de ontwikkeling zelf. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat deze omgevingsvisie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld (16 november 2021 geconsolideerd). Daarna zijn er nog verschillende wijzigingen aangebracht en verwerkt in één geconsolideerde versie. De Interim omgevingsverordening is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2022. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Enkele inhoudelijke wijzigingen zijn echter wel aangebracht. Op hoofdlijnen gaat het om:

  • een meer gebruikersvriendelijke opbouw met regels die per gebruikersgroep (burgers en bedrijven, gemeenten, waterschap) bij elkaar staan en minder losse bijlagen;
  • aanpassingen waardoor de regels straks beter passen in het systeem van de omgevingswet;
  • aanpassingen vanwege de vastgestelde omgevingsvisie, zoals de nieuwe manier van samenwerken en meer inzet op omgevingskwaliteit.

Zo wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven en instructieregels voor gemeenten. De instructieregels voor gemeenten hebben tot doel dat de gemeenteraad de, in de omgevingsverordening opgenomen, voorwaarden betrekt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit).

De provincie wil de omgevingskwaliteit van Brabant bevorderen, in combinatie met een veilige en gezonde leefomgeving. Bij omgevingskwaliteit gaat het om de kwaliteit van een plek of gebied, die wordt bepaald door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde.

Op de kaart bij de omgevingsverordening wordt onderscheid gemaakt in 'Stedelijk gebied' en 'Landelijk gebied'.

Conclusie
Oosterhout is aangewezen als (stedelijk) concentratiegebied en ligt in het 'Stedelijk gebied'. Voor het bouwen van woningen binnen het 'Stedelijk gebied' geldt als voorwaarde dat dit past binnen de regionale afspraken die over wonen zijn gemaakt. Ook vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking die in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.3) is opgenomen, gelden dienaangaande voorwaarden.

Het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik staat hierbij centraal en is uitgangspunt voor elke stedelijke ontwikkeling. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen het 'Stedelijk gebied' en dat de ruimte binnen het 'Stedelijk gebied' zo goed als mogelijk wordt benut. De beoogde woningbouwontwikkeling past binnen de regionale afspraken die gemaakt zijn over woningbouw en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Een bestaande braakliggende locatie die voorheen in gebruik was voor kantoren wordt hergebruikt. Daarnaast wordt ingespeeld op de lokale woningbouwbehoefte. Het plan heeft daarnaast geen negatieve invloed op het NNB (Natuurnetwerk Brabant). Dit is nader onderbouwd in paragraaf 4.7 en de quickscan flora en fauna in de bijlagen.

De planlocatie is daarnaast gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Door de ligging in een grondwaterbeschermingsgebied zijn aanvullende randvoorwaarden van toepassing om verontreiniging te voorkomen. Deze staan opgenomen in de interim omgevingsverordening Noord-Brabant en beschikbaar gestelde factsheets. In de waterparagraaf in de bijlagen wordt hier verder op ingegaan.

Ten noorden van het plangebied loopt een kanaal dat is aangeduid als Natuurnetwerk Brabant. Voor de relatie van het plan ten aanzien van deze natuur wordt verwezen naar paragraaf 4.7.

3.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld (planidn: NL.IMRO.9930.OvrNBrabant-on01). Dit ontwerp doorloopt een zienswijze- en overlegprocedure voor de periode van zes weken. Daarvoor ligt het ontwerp met ingang van 9 april 2021 ter inzage.

Het ontwerp van de Omgevingsverordening is vastgesteld om te voldoen aan de Omgevingswet. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt, met enkele aanpassingen vanwege de Omgevingswet of nieuwe inzichten of beleid. De ontwerp Omgevingsverordening is momenteel nog geen geldend beleid. Indien de Omgevingsverordening vastgesteld wordt vóór vaststelling van dit bestemminggsplan, zal er voor dit plan een beleidstoets aan de Omgevingsverordening plaatsvinden.

3.3 Beleid waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en –kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, dat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend” aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening: de Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken plus bijbehorende beschermingszones liggen, aan welke afmetingen en vorm die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. In sommige gevallen vallen de werkzaamheden onder een Algemene regel. Dan kan er onder voorwaarden sprake zijn van vrijstelling van de vergunningsplicht. De Keur en de Algemene regels zijn te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

Verzocht wordt het gebruik van milieuvriendelijke materialen toe te passen en uitlogende bouwmaterialen, zoals lood, koper, zink en zacht PVC achterwege te laten. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Door middel van de verplichte watertoets ziet het waterschap toe op de uitvoering van hun beleid. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij nieuwe ontwikkelingen het waterbeheer wordt meegenomen. De watertoets krijgt vorm via het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening.

In paragraaf 4.9 wordt nader aandacht besteed aan het onderdeel water en het beleid van het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Oosterhout

De gemeente heeft 23 november 2021 de Omgevingsvisie Oosterhout vastgesteld. In deze visie zijn in samenspraak met inwoners de belangrijkste opgaven voor Oosterhout benoemd. Opgaven waar de gemeente Oosterhout samen met de dorpen, wijken en buurten verder invulling aan gaat geven.

In deze visie worden de opgaven geconcretiseerd en uitgewerkt, zowel naar thema's als naar de verschillende wijken en gebieden binnen de gemeente. Hierdoor ontstaat een overzicht en een samenhangend beeld over welke opgaven er liggen om te komen tot het in de Oosterhoutse ''Toekomstvisie 2030'' geschetste toekomstperspectief. Naast de Toekomstvisie liggen ook het gemeentelijk beleid, opgaven voortvloeiend uit (nieuwe) wet- en regelgeving en nieuwe maatschappelijke opgaven (zoals de energietransitie) aan de basis van deze Omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie nodigt uit, inspireert en geeft de kaders om ontwikkelingen op een Oosterhoutse wijze plaats te laten vinden. De Omgevingsvisie wordt gebruikt om te 'toetsen' of ontwikkelingen die op de gemeente afkomen, bijdragen aan de Oosterhoutse ambities.

Voor de gemeente Oosterhout zijn de volgende koepelthema's van belang:

  • Leefbaar, gezond en aantrekkelijk wonen
  • Economische vitaliteit
  • Identiteit en ruimtelijke kwaliteit
  • Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig
  • Bereikbaarheid, mobiliteit en toegankelijkheid

De Omgevingsvisie Oosterhout geeft onder meer de kaders om ruimtelijke ontwikkelingen op een Oosterhoutse wijze te laten plaatsvinden. De visie wordt daarom gebruikt om te toetsen of ontwikkelingen bijdragen aan de Oosterhoutse ambities. Het grondgebied van de gemeente is onderverdeeld in een aantal deelgebieden met eigen kenmerken en ambities. Onderhavig plangebied behoort tot het deelgebied Oosterheide. De grootste opgaven voor dit gebied zijn:

  • Werken aan een leefbare, gezonde en aantrekkelijke wijk, waarbij de 4 buurten in Oosterheide oost prioriteit hebben. We gaan aan de slag met een wijkgerichte aanpak, waarvoor een programma opgesteld wordt.
  • Vergroten van de diversiteit van de woningvoorraad.
  • Verbeteren verkeersveiligheid.
  • Behoud van evenwicht in functies buitengebied (Landschapspark De Open Linie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0008.png"  
Figuur 3.1: Visiekaart Oosterheide met plangebied aangeduid als '(her)ontwikkelingslocatie wonen'  

Het plan heeft geen directe invloed op de genoemde opgaven. Daarnaast zorgt het plan voor een meer diverse woningvoorraad. In figuur 3.1 is de 'visiekaart' weergegeven voor de wijk Oosterheide. Op de visiekaart van dit deel van Oosterhout is de locatie aangeduid als 'Herontwikkelingslocatie wonen'. Het volgende wordt hierover gezegd:

Oosterheide heeft veel troeven in handen om er aantrekkelijk te kunnen wonen: voor (jonge) gezinnen èn voor een- en tweepersoonshuishoudens (zowel jong als oud). Dit komt door de aanwezige voorzieningen, de nabijheid van het buitengebied, het overwegend (grote) woningtype, de (overwegend) ruim opgezette wijk, maar ook vanwege de goede bereikbaarheid van (werkgebieden in) Breda voor forenzen. Opgave voor deze wijk is om deze pluspunten beter te benutten en meer diversiteit en (woon)kwaliteit te bieden, onder andere via het stimuleren van doorstroming en wanneer mogelijk door middel van sloop/nieuwbouw van locaties gericht op andere doelgroepen. Momenteel is de woningvoorraad namelijk erg eenzijdig. (Her)Ontwikkeling van nieuwe woonmilieus geeft een impuls voor het behoud van de voorzieningen, zoals voor de beide scholen in de wijk. De Intergas/Thebe locaties en het Galvanitasterrein zijn goede voorbeelden van dergelijke (her)ontwikkelingen.

Het plan is in lijn met de ontwerp omgevingsvisie van Oosterhout.

3.4.2 Toekomstvisie 2030

Op 23 oktober 2018 is de Toekomstvisie 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. Hiermee beschikt Oosterhout over een aansprekend beeld van de gemeente Oosterhout in 2030 over de wijze waarop in 2030 wordt gewerkt, gewoond en gerecreëerd. Ook is hierin aangegeven op welke manier we ons dan verplaatsen, hoe de economie zich heeft ontwikkeld en hoe onze zorg is geregeld.

Oosterhout wordt gekenmerkt door een groene en ruime leefomgeving, in de nabijheid van voorzieningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen worden strenge eisen gesteld aan de ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid, leefbaarheid en aanpassing aan het klimaat.

Conclusie
Het plan past in de uitgangspunten van de Toekomstvisie 2030.

3.4.3 Wonen

De Woonvisie 2016 – 2021 is op 24 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Binnen het wonen en aangrenzende beleidsvelden hebben zich sinds 2011 vele veranderingen voorgedaan die hun weerslag hebben op het wonen. De invoering van de gewijzigde Woningwet op 1 juli 2015 is bepalend voor de corporatiesector en hiermee het te voeren woonbeleid. Corporaties dienen volgens de wet terug te keren naar hun kerntaak, namelijk het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen. Daarnaast heeft de transitie in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) door de scheiding van wonen en zorg directe gevolgen voor het wonen. De richting van de Woonvisie is onderbouwd op basis van demografische ontwikkelingen en (lokale) onderzoeken. De regionale ontwikkelingen en de rol die Oosterhout daarin heeft en neemt, zijn daarbij tevens van invloed op het Oosterhoutse woonbeleid. De volgende hoofdthema's zijn door de gemeenteraad en de externe partners van belang geacht voor het woonbeleid in Oosterhout:

  • a. Betaalbaarheid: Het is de wens om mensen met een laag of middeninkomen een goed perspectief op de woningmarkt bieden. Belangrijk hierbij is dat de woningvoorraad aansluit op wensen en mogelijkheden van de bewoners, zowel nu als in de toekomst.
  • b. Het sociaal domein: Vanaf 2015 is de langdurige zorg ingrijpend hervormd. Doel is om mensen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen. De personen die door de nieuwe wetgeving niet meer in aanmerking komen voor intramurale zorg zullen zelfstandig binnen de reguliere woningvoorraad huisvesting moeten vinden en zich daar in hun zorgbehoefte moeten voorzien. De scheiding van wonen en zorg heeft directe gevolgen voor de bestaande woningvoorraad maar ook voor nieuw te bouwen woningen. Deze woningen moeten door aanpassingen kwalitatief geschikt te maken zijn voor het (langer) zelfstandig bewonen.
  • c. Duurzaamheid: Oosterhout wil een duurzame woongemeente zijn onder andere door te investeren in duurzame nieuwbouw en het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. Meer concreet betekent dit goed geïsoleerde woningen met een gezond binnenklimaat, toekomstbestendige woningen, een laag energieverbruik. Huishoudens zijn een belangrijk deel van hun besteedbaar inkomen kwijt aan energielasten. Verduurzaming is noodzakelijk om de woonlasten beheersbaar te houden en de duurzaamheidsambities van Oosterhout te halen.
  • d. Bijzondere doelgroepen: In de afgelopen jaren is de woningvraag vanuit bijzondere doelgroepen toegenomen. Doelgroepen als statushouders, arbeidsmigranten en herstarters verdienen gezien hun specifieke situatie en mogelijkheden extra aandacht bij het huisvestingsvraagstuk.
  • e. Leefbaarheid / Leefomgeving: De kwaliteit van het wonen in Oosterhout is voor een deel afhankelijk van de woonomgeving. De leefbaarheid van de leefomgeving is van groot belang voor de kwaliteit van het wonen voor nu en in de toekomst. De voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, sport en recreatie dragen bij aan de leefbaarheid en hiermee de aantrekkelijkheid van de gemeente.
  • f. Flexibiliteit woningbouw: Mede op basis van de hoofdthema's is in beeld te brengen welke kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag er in Oosterhout bestaat. Uitgangspunt is dat er gebouwd wordt naar de vraag en er wordt ingespeeld op de behoeften vanuit de woningmarkt. Bouwen naar behoefte vraagt om flexibiliteit, daarom is het van belang de kwantitatieve en kwalitatieve vraag in beeld te hebben.

Conclusie
In paragraaf 3.1.4 en de onderbouwing omtrent de Ladder voor duurzame verstedelijking die in bijlage 6 bij deze toelichting is opgenomen, wordt ingegaan op het gemeentelijke beleid voor 'Wonen'. Hier wordt dan ook naar verwezen.

3.4.4 Verkeer
3.4.4.1 Mobiliteitsvisie 'Oosterhout Vooruit'.

Het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Oosterhout ligt vast in de mobiliteitsvisie 'Oosterhout Vooruit'. Deze is op 21 mei 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. De mobiliteitsvisie geeft een beschrijving van de huidige situatie en schetst een toekomstbeeld 2030. Daarbij worden de ambities voortvloeiend uit de toekomstvisie en het bestuursakkoord belicht alsmede lokale en regionale ontwikkelingen en autonome trends die van invloed (kunnen) zijn op de mobiliteit in Oosterhout. Op basis daarvan wordt in het toekomstbeeld geschetst welke “uitdagingen” er op het gebied van verkeer en vervoer in en rond Oosterhout liggen in 2030.

Het beleid in de mobiliteitsvisie is verwoord in de vorm van doelstellingen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid, verkeersveiligheid én duurzaamheid en gezondheid en een aantal bijbehorende prioriteiten en opgaven. Dat is gedaan op zowel het niveau van de hele gemeente als voor de volgende zes themagebieden: woonomgeving, bedrijventerreinen, scholen, het buitengebied, recreatie- en sportvoorzieningen en winkelcentra. Dit resulteert in een beeld met een groot aantal opgaven. Gezien de hoeveelheid opgaven zullen keuzes moeten worden gemaakt. In hoofdstuk 7 van de mobiliteitsvisie is aangegeven welke opgaven prioriteit hebben en waar de focus van het verkeers- en vervoerbeleid voor de periode tot en met 2030 komt te liggen. De vertaling van het beleid en de bijbehorende opgaven naar concrete maatregelen vindt plaats in een (nog op te stellen) uitvoeringsagenda.

Toetsing bestemmingsplan
Keuze ontsluiting
Voor de ontsluiting van de nieuwe woningen wordt gebruik gemaakt van de reeds aanwezige ontsluiting op de Warandelaan. Er wordt geen nieuwe ontsluiting gerealiseerd aan de Warandelaan of aan het Wilhelminakanaal Zuid. Onderzocht is of de Warandalaan de verkeersafwikkeling van het plan middels één ontsluiting aan zou kunnen. Dit is het geval, blijkt uit het verkeersonderzoek in de bijlagen. Daarnaast is gekozen voor het behouden van de huidige ontsluiting en het niet aanleggen van extra ontsluitingen vanwege de volgende redenen:

  • Het Wilhelminakanaal Zuid is een ontsluitingsweg. Vanuit het beleid duurzaam veilig is de wens het aantal aansluitingen op een weg met een ontsluitingsfunctie te beperken. Vanuit dit oogpunt en vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid heeft een ontsluiting van de nieuwe woonlocatie op de Warandelaan (30 km-zone) een duidelijke voorkeur.
  • Daarnaast is de wens om het groen tussen het plangebied en het Wilhelminakanaal te behouden. Met een nieuwe ontsluitingsweg komt dit groen te vervallen. Een nieuwe ontsluiting zorgt daarnaast voor extra verharding. Niet alleen zal ruimte gemaakt moeten worden voor de weg, ook moeten extra bomen worden gekapt om de ontsluiting overzichtelijk te maken.
  • Het toevoegen van extra ontsluiting biedt geen garantie met betrekking tot spreiding van het verkeer. Ook mensen die de locatie verlaten via de ontsluiting aan het Wilhelminakanaal Zuid zouden nog vaak gebruik maken van de Warandalaan om Oosterhout te verlaten. De extra ontsluiting betekent dan ook niet per definitie minder verkeersbewegingen voor de Warandelaan.

Fietsroutes en OV-verbinding
De locatie ligt op aanvaardbare loopafstand van de bushaltes aan de Burgemeester Holtroplaan. De Burg. Holtroplaan is een belangrijke openbaar vervoer as tussen Oosterhout en Breda. Een groot aantal voorzieningen, winkels,gezondheidszorg, sport en recreatie liggen op fietsafstand van de locatie.

Er is geen directe aansluiting vanuit het plangebied op het vrijliggende fietspad langs Wilhelminakanaal. De enige ontsluiting is via de Warandelaan. Vanuit de Warandelaan zijn de fietsroutes langs de Wilhelminakanaal Zuid, de Bredaseweg en de Burg. Holtroplaan bereikbaar.

Bereikbaarheid hulpdiensten
Bestemmingsplannen dienen getoetst te worden aan de richtlijnen van de veiligheidsregio's, welke zijn verwoord in de notitie "Beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van de veiligheidsregio's Brabant-Noord, Midden- en West-Brabant en Brabant-Zuidoost (2016)". In dit geval kunnen hulpdiensten het plangebied zowel van uit zuidelijke richting als noordelijke richting vanaf de Warandelaan bereiken. Daarnaast worden twee calamiteitenroutes aangelegd in tegenovergestelde richting van de weg Wilhelminakanaal Zuid.

Verkeersonderzoek
Er is door Goudappel een verkeersonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. In dit onderzoek is geen rekening gehouden met de ontwikkeling van nabijgelegen toekomstige woningbouwprojecten. In het kader van de mobiliteitsvisie en daaraan gekoppelde uitvoeringsagenda wordt aan de raad voorgesteld om een integraal verkeersonderzoek uit te voeren in dit gebied, waarbij de verkeersgevolgen van alle woningprojecten in zijn totaliteit worden bekeken en waar naar aanleiding de uitkomst hiervan oplossingen op langere termijn worden voorgesteld. De raad dient hierover nog te besluiten.

Om op korte termijn iets te kunnen doen aan de klachten over de verkeerssituatie op de Warandelaan is een werkgroep verkeer georganiseerd. In de werkgroep zijn een aantal bewoners uit de naaste omgeving van de Warandelaan, een afvaardiging van de sportclubs Warande en vertegenwoordigers van de gemeente vertegenwoordigd. De inzet is met name gericht op het deel Warandelaan tussen Wilhelminakanaal Zuid en de Buurstede. Hier wordt ingezoomd op de inrichting van de weg en de knelpunten die in de huidige situatie ervaren worden. Gekeken wordt of met beperkte maatregelen (o.a. snelheidsbeperkende voorzieningen) de verkeerssituatie verbeterd kan worden.

In het onderhavige plan wordt alleen gekeken naar de effecten als gevolg van de planontwikkeling van Parck Warande. Het verkeersonderzoek voor Parck Warande is opgenomen in bijlage 9. Hieronder worden de belangrijkste conclusies beschreven.

Verkeersgeneratie
Parck Warande heeft een verkeersproductie van circa 1.200 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde werkdag.

Toename van verkeer
Als gevolg van de ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen op de wegvakken in nabijheid van de planontwikkeling toe. Het merendeel van het verkeer vanuit het plangebied is voorzien richting Wilhelminakanaal Zuid (ca 800 mvt/etmaal). Dit verkeer splits zich op in oostelijke richting (600 mvt/etmaal) en in westelijke richting (200 mvt/etmaal). De toename van het verkeer op het zuidelijke deel van de Warandelaan is geprognotiseerd op ca 400 mvt/etmaal.

Als gevolg van de ontwikkeling zijn geen knelpunten op het gebied van verkeersveiligheid en doorstroming op wegvakniveau te verwachten.

3.4.4.2 Nota Parkeernormen

Het gemeentelijke parkeerbeleid is vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen 2019'. Deze nota is door de gemeenteraad op 22 mei 2019 vastgesteld. De nota benoemt gewenste, heldere uitgangspunten en spelregels over hoe de gemeente Oosterhout wenst om te gaan met het definiëren van de parkeerbehoefte voor auto's en fietsen van nieuwbouw-, verbouw- en transformatieprojecten. Zodat enerzijds een vertaling daarvan naar de 'parkeereis' kan plaatsvinden, die de verplichting weergeeft van de initiatiefnemers van deze projecten. En het anderzijds een goede en actuele indicatie aangeeft bij het opstellen van bestemmingsplannen, ontwikkelingsplannen etc. van de in te passen parkeeropgave. De parkeernormen zijn enerzijds gerelateerd aan de locatie (het gebied) waar een functie is gelegen en anderzijds gerelateerd aan de soort functie en de kernmerken daarvan (bijvoorbeeld wonen, een kantoor, winkel e.d.). Binnen de gemeente Oosterhout zijn twee gebieden genoemd:

  • Zone A: Het gebied binnen het centrumtangent (centrumgebied)
  • Zone B: Het gebied buiten het centrumtangent.

Het plangebied ligt binnen zone B.

Uitgangspunt voor de gemeente is dat de parkeerbehoefte op eigen terrein of binnen de grenzen van het plangebied gerealiseerd wordt.

Toetsing bestemmingsplan
In totaal worden 138 appartementen en 35 zorgappartementen mogelijk gemaakt. De bijbehorende parkeernormen zijn hieronder weergegeven:

  • 1,7 pp/woning (goedkoop appartement huur)
  • 2,1 pp/woning (duur appartement koop/huur)
  • 0,7 pp/woning (zorgappartementen)

Volgens deze parkeernormen en het programma zoals beschreven in paragraaf 2.3 komt de totale parkeerbehoefte van het plan neer op 296 parkeerplaatsen. De gehele parkeerbehoefte kan op eigen terrein gerealiseerd worden. Hiermee wordt dus voldaan aan het geldend parkeerbeleid.

In het voorliggende bestemmingsplan is daarnaast in artikel 13.2 een relatie gelegd met het gemeentelijke parkeerbeleid. Hierdoor moet het bevoegde gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het oprichten en/of uitbreiden van een gebouw en in het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of gronden toetsen aan de 'Nota Parkeernormen 2019'.

3.4.5 Archeologie en cultuurhistorie
3.4.5.1 Beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie

In de beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie, welke op 20 januari 2009 is vastgesteld, is het gemeentelijk beleid voor de periode 2008 – 2018 op het gebied van cultuurhistorie vastgelegd. Het doel van de beleidsnota is het betrekken van cultuurhistorie bij planvorming, zodat archeologische vindplaatsen en cultuurhistorisch waardevolle structuren niet langer verloren gaan. Centraal in de beleidsnota staat, in lijn met de Nota Belvedere, de opvatting dat bescherming van cultuurhistorisch erfgoed en dynamiek in de ruimtelijke inrichting prima samen kunnen gaan ('behoud door ontwikkeling').

De nota geeft daarnaast een eerste aanzet om te komen tot een gemeentelijk archeologiebeleid. In de nota is vastgelegd hoe de monumenten, archeologie en cultuurhistorische waarden kunnen worden beschermd, ontwikkeld en zichtbaar gemaakt. Cultuurhistorie dient als volwaardig belang te worden meegenomen bij ruimtelijke inrichtingsplannen. Cultuurhistorische waarden hoeven hierbij niet altijd doorslaggevend te zijn, maar de kansen die cultuurhistorie biedt, moeten reeds in een vroeg stadium worden meegewogen in de planvorming.

3.4.5.2 Erfgoedkaart

Om de aanwezige cultuurhistorische waarden (monumentale gebouwen, archeologische terreinen, cultuurhistorische landschapselementen en historische stedenbouwkundige structuren en infrastructuur) in beeld te brengen, is een gemeentelijke erfgoedkaart vervaardigd, die met name een signalerende functie heeft. Hierdoor wordt een integrale afweging mogelijk. Op basis van de erfgoedkaart, kunnen cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle gebieden in bestemmingsplannen een passende regeling krijgen. Er dient tevens omschreven te worden dat op basis van de Erfgoedkaart een vigerend gemeentelijk archeologiebeleid is vastgesteld (Erfgoedverordening met archeologische beleidskaart). De onderdelen archeologie en cultuurhistorie zijn verder behandeld in paragrafen 4.11 en 4.12.

3.4.6 Water

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Hierin zijn de verantwoordelijkheden vastgelegd ten behoeve van afval-, hemel- en grondwater. In grote lijnen betekent dit dat de gemeente een ontvangstplicht heeft van afvalwater (vervuild water) en een zorgplicht voor grond- en hemelwater. Daarnaast hebben de individuele perceeleigenaren een eigen verantwoordelijkheid voor het inzamelen en afvoeren van afvalwater en het verwerken van regen- en grondwater op het eigen perceel.

De gemeenteraad heeft een water- en rioleringsplan vastgesteld. Hierin staat hoe de gemeente omgaat met alle waterstromen binnen de gemeente en de zorgplichten vanuit de Waterwet. De belangrijke uitgangspunten in het water- en rioleringsplan voor het water in Oosterhout zijn: schoon water schoon houden, handhaving van de waterkwaliteit en waar noodzakelijk verbeteren, voldoen aan de normen voor volksgezondheid en veiligheid en ontwikkeling van natuur in en om het water waar mogelijk.

Bovenstaande betekent dat de verschillende vormen van grondgebruik afgestemd moeten worden op de aanwezige watersystemen. Dit met een toekomstgerichte aanpak/doorkijk met name op het gebied van het klimaat. Intensievere regenbuien kunnen enorme wateroverlast veroorzaken en de in het gemeentelijk grondgebied aanwezige grondwaterwinning voor de drinkwaterproductie kunnen vervuild raken door lozingen van schadelijke stoffen. Ook hiervoor is aandacht binnen het water- en rioleringsplan.

De landelijke voorkeursvolgorde infiltreren-bergen-afvoeren wordt daarom in de Gemeente Oosterhout ook aangehouden om schade bij regenwateroverlast en periodes van droogte te voorkomen of toch in ieder geval te beperken. Waarbij rekening gehouden moet worden met de onderstaande regenbuien als norm:

  • Bij 40 mm regen per uur geen water op straat vanuit ondergrondse voorzieningen (infiltratiekratten, waterbergende funderingen, enzovoort)
  • Bij 70 mm regen per uur geen inundatie vanuit open voorziening (wadi, sloot, enzovoort)
  • Bij nieuwbouw geldt dat alle afvoerend verhard oppervlak (inclusief oppervlak van een open voorziening) meetelt in de te verwerken hoeveelheid regenwater. Dit ongeacht de hoeveelheid bestaand verhard oppervlak.

Afvalwaterverordening
Om aan de beleidsdoelstellingen te voldoen zijn er uitgangspunten, normen en regels nodig. In de afvalwaterverordening staat welke regels en normen er gelden voor het lozen van afvalwater en het aansluiten op een vuilwaterriool. Alle percelen waarop afvalwater vrijkomt worden aangesloten op het openbaar riool. Per woning of bedrijfspand wordt er in principe één perceelaansluiting voor afvalwater aangelegd. In de Wet Milieubeheer staat dat de gemeente een inzamelplicht heeft van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsmatig afvalwater valt hier niet onder. De gemeente wil bedrijven echter wel faciliteren mits het voldoet aan enkele voorwaarden. Bedrijfsmatig afvalwater mag worden afgevoerd naar het openbaar riool mits de samenstelling van het te lozen water overeenkomt met huishoudelijk afvalwater en de afvoercapaciteit van het gemeentelijk riool voldoende is. In het geval van nieuwbouw of bij toename van de afvoercapaciteit kan een bergingsvoorziening voorgeschreven worden.

Ook is in de afvalwaterverordening de procedure voor het aanvragen van een aansluiting op het gemeentelijk riool vastgelegd. Hierbij zal ook een toets plaatsvinden op de vastgelegde normen en regels, alvorens door de gemeente (maar op kosten van aanvrager) wordt aangesloten op het gemeentelijk riool.

Voor een verdere uitwerking en onderbouwing ten aanzien van afvalwater wordt verwezen naar de waterparagraaf in de bijlagen.

3.4.7 Groen

In Oosterhout is in de woonbuurten per woning gemiddeld 115m2 openbaar groen aanwezig. Op basis van dit gemiddelde kan worden gesteld dat Oosterhout een groene gemeente is.

Omdat Oosterhout een groene gemeente wil blijven, streeft de gemeente Oosterhout naar een gemiddelde norm van 115m² openbaar groen per woning in de woonbuurten en kernen.

In het politiek akkoord is het groene karakter van Oosterhout ook benoemd als kernwaarde van de stad. Het is een kenmerk waarmee Oosterhout zich onderscheidt van andere gemeenten. Doel van groenbeleid in algemene zin is daarom de instandhouding en verbetering van deze groene kwaliteit. De bijbehorende uitvoeringssporen zijn bescherming en ontwikkeling.

Bescherming van het aanwezige groen in de stad gaat vooraf aan compensatie. Compensatie is immers het herstellen van of goedmaken voor iets dat verloren is gegaan.

Bescherming vindt plaats door aanwijzing van monumentale bomen die via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en het bestemmingsplan zijn beschermd. Het kappen van niet monumentale bomen op gemeentegrond is op basis van de APV eveneens vergunningsplichtig. De ontwikkeling van groen gebeurt door koppelkansen. Onder andere bij herinrichting van het openbaar gebied (bijvoorbeeld bij aanpassingen aan de riolering) en bij (her)ontwikkeling van locaties.

3.4.8 Milieu en duurzaamheid

Duurzaamheid is een breed begrip. In een duurzamere wereld wordt gekeken of mens (people), milieu (planet) en economie (profit) met elkaar in evenwicht kunnen zijn, zodat we de aarde niet uitputten. Om te zorgen voor een balans tussen deze drie thema's heeft Nederland zich geconformeerd aan het klimaatakkoord, wat heeft geresulteerd in de klimaatwet. Dit zorgt voor nieuwe uitdagingen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling voor een duurzame en gezondere leefomgeving, ook in Oosterhout. Naast het feit dat de gemeente hierin een belangrijke voorbeeldrol en eigen verantwoordelijkheid heeft, willen we het nemen van duurzamere keuzes vooral stimuleren en faciliteren. Daarbij moet er meer ruimte zijn voor eigen initiatieven en eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en belangengroeperingen.

Het belangrijkste afwegingskader voor duurzaamheid is, naast wet- en regelgeving, de in 2019 door de gemeenteraad vastgestelde documenten ''Ambities voor de energietransitie Oosterhout 2030" en de "Routekaart energietransitie 2019-2022". Duurzaamheid bestaat voor de gemeente Oosterhout uit drie speerpunten: energietransitie, circulariteit en klimaatadaptatie.

Energietransitie
De huidige samenleving zorgt voor uitputting van de huidige energiebronnen (fossiel). Met de energietransitie werken we aan een samenleving waar sprake is van duurzaam opgewekte hernieuwbare energie. Deze transitie is essentieel om de nationale doelstellingen op het gebied van CO2-reductie te behalen. De Klimaatwet zegt ons dat we 49% CO2 moeten reduceren in 2030 ten opzichte van onze uitstoot in 1990. Ook Oosterhout moet voldoen aan de landelijke doelstellingen. Naast het gebruik van duurzame energie, draagt het verminderen van energieverbruik (isoleren) ook bij aan het reduceren van CO2 uitstoot.

De gemeente beoordeelt (ver-)bouwplannen op hun bijdrage aan de lokale, regionale of nationale duurzaamheidsdoelstellingen. Deze doelstellingen zijn verwoord in het ambitie document Energietransitie Oosterhout 2030 en de RES West-Brabant. Het absolute minimum staat beschreven in het Bouwbesluit, waarin eisen ten aanzien van de EPC en geluidisolatie zijn opgenomen. Sinds januari 2021 is de BENG-eis ingevoerd (Bijna Energie Neutraal Gebouw). De gemeente Oosterhout heeft de ambitie om op het gebied van duurzaamheid een extra inspanning boven op het bouwbesluit te stimuleren.

De energietransitie van de gemeente Oosterhout is uitgewerkt in de Transitievisie Warmte.

Transitievisie Warmte van Oosterhout

Op 22 december 2021 heeft de gemeenteraad de Transitievisie Warmte van Oosterhout (TVW) vastgesteld. In deze TVW maakt de gemeente inzichtelijk wanneer zij welke wijken of buurten van het aardgas afkoppelt en de overstap maakt naar duurzame energiebronnen. In 2050 moeten alle woningen in Oosterhout aardgasvrij zijn. Het tussendoel is: 20% van de bestaande woningvoorraad in 2030 aardgasvrij of aardgasvrij-ready. Daarvoor moeten in Oosterhout ongeveer 5.000 woningen worden aangepakt. De nieuwbouw, die vanaf 2020 al gasloos wordt gerealiseerd, telt hierbij niet mee. Nieuwe (woning)bouw plannen dienen wel aan te sluiten bij de uitgangspunten van de TVW. De transitievisie warmte wordt uiteindelijk uitgewerkt in plannen per wijk of buurt, waarin het proces en de alternatieve energiebronnen worden beschreven. Op dit moment heeft de transitievisie nog geen invloed op onderhavig bestemmingsplan. Zodra de planner per wijk of buurt zijn uitgewerkt, worden de kaders duidelijk waaraan ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen.

Circulariteit
We streven als gemeente naar het bundelen van onze lokale kennis, technologie en innovaties om zo een meer circulaire lokale economie te krijgen. Een circulaire economie draagt bij aan het hergebruik van materialen, producten en diensten in plaats van de vernietiging daarvan. Het gebruik van biobased producten, gemaakt van hernieuwbare grondstoffen, draagt bij aan circulariteit en een duurzame samenleving, en wordt daarom gestimuleerd door de gemeente Oosterhout.

Klimaatadaptatie
Een veranderd klimaat heeft gevolgen voor de samenleving. Wateroverlast, droogte, hitte en bodemdaling komen in meer of mindere mate regelmatig voor en dat neemt de komende jaren verder toe. Vanuit de landelijke overheid is bepaald dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig moet zijn ingericht. In de 'Nationale Klimaatadaptatiestrategie 2016' (NAS), het Uitvoeringsprogramma NAS en in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) wordt klimaatadaptatie verder uitgelegd. Ook wij streven naar een klimaatbestendig Oosterhout in 2050. Dit betekent dat onze woningen en de ruimtelijke inrichting aangepast moeten worden zodat ze bestand zijn tegen o.a. hitte, droogte en wateroverlast. Bovendien moet dit ervoor zorgen dat de kwaliteit van de leefomgeving wordt vergroot.

De gemeente stelt momenteel beleid op waarin de gevolgen van klimaatverandering inzichtelijk worden gemaakt op ons grondgebied. Dit beleid dient ook als ruimtelijke onderbouwing voor het stellen van toekomstige planregels in het bestemmingsplan. Hierbij ziet de gemeente Oosterhout het programma van eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen en het Manifest Bouwen voor Natuur, beide van de provincie Zuid-Holland, als richtinggevend. Voor nu verwacht de gemeente Oosterhout dat bij nieuwe ontwikkelingen de uitkomsten van de stresstesten worden meegenomen bij de ontwikkeling van plannen. De nieuwe ontwikkeling mag de situatie in het plangebied en omliggende gebied voor de thema's hitte, droogte en wateroverlast niet verergeren t.o.v. de bestaande situatie, en draagt het liefst bij aan het verminderen daarvan. De initiatiefnemer moet in het bestemmingsplan aangeven welke maatregelen genomen worden om het project klimaatbestendig te maken.

In de onderhavige ontwikkeling worden al veel maatregelen genomen in het kader van duurzaamheid. Zo wordt er veel groen behouden en waar mogelijk toegevoegd (zie ook voorgaande paragraaf), zodat hittestress zoveel mogelijk beperkt wordt. Ook worden wadi's toegepast om wateroverlast te voorkomen en worden de gebouwen voorzien van zonnepanelen. Als er onvoldoende ruimte op of aan de gebouwen blijkt te zijn voor de vereiste installaties, is in het plan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om in dat geval overkappingen te realiseren waar de zonnepanelen op gerealiseerd kunnen worden.

3.4.9 Welstandsnota

Per 1 oktober 2015 geldt er in Oosterhout bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geen welstandstoets meer. Wel zal er achteraf, via een zogenaamde excessenregeling, kunnen worden opgetreden tegen bouwwerken die in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Voor dit plangebied gaan geen welstandseisen gelden.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieu-aspecten

In navolgende paragrafen wordt ingegaan op de relevante milieuaspecten.

4.2 Externe veiligheid

Een plan moet worden getoetst aan de aspecten van externe veiligheid. Dat heeft betrekking op het gebruik, de opslag of het vervoer van gevaarlijke stoffen. Woningen en zorgwoningen moeten worden beschermd tegen de gevaren van die risicovolle activiteiten. Daarvoor is het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en Besluit externe veiligheid transportroutes de Beleidsvisie externe veiligheid van Oosterhout het te toetsen kader.

Doorwerking plangebied
Binnen het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten toegestaan. In de omgeving zijn ook geen risicovolle activiteiten aanwezig waarvan een relevante invloed uitgaat op het plangebied. De dichtstbijgelegen bron is het Wilhelminakanaal. Ten westen van het plangebied is op enkele honderden meters het Recreatiepark Warande gelegen met een zwembad. Daar worden stoffen gescheiden opgeslagen die in het geval van een calamiteit (verkeerd vullen van tanks) waarvan het effectgebied over het plangebied is gelegen. Het plaatsgebonden risico ligt niet over het plangebied en er is geen relevant groepsrisico. De Veiligheidsregio is voorbereid op een dergelijke kenbare calamiteit. Deze kent echter geen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Voor het overige zijn de risicobronnen op grote afstand gelegen. Gelet daarop is geen nader onderzoek vereist. Er is sprake van een aanvaardbare veiligheidssituatie.

4.3 Geluid wegverkeer

Wet geluidhinder

Met het plan worden appartementen toegevoegd en wordt vanuit het plangebied extra verkeer gegeneerd dat via de Warandelaan wordt ontsloten. De appartementen zijn geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet geluidhinder. Daarom is het plan aan de grenswaarden Wet geluidhinder getoetst. Met het plan is er geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, waardoor dat buiten beschouwing kan worden gelaten. Tenslotte moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen en buiten hetplangebied vanwege goede ruimtelijke ordening.

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van de vijf nieuwe appartementsgebouwen met maximaal 173 appartementen (bijlage 2). De ligging van de gebouwen is op de Verbeelding aangegeven. De appartementen zijn gelegen binnen de geluidzone van Wilhelminakanaal-Zuid en de Bouwlingstraat in een stedelijk gebied. De overige wegen in de omgeving zijn zogenaamde 30 km-wegen die geen geluidzone hebben. De gegevens van de wegen zijn in het rapport opgenomen. De standaard grenswaarde waaraan moet worden voldaan is 48 dB.

Uit het geluidrapport blijkt dat de geluidbelasting op de grens van het bouwvlak van de appartementsgebouwen de standaard grenswaarde overschrijdt bij alleen de gebouwen aangeduid in het rapport als gebouw A en B. Dat zijn de twee meest noordelijk gelegen gebouwen, langs Wilhelminakanaal-Zuid. De overschrijding is alleen het gevolg van het verkeer op de Wilhelminakanaal-Zuid. Zowel bij de zijgevels als de gevels aan de wegzijde wordt de grenswaarde overschreden. De geluidbelasting bedraagt maximaal 55 dB (incl. aftrekcorrectie) op de gevels aan de wegzijde.

Dat betekent dat het plan alleen mag worden vastgesteld indien er voor de gevels met een overschrijding hogere waarden zijn vastgesteld. Die zijn alleen toegestaan indien uit onderzoek is gebleken dat er geen doelmatige maatregelen mogelijk zijn, dan wel dat daartegen één of meer wettelijke bezwaren zijn in te brengen. Uit het onderzoek blijkt dat alleen een wegdekmaatregel mogelijk zou zijn op Wilhelminakanaal-Zuid. Daartegen bestaat een wettelijk bezwaar van financiële doelmatigheid omdat die enkele jaren geleden is voorzien van een nieuw wegdek. Gelet daarop heeft het college bij besluit hogere waarden vastgesteld voor de gevels van de appartementen van gebouw A en B (bijlage 14). Daardoor vormt dat geen belemmering om het plan vast te stellen.

Woon- en leefklimaat (gecumuleerd)
In het geluidrapport verkeerslawaai (bijlage 2) is ook de geluidbelasting vanwege de niet-gezoneerde wegen vastgesteld. Daaruit blijkt die kleiner zijn dan 48 dB. Daarbij is de geringe toename van 0,8 dB bij bestaande woningen aanvaardbaar. Tevens blijkt uit dat rapport dat de gecumuleerde geluidbelasting van verkeerslawaai (bijlage 2) en industrielawaai (bijlage 1) op de gevels van de appartementen maximaal 60 dB bedraagt (Lcum, zonder aftrekcorrectie). Er is sprake van een goed tot een matig woon- en leefklimaat in het plangebied.

Het ontwerpbesluit Hogere grenswaarde is in de bijlagen bij deze toelichting opgenomen.

4.4 Geur

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen of andere agrarische bedrijven. Het onderdeel 'geur' is dan ook niet van belang voor deze ontwikkeling.

4.5 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.

Doorwerking plangebied
Er is voor het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd door Aeres Milieu. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. Hier wordt dan ook naar verwezen. De conclusie is hieronder beschreven.

Tijdens de veldinspectie op de locatie zijn geen waarnemingen gedaan die wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreiniging of bronnen van verontreiniging.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verhoogd is met lood, cadmium of som PCB. In de ondergrond zijn geen gehalten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarden gemeten. Het freatisch grondwater is zeer licht verhoogd met xylenen.

De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling tot wonen.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond mogelijk niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit en de Bodemkwaliteitskaart van toepassing.

4.6 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor luchtvervuilende stoffen. Voor ruimtelijke projecten zijn fijn stof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) de belangrijkste stoffen.

Een project is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt alleen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Om te bepalen of een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd. Een project kan in twee situaties NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit:

  • 1. het project behoort tot de lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die is opgenomen in de Regeling NIBM;
  • 2. het project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (1,2ìg/m3).

Doorwerking plangebied
Woningbouwplannen met minder dan 1.500 eenheden (woningen) vallen in beginsel onder de regeling NIBM. Met dit initiatief worden minder dan 1.500 woningen gerealiseerd en dit initiatief valt dus onder de regeling NIBM. Een luchtkwaliteitsonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Zorgvuldigheidshalve is daarnaast gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Bij deze tool zijn de gegevens uit paragraaf 3.4.3 gebruikt. De resultaten van de tool zijn hieronder weergegeven. Geconcludeerd kan worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een nader onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0009.png"  

Daarnaast moet gekeken worden naar de achtergrondwaarden omtrent de luchtkwaliteit. In onderstaande tabel zijn de achtergrondwaarden van fijnstof en stikstof weergegeven ter plaatse van de dichtstbijzijnde meet-/toetspunten. Geconcludeerd wordt dat deze waarden onder de gestelde normen liggen. Hiermee kan worden gezegd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0010.png"  

Geconcludeerd wordt dat er zowel in de huidige als toekomstige situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij het plangebied. Dit onderdeel zorgt dan ook niet voor belemmeringen.

4.7 Flora en Fauna

De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.

Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voorhanden;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • 3. de noodzakelijke compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.


Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.

Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijsteling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.

Doorwerking plangebied
Quickscan flora en fauna
Er is door Tritium Advies een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd voor dit plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Hieronder worden de belangrijkste punten beschreven:

Gebiedsbescherming
De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn met circa 8,6 kilometer op relatief grote afstand gelegen (bij Natura 2000-gebieden moet verspreiding van stoffen in lucht of water wel worden beschouwd). Gezien deze afstand en de aard van de ingreep valt een significant negatief effect niet te verwachten. Er is daarnaast en stikstofonderzoek uitgevoerd om de effecten van stikstof te bepalen (zie kopje 'stikstofonderzoek' en het onderzoek in de bijlagen).

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NatuurNetwerk Brabant (NNB). De provincie Noord-Brabant hanteert een externe werking als het gaat om NNB, indien een bestemmingsplan leidt tot aantasting van de ecologische waarden en kenmerken anders dan door de verspreiding van stoffen in lucht of water. Het plangebied is op circa 35 meter van een NNB-gebied, het Wilhelminakanaal, gelegen. Het Wilhelminakanaal en het plangebied worden gescheiden door een fietspad en een intensief bereden weg, Wilhelminakanaal Zuid, die parallel langs het kanaal loopt. Het Wilhelminakanaal vormt een druk bevaren scheepvaartverbinding tussen de Maas met Tilburg en Eindhoven. De oevers ter plaatse zijn steil en er is geen plas-dras zone aanwezig. Hierdoor zal er niet of nauwelijks uitwisseling van beschermde dieren en planten tussen het NNB en plangebied voorhanden zijn. Gezien het huidige gebruik en inrichting van de directe omgeving langs het Wilhelminakanaal nabij het plangebied is de verwachting dat de geplande ingreep, de recente sloop van een bedrijfsgebouw in een eerdere fase, de geplande sloop van het bestaande kantoorpand en de terugbouw van enkele appartementencomplexen, geen significant effect op het dichtstbijzijnde NNB-gebied zal uitoefenen.

Geluid en Natuurnetwerk Brabant
In de "Handreiking natuurcompensatie Noord-Brabant (17 december 2021)" is drempelwaarde voor stilte bij NNB in Noord-Brabant beschreven. Deze is gelegd op 52 dB (Lden) als gemiddelde. Dat komt overeen met een gemiddelde geluidbelasting van 45,6 dB(A) in alle etmaalperioden (In de avond- en nachtperiode wordt de gebruikelijke hindercorrectie van 5 resp. 10 dB(A) toegevoegd. De waarden worden vervolgens omgerekend naar een Lden-waarde). In het beleid wordt onderscheid gemaakt naar het type natuur met een eigen toetswaarde. Die zijn hieronder aangegeven.

Type NNB-gebied   In dB(A) (LAeq)   In dB (Lden)*  
Open gebied   47   53,4  
Bosgebied   42   48,4  
Mix van open gebied en bosgebied   45   51,4  

* Indien de geluidbelasting in alle periode gelijk is.

De oppervlakte NNB binnen deze geluidscontour van het betreffende type NNB-gebied wordt geacht als te worden verstoort. Voor zover een verstoring boven de richtwaardeis toe te rekenen aan een nieuwe activiteit, dient deze oppervlakte gecompenseerd te worden. Dit houdt in dat wanneer in de huidige situatie (voor het plan) de betreffende richtwaarde in het NNB-gebied al wordt overschreden er geen sprake is van een extra verstoring. Een toename aan geluid door een nieuwe activiteit is dan geen extra verstoring in de zin van het beleid en leidt niet tot natuurcompensatie.

In de omgeving van het plangebied zijn aan de noord- en westzijde NNB-gebieden gelegen, zie figuur 4.1. Hierna worden die getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0011.png"  
Figuur 4.1: Ligging NNB-gebieden  

NNB Kanaal (noordzijde plangebied)
Het Wilhelminakanaal is aangewezen als NNB-gebied. Het is een open gebied (water). Als toetswaarde geldt 47 dB(A), omgerekend 53,4 dB.

Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In dit onderzoek zijn enkele kaarten opgenomen met de geluidsbelasting vanwege de weg Wilhelminakanaal Zuid. Op de kaarten is te zien dat bij bouwblokken A en B (in het noorden van het plan) een gevelbelasting ontstaat van maximaal 60 dB (exclusief aftrek). Op het kaartje (zie figuur 4.2) is het geluid in vlakken verdeeld over het plangebied. Hier zijn de zones van 53 dB te zien, wat inclusief aftrek van 5 dB is. Dit is dus in principe de grens van 58 dB. Ook de grens van 48 dB (lees 53 dB exclusief aftrek) is ook bepaald. Deze denkbeeldige lijn ligt op circa 85 meter vanaf het hart van de weg. Wanneer deze kaart wordt gespiegeld, zou dus geconcludeerd kunnen worden dat 85 meter richting het noorden ook de grens van 53 dB ligt. Deze zone van 85 meter omvat de gehele breedte van het kanaal en dus het NNB gebied. Wat hieruit dus geconcludeerd kan worden is dat het huidige verkeer op het Wilhelminakanaal Zuid op dit moment al zorgt voor een overschrijding van de grens van 53,4 dB bij het NNB gebied. Het gehele gebied wordt in de huidige situatie al verstoord door het verkeer in de omgeving. Hierdoor is het niet meer relevant wat de eventuele verhoging is van het geluid (dB) vanwege het plan Parck Warande. Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat er vanuit de wetgeving geen compenserende maatregelen nodig zijn t.a.v. dit NNB-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0012.png"  
Figuur 4.2: Rekenresultaten geluid vanwege Wilhelminakanaal-Zuid (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh)  

NNB Park de Warande (westzijde plangebied)
Ten westen van de Bredaseweg loopt dit natuurgebied over in een bosgebied (Vrachelse heide). Dit bosgebied zal gezien de afstand tot het plangebied, de bestaande verstoring door geluid en het plan geen relevante extra verstoring van het NNB-gebied leveren.

Ten westen van het plangebied ligt ten zuiden van Wilhelminakanaal-Zuid en ten oosten van de Bredaseweg en ten noorden en westen van de Warandelaan het park De Warande. Dit park bestaat voor een groot deel uit NNB-gebied en voor het overige deel bevinden zich daar een Zwembad De Warande, sportvelden en enkele horecabedrijven en een paar woningen.

Het recreatieve deel van het park dat is aangemerkt als NNB ligt meer nabij het plangebied. Het NNB-gebied is op ca. 150 m van het plangebied gelegen. Het gebied bevat bosgebied (dichtstbijgelegen), open gebied (plas), half open gebied (Bredaseweg). Gesteld kan worden dat de richtwaarde van ca. 48 dB voor bosgebied, ca. 53 dB voor het opengebied en ca. 51 dB voor het halfopen gebied overal al wordt overschreden vanwege het huidige verkeerslawaai (Bredaseweg, Warandelaan) en andere activiteiten (inrichtingen en recreatie). Dit blijkt voor verkeerslawaai uit onderstaand figuur (bron: wwww.Atlasleefomgeving.nl). De andere activiteiten zouden daar nog moeten worden bijgeteld. Dat betekent dat er al sprake is van een bestaande verstoring door geluid van het NNB-gebied. De extra geluidseffecten die ontstaan vanwege het plan zijn dan voor de toetsing niet meer van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0013.png"  
Figuur 4.3: Huidige geluidssituatie vanwege wegverkeer (bron: Atlas Leefomgeving)  

Soortenbescherming
Flora
Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde plantensoorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.

Vogels
Er zijn geen vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen van vogels waarvan de nest- en verblijflocaties jaarrond zijn beschermd. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen
Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van de bosrijke omgeving aan de Warandelaan. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten indien de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.

Amfibieën, reptielen en vissen
Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen. Wel dient er in zowel de sloop- als bouwfase voor te worden gezorgd dat bij het inrichten van het bouwterrein wordt voorkomen dat het gebied aantrekkelijk wordt voor de vestiging van de rugstreeppad. Het ontstaan van poeltjes of plassen op het bouwterrein in het zomerhalfjaar (vanaf april) dient te wordt voorkomen, zodat er geen geschikt voortplantingswater voor de rugstreeppad aanwezig zal zijn.

Ongewervelden/ overige soorten
Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.

In onderstaande punten wordt de eindconclusie weergegeven:

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenome sloop- en bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Stikstofonderzoek
Er is door Stantec een stikstofonderzoek uitgevoerd voor dit plan. Deze is opgenomen in bijlage 8. Hieronder worden de belangrijkste conclusies beschreven.

Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie bij omliggende Natura 2000-gebieden 0,00 N mol/ha/jr bedraagt. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen significant negatieve effecten zijn te verwachten voor de instandhoudingsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden. Op grond van de Wet Natuurbescherming geldt een vrijstelling van de vergunningplicht en is nader onderzoek niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming vormt daarom geen belemmering.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.

Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'''. In de publicatie is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

Doorwerking plangebied
Vanwege het plan worden appartementen toegevoegd. Dat zijn gevoelige objecten in de zin van de VNG-brochure. Tevens heeft het plan mogelijke effecten voor de bestaande woonomgeving. Met het plan moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Zoals uit paragraaf 3.4.5 blijkt zal de verkeersgeneratie van het plangebied vanwege deze ontwikkeling circa 1.200 mvt/etmaal (werkdag) bedragen. Dat verkeer wordt ontsloten op de Warandelaan waarbij volgens het verkeersonderzoek (bijlage 9) de maximale toename (800 mvt/etm, werkdag) in noordelijke richting zal zijn op een huidige waarde van 3.800 mvt/etmaal (huidig), dus 4.600 mvt/etmaal. Dat levert maximaal een toename van ca. 0,8 dB. Gelet op de relatief grote afstand van de weg tot de bestaande woningen (ca. 25 meter) en de absolute hoogte van de geluidbelasting is dat een aanvaardbare toename gelet op alle belangen van bewoners en het plan.

Sportterreinen
Met het plan mag er geen sprake zijn van bestaande rechten (milieu) van inrichtingen en moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Vanwege de andere geluidbronnen van de naastgelegen sportvelden (TSC, tennisvelden en atletiekbaan) en de openbare parkeerplaats buiten het plangebied is een afzonderlijk geluidonderzoek uitgevoerd (bijlage 1).

De omgeving moet worden beschouwd als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. De nieuwe appartementen komen dichterbij de TSC-velden te liggen dan de bestaande woningen. In beginsel is er dan sprake van een extra belemmering van TSC. Er wordt echter voldaan aan de richtlijn van 50 m en is aannemelijk dat ook dan aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Mede gelet op de openbare parkeerplaats die tussen de velden en de appartementen zijn gelegen is aannemelijk dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De velden van de Atletiekbaan en de openbare parkeerplaats liggen aan het plangebied en wordt niet voldaan aan de richtafstand(en) van de VNG-brochure. De Atletiekbaan is een milieu-inrichting waarop het Activiteitenbesluit van toepassing is. Door de ligging aan het plangebied is er sprake van extra belemmering van de milieu-inrichting, de nieuwe appartementen liggen dichterbij dan bestaande woningen. Uit het geluidonderzoek blijkt dat de standaard norm van 65 dB(A) in de avondperiode met 1 dB(A) wordt overschreden vanwege de naastgelegen atletiekbaan (71 dB(A) etmaalwaarde). Tevens wordt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) etmaalwaarde in de avondperiode met 2 dB(A) overschreden (geluidinstallatie bepalend). Het onderzoek toont die belemmering ook aan.

Om de belemmering op te heffen kan gelet op de geluidniveaus en de aard van de omgeving daarvoor een maatwerkvoorschrift o.g.v. het Activiteitenbesluit worden verleend aan de vergunninghouder. Dat moet onherroepelijk zijn vastgesteld voor de vaststelling van het plan. Er zijn geen toekomstige uitbreidingsplannen bekend zodat er met maatwerkvoorschriften verder geen inbreuk wordt gemaakt op bestaande rechten. In dat geval is er geen belemmering om het plan vast te stellen.

Openbare parkeerplaats
De geluidbelasting vanwege de openbare parkeerplaats is in het onderzoek berekend en blijkt bij alle appartementen te voldoen aan de standaardwaarden voor het equivalent geluidniveau (max. 50 dB(A) en het maximale geluidniveau (max. 69 dB(A)), beide etmaalwaarden.

Cumulatie industrielawaai en wegverkeerslawaai
Het bouwplan ondervindt, naast het geluid van de beschouwde wegen, geluid vanuit de inrichting van ATV Scorpio en het naastgelegen openbaar parkeerterrein. Om inzicht te geven in het te verwachten akoestisch leefklimaat is een cumulatieberekening uitgevoerd met alle relevante geluidbronnen voor verkeers- en industrielawaai. De cumulatieve geluidimmissie is bepaald op basis van de in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 beschreven methode. Bijlage B3 bij het onderzoek naar wegverkeerslawaai geeft de bepaling van het LCUM. Uit deze berekening blijkt dat het hoogste cumulatieve geluidniveau LCUM 60 dB(A) [leefkwaliteit matig] bedraagt en voornamelijk wordt bepaald door het wegverkeer op de Wilhelminakanaal Zuid.

De geluidbijdrage van de eigen parkeerplaats is niet rekenkundig bepaald, maar zal geen relevante invloed op de genoemde cumulatie geluidbelasting hebben. Immers, de geluidbelasting vanwege het openbaar parkeerterrein nabij ATV Scorpio – met een vergelijkbare grootte en vergelijkbare afstand tot de nieuwe bouwblokken – draagt eveneens niet relevant bij aan de genoemde gecumuleerde geluidbelasting.

Lichthinder
De sportterreinen zijn voorzien van lichtmasten. De verlichting wordt ook in de avondperiode gebruikt. Daarom is onderzocht of de verlichting bij de nieuwe woningen tot lichthinder kan leiden. Daarvoor is een lichthinderonderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Daarbij is een verlichtingsmodel getoetst aan de gangbare landelijke richtlijnen voor sportveldverlichting (NSVV). Daarbij is uitgegaan van lichtmasten van maximaal 15 m hoog en conventionele verlichting. De conclusie is dat wordt voldaan aan de richtwaarden voor een stedelijk gebied. Dat houdt in dat de lichtintensiteit bij de appartementen aanvaardbaar zal zijn.

4.9 Water

Er is door Aeres Milieu een infiltratie onderzoek uitgevoerd en een waterparagraaf opgesteld voor het plangebied waarin het plan hydrologisch beschreven is. Voor de rapportage wordt verwezen naar bijlage 10. Hieronder worden de belangrijkste resultaten beschreven.

Afvalwater 
Ter plaatse is een kantoorpand aanwezig met een verhard parkeerterrein (Warandelaan nr. 6). Noordoostelijk op het plangebied was tot omstreeks 2017 tevens een kantoorpand aanwezig (behorende bij Warandelaan nr. 2). Zover bekend uit de oude bouwtekeningen is al het hemel- en afvalwater van het perceel aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel in de Warandelaan. De precieze lozingshoeveelheid die momenteel op het gemeentelijk stelsel plaatsvindt, is niet bekend. Wel zijn er minstens 3 aansluitpunten van 160 mm doorsnede gekend. Ter plaatse is momenteel geen wateroverlast of capaciteitsprobleem bekend.

Bij de ontwikkeling wordt op het perceel een gescheiden stelsel aangelegd. Het hemelwater zal indien mogelijk op eigen terrein verwerkt dienen te worden, zie paragraaf hemelwater. Door de nieuwbouw met appartementen is een toename aan de totale afvalwaterhoeveelheid te verwachten. De totale verwachte hoeveelheid afvalwater bedraagt ca. 51 m3/dag. Deze hoeveelheid zal separaat op het gemeentelijk rioolstelsel aangesloten te worden. Door de verwerking van hemelwater op eigen terrein zal de totale afvoer uit het plangebied op het rioolstelsel afnemen. De wijziging dient te zijner tijd bij de gemeente aangevraagd te worden.

Hemelwater 
Het plangebied ligt in een infiltratiegebied. Op basis van de bodemsamenstelling is infiltratie naar verwachting in de toplaag goed mogelijk. Binnen het plangebied bevinden zich momenteel geen infiltratievoorzieningen. Het bedrijfsperceel is grotendeels verhard en aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het achtergelegen parkeerterrein bestaat uit een klinkerverharding. Momenteel wordt het hemelwater zover bekend middels diverse straatkolken afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel. Op basis van luchtfoto’s is globaal bepaald dat in de huidige situatie circa 14.350 m2 van het totale plangebied verhard is.

Bij de herontwikkeling dient in eerste instantie nieuwe, dichte verharding zoveel mogelijk vermeden te worden. Bij nieuwe ontwikkelingen dient hemelwater, afkomstig van ‘schoon’ afvoerend oppervlak, waar mogelijk, ter plaatse geïnfiltreerd te worden. indien niet toepasbaar dient berging aangelegd te worden en gekeken te worden naar de afvoer uit het gebied. Door het niet aankoppelen en infiltreren van neerslag levert dit een positieve hydrologische bijdrage, mits de juiste milieuhygiënische maatregelen worden getroffen. In achtertuinen dienen indien van toepassing schrobputjes aangebracht te worden die aangesloten worden op het vuilwaterriool om vervuiling te voorkomen.

Verder dient een piekafvoer zoveel mogelijk vermeden te worden door bijvoorbeeld hergebruik in tuinen, opvang middels groene daken en infiltreren in bij voorkeur bovengrondse voorzieningen. Bij nieuwbouw waarbij meer dan 1000 m2 verharding wordt aangebracht, is het gemeentelijk beleid om het hemelwater in de bodem te infiltreren of te lozen op oppervlaktewater binnen een afstand van 300 meter, ongeacht de bestaande verharding.

Aandachtspunt hierbij is het voorkomen van een verslechtering van de bestaande grondwaterkwaliteit gezien de ligging in een grondwaterbeschermingsgebied. Een voorziening dient tevens goed beheer- en onderhoudbaar te zijn. Aansluiten op het oppervlaktewater is gezien de afstand moeilijk realiseerbaar tenzij de noordelijke wegsloot opgewaardeerd wordt (in overleg met de gemeente).

Oppervlaktewater 
Direct noordelijk parallel aan de weg Wilhelminakanaal Zuid is een droogvallende greppel aanwezig (zonder beschermingszone). Deze is in beheer van de gemeente. Verder is direct ten noorden van de weg het Wilhelminakanaal aanwezig. Het kanaal heeft een beschermingszone die tot de kadastale grens van het plangebied loopt en wordt beheerd door Rijkswaterstaat. Het overig primair oppervlaktewater bevindt zich ca. 300 meter oostelijk van het plangebied nabij de Burgemeester Holtroplaan, welke eerst zuidelijk en vervolgens noordwestelijk afstroomt nabij de Oude Bredasebaan (westelijk van de sportvelden).

Grondwater 
Oosterhout ligt op het zuidelijke zandgebied van Noord-Brabant in een infiltratiegebied. Wegens de ligging in bebouwd gebied is er beperktere bodemdata beschikbaar van het plangebied. Naar verwachting heeft het onderzoeksgebied grondwatertrap VII. Volgens de bodematlas Noord-Brabant ligt het gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de 100 en 140 cm-mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) tussen 180 en 250 cm-mv. Bij voorgaande bodemonderzoeken is tevens het grondwater op 1,3-2 m-mv aangetroffen. Zover bekend is ter plaatse geen grondwateroverlast aanwezig.

Het onderzoeksgebied valt binnen het grondwaterbeschermingsgebied van het waterwingebied Oosterhout. Hiervoor zijn aanvullende milieueisen van kracht om de waterkwaliteit te waarborgen. Hiervoor gelden bijzondere regels die zijn vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Voor bodemwerkzaamheden dieper dan 3 m-mv, het toepassen van grond en evtentueel aanvullende zaken en het infiltreren van regenwater is niet alleen goedkeuring van gemeente en waterschap nodig maar geldt ook een meldingsplicht vanuit de IOV (via de ODZOB).

Afvoer van regenwater in de bodem of oppervlaktewater kan alleen plaatsvinden als gebruik gemaakt wordt van maatregelen die verontreiniging van het grondwater tegen gaan. Als voorzieningen in het openbare gebied worden aangelegd, dient dit ook afgestemd te worden met de gemeente.

Tijdens graafwerkzaamheden kan het zijn dat de grondwaterspiegel tijdelijk verlaagd moet worden om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. Hiervoor is, naast een goedkeuring van waterschap Brabantse Delta, ook toestemming nodig van de gemeente om (bronnerings)water te mogen lozen op het gemeentelijk stelsel. Deze toestemming wordt alleen in overweging genomen mits voldaan wordt aan enkele randvoorwaarden inzake een vooroverleg, de vervuiling, het debiet en de duur van de lozing. Voor het gebruik van de riolering zal een rioolheffing in rekening worden gebracht. Als gebruik moet worden gemaakt van gemeentegrond of geloosd wordt op oppervlaktewater, dan zullen hierover nadere afspraken gemaakt moeten worden, zie ook het Besluit lozingen buiten voorzieningen.

Uitwerking plangebied

Op basis van de bureaustudie, het uitgevoerde infiltratieonderzoek en de genoemde aandachtspunten is een verdere uitwerking gemaakt van de benodigde waterberging.

Gezien de bestaande verharding is formeel sprake van een inbreiding (en zelfs een afname) aan verhard oppervlak.

Het maaiveld ter plaatse van de onderzoekslocatie ligt iets lager als de nabijgelegen wegen op circa 5,8 m +NAP en kent nauwelijks een hoogteverschil. Uitgangspunt is hydrologisch neutraal bouwen, waarbij de huidige grondwaterstanden en het oppervlaktewatersysteem in het gebied worden gehandhaafd. Met een grondwaterstand tussen 1,2 en 2,5 m-mv wordt ter plaatse reeds voldaan aan de benodigde ontwateringsdiepte. Door de lagere ligging ten opzichte van de omgeving is het van belang een goede waterafvoer te realiseren. Met de toenemende klimaatverandering zou een perceel namelijk vaker met wateroverlast te maken kunnen hebben bij flinke buien. Voor de nieuwbouw is net als bestaand een vloerpeil van 20-30 cm boven het bestaand maaiveld geadviseerd om eventuele instroom bij buien te vermijden. Hiermee wordt rekening gehouden bij de nadere planuitwerking van de nieuwbouw en terreininrichting.

De onderzoekslocatie ligt in een grondwaterbeschermingsgebied en bij de realisatie van het projectplan moet rekening worden gehouden met aanvullende milieuregels. Tevens dient het planvoornemen met de toekomstige voorzieningen gemeld te worden bij de bevoegde overheid (omgevingsdienst odzob). Door het voldoen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden en gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen is bij de voorgenomen ontwikkeling van appartementen op het perceel geen toekomstige (grond)waterverontreiniging te verwachten.

Indien het hemelwater afgevoerd wordt buiten het beschermingsgebied zijn er verder geen regels/voorschriften van toepassing. Vanuit het beleid is het wenselijk om schoon hemelwater ter plaatse te verwerken. Derhalve is gekeken naar de nadere voorschriften voor infiltratie van afstromend hemelwater:

  • gebouwen zonder schadelijk uitloogbare materialen mogen na startmelding rechtstreeks in de bodem infiltreren.
  • bij schadelijke of uitloogbare materialen, wegen en parkeerterreinen tot maximaal 100 motorvoertuigen is sprake van een categorie 1-emissie en is een melding verplicht. Bij meer dan 100 voertuigen betreft het een categorie 2-emissie. Het hemelwater dient via een voldoende zuiverende voorziening of via een watergang zonder infiltrerende werking (afvoer) te stromen.

Behalve infiltratie van afstromend hemelwater zijn ook alle bodemwerkzaamheden op een diepte van drie meter of meer onder maaiveld meldingsplichtig (plaatsen monitoringspeilbuizen, sonderingen, bronneringen, funderingen, etc.). Deze voorwaarden zijn opgenomen in de factsheet bodemwerkzaamheden van de omgevingsdienst.

Ter plaatse van het plangebied zijn de daken door het toepassen van niet uitloogbare materialen als schoon te beschouwen. Behoudens het noordelijke parkeerterrein (+100 auto’s) is verder ook sprake van zeer geringe emissies (erftoegangswegen en parkeren zonder vrachtwagens). Het water moet bij alle emissies en technieken:

  • Gecontroleerd infiltreren: Het is zichtbaar of duidelijk afgekaderd waar het afstromend hemelwater naartoe stroomt. Bij incidenten of calamiteiten kan het water afgevangen worden en/of de vervuilingslocatie geïsoleerd en gesaneerd worden. Bij piekbuien is een overloop toegestaan.
  • Via een voldoende zuiverende voorziening gaan, zoals passend bij de categorie van emissie. Een wadi is onder voorwaarden geschikt voor een categorie 1 en 2 emissie. Voornaamste voorwaarden hiervoor zijn:
    • 1. Minimaal 20 mm van een bui moet in de voorziening behandeld/verwerkt worden.
    • 2. De aanwezigheid van een begroeide toplaag met een zuiverende laag van 30 - 50 cm dik
    • 3. Deze zuiverende laag dient minimaal 1% lutum en minimaal 2% humus te bevatten. Vanuit de gemeente is een maximum van 2% lutum en 3% humus te bevatten. Deze gehalten zijn i.v.m. de zuiverende werking en de doorlatendheid van de bodem (ter controle bodemonderzoek verplicht).
  • Na infiltratie gemonitord worden op de gevolgen voor het milieu, zoals passend bij de voorziening en de emissiecategorie. Voorzieningen moeten minimaal jaarlijks worden gecontroleerd op dichtslaan van het oppervlak, ophoping van vuil en illegale activiteiten. Bij ondergronds infiltreren dient onderbouwd te worden waarom bovengronds niet kan.

Zover bekend is de bestaande verharding momenteel aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel. Bij de planrealisatie zal op eigen terrein een 100% gescheiden stelsel aangelegd worden. Hemelwater wordt bij voorkeur op eigen terrein verwerkt. Door de nieuwbouw met appartementen is een toename aan de totale afvalwaterhoeveelheid te verwachten. De totale verwachte hoeveelheid afvalwater bedraagt ca. 51 m3/dag en zal via een separaat DWA-riool naar het gemeentelijk stelsel afvoeren. Voor deze wijziging zal te zijner tijd een aanvraag ingediend worden bij de gemeente Oosterhout. Gezien de afname aan totale afvoerhoeveelheid door de verwerking van het hemelwater op eigen terrein zal het bestaand rioolstelsel deze hoeveelheid naar verwachting zonder aanpassingen kunnen verwerken.

Bij het planvoornemen wordt de bestaande verharding verwijderd waarna nieuwbouw met een groene invulling aangelegd wordt. Conform het waterschapsbeleid is gezien de bestaande verharde situatie geen watercompensatie vereist. Vanuit het gemeentelijk beleid dient de nieuwbouw echter geheel op eigen terrein verwerkt te worden, bij voorkeur middels infiltratie en zijn hogere bergingseisen van toepassing dan vanuit het waterschap vereist zijn bij afkoppelprojecten. Uit het uitgevoerde infiltratie onderzoek blijkt dat infiltratie toepasbaar is (1-2 m/dag verticaal en 3,5 m/dag horizontaal). Derhalve dient en zal het verzamelde hemelwater op eigen terrein verwerkt te worden. Hiervoor worden voorzieningen aangelegd waarbij ook rekening gehouden zal worden met de geplande fasering van de ontwikkeling.

Door het toekomstig gebruik (wonen) en het voldoen aan de milieu hygiënische randvoorwaarden is geen tot geringe emissie door de lokale infiltratie te verwachten. Door de ligging in een grondwaterbeschermingsgebied zijn aanvullende randvoorwaarden van toepassing om verontreiniging te voorkomen. Deze staan opgenomen in de interim omgevingsverordening Noord-Brabant en beschikbaar gestelde fact-sheets. Het hemelwater van het noordelijke parkeerterrein van +100 stuks (113 gepland) dient via een zuiverende voorziening te stromen gezien de omvang en mogelijke vervuiling op dit oppervlak. Op basis van de grondanalyses uit het ter plaatse uitgevoerd verkennend bodemonderzoek kan de aanwezige humeuze bodemlaag plaatselijk zonder aanvullende maatregelen gebruikt worden als bodemfilter. Plaatselijk wordt een grondverbetering geadviseerd zodat deze bodemlaag als bodemfilter met voldoende doorlatendheid kan fungeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0014.png"  

Voorafgaand is diverse malen overleg geweest over de hemelwaterverwerking. Vanuit het gemeentelijk beleid mag er geen water op straat ontstaan bij een bui van 40 mm. Bij een open waterberging mag 70 mm geen inundatie opleveren. Huidige insteek voor de hemelwaterverwerking is de aanleg van drie wadi’s. Op basis van het inrichtingsprogramma is de toekomstige verharding bepaald, zie tabel hierna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0015.png"  

Uit de tabel is te concluderen dat het verhard oppervlak in de toekomstige situatie afneemt ten opzichte van de huidige situatie (inbreiding) en dat met de geplande 908 m3 waterberging in de drie wadi’s ruimschoots de benodigde hemelwaterberging voor een buineerslag van T=100 van 850,0 m3 aangelegd wordt.

Bij een boven normatieve neerslaghoeveelheid kan het hemelwater oppervlakkig afstromen naar het bestaande groen en de bestaande watergang van de gemeente Oosterhout (oppervlakkige overloop weg van de panden). Met deze noodoverloop wordt bij de toekomstige noordelijke ontwikkeling rekening gehouden.

Ter verdere verduurzaming zijn nog algemene maatregelen toepasbaar zoals inpassing van meer groen, opvang en hergebruik in een pand of de aanleg van meer groendak (wordt gezien als onverhard oppervlak).

Bovengenoemde hemelwaterverwerkingswijze voor de onderzoekslocatie met de stromingswijze is reeds concreter uitgewerkt. Door de aanleg van een gescheiden stelsel, de hemelwaterverwerking op het eigen terrein voor een bui T=100, de goede doorlatendheid van de bodem en een noodoverloop naar de gemeentelijke watergang wordt hydrologisch gezien positief/klimaatbestendig ontwikkeld. Doordat hiermee rekening gehouden is, is geen verhoogd risico op wateroverlast of verontreiniging door het planvoornemen te verwachten.

Bij de verdere planinrichting worden de uiteindelijke hemel- en afvalwatervoorzieningen en de maaiveldprofilering waar nodig nog concreter uitgewerkt in een inrichtingsplan. De voorgenomen ontwikkeling dient tevens gemeld te worden bij het bevoegd gezag (en o.a. omgevingsdienst i.v.m. ligging in het grondwaterbeschermingsgebied). De aanleg van de benodigde waterberging voor de toekomstige ontwikkeling is tevens opgenomen in de regels behorend bij het bestemmingsplan. Eventueel benodigde vergunningen worden niet middels deze waterparagraaf geregeld en zullen via daarvoor bedoelde procedures verkregen moeten worden. Dit kan o.a. middels het Omgevingsloket plaatsvinden.

4.10 Kabels en leidingen

Ter plaatse van het plangebied lopen geen planologisch relevanten kabels of leidingen. Aardgasleidingen in de omgeving zijn behandeld in paragraaf 4.2. Hoogspanningslijnen liggen op voldoende afstand. Dit onderdeel zorgt niet voor belemmeringen. Eventuele lokale kabels of leidingen worden verlegd. Daarnaast worden de woningen gasloos opgericht, waardoor een aansluiting op het gasnet niet nodig en er dus geen nieuwe gasleidingen gerealiseerd worden.

4.11 Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet die in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de tussenperiode een overgangsregeling opgenomen.

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta). De bescherming heeft als doel om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt” uit het verdrag van Valletta worden meer archeologische resten in situ behouden.

Doorwerking plangebied
Er is voor het plangebied een archeologisch onderzoek uitgevoerd door Aeres Milieu. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 11 van deze toelichting. Hier wordt dan ook naar verwezen. De belangrijkste resultaten en conclusies zijn hieronder beschreven.

Op basis van het uitgevoerd verkennend veldonderzoek middels boringen kan worden gesteld dat in een groot deel van het plangebied kamppodzolgronden, zoals beschreven in het bureauonderzoek, aanwezig is.

Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de natuurlijke ondergrond bestaat uit dekzandafzettingen van het Laagpakket van Wierden (Formatie van Boxtel). Het dekzand bestaat uit zwak siltig matig fijn, goed gesorteerd zand. De natuurlijke ondergrond bevindt zich op een diepte van circa 50 tot 130 centimeter onder maaiveld. Dit komt neer op een gemiddelde diepte van circa 5,05 tot 5,65 meter +NAP.

Ter plaatse van Type I boringen zijn (deels) intacte bodems aangetroffen. In deze boringen is veelal een Bh en/of Bsen BC-horizont aanwezig. Het podzolprofiel is dus afgetopt maar de aanwezigheid van de B- of BC-horizont blijft de archeologische verwachting gehandhaafd (middelhoog – laat-paleolithicum – vroege middeleeuwen en laag – late middeleeuwen – nieuwe tijd).

Er is tijdens het veldonderzoek ook vastgesteld dat de bodem in meer of mindere mate verstoord is. Ter plaatse van de Type II-boringen is er sprake van een verstoord bodemprofiel. Ter plaatse van boring 4 is een omgezet pakket aangetroffen waarbij de A-horizont is omgezet met een B- en/of E-horizont. Doordat er geen afdekkend pakket aanwezig was (zoals bijvoorbeeld bij een kamppodzolbodem) heeft de bewerking van het land ervoor gezorgd dat de top van de oorspronkelijke bodem is opgenomen in het bovenliggende pakket. Daar waar ploegactiviteiten minder diep zijn gegaan, is onder de ploeglaag een gemengd pakket aangetroffen van A- E- en B-horizont. Deze horizonten zijn niet meer intact, maar zijn nog niet gehomogeniseerd en opgenomen in het bovenliggende pakket. Uitgaande van het aangetroffen bodemprofiel kan gesteld worden dat bodem ter plaatse van boring 4 licht geroerd is. De afwezigheid van een (A-), E- en B-horizont ter plaatse boringen 2, 6 en 7 duidt op een recentere bewerking van de bodem (zoals egalisatie en/of door opname in het bovenliggend dek middels ploegen van de akker). Boring 7 is direct langs de voormalige bebouwing gezet. Dit betekent dat de top van het potentieel archeologisch niveau voor de periode jagers-verzamelaars ter plaatse niet meer intact is. Deze vindplaatsen zijn immers erg kwetsbaar en zullen, indien deze aanwezig zijn geweest, alleen nog ex-situ kunnen worden aangetroffen. Op basis hiervan wordt de verwachting, ter plaatse van Type II-boringen, voor de periode jager-verzamelaars bijgesteld van middelhoog naar laag. Voor de daaropvolgende periode van meer sedentaire bewoningsvormen met robuustere sporen kan worden gesteld dat deze naar verwachting nog goed aangetroffen kunnen worden. De verwachtingen uit het bureauonderzoek voor de periode neolithicum – nieuwe tijd blijven derhalve ook gehandhaafd.

De graafwerkzaamheden bij de voorgenomen planontwikkeling kunnen een negatieve impact hebben op het verwachte aanwezige archeologische niveau. Op basis van de bodemkundige gesteldheid kunnen onder de humushoudende bovengrond (0-50 centimeter beneden maaiveld) archeologische resten aanwezig zijn. Op basis hiervan wordt voor het plangebied een vervolgonderzoek geadviseerd indien de bodemingrepen dieper dan 20 centimeter onder maaiveld reiken. Hierbij is rekening gehouden met een buffer van 30 centimeter. Dit vervolgonderzoek vindt bij voorkeur in de vorm van een proefsleuvenonderzoek plaats. Hiervoor dient voorafgaand een Programma van Eisen (PvE) ter toetsing te worden voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid (gemeente Oosterhout). De ondergrondse sloop van de huidige bebouwing mag niet plaatsvinden voor het geadviseerde vervolgonderzoek.

4.12 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a Bro) dient in het plan rekening gehouden te worden met cultuurhistorie. Cultuurhistorie heeft onder andere betrekking op de historische stedenbouwkundige en historisch geografische waarden in het gebied. In het plan moet beschreven worden hoe met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan.

De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland. Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal.

Doorwerking plangebied
De cultuurhistorische waarden binnen Noord-Brabant zijn afgebeeld op de de 'Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant' (CHW-kaart). Hieronder is een uitsnede van deze kaart weergegeven. Op de afbeelding is te zien dat binnen het plangebied geen cultuurhistorische waarden voorkomen. Het groen binnen en rondom het plangebied is niet aangeduid als 'historisch groen'. Het plangebied ligt daarnaast niet binnen een waardevol landschap of gebied. Binnen en rondom het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. De Warandelaan wordt wel aangegeven als 'historisch waardevolle lijnstructuur'. De waardering van de lijnen wordt gezien de gele aanduiding gezien als 'redelijk hoog' en niet als 'hoog' of 'zeer hoog'. De bestaande locatie van de ontsluiting op de Warandelaan blijft behouden. Er hoeven hier geen bomen gekapt te worden. Er is geen sprake van doorbreking van de lijnstructuur. Met dit plan blijft deze historische waarde dus behouden. Om deze reden heeft het plan geen invloed op de cultuurhistorische waarden binnen Oosterhout. Dit onderdeel zorgt dan ook niet voor belemmeringen voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0016.png"  
Figuur 4.2: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant (gele lijnen = historische lijnstructuren, groene stippen = monumentale bomen, zwarte lijn = plangebied)  

4.13 Niet-gesprongen explosieven

Er is in de gemeente Oosterhout een vooronderzoek naar niet-gesprongen explosieven uitgevoerd. Het gaat hierbij om een gemeentebreed onderzoek waarin allerlei afwerpmunities en verdachte locaties in beeld zijn gebracht. Dit is vastgelegd op een kaart. Hieronder is een uitsnede van de kaart weergegeven ter plaatse van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het plangebied niet in een aandachtsgebied of verdacht gebied ligt. Een nader onderzoek naar explosieven is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0017.png"  
Figuur 4.3: CE-bodembelastingkaart Gemeente Oosterhout  

4.14 Besluit m.e.r.

Een plan moet voldoen aan de Wet natuurbescherming, Interim-omgevingsverordening Noord-Brabant, de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage om te beoordelen of voorafgaand aan het plan een milieueffectrapport (verder: m.e.r) moet worden opgesteld. Dat is vooral bedoeld om grotere (gecumuleerde) effecten voor de leefomgeving te beoordelen en alternatieven te onderzoeken.

Uit een berekening van de stikstofdepositie is gebleken dat het plan geen significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied. Dat betekent dat er geen passende beoordeling Wet natuurbescherming is vereist. Dan is er ook geen m.e.r vereist. In de Interim-omgevingsverordening Noord-Brabant is geen aanwijzing tot het opstellen van een m.e.r. opgenomen.

In de Wet milieubeheer in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage is gebleken dat er geen sprake is van een activiteit in onderdeel C van de bijlage bij de Besluit milieueffectrapportage. Tevens is er geen sprake van een activiteit in onderdeel D van een zogenaamd kaderstellend plan voor een activiteit waarvoor nog een omgevingsvergunning nodig is en waarvoor een uitgebreide procedure is vereist. (art. 3:4 Algemene wet bestuursrecht). Gelet daarop bestaat er geen directe verplichting tot het opstellen van een m.e.r..

In het Besluit milieueffectrapportage aangewezen gevallen moet het bevoegd gezag beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden waarvoor alsnog een m.e.r moet worden opgesteld. Dat is het geval indien een activiteit in onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage voor komt en het daarin genoemde “geval” (drempelwaarde) zich voor doet. De planactiviteit valt onder D 11.2 “stedelijk ontwikkelingsproject”. De drempelwaarde wordt echter niet overschreden.

In art. 2, vijfde lid, Besluit milieueffectrapportage is echter bepaald dat alsnog een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd indien een activiteit in onderdeel D zich voor doet. Dat is het geval (D 11.2) om dat voor dit artikel daarvoor de drempelwaarde niet van belang is. De bouw van 5 hoge appartementgebouwen met parkeerterreinen hebben een groter ruimtelijk effect dan in de huidige situatie.

Daarom is een milieueffectbeoordeling uitgevoerd om te beoordelen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden vanwege het plan. Daarbij gaat het om de optelsom van de milieueffecten van de activiteiten in de omgeving samen met die van het plan op het plangebied en (vooral) daarbuiten.

De aanmeldingsnotie (bijlage 12) dient als onderbouwing van de beslissing op de mer-beoordeling van het college. Die is getoetst aan de Wet milieubeheer en bijlage III van de Europese m.e.r-richtlijn. Geconcludeerd is dat er, rekening houdend met:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project; en
  • 3. de k enmerken van het potentiële effect;

de gecumuleerde effecten geen aanleiding geven tot het laten opstellen van een m.e.r. Daarbij is mede van belang dat het plan zelf aan de vereiste wet- en regelgeving zal voldoen. De potentiële toename van de effecten van het plan, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het plan, zijn dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Daarom heeft het college besloten om geen milieueffectrapport op te laten stellen.

4.15 Windhinder

Er heeft een windhinderonderzoek plaatsgevonden om de eventuele hinder vanwege wind ter plaatse van het plangebied te bepalen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 13. Hierna worden de belangrijkste bevindingen beschreven.

Het windklimaat ter plaatse van de geplande ontwikkeling wordt bepaald door een aantal zaken. Allereerst speelt de statistiek van de windsnelheid op de locatie een rol. Daarnaast kan de geometrie van de geplande en van de omringende bebouwing de windsnelheid in positieve of negatieve richting beïnvloeden.

De norm NEN 8100 verwijst voor de statistische windgegevens naar de NPR 6097 Toepassing van de statistiek van de uurgemiddelde windsnelheden voor Nederland. Met behulp van door het KNMI ontwikkelde software, behorende bij de NPR 6097, kan de windstatistiek op een hoogte van 60 m op de planlocatie worden bepaald. Hierbij wordt gebruik gemaakt van data van een groot aantal meteostations en gegevens omtrent terreinruwheden tot 6 km afstand van de planlocatie.

Uit de gegevens blijkt dat op de planlocatie zuidwest de dominante windrichting is. Bij deze windrichting treden het vaakst hoge windsnelheden op. Aangezien de zuidwestelijke wind het meest voorkomt, is met name de bebouwingssituatie ten zuidwesten van het plan van belang. Ten zuidwesten van de planlocatie is sprake van een relatief open situatie, waarbij de zuidwestenwind voornamelijk vrij over sportvelden aanstroomt. Daarnaast zijn hier bomen met een hoogte van maximaal circa 20 meter aanwezig, welke voor enige afscherming zorgen. Door de relatief open ligging is windhinder op voorhand echter niet uit te sluiten.

In figuur 4.4 is een kaart weergegeven met een indicatie van de locaties van mogelijke windhinder. Aan de noordzijde van het plangebied (met name nabij de gebouwhoeken van de geplande bebouwing, en in de doorgang tussen de twee gebouwen) is sprake van een verhoogde kans op windhinder. Op deze locaties is mogelijk een matig tot plaatselijk zeer matig windklimaat te verwachten. Aan de zuidzijde van het plangebied is ook sprake van een verhoogde kans op windhinder nabij de bouwhoeken, zij het in mindere mate gezien de lagere bouwhoogte. In de doorgang tussen de zuidwestelijke gebouwen is tevens sprake van een verhoogde hinderkans. Door de zeer open ligging in combinatie met de interactie tussen deze gebouwen is hier mogelijk sprake van een matig tot zeer matig windklimaat. De verwachting is dat de geplande nieuwbouw geen significant effect heeft op het windklimaat rond de bestaande omgevingsbebouwing.

Opgemerkt wordt dat de geplande parkachtige inrichting van het plangebied een positief effect zal hebben op het windklimaat. Geadviseerd wordt met name in de gebieden waar een hogere hinderkans te verwachten is het windklimaat te verbeteren met behulp van begroeiing in de vorm van bomen en heesters. Er is een nadere eisen-regeling in de planregels opgenomen om te borgen dat er geen slecht windklimaat op verblijfsniveau zal ontstaan voor de van toepassing zijnde activiteitenklasse (NEN 8100).
In een later stadium van de planontwikkeling, als ook de locaties van windgevoelige functies bekend zijn, kan op basis van een beoordeling van het uitgewerkte planontwerp worden afgewogen of nader onderzoek met de windtunnel of CFD noodzakelijk is om het voorkomen van een slecht windklimaat voor de van toepassing zijnde activiteitenklasse te borgen. Dit onderzoek wordt toegevoegd bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPhz3oosterhz2017-ON01_0018.png"  
Figuur 4.4: Indicatie locaties mogelijke windhinder (bron: PEUTZ)  

Hoofdstuk 5 Juridische uitvoerbaarheid

5.1 Het juridische plan

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden en gebouwen binnen het bestaand stedelijk gebied.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is aangesloten bij het gemeentelijke 'Handboek (digitale) bestemmingsplannen'. Voor onderhavig bestemmingsplan is de versie van december 2020 gehanteerd. Het handboek bevat een set regels die voor alle nieuwe bestemmingsplannen binnen de gemeente Oosterhout wordt gehanteerd, waardoor sprake is van uniforme regelingen in de diverse plannen. In het Handboek is gestreefd naar standaardisering van bestemmingen en regels zoals aangegeven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

Het onderhavige bestemmingsplan wijkt op de volgende punten af van het handboek:

  • a. omdat er enkel gestapelde woningen mogelijk gemaakt worden, is de bebouwingstypologie hierop afgestemd. Daarnaast komt de bestemmingsgrens overeen met de bouwgrens, waardoor er geen bouwwerken buiten het bouwvlak mogelijk zijn, uitgezonderd hetgeen onder b opgenomen is;
  • b. er is een aparte regeling met aanduiding op de verbeelding opgenomen voor overkappingen buiten het bouwvlak (zowel met als zonder afwijkingsprocedure);
  • c. binnen alle bouwvlakken zijn (al dan niet ondergrondse) parkeervoorzieningen mogelijk, dit is dus algemeen toegestaan en gereguleerd binnen de algemene bouwregels in artikel 9;
  • d. enkele niet relevante c.q. niet wenselijke functies binnen de bestemming Verkeer zijn niet opgenomen (zoals evenementen, terrassen en jongerenontmoetingsplaatsen);
  • e. voor 'zorgwoning' is een alternatieve begripsomschrijving opgenomen;
  • f. enkele niet relevante bepalingen zijn geschrapt;
  • g. ondergronds bouwen (waaronder parkeergarages) zijn algemeen toegestaan onder gebouwen (zie artikel 9.1) en zijn niet met een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen.

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Het onderhavige bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, doch treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. In de volgende paragraaf wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.

5.2 Bestemmingen

5.2.1 Opzet regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

  • Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
  • De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
  • Algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
  • Overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd (voor zover relevant):

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen regeling;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

De afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en het omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze bevordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan.

5.2.2 Flexibiliteitsregels

Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door regels op te nemen over de bevoegdheid tot het verlenen van een (binnenplanse) omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan of een wijzigingsbevoegdheid.

Voor het opnemen van flexibiliteitsregels geldt als uitgangspunt dat flexibiliteitregels alleen worden gebruikt als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn. Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.

5.2.3 Bepalen goothoogte

Er is wel eens sprake van misverstanden over de wijze waarop de goothoogte of bouw- c.q. nokhoogte van een gebouw moet worden geïnterpreteerd. De goothoogte wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken en antennes.

5.2.4 Toelichting bestemmingen

Hieronder worden de meest voorkomende bestemmingen kort toegelicht.

Groen
De tot 'Groen' bestemde gronden zijn bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, voorzieningen voor langzaam verkeer, inritten, speelvoorzieningen, calamiteitenroutes, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten en nutsvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van een waterberging


Maatschappelijk
De tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden zijn bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen in de vorm van zorgwoningen. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals voorzieningen voor verkeer en verblijf, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, tuinen, erven en verhardingen, groen- en nutsvoorzieningen, en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de gebouwen moeten worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangegeven. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Verkeer
De tot 'Verkeer' bestemde gronden zijn bedoeld voor voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, groen-, nuts- en speelvoorzieningen, kunstobjecten, straatmeubilair, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel is er een specifieke regeling opgenomen voor overkappingen, ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding. Deze zijn - afhankelijk van de betreffende aanduiding - rechtstreeks of onder voorwaarden via een afwijkingsprocedure toegestaan. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wonen
De tot 'Wonen' bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen, aan huis verbonden beroepen of aan huis verbonden bedrijven en verhardingen, groen- en nutsvoorzieningen, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf en voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen, waarbinnen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan zijn. De maximaal toegestane bouwhoogte is op de verbeelding opgenomen.

Er zijn regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Om windhinder te voorkomen is een regeling opgenomen waarmee het onder voorwaarden mogelijk is om op dit punt nadere eisen aan de omgevingsvergunning voor bouwen te stellen. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van een aantal bouw- en gebruiksregels. Er zijn gebruiksregels opgenomen voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Waarde – Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd tot meer dan 0,50 cm onder maaiveld en dit over een oppervlakte is van meer dan 100 m², dan moet hiervoor een vergunning voor zijn afgegeven. Deze wordt afgegeven indien uit een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport blijkt dat het archeologisch bodemarchief niet wordt verstoord. Al dan niet na het treffen van maatregelen.

Hoofdstuk 6 Handhaafbaarheid

Handhaving vormt een belangrijk onderdeel van een beleidscyclus. Regels worden gesteld met als doel het beschermen van een bepaald belang. Zonder toezicht op naleving van deze regels bestaat het risico dat dit doel onvoldoende bereikt wordt. Tevens komt de gemeente ongeloofwaardig over als gestelde regels niet worden gehandhaafd.

Handhaafbaarheid, draagvlak en naleefgedrag
Een eerste voorwaarde voor handhaving is een duidelijk en handhaafbaar beleid en regelgeving. Om die reden worden nieuwe versies van digitale handboeken en die onderdelen van bestemmingsplannen die afwijken van het digitale handboek, door de afdeling die belast is met vergunningverlening en handhaving, gecontroleerd op uitvoerbaarheid. Ook voor dit bestemmingsplan heeft deze toets plaats gevonden.

Naast handhaafbare regels dient er ook het nodige draagvlak voor het nieuwe beleid en de daaruit voortvloeiende regels te zijn. Immers zal een plan met weinig draagvlak op weinig naleefgedrag kunnen rekenen. Het creëren van draagvlak is onder andere bewerkstelligd door in de verschillende fasen van het planproces burgers, belangenorganisaties en andere belanghebbenden te betrekken, al dan niet via wettelijk bepaalde inspraakmomenten.

Preventieve en repressieve handhaving
Naast repressie (handhavend optreden op het moment dat er sprake is van een overtreding) heeft preventie een belangrijke functie in de gemeentelijke handhavingsstrategie (de gemeente hanteert de landelijke handhavingsstrategie). Bij preventief handhaven spelen vooral dialoog, voorlichting en advisering een belangrijke rol. Zo voorziet het handhavingsbeleid van de gemeente Oosterhout in meer aandacht voor voorlichting en communicatie, onder andere door het uitgeven van voorlichtingsbrochures.

Qua repressie voorziet het gemeentelijk handhavingsbeleid en het daarop gebaseerde integrale uitvoeringsprogramma in het continu opsporen van overtredingen van het bestemmingsplan. Ook worden er gezamenlijk met andere overheden (brandweer, politie, belastingdienst) multidisciplinaire handhavingsacties georganiseerd. Binnen dergelijke acties is er ook aandacht voor overtredingen van het bestemmingsplan. Indien een overtreding wordt geconstateerd, zal als eerste stap in het handhavingstraject telkens worden bezien of het illegale gebruik of bouwwerk op grond van het bestemmingsplan of afwijking daarvan, alsnog gelegaliseerd kan worden. Is dat niet het geval dan wordt het handhavingstraject doorgezet. Al deze aspecten zijn vastgelegd in het beleidsplan Fysieke Leefomgeving en de daarin opgenomen handhavingsstrategie en dienen als leidraad voor de alledaagse handhavingspraktijk binnen de gemeente Oosterhout.

IJkmoment, overgangsrecht en monitoring beleid
De totstandkoming van dit bestemmingsplan is een ijkmoment voor de handhaving. Indien bebouwing of gebruik afwijkt van het bestemmingsplan, zal hier tegen handhavend worden opgetreden. Voor zowel bouwen als gebruik is het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan de peildatum. Tegen bebouwing en gebruik dat onder het overgangsrecht valt, kan niet handhavend worden opgetreden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, gericht op het mogelijk maken van gestapelde woningbouw. Met de initiatiefnemers is een anterieure overeenkomst gesloten teneinde het kostenverhaal te borgen.

Het plan wordt door initiatiefnemers gerealiseerd en er zijn verder geen kosten aan verbonden voor de gemeente. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Omgevingsdialoog
Op 17 juni 2019 is er in het kader van de omgevingsdialoog door initiatiefnemers een inloopavond georganiseerd waarin de omwonenden geïnformeerd zijn over de plannen aan de Warandelaan 6 en het braakliggende terrein richting Wilhelminakanaal Zuid. Naar aanleiding van die avond zijn 16 reacties ontvangen. De meest gehoorde reactie op het plan is de ontsluiting op de Warandelaan (zorg om de verkeersafwikkeling). Daarnaast zijn er enkele reacties ontvangen inzake het woningbouwprogramma (hoogbouw en uitstraling hiervan), de groenvoorziening (sparen van het groen) en de zorg (eventuele zorgmogelijkheden spreken aan).

De reacties uit de omgeving zijn teruggekoppeld aan de gemeente. Overwogen is om een extra ontsluiting aan het Wilhelminakanaal Zuid te realiseren. Daar is echter niet voor gekozen omdat:

  • het vanuit het beleid duurzaam veilig de wens is het aantal aansluitingen op een weg met een ontsluitingsfunctie te beperken. Vanuit dit oogpunt en vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid heeft een ontsluiting van de nieuwe woonlocatie op de Warandelaan (30 km-zone) een duidelijke voorkeur.
  • men het groen tussen het Wilhelminakanaal en de nieuwe appartementen wil behouden;
  • men extra verharding en extra bomenkap door tweede ontsluiting ongewenst vindt;
  • de verkeersafwikkeling van het plan in voldoende mate kan plaatsvinden middels één ontsluiting;
  • het toevoegen van extra ontsluiting geen garantie biedt met betrekking tot spreiding van het verkeer.

Een andere optie die verkend is, is of de voorgestelde ontsluiting aan de Warandelaan verplaatst kan worden. Hier is niet voor gekozen omdat er dan extra bomen gekapt moeten worden aan de Warandelaan.

Vooroverleg en inspraak
In het kader van het voorgeschreven vooroverleg is de kennisgeving van het voorontwerp-bestemmingsplan toegezonden aan de Provincie Noord-Brabant, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, het Waterschap Brabantse Delta en de uitvoeringsinstantie namens de provincie (Grondwaterbeschermingsgebied) de Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant.

Het voorontwerp-bestemmingsplan "Oosterhout zuid 2017 herziening 3 (Parck Warande)" heeft conform de Algemene Inspraakverordening Oosterhout 2006 met ingang van 24 juni 2021 tot en met 21 juli 2021 ter inzage gelegen. Publicatie hiervan heeft plaatsgevonden d.d. 23 juni 2021 in het huis-aan-huis weekblad "Oosterhout" en op de gemeentelijke website. Het voorontwerpbestemmingsplan was tevens op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl in te zien. Gedurende deze termijn bestond de gelegenheid om schriftelijk en mondeling op het plan te reageren door de indiening van een inspraakreactie. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt door 21 instanties c.q. personen. Tevens vond op 1 juli 2021 een inspraakbijeenkomst plaats.

In de bijlagen is een reactienota inspraak en vooroverleg opgenomen ten aanzien van vooroverleg en inspraak.

7.3 Vaststellingsprocedure

De procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening wordt doorlopen. Eventuele binnengekomen zienswijzen worden verwerkt in de 'Reactienota zienswijzen inzake ontwerp-bestemmingsplan Oosterhout Zuid 2017, herziening 3 (Parck Warande) ' welke als bijlage bij het vastgestelde bestemmingsplan gevoegd zal worden. In het vast te stellen bestemmingsplan worden voor zover nodig wijzigingen en aanvullingen aangebracht die in de reactienota zijn opgenomen.