Plan: | Oosterhout-Zuid 2017, herziening 5 (Paterserf 9) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0826.BSPhz5zuid-ON01 |
Het voornemen bestaat om op de locatie aan het Paterserf 9 in Oosterhout een tweetal appartementengebouwen te realiseren, een complex met sociale huurwoningen en een levensloopbestendig seniorencomplex in de vrije sector, met aanvullende voorzieningen op de begane grond. Dit met inbegrip van bijbehorende groen- en parkeervoorzieningen.
Op grond van het vigerende bestemmingplan 'Oosterhout-Zuid 2017' is de beoogde herontwikkeling niet rechtstreeks toegestaan. Evenmin is in het bestemmingsplan een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient daarom een juridisch-planologische procedure te worden doorlopen, waarbij is gekozen voor een bestemmingsplanprocedure.
Dit bestemmingsplan heeft tot doel het plangebied te voorzien van een actueel juridisch-planologisch kader, waarbinnen de beoogde nieuwbouw met bijbehorende voorzieningen mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied ligt aan het Paterserf 9 in Oosterhout. Op de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven op een topografische kaart.
![]() |
Topografische kaart met aanduiding ligging plangebied (gele pijl). |
De begrenzing van het plangebied van dit bestemmingsplan is op de navolgende afbeelding weergegeven op een kadastrale ondergrond.
![]() |
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Oosterhout-Zuid 2017' dat op 16 mei 2017 door de gemeenteraad van Oosterhout is vastgesteld. Voor het voormalige kantoorpand en de bijbehorende gronden geldt de bestemming 'Kantoor'. Voor de omliggende gronden geldt de bestemming 'Groen'. Aan de oostzijde en zuidzijde is verder de bestemming 'Water' opgenomen.
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren en dienstverlening. Binnen deze bestemming is een woonfunctie niet toegestaan. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, inritten, voorzieningen voor langzaam verkeer, speelvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een woonfunctie evenmin toegestaan.
Voor het deel waar een terras op het water is voorzien, geldt de bestemming 'Water'. De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, oevervoorzieningen, steigers, aanlegplaatsen en gelijksoortige voorzieningen, nutsvoorzieningen en voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers, gelijksoortige voorzieningen en andere kunstwerken. Een terras is een bouwwerk, geen gebouw zijnde en kan worden geschaard onder voorzieningen voor verkeer en verblijf. Mits de hoogte niet meer dan 3,5 meter bedraagt, is het terras op het water op basis van het vigerende bestemmingsplan vanuit bouwkundig oogpunt rechtstreeks toegestaan. Vanuit functioneel oogpunt is een terras ten behoeve van woondoeleinden echter niet toegestaan.
![]() |
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Oosterhout-Zuid 2017'. |
Naast bovengenoemde enkelbestemmingen geldt voor het volledige plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Binnen de dubbelbestemming gelden bouwregels en geldt een verbod voor het uitvoeren van de in het bestemmingsplan benoemde werken of werkzaamheden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, voor zover deze 0,50 meter onder het maaiveld plaats vinden en een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m². Voor meer informatie over de toetsing aan deze dubbelbestemming, wordt verwezen naar paragraaf 4.4.1.
Tot slot geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Voor de als zodanig aangeduide gronden geldt dat deze mede bestemd zijn voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.
Kort samengevat is de beoogde ontwikkeling op basis van het vigerende bestemmingsplan niet rechtstreeks toegestaan. In het bestemmingsplan is evenmin een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
De kern Oosterhout is ontstaan op de grens van zand- en kleigronden, op een kruising van landwegen. De kern Oosterhout heeft zich in eerste instantie ontwikkeld langs een aantal linten, die in een uitwaaierend patroon richting de kernen in de omgeving liepen. Op de kruising van de bebouwingslinten ontstond een groot dorp met van oorsprong een open ruimtelijke structuur. In de 19e eeuw vond rond de pleinen Markt en Heuvel verdichting van deze structuur plaats. Hier ontstond een centrumgebied waar handel en nijverheid zich vestigden.
Oosterhout rond 1900.
Naast deze belangrijkste dorpskern ontwikkelden zich in het buitengebied verschillende buurtschappen en kleinere dorpen, die voornamelijk een agrarische functie hadden. Kenmerkend voor Oosterhout waren de wegen die in een sterpatroon samenkwamen op de Markt en de kern Oosterhout verbonden met de omliggende plaatsen zoals Breda, Geertruidenberg en Dongen. Het Wilhelminakanaal, dat werd voltooid in 1924, maakte verdere industrialisatie mogelijk. In 1919 werd reeds een haven in gebruik genomen. Deze lag ten westen van het centrum en hier kwamen enkele betonfabrieken. Door de verbeterde infrastructuur en de opkomende industrie en handel in de tweede helft van de 19e eeuw groeide de woningbehoefte in Oosterhout. Het bestaande centrumgebied werd verdicht en langs de voornaamste doorgaande wegen breidde de kern uit. De groei van Oosterhout vond in deze periode ongepland en zonder sturing plaats, waarbij de gronden tussen Markt en Heuvel verder werden bebouwd.
In de 20e eeuw zijn rondom het centrumgebied de eerste woonwijken aangelegd. Na de tweede wereldoorlog groeide Oosterhout explosief. In de jaren 50 van de vorige eeuw werden ten zuiden van de kern de wijken Slotjes Oost, Slotjes Midden en Slotjes West gerealiseerd. Deze nieuwe woonbuurten waren de eerste grootschalige planmatige uitbreidingen van Oosterhout, dat tot die tijd voornamelijk kleinschalige, incidentele groei had doorgemaakt. Het Slotjesveld, ten zuiden van de Ridderstraat, bleef vrij van woningbouwontwikkelingen, waardoor een groene plek in het stedelijk gebied ontstond.
In de jaren 60 van de vorige eeuw werd aan de zuidzijde van het Wilhelminakanaal de woonwijk Oosterheide gebouwd. Ook werd in deze periode de A27 aangelegd, in de jaren '70 gevolgd door de A59. In de periode 1970-2000 vond de groei van Oosterhout met name plaats richting het noorden, waar de wijken Strijen en Dommelbergen werden ontwikkeld. De meest recente uitbreiding van de kern wordt gevormd door de wijk Vrachelen, gelegen aan de westzijde van het Wilhelminakanaal, welke met de realisering van de buurt De Contreie zijn voltooiing nadert. Oosterhout heeft zich ontwikkeld tot een kern die met name gekenmerkt wordt door de woongebieden uit verschillende tijdsperioden.
Het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft was tot circa 1975 onbebouwd. De perioden daarvoor kende het voornamelijk een agrarisch gebruik. Het bestaande kantoorpand binnen het plangebied is op basis van de BAG-gegevens gebouwd omstreeks 1975.
De huidige ruimtelijke structuur van Oosterhout wordt gedragen door ontsluitingswegen, die de kern opdelen in verschillende wijken en gebieden. Het centrumgebied, met de oorspronkelijke kenmerkende uitwaaierende wegenstructuur, wordt omsloten door verkeerswegen. Buiten het centrum zijn de historische routes in veel gevallen doorsneden ten behoeve van de aanleg van nieuwe woonwijken. Hierdoor zijn ze vaak niet meer herkenbaar aanwezig. De oorspronkelijke verkeersfunctie van deze routes is overgenomen door de recentere ontsluitingswegen.
In de huidige situatie is het plagebied deels bebouwd met een kantoorpand en voor het overige onbebouwd, deel verhard en deels onverhard. Het plangebied ligt ingesloten tussen het Paterserf aan de westzijde en de Burgemeester Holtroplaan aan de oostzijde. Tussen het plangebied en de Burgemeester Holtroplaan ligt nog een waterloop met daarlangs een bomenrij.
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een kantoorpand en aan de zuidzijde ligt een waterpartij. Aan de overzijde van het Paterserf liggen relatief recent gerealiseerde grondgebonden woningen.
![]() |
Luchtfoto plangebied en omgeving. |
Binnen het plangebied wordt het bestaande kantoorpand gesloopt en vindt nieuwbouw plaats in de vorm van twee appartementengebouwen. In het noordelijke appartementengebouw (Thuisvester) komen 27 sociale huurappartementen. Dit gebouw zal bestaan uit 5 bouwlagen.
In het zuidelijke gebouw (Staetes) komen 40 levensloopbestendige appartementen gericht op ouderen, voor verkoop en/of verhuur, met aan de woonfunctie ondergeschikte gemeenschappelijke voorzieningen op de begane grond. Op deze wijze wordt voorzien in toekomstbestendige bebouwing die voorziet in de functioneel-ruimtelijke en emotionele behoefte van mensen. Het zuidelijke gebouw zal bestaan uit 7 bouwlagen.
Situatietekening toekomstige situatie. |
Bij beide appartementengebouwen wordt voorzien in overdekt parkeren op maaiveldniveau. Bij het appartementengebouw met sociale huurwoningen worden op de begane grond naast parkeervoorzieningen tevens bergingen gerealiseerd. In totaal zijn 87 parkeerplaatsen voorzien, overeenkomstig het uitgevoerde parkeeronderzoek zoals beschreven in paragraaf 4.1.2.3. In overleg met de gemeente is ervoor gekozen om het aantal parkeerplaatsen te beperken tot de benodigde 87, zodat voor het overige zoveel mogelijk ruimte voor groenvoorzieningen kan worden behouden.
Bij het appartementengebouw met levensloopbestendige appartementen gericht op senioren, worden op de begane grond naast parkeerplaatsen, gezamenlijke voorzieningen gerealiseerd. Het gaat dan om een ruime woonkamer met keuken en eetkamer, een tweetal logeerstudios met badkamer en een toiletgroep. Verder is voorzien in een fysio/fitnessruimte en wordt een gemeenschappelijke buitenruimte over het water gerealiseerd.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.
![]() |
3d-impressie toekomstige situatie, gezien vanuit het zuidoosten. |
![]() |
3d-impressie toekomstige situatie, gezien vanuit het noordwesten. |
![]() |
3d-impressie toekomstige situatie, gezien vanuit het zuiden, vanaf het Paterserf. |
![]() |
3d-impressie toekomstige situatie, gezien vanuit het noorden, vanaf het Paterserf. |
![]() |
3d-impressie toekomstige situatie, gezien vanuit het noorden, vanaf de overzijde van de watergang. |
![]() |
3d-impressie toekomstige situatie, gezien vanuit het zuiden. |
![]() |
3d-impressie toekomstige situatie, gezien vanuit het zuiden, met zicht op de watergang. |
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de lange termijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op het moment dat die wet in werking treedt. Tot die tijd geldt de NOVI als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met het Rijk, provincies, gemeenten, maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners van ons land.
Er zijn 21 nationale belangen beschreven die het lokale en regionale belang overschrijden. Enkele voorbeelden hiervan zijn:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan doelstellingen zoals genoemd in de NOVI, waaronder het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woningbehoefte. Verder is slechts sprake van een lokale ontwikkeling waarbij geen nationale belangen zoals genoemd in het NOVI in het geding zijn. De beoogde ontwikkeling draagt kort samengevat bij aan bepaalde doelen van de NOVI.
De wetgever heeft in de Wro de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd, om nationale en provinciale belangen te beschermen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) komen de volgende veertien nationale belangen terug:
Het Barro blijft van kracht totdat de omgevingswet in gaat, daarna wordt het Barro vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
Radarstations
De Nederlandse staat heeft acht essentiële militaire radarstations in gebruik waarmee een radarbeeld van het Nederlands luchtruim wordt opgebouwd voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het burgerluchtverkeer.
Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen moet zeker zijn gesteld dat de radars een goed beeld van het luchtruim behouden en dat dat beeld niet in onaanvaardbare mate wordt verstoord door hoge objecten.
Het gehele plangebied valt binnen het 'Radarverstoringsgebied maximale hoogte 90 meter t.o.v. NAP'. De maximale toegestane hoogte in het plangebied is lager dan de maximale toegestane hoogte van 90 t.o.v. NAP voor objecten.
Conclusie
Binnen het plangebied is uitsluitend het onderwerp 'Defensie' van belang in relatie tot het radarverstoringsgebied. Aangezien de toegestane hoogte binnen het plangebied minder dan de genoemde 90 meter t.o.v. NAP bedraagt, is het bestemmingsplan in overeenstemming met het Barro en de Rarro.
Het doel van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (de 'Ladder') is het bewerkstelligen van een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de NOVI binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, dient daarvoor op grond van de Ladder een verantwoording te worden gegeven. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt heeft zodoende:
In het voorliggende geval is sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, waarbij bestaande verouderde bebouwing wordt vervangen door hoogwaardige nieuwbouw. Er is kortom sprake van het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied om te voorzien in een concrete woningbehoefte. Voor wat betreft de behoefte, wordt verwezen naar paragraaf 4.1.1 van deze toelichting.
Conclusie
Op basis van de ligging binnen bestaand stedelijk gebied en het feit dat wordt voorzien in een concrete behoefte, kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan de vereisten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie Noord Brabant 'De kwaliteit van Brabant, Visie op de Brabantse leefomgeving' vastgesteld. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit moet zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wilt daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines.
Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij legt zij de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn: werken aan energietransitie, een klimaat proof Brabant, de slimme netwerkstad en een concurrerende duurzame economie. Deze vier hoofdopgave staan ten dienste van de basis opgaven: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.
Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
Toetsing
Stedelijke ontwikkelingen zoals woningbouw dienen bij uitstek plaats te vinden binnen 'stedelijk gebied' waarbinnen het plangebied is gelegen. Als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave voor de komende jaren te realiseren. De beoogde ontwikkeling draagt hieraan bij aangezien sprake is van de herontwikkeling van een locatie met een leegstaand kantoorpand tot een hoogwaardige woonlocatie. Er wordt kortom aangesloten bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
De provincie Noord-Brabant heeft op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld. De Iov is een planologische verordening waarin eisen gesteld worden aan de door de gemeente op te stellen ruimtelijke plannen en vormt een direct toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. In de Iov zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. De onderwerpen die in de Iov staan, vinden hun basis in de in december 2018 vastgestelde Brabantse omgevingsvisie. De omgevingsvisie formuleert een vijftal hoofdopgaven en ambities voor 2050 gericht op het bereiken van een gezond en veilig Brabant met een goede omgevingskwaliteit.
Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat toepassing moet worden gegeven aan de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies, die zijn opgenomen in artikel 3.5 'zorgplicht voor een goede omgevingsplicht' van de Iov. Voor het overige dient getoetst te worden aan de regels die van toepassing zijn op het werkingsgebied waar een plangebied in is gelegen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet de gemeenteraad de regels uit de Iov toepassen.
Toetsing
Stedelijke ontwikkeling
In artikel 3.42 'duurzame stedelijke ontwikkeling' is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen, binnen 'stedelijk gebied' ligt en een onderbouwing bevat dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken en dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
Het 'stedelijk gebied' bestaat uit het 'stedelijk concentratiegebied' en de 'kernen in landelijk gebied'. Het plangebied ligt in het door de provincie aangewezen 'stedelijk concentratiegebied'. Binnen deze gebieden kan worden voorzien in de ruimte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven, om zo de verstedelijking zo veel mogelijk te bundelen. Binnen het stedelijk gebied liggen verschillende mogelijkheden voor inbreiding, herstructurering en intensief, meervoudig ruimtegebruik. Daarnaast bevordert het zorgvuldig ruimtegebruik door de transformatie van een verouderd stedelijk gebied.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een kantoorlocatie met een leegstand kantoorpand tot een woonlocatie, waarop hoogwaardige en duurzame nieuwbouw wordt gerealiseerd, geheel in lijn met bovengenoemde uitgangspunten voor duurzame stedelijke ontwikkeling.
Verder is sprake van een goede bereikbaarheid, zorgvuldig ruimtegebruik en wordt bij de verdere uitwerking van de bouwplannen ingezet op het benutten van mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie.
Tot slot past de ontwikkeling binnen de afspraken zoals deze binnen de regio gemaakt zijn, in onder meer het 'Perspectief op wonen subregio Breda e.o.' (2022). Hierin is onder meer aangegeven dat extra versnelling in de woningbouwproductie gewenst is, voornamelijk gericht op toevoegingen aan tekorten in bepaalde woontypologieën en –milieus, waarbij bij voorkeur wordt ingezet op inbreiding en transformaties. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt hier volledig bij aangesloten aangezien sprake is van transformatie en inbreiding en wordt voorzien in woningen binnen segmenten waaraan een concrete behoefte bestaat.
Er wordt kortom aangesloten bij de uitgangspunten van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant inzake duurzame stedelijke ontwikkeling.
Grondwaterbeschermingsgebied
Het plangebied bevindt zich in een grondwaterbeschermingsgebied. Binnen deze grondwaterbeschermingsgebieden zijn woningen, wegen en bedrijven toegestaan, maar er gelden wel wettelijke regels om vervuiling van het grondwater te voorkomen. In artikel 3.11 van de verordening zijn de volgende instructieregels opgenomen:
Lid 1: Een bestemmingsplan van toepassing op Grondwaterbeschermingsgebied strekt mede tot bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem.
Lid 2: Een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid stelt regels die:
Lid 3: Als schadelijk uitloogbaar bouwmateriaal wordt in ieder geval aangemerkt:
In dit bestemmingsplan is ter borging hiervan de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. In de regels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' de gronden behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede zijn aangewezen voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Hiermee zijn de belangen van het grondwaterbeschermingsgebied in voldoende mate geborgd en wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Op 23 november 2021 heeft de gemeenteraad van Oosterhout de 'Omgevingsvisie Oosterhout' vastgesteld. In deze visie zijn de ambities uit de Toekomstvisie 2030 geconcretiseerd en uitgewerkt, zowel naar thema's als naar de verschillende wijken en gebieden binnen de gemeente. Hierdoor ontstaat een overzicht en een meer samenhangend beeld over welke opgaven er liggen om te komen tot het in de toekomstvisie geschetste toekomstperspectief. Naast de Toekomstvisie ligt ook het gemeentelijk beleid en de opgaven voortvloeiend uit (nieuwe) wet- en regelgeving aan de basis van deze Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie nodigt uit, inspireert en geeft de kaders om ontwikkelingen op een Oosterhoutse wijze plaats te laten vinden. De Omgevingsvisie wordt gebruikt om te 'toetsen' of ontwikkelingen die op de gemeente afkomen, bijdragen aan de Oosterhoutse ambities.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het deelgebied ‘Oosterheide en omringend buitengebied'. Voor de gemeente Oosterhout zijn de volgende koepelthema’s van belang:
Toetsing
Op de visiekaart behorende bij de Omgevingsvisie is het plangebied binnen het thema 'leefbaar, gezond en aantrekkelijk wonen' aangeduid als 'aantrekkelijk woongebied'. In relatie tot het thema 'leefbaar, gezond en aantrekkelijk wonen' zijn de volgende kernpunten weergegeven in de Omgevingsvisie:
![]() |
Visiekaart Omgevingsvisie, deelgebied Oosterheide. |
Het voorliggende bestemmingsplan geeft invulling aan het streven naar een aantrekkelijk woongebied voor het plangebied en het vergroten van de diversiteit van de woningvoorraad. Zo is sprake van toegesneden woningen, met deels goede en eigentijdse geïntegreerde voorzieningen voor de doelgroepen. Verder draagt het plan bij aan zorgvuldig ruimtegebruik ten aanzien van water en groen, is sprake van duurzame en energieneutrale woningbouw en is sprake van de herontwikkeling van een locatie met leegstand waardoor verdere verloedering en het ontstaan van onveiligde terreinen wordt voorkomen. De voorgenomen ontwikkeling is kortom in lijn met de Omgevingsvisie Oosterhout.
Per 1 oktober 2015 geldt er in Oosterhout bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geen welstandstoets meer. Wel zal er achteraf, via een zogenaamde
excessenregeling, kunnen worden opgetreden tegen bouwwerken die in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Daarnaast zal in de nieuwbouwwijk De Contreie de welstandstoets wel van toepassing blijven. Er blijven ook welstandseisen gelden indien sprake is van een beschermd stads- en dorpsgezicht of indien sprake is van de aanwezigheid van rijks- of gemeentelijke monumenten. Het plangebied ligt op basis van de kaart behorende bij de gemeentelijke welstandsnota echter binnen welstandsvrij gebied. Desalniettemin is het plan reeds getoetst door de stedenbouwkundige van de gemeente Oosterhout en akkoord bevonden.
Woonvisie 2016-2021
De Woonvisie 2016 - 2021 is op 24 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. De richting van de Woonvisie is onderbouwd op basis van demografische ontwikkelingen en (lokale) onderzoeken. De regionale ontwikkelingen en de rol die Oosterhout daarin heeft en neemt, zijn daarbij tevens van invloed op het Oosterhoutse woonbeleid. De volgende hoofdthema's zijn door de gemeenteraad en de externe partners van belang geacht voor het woonbeleid in Oosterhout:
Specifiek met betrekking tot woningen voor ouderen is in de woonvisie verder opgenomen dat:
Toetsing
Het concept voor het levensloopbestendige appartementengebouw gericht op ouderen past geheel binnen de bovengenoemde oplossingsrichting, waarbij ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen met zorg op afroepbasis. Hierbij zijn tevens gezamenlijke voorzieningen op de begane grond voorzien.
Met de sociale huurappartementen wordt verder een belangrijke bijdrage geleverd aan de vraag naar betaalbare appartementen voor mensen met een laag of middeninkomen. Ook voor deze doelgroep wordt met de voorgenomen ontwikkeling een beter perspectief op de woningmarkt geboden. Het feit dat het appartementengebouw gericht op senioren bijdraagt aan de gewenste doorstroming op de woningmarkt, draagt tevens bij aan het vrijkomen van woningen voor jongeren en gezinnen met jonge kinderen.
Bestuursakkoord 2018 - 2022
In het 'bestuursakkoord 2018 - 2022' is opgenomen dat Oosterhout gebaat is bij een gevarieerd woningaanbod, dat rekening houdt met de wensen en behoeften van verschillende bestaande doelgroepen (met name in de gemeente woonachtige ouderen), maar tegelijkertijd aantrekkelijk is voor nieuwe inwoners (met name jongeren/gezinnen met jonge kinderen).'
Ten aanzien van bestaande woningen wordt vooral geconstateerd dat de doorstroming stokt, waardoor de lokale woningmarkt op slot dreigt te komen. Dit lijkt onder andere veroorzaakt te worden door het feit dat alleenstaande of samenwonende ouderen, bij gebrek aan een alternatief, tot op hoge leeftijd in eengezinswoningen blijven wonen. Het op een eigentijdse wijze vormgeven en het combineren van wonen met zorg is een belangrijke doelstelling omdat ouderen tot op steeds hogere leeftijd zelfstandig blijven wonen.
Toetsing
Het concept voor het levensloopbestendige appartementengebouw gericht op ouderen speelt volledig in op bovengenoemde uitgangspunten, door op een innovatieve wijze ouderen de mogelijkheid te bieden om langer zelfstandig te blijven wonen, waarbij zorg op afroep beschikbaar is en op de begane grond gezamenlijke voorzieningen beschikbaar zijn. Op deze wijze wordt tevens bijgedragen aan de gewenste doorstroming op de woningmarkt, zodat woningen vrijkomen voor jongeren en gezinnen met jonge kinderen. De sociale huurappartementen dragen daarnaast ook bij aan het bieden van woonruimte aan jongeren en gezinnen met jonge kinderen.
Woningbouwstrategie 2030
Op 2 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Oosterhout de 'Woningbouwstrategie 2030' vastgesteld. De woningbouwstrategie vormt de leidraad voor het wonen en bouwen in Oosterhout voor de komende jaren. De belangrijkste opgave van de gemeente Oosterhout is het aantrekkelijk blijven voor jongvolwassenen en gezinnen met kinderen. Om inzicht te krijgen in de ontwikkelingen op de lokale woningmarkt is onderzoek gedaan. De woningbouwstrategie geeft de volgende algemene uitkomsten weer van de onderzoeken:
Daarnaast heeft de gemeente Oosterhout een afwegingskader opgesteld met de volgende ontwikkelperspectieven voor initiatieven:
Toetsing
In het voorliggende geval is enerzijds sprake van de realisatie van sociale huurappartementen waaraan een aantoonbare behoefte bestaat. Anderzijds is sprake van een levensloop appartementengebouw gericht op ouderen, met een innovatief concept waarbij zorg op afroep beschikbaar kan worden gesteld en daarnaast op de begane grond gezamenlijke voorzieningen aanwezig zijn. Hiermee past het initiatief bij de uitgangspunten van de Woningbouwstrategie 2030.
Routekaart woningbouwstrategie Oosterhout 2030
De uitwerking van de (conclusies van de) woningbouwstrategie krijgt vorm in de ‘routekaart’, die eveneens op 2 maart 2021 door de gemeenteraad van Oosterhout is vastgesteld. De routekaart geeft inzicht in de onderscheiden onderdelen en hun samenhang. Daarnaast vormt de
routekaart inhoudelijk en procesmatig de transparante verantwoordingspijler van college richting externe partners en bewoners en de gemeenteraad. Jaarlijks zal de routekaart aan de raad worden voorgelegd en in samenhang o.a. met de (algemene) Woonvisie door het college met de raad worden besproken.
Met de routekaart streeft de gemeente Oosterhout de volgende doelen na:
De routekaart wordt gevormd langs de ‘sporen’:
Toetsing
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft afstemming plaatsgevonden tussen initiatiefnemer en gemeente. Op basis hiervan is geconcludeerd dat sprake is van een kansrijk woningbouwplan dat nadrukkelijk inspeelt op een bestaande behoefte en waarbij een snelle uitvoering gewenst is. Het plan past kortom binnen de beleidsmatige uitgangspunten zoals beschreven in de Routekaart woningbouwstrategie Oosterhout 2030.
Provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose
Voor wat betreft de kwantitatieve behoefte is aansluiting gezocht bij de cijfers van de 'Provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose 2020' van de provincie Noord-Brabant. Hieruit blijkt dat het aantal inwoners in de gemeente Oosterhout in de periode 2020-2030 toeneemt met circa 4,5%. In de subregio Breda groeit de bevolking tot 2030 met circa 4,6%. Tegelijkertijd neemt ook het aantal huishoudens in de gemeente Oosterhout en de subregio Breda e.o. toe met respectievelijk 5,8% en 7,3%. Het aantal huishoudens stijgt daarmee sterker dan het aantal inwoners, waarbij de stijging voor de subregio Breda e.o. nog hoger is dan binnen Oosterhout zelf.
De toename van het aantal huishoudens duidt op een verkleining van de huishoudens, met name als gevolg van een toename van het aantal eenpersoonshuishoudens en de vergrijzing. Dit betekent dat er sprake is van een toenemende behoefte aan woningen, met name ook voor deze doelgroepen.
Toetsing
Met het voorliggende initiatief wordt middels de sociale huurappartementen invulling gegeven aan de behoefte aan woningen voor kleinere huishoudens. Daarnaast wordt met het levensloopbestendige appartementencomplex gericht op senioren invulling gegeven aan de toenemende behoefte aan woningen voor ouderen als gevolg van de vergrijzing en de trend dat mensen langer zelfstandig (willen en moeten) blijven wonen.
Mobiliteitsvisie 'Oosterhout Vooruit'
Het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Oosterhout ligt vast in de mobiliteitsvisie "Oosterhout Vooruit". Deze is op 21 mei 2019 vastgesteld door de gemeenteraad.
De mobiliteitsvisie geeft een beschrijving van de huidige situatie en schetst een toekomstbeeld 2030. Daarbij worden de ambities voortvloeiend uit de toekomstvisie en het bestuursakkoord belicht alsmede lokale en regionale ontwikkelingen en autonome trends die van invloed (kunnen) zijn op de mobiliteit in Oosterhout. Op basis daarvan wordt in het toekomstbeeld geschetst welke "uitdagingen" er op het gebied van verkeer en vervoer in en rond Oosterhout liggen in 2030.
Het beleid in de mobiliteitsvisie is verwoord in de vorm van doelstellingen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid, verkeersveiligheid én duurzaamheid en gezondheid. Deze vier thema's vormen gezamenlijk de pijlers van de visie. Tevens is besloten om, in lijn met de nieuwe Omgevingswet, een gebiedsgewijze benadering toe te passen, die er op neerkomt dat niet alleen op het niveau van de hele gemeente wordt gekeken, maar dat binnen de gemeente ook een aantal typen gebieden wordt onderscheiden met hun eigen profiel, doelstellingen en opgaves. Immers voor een bedrijventerrein zijn andere zaken van belang dan voor een schoolomgeving.
Mobiliteitsplan Oosterhout.
Dit resulteert in een beeld met een groot aantal opgaven. Gezien de hoeveelheid opgaven zullen
keuzes moeten worden gemaakt. In hoofdstuk 7 van de mobiliteitsvisie is aangegeven welke opgaven prioriteit hebben en waar de focus van het verkeers- en vervoerbeleid voor de periode tot en met 2030 komt te liggen. De vertaling van het beleid en de bijbehorende opgaven naar concrete maatregelen vindt plaats in een (nog op te stellen) uitvoeringsagenda.
Toetsing
Het plangebied wordt ontsloten op het Paterserf, een erftoegangsweg waarop een maximale snelheid van 30 km per uur is toegestaan. Een ontsluiting op een 30 km per uur-weg draagt bij aan de gewenste verkeersveiligheid bij dergelijke ontsluitingen.
Aan de zuidzijde sluit het Paterserf via de Europaweg aan op de Burgemeester Holtroplaan. Daarnaast sluit de Europaweg op iets grotere afstand aan op de A27. Aan de noordzijde sluit het Paterserf aan op de weg Wilhelminakanaal Zuid.
De locatie is goed ontsloten voor fiets en openbaar vervoer (bus). Aan de Burgemeester Holtroplaan zijn binnen loopafstand bushaltes in beide richtingen aanwezig. Langs het Wilhelminakanaal en de Burgemeester Holtoplaan liggen vrijliggende fietspaden.
Verkeersgeneratie
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar de als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen onderzoeksrapportage.
Verkeersgeneratie
Aan de noordzijde van het plangebied is voorzien in een appartementengebouw met 27 sociale huurappartementen. Aan de zuidzijde is voorzien in een appartementengebouw met 40 appartementen in de vrije sector (koop/huur).
Bewoners en bezoekers van de te realiseren functies genereren een bepaalde hoeveelheid verkeer als gevolg van de verplaatsingen die ze maken. Bewoners gaan naar het werk, doen boodschappen en krijgen familie en vrienden op bezoek. Ook is er sprake van bezorgend en verzorgend verkeer (vuilnisauto’s, bezorging van boodschappen etc.). Deze verplaatsingen worden (deels) per auto gemaakt. Met behulp van CROW-kencijfers uit publicatie 381: ‘Toekomstbestendig parkeren’ is de verkeersgeneratie van de te ontwikkelen woningen in kaart gebracht. De verkeersgeneratie bestaat uit een optelling van de verkeersproductie (vertrekkend verkeer) en -attractie (aankomend verkeer).
Binnen de CROW-kencijfers wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en de ligging van de ontwikkellocatie ten opzichte van het centrum. De gemeente Oosterhout heeft een stedelijkheidsgraad van ‘sterk stedelijk'. Verder is de ontwikkellocatie in Oosterhout gelegen in de rest bebouwde kom. Binnen deze classificatie is een bandbreedte beschikbaar. Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van de gemiddelde kencijfers binnen de bandbreedte. De verkeersgeneratiekencijfers van de te realiseren functies zijn in de navolgende tabel opgenomen.
De kencijfers uit de tabel geven de verkeersgeneratie per betreffende functie weer voor een weekdag. Dit is een gemiddelde dag in de hele week (maandag t/m zondag). Echter ligt het aantal verplaatsingen op een werkdag doorgaans hoger. Om te beoordelen of de toekomstige verkeersafwikkeling voldoende is, is inzicht nodig in de verkeersgeneratie op een reguliere werkdag.
CROW hanteert hiervoor omrekenfactoren om de verkeersgeneratie om te kunnen rekenen van een weekdag naar een werkdag. Voor woningen bedraagt deze 1,11. Met de verkeersgeneratie op een werkdag kan vervolgens ook berekend worden hoeveel verkeer er op de maatgevende momenten, in het ochtendspitsuur en avondspitsuur, wordt verwerkt. Deze zijn met name voor kruispuntanalyses van belang, maar voor de volledigheid ook voor deze situatie inzichtelijk gemaakt. Hierbij is de vuistregel conform CROW-richtlijnen als volgt:
In de volgende tabel is voor de verschillende woningtypen de verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt op een weekdag, werkdag en per ochtend- en avondspitsuur inclusief vertrekkend en arriverend verkeer.
Uit de tabel blijkt dat de totale verkeersgeneratie op een weekdag circa 381 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt. Op een werkdag ligt dit aantal hoger op circa 423 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Tijdens het drukste spitsuur (ochtend- en avondspits) worden er in totaal 38 extra motorvoertuigbewegingen verwacht (aankomst + vertrek). Anders gezegd betekent dit dat tijdens de twee drukste spitsuren van de dag de extra verkeersgeneratie grofweg elke twee minuten één auto oplevert. Gezien deze minimale toename is de verwachting dat hiermee geen problemen ontstaan voor de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid.
Het verkeer zal zich in de praktijk verdelen over meerdere wegvakken zoals de Europaweg en het Wilhelminakanaal-Zuid. Daardoor is de toename van circa 38 motorvoertuigbewegingen in het drukste spitsuur niet op één wegvak te verwachten. Uit de voorspelde intensiteiten in 2030 uit het verkeersmodel (BBMA West-Brabant) voor de omliggende wegen in de avondspits blijkt dat het aandeel van 38 motorvoertuigbewegingen in het drukste uur relatief klein is (als deze toename zich al op één wegvak voordoet).
De relatieve toename is overal beperkt. Hierbij is ervan uitgegaan dat de toename van 38 motorvoertuigbewegingen in het drukste uur zich op alle wegvakken voordoet, wat in de praktijk niet het geval is. Naar verwachting leidt de beperkte toename van verkeer niet tot nieuwe knelpunten voor de verkeersafwikkeling.
Volledigheidshalve dient hierbij te worden opgemerkt dat de verkeersbewegingen van de kantoorfunctie die nu binnen het plangebied is toegestaan, komen te vervallen.
Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed bereikbaar voor de hulpdiensten.
Fietsparkeren
De gemeente Oosterhout heeft in haar Nota Parkeernormen 2022 fietsparkeernormen opgenomen voor verschillende functies. De fietsparkeerbehoefte wordt net als bij auto’s berekend door de omvang van een functie te vermenigvuldigen met de bijbehorende
fietsparkeernorm. De gehanteerde fietsparkeernormen conform gemeentelijk beleid zijn weergegeven in tabel de navolgende tabel.
Op grond van deze normen blijkt dat de fietsparkeerbehoefte voor de beoogde ontwikkeling in totaal 281 fietsparkeerplaatsen bedraagt.
Fietsparkeeroplossing sociale huurwoningen
Voor alle 27 sociale huurwoningen zijn 27 buitenbergingen beoogd, conform de eisen uit
het Bouwbesluit. Dat wil zeggen dat deze een oppervlakte moeten hebben van 5 m² (in het
plan zijn deze 5,5 tot 6 m² groot). Dit is voldoende om minstens 3 fietsen te kunnen stallen
waarmee sprake is van voldoende fietsparkeergelegenheid voor de sociale huurwoningen.
Ftsparkeeroplossing vrije sectorwoningen
Voor de 40 vrije sectorwoningen bestaat de fietsparkeeroplossing uit twee delen. Iedere
woning beschikt aangrenzend aan de woning een berging van 8 tot 12 m² wat ruim
voldoende is om de fietsparkeerbehoefte per woning op te lossen. Echter worden deze inpandige (soms op verdieping gelegen) bergingen ook voor andere doeleinden gebruikt zoals het stallen van een scootmobiel.
Anderzijds zijn er 80 fietsparkeerplaatsen op maaiveld beoogd voor deze woningen. Dat betekent dat iedere woning minstens 2 fietsparkeerplaatsen op maaiveld tot de beschikking heeft. Bij een fietsparkeerbehoefte van 200 fietsparkeerplaatsen resteert er zodoende een behoefte aan 120 fietsparkeerplaatsen (naar verwachting vooral fietsen voor recreatief gebruik die niet dagelijks gebruikt worden). Deze kunnen verder in de bergingen worden opgelost waarmee zodoende sprake is van een passende fietsparkeeroplossing voor de vrije sectorwoningen.
Parkeren motorvoertuigen
Parkeerbehoefte conform gemeentelijk beleid
Voor de woningbouwontwikkeling in Oosterhout wordt de parkeerbehoefte berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormering van de gemeente Oosterhout (Nota parkeernormen Oosterhout 2022). De parkeerbehoefte wordt berekend door het aantal woningen te vermenigvuldigen met de bijbehorende parkeernorm (het aantal benodigde parkeerplaatsen per woning).
Het parkeerbeleid van Oosterhout maakt onderscheid tussen twee zones: locaties gelegen in het centrum van Oosterhout en locaties ‘overig’. De beoogde ontwikkellocatie is buiten het centrum gelegen en valt zodoende binnen het gebied ‘overig’. Het parkeerbeleid geeft aan dat de gegeven parkeernorm inclusief een bezoekersaandeel van 0,2 parkeerplaatsen per woning is. De gehanteerde parkeernormen zijn weergegeven in de navolgende tabel.
In de onderstaande tabel is de parkeerbehoefte conform gemeentelijk beleid van de beoogde ontwikkeling afgezet tegen het beoogde parkeeraanbod.
Uit de tabel blijkt dat de parkeerbehoefte van de beoogde ontwikkeling conform gemeentelijk beleid 87 parkeerplaatsen bedraagt. Het bezoekersdeel bedraagt afgerond 13 parkeerplaatsen en deze dienen openbaar toegankelijk te zijn. Met een beoogd parkeeraanbod van 87 parkeerplaatsen is er op basis van het gemeentelijke beleid voldoende parkeergelegenheid aanwezig.
In artikel 11.2 van de regels van dit bestemmingsplan, zijn regels opgenomen waaraan het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het oprichten en/of uitbreiden van een gebouw en in het geval van een functiewijziging van een gebouw en/of gronden dient te toetsen. Op deze wijze is te allen tijde geborgd dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
De zorg voor het milieu en duurzaamheid zijn belangrijke speerpunten voor de gemeente. Het klimaat is aan het veranderen en dat heeft gevolgen voor de samenleving. Wateroverlast, droogte, hitte en bodemdaling komen in meer of mindere mate al regelmatig voor en dat zal de komende jaren alleen maar gaan toenemen. Bij iedere ontwikkeling dient afgevraagd te worden in hoeverre deze ontwikkeling zich verhoudt tot de problemen die er zijn. Naast het feit dat de gemeente een belangrijke voorbeeldrol en eigen verantwoordelijkheid heeft bij ruimtelijke ontwikkelingen, willen we vooral ook meer ruimte geven aan de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en belangengroeperingen.
Duurzaamheid is een breed begrip. In een duurzamere wereld wordt gekeken of mens (people), milieu (planet) en economie (profit) met elkaar in evenwicht kunnen zijn, zodat we de aarde niet uitputten. Om te zorgen voor een balans tussen deze drie thema's heeft Nederland zich geconformeerd aan het klimaatakkoord, wat heeft geresulteerd in de klimaatwet. Dit zorgt voor nieuwe uitdagingen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling voor een duurzame en gezondere leefomgeving, ook in Oosterhout. Naast het feit dat de gemeente hierin een belangrijke voorbeeldrol en eigen verantwoordelijkheid heeft, willen we het nemen van duurzamere keuzes vooral stimuleren en faciliteren. Daarbij moet er meer ruimte zijn voor eigen initiatieven en eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en belangengroeperingen.
Het belangrijkste afwegingskader voor duurzaamheid is, naast wet- en regelgeving, de in 2019 door de gemeenteraad vastgestelde documenten ''Ambities voor de energietransitie Oosterhout 2030" en de "Routekaart energietransitie 2019-2022". Duurzaamheid bestaat voor de gemeente Oosterhout uit drie speerpunten: energietransitie, circulariteit en klimaatadaptatie.
Energietransitie
De huidige samenleving zorgt voor uitputting van de huidige energiebronnen (fossiel). Met de energietransitie werken we aan een samenleving waar sprake is van duurzaam opgewekte hernieuwbare energie. Deze transitie is essentieel om de nationale doelstellingen op het gebied van CO2-reductie te behalen. De Klimaatwet zegt ons dat we 49% CO2 moeten reduceren in 2030 ten opzichte van onze uitstoot in 1990. Ook Oosterhout moet voldoen aan de landelijke doelstellingen. Naast het gebruik van duurzame energie, draagt het verminderen van energieverbruik (isoleren) ook bij aan het reduceren van CO2 uitstoot.
De gemeente beoordeelt (ver-)bouwplannen op hun bijdrage aan de lokale, regionale of nationale duurzaamheidsdoelstellingen. Deze doelstellingen zijn verwoord in het ambitie document Energietransitie Oosterhout 2030 en de RES West-Brabant. Het absolute minimum staat beschreven in het Bouwbesluit, waarin eisen ten aanzien van de EPC en geluidisolatie zijn opgenomen. Sinds januari 2021 is de BENG-eis ingevoerd (Bijna Energie Neutraal Gebouw). De gemeente Oosterhout heeft de ambitie om op het gebied van duurzaamheid een extra inspanning boven op het bouwbesluit te stimuleren.
De energietransitie van de gemeente Oosterhout is uitgewerkt in de Transitievisie Warmte.
Transitievisie Warmte van Oosterhout
Op 22 december 2021 heeft de gemeenteraad de Transitievisie Warmte van Oosterhout (TVW) vastgesteld. In deze TVW maakt de gemeente inzichtelijk wanneer zij welke wijken of buurten van het aardgas afkoppelt en de overstap maakt naar duurzame energiebronnen. In 2050 moeten alle woningen in Oosterhout aardgasvrij zijn. Het tussendoel is: 20% van de bestaande woningvoorraad in 2030 aardgasvrij of aardgasvrij-ready. Daarvoor moeten in Oosterhout ongeveer 5.000 woningen worden aangepakt. De nieuwbouw, die vanaf 2020 al gasloos wordt gerealiseerd, telt hierbij niet mee. Nieuwe (woning)bouw plannen dienen wel aan te sluiten bij de uitgangspunten van de TVW. De transitievisie warmte wordt uiteindelijk uitgewerkt in plannen per wijk of buurt, waarin het proces en de alternatieve energiebronnen worden beschreven. Op dit moment heeft de transitievisie nog geen invloed op onderhavig bestemmingsplan. Zodra de planner per wijk of buurt zijn uitgewerkt, worden de kaders duidelijk waaraan ruimtelijke ontwikkelingen dienen te voldoen.
Circulariteit
We streven als gemeente naar het bundelen van onze lokale kennis, technologie en innovaties om zo een meer circulaire lokale economie te krijgen. Een circulaire economie draagt bij aan het hergebruik van materialen, producten en diensten in plaats van de vernietiging daarvan. Het gebruik van biobased producten, gemaakt van hernieuwbare grondstoffen, draagt bij aan circulariteit en een duurzame samenleving, en wordt daarom gestimuleerd door de gemeente Oosterhout.
Klimaatadaptatie
Een veranderd klimaat heeft gevolgen voor de samenleving. Wateroverlast, droogte, hitte en bodemdaling komen in meer of mindere mate regelmatig voor en dat neemt de komende jaren verder toe. Vanuit de landelijke overheid is bepaald dat Nederland in 2050 zo goed mogelijk klimaatbestendig moet zijn ingericht. In de 'Nationale Klimaatadaptatiestrategie 2016' (NAS), het Uitvoeringsprogramma NAS en in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) wordt klimaatadaptatie verder uitgelegd. Ook wij streven naar een klimaatbestendig Oosterhout in 2050. Dit betekent dat onze woningen en de ruimtelijke inrichting aangepast moeten worden zodat ze bestand zijn tegen o.a. hitte, droogte en wateroverlast. Bovendien moet dit ervoor zorgen dat de kwaliteit van de leefomgeving wordt vergroot.
De gemeente stelt momenteel beleid op waarin de gevolgen van klimaatverandering inzichtelijk worden gemaakt op ons grondgebied. Dit beleid dient ook als ruimtelijke onderbouwing voor het stellen van toekomstige planregels in het bestemmingsplan. Hierbij ziet de gemeente Oosterhout het programma van eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen en het Manifest Bouwen voor Natuur, beide van de provincie Zuid-Holland, als richtinggevend. Voor nu verwacht de gemeente Oosterhout dat bij nieuwe ontwikkelingen de uitkomsten van de stresstesten worden meegenomen bij de ontwikkeling van plannen. De nieuwe ontwikkeling mag de situatie in het plangebied en omliggende gebied voor de thema's hitte, droogte en wateroverlast niet verergeren t.o.v. de bestaande situatie, en draagt het liefst bij aan het verminderen daarvan. De initiatiefnemer moet in het bestemmingsplan aangeven welke maatregelen genomen worden om het project klimaatbestendig te maken.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden al veel maatregelen getroffen in het kader van duurzaamheid. Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Voor de gemeente Oosterhout geldt dit dan ook als minimum, maar de gemeente streeft naar volledig energieneutrale woningen. In het voorliggende geval voldoende de toekomstige appartemengebouwen aan de BENG-norm.
Verder wordt het nodige groen geïntegreerd in het plan, zodat hittestress zoveel mogelijk beperkt wordt. Daarnaast worden de gebouwen voorzien van zonnepanelen en deels van groendaken.
In Nederland bestaat geen wet- of regelgeving in relatie tot bezonning of schaduwwerking als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt echter geadviseerd om dit aspect toch nader te beschouwen. Veelal wordt hierbij gebruik gemaakt van de TNO-norm. TNO kent een 'lichte' en een 'strenge' norm:
In het voorliggende geval is een eerste verkenning uitgevoerd naar mogelijk schaduwwerking. Hieruit is gebleken dat de ontwikkeling in de winter in beperkte mate schaduwwerking heeft op de woningen en tuinen van de woningen aan de westzijde van het plangebied. In de zomer is alleen sprake van enige mate van schaduwwerking in de vroege ochtend, één en ander zoals ook weergegeven op de navolgende afbeeldingen.
Schaduwwerking als gevolg van de toekomstige bebouwing.
In Nederland bestaat geen wet- of regelgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt echter geadviseerd om windhinder of windgevaar toch te beschouwen.
In de NEN 8100 is een beslismodel weergeven wanneer een windonderzoek mogelijk nodig kan zijn. Indien sprake is van gebouwen hoger dan 30 meter, dan wordt een windhinderonderzoek noodzakelijk geacht. Voor beschut gelegen gebouwen met een hoogte tussen de 15 en 30 m wordt geadviseerd om een specialist te laten beoordelen of nader onderzoek nodig is. Voor onbeschut gelegen gebouwen met een hoogte tot 30 m wordt eveneens geadviseerd om een specialist te laten beoordelen of nader onderzoek noodzakelijk is.
In het voorliggende geval geldt voor beide gebouwen dat deze enigszins beschut liggen, als gevolg van de bestaande en deels te realiseren omliggende bebouwing en de bomenrij aan de oostzijde. Beide gebouwen worden ook lager dan 30 meter.
Voor het noordelijke gebouw bedraagt de maximum toegestane hoogte 17 meter. Hiervoor wordt een onderzoek gelet op de beperkte hoogte en de enigszins beschutte ligging in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet noodzakelijk geacht.
Voor het zuidelijke gebouw geldt een maximum toegestane hoogte van 23 meter. Hierbij dient te worden opgemerkt dat bij het ontwerp sprake is van een gelaagdheid qua hoogtes, waarbij de hoogtes naar de zijkanten toe lager worden. Gelet hierop in combinatie met de deels beschutte ligging, wordt ook voor dit gebouw in het kader van de bestemmingsplanprocedure geen nader onderzoek noodzakelijk geacht.
Een nieuwe ontwikkeling c.q. een nieuwe planologische situatie kan zorgen voor een inbreuk op de privacy van omwonenden. Van een inbreuk op privacy is sprake indien vanuit een woning of bijvoorbeeld balkon of tuin van een te realiseren pand een rechtstreeks en onbelemmerd uitzicht bestaat in de woning of tuin van omwonenden.
In het voorliggende geval liggen de woningen aan de overzijde van de Paterserf op meer dan 20 meter van de beoogde appartementengebouwen, met een tussenliggende weg, waarbij uitsluitend sprake is van zicht op de voortuinen en niet op de achtertuinen. Aan de overige zijden van het plangebied is geen sprake van woonbebouwing.
Gezien de afstanden tussen de te realiseren bebouwing en de bestaande woningen aan de overzijde van de Paterserf, is geen sprake van een onaanvaardbare toename van aantasting van privacy van de bewoners van de bestaanden woningen. Vanuit dit kader bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
In Oosterhout is in de woonbuurten per woning gemiddeld 115 m² openbaar groen aanwezig. Op basis van dit gemiddelde kan worden gesteld dat Oosterhout een groene gemeente is. Omdat Oosterhout een groene gemeente wil blijven, streeft de gemeente Oosterhout naar een gemiddelde norm van 115 m² openbaar groen per woning in de woonbuurten en kernen.
In het politiek akkoord is het groene karakter van Oosterhout ook benoemd als kernwaarde van de stad. Het is een kenmerk waarmee Oosterhout zich onderscheidt van andere gemeenten. Doel van groenbeleid in algemene zin is daarom de instandhouding en verbetering van deze groene kwaliteit. De bijbehorende uitvoeringssporen zijn bescherming en ontwikkeling. Bescherming van het aanwezige groen in de stad gaat vooraf aan compensatie. Compensatie is immers het herstellen van of goedmaken voor iets dat verloren is gegaan.
Bescherming vindt plaats door aanwijzing van monumentale bomen die via de Algemene Plaatselijke Verordering (APV) en het bestemmingsplan zijn beschermd. Het kappen van niet monumentale bomen op gemeentegrond is op basis van de APV vergunning-plichtig. De ontwikkeling van groen gebeurt door koppelkansen. Onder andere bij herinrichting van het openbaar gebied (bijvoorbeeld bij aanpassingen aan de riolering) en bij (her)ontwikkeling van locaties.
Toetsing
In het voorliggende geval dient een deel van de aanwezige groenvoorzieningen verwijderd te worden om plaats te maken voor de beoogde ontwikkeling en dan met name de bebouwing en toekomstige verharding. Zo is de kap van in totaal 14 bomen op gemeentegrond voorzien, waarvoor compensatie dient plaats te vinden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat bomen die op particulier terrein worden aangeplant, niet meetellen in het kader van de compensatie.
In goed overleg met de gemeente is voorzien in een inrichtingsplan waarbij ook het nodige groen wordt teruggebracht binnen het plangebied. Als onderdeel hiervan worden er ook 8 bomen teruggeplant op gemeentegrond, waarmee deels wordt voorzien in de benodigde compensatie. Voor het overige wordt de compensatie in goed overleg tussen de initiatiefnemer en gemeente nader ingevuld.
Op de navolgende afbeelding is de toekomstige boomstructuur weergegeven. Zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde is voorzien in een bomenrij. Een verdere uitwerking van de totale inrichting met groenvoorzieningen binnen het plangebied vindt plaats in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvragen.
Weergave toekomstige bomenstructuur.
Wettelijk kader
De bescherming van de natuur is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb geeft het wettelijke kader voor de bescherming van natuurgebieden en voor soortenbescherming. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wnb ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en gebieden de uitvoering van het plan niet in de weg staan. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In Noord-Brabant is het NNN vertaald in het Natuurnetwerk Brabant. Ook in dit kader zijn de provincies het bevoegd gezag.
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in kaart te worden gebracht en beoordeeld.
Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden en verstoring kunnen veroorzaken, moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Een ruimtelijk plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied kan alleen worden vastgesteld indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones met als doel natuurgebieden beter met elkaar en met het omringende agrarisch gebied te verbinden.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Voor deze gebieden geldt een planologisch beschermingsregime. Activiteiten in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken of waarden of als deze kunnen worden tegengegaan met mitigerende maatregelen.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
Per beschermingsregime is aangegeven welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijsteling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Volgens artikel 3.31 zijn de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 niet van toepassing op handelingen die zijn beschreven in en aantoonbaar worden uitgevoerd overeenkomstig een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode en die plaatsvinden in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, of ruimtelijke ontwikkeling of inrichting.
Verkennend flora- en faunaonderzoek
Om te kunnen bepalen of het plan in overeenstemming met de natuurwetgeving kan worden uitgevoerd, is een verkennend flora- en fauna onderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar de als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen onderzoeksrapportage.
Beschermde soorten
Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Wet natuurbescherming blijkt dat bij het slopen van het kantoorpand en het realiseren van twee woonblokken met appartementen, mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op broedvogels. Daarbij kan aanwezigheid van vleermuizen, algemeen voorkomende muizensoorten en egel binnen het onderzoeksgebied niet worden uitgesloten. Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.
Vleermuizen - nader onderzoek
Negatieve effecten op gebouwbewonende en boombewonende vleermuizen binnen het onderzoeksgebied ten gevolge van de ingreep kunnen niet uitgesloten worden. Hiervoor is een nader onderzoek noodzakelijk.
Broedvogels - rekening houden met broedseizoen bij werkzaamheden
Binnen het onderzoeksgebied zijn ten tijde van het veldonderzoek geen jaarrond beschermde nesten van vogelsoorten met vaste rust- en/of verblijfplaatsen en/of nesten van algemene broedvogels aanwezig.
Hoogstwaarschijnlijk komen soorten als houtduif, merel en heggemus wel voor in de omgeving van het onderzoeksgebied. Van deze soorten is niet uit te sluiten dat zij tot broeden komen in de aanwezige struikbegroeiing. Het is verder niet uit te sluiten dat in de periode tot aan en tijdens de werkzaamheden, alsnog vogels gaan broeden in een van de aanwezige bomen binnen het onderzoeksgebied. Werkzaamheden tijdens het broedseizoen kunnen hiermee mogelijk leiden tot negatieve effecten op broedvogels, zoals het doden of verwonden van vogels (Wnb artikel 3.1.1.) of het vernielen van nesten of eieren (Wnb artikel 3.1.2.). Het is hiernaast tevens mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1.4.).
In gebruik zijnde nesten zijn beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield en/of verstoord worden bij de werkzaamheden aan de oevers binnen het onderzoeksgebied. Er dient derhalve gewerkt te worden buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort.
Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, kan middels een broedvogelschouw onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn in de bomen en/of het struweel die allen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden gelegen zijn. Indien nesten afwezig zijn kan het onderzoeksgebied vrijgegeven worden voor de werkzaamheden.
Muizen (ware muizen, woel- en spitsmuizen) en egel - rekening houden met zorgplicht
Voor algemeen voorkomende muizensoorten en egel bieden de struiken binnen het onderzoeksgebied geschikt leefgebied. Algemeen voorkomende muizensoorten en egel zijn in de provinciale verordening van provincie Noord-Brabant vrijgesteld van ontheffing. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het vangen met als doel deze weer elders uit te zetten daarentegen is wel vrijgesteld van ontheffing. Door middel van zorgvuldig handelen (in het kader van de zorgplicht) tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Dit houdt in dat aangetroffen individuen bij de (graaf)werkzaamheden verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten worden in aanliggend gebied, buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.
Overige soortgroepen
Voor de volgende soortgroepen geldt dat bij de sloop van het kantoorgebouw en het realiseren van twee woonblokken met de appartementen geen negatieve effecten verwacht worden: flora, overige grondgebonden zoogdieren (knaagdieren, marterachtigen, haasachtigen en overige zoogdieren), amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden - stikstofdepositieonderzoek
Een plan moet onder andere voldoen aan art. 2.7 en 2.8 Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde wetgeving. Vanwege het plan zal er stikstofemissie plaatsvinden die kan leiden tot een stikstofdepositie op één of meer Natura 2000-gebieden. Daarvoor is volgens de jurisprudentie zowel de gebruiksfase als de realisatiefase van belang.
Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat door stikstofdepositie (vermesting en verzuring) in de aanleg- en gebruiksfase negatieve effecten optreden op omliggende Natura 2000-gebieden. Hiertoe dient een aanvullend stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd te worden. Voor de overige verstoringsfactoren geldt dat hiervan geen negatieve effecten te verwachten zijn op omliggende Natura 2000-gebieden.
Uit het aanvullend uitgevoerd stikstofdepositieonderzoek, dat als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen, blijkt dat de stikstofdepositie in de aanlegfase (incl. sloop) en gebruiksfase niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Het plan zal afzonderlijk - of in combinatie met andere plannen - geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten kortom worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling evenals het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
Provinciale gebiedsbescherming - niet aan de orde
Het volledige onderzoeksgebied is gelegen buiten het Natuurnetwerk Brabant. Negatieve gevolgen zijn redelijkerwijze uitgesloten. Vervolgonderzoek in het kader van het NNB wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Daarnaast valt het onderzoeksgebied niet binnen of in de buurt van de groene buffer, of strategische reservering natuur. Ook deze gebieden zullen bij de uitvoer van de plannen niet worden aangetast.
Houtopstanden - niet aan de orde
In het kader van de beoogde ontwikkeling is er mogelijk kap van bomen voorzien. Echter, de bomen bevinden zich binnen de bebouwde kom. Om die reden is artikel 4.2 Houtopstanden van de Wet natuurbescherming daarom niet van toepassing.
Er is mogelijk wel een kapvergunning nodig, voor het kappen van bomen met een doorsnede van meer dan 20 cm, of een omtrek van meer dan 65 cm, op 1,3 meter hoogte.
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend flora- en faunaonderzoek zoals beschreven in paragraaf 4.2.2.1 is een nader onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen uitgevoerd. Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar de als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen onderzoeksrapportage.
Uit het nader onderzoek naar vleermuizen is gebleken dat door de ingreep een zomer-/ paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis verloren gaat. Verder worden mogelijk vleermuizen verstoord door de werkzaamheden, voor wat betreft foerageergedrag en vliegroutes. Hiervoor zijn passende maatregelen nodig, die beschreven dienen te worden in een activiteitenplan en een ecologisch werkprotocol en er dient een ontheffing voor de gewone dwergvleermuis aangevraagd te worden.
Het onderzoeksgebied fungeert niet als essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute voor de gewone dwergvleermuis of andere soorten vleermuizen. Op grond hiervan kan gesteld worden dat het onderzoeksgebied geen essentieel foerageergebied is of essentiële vliegroute bevat voor vleermuizen. Mogelijk kunnen wel vleermuizen verstoord worden. Dit dient voorkomen te worden door tijdens de sloop en nieuwbouw geen verlichting te richten op de begroeiing in de buurt van de randen van het onderzoeksgebied.
Naar aanleiding van de resultaten uit het nader onderzoek naar vleermuizen, zijn als tijdelijke mitogerende maatregel vleermuiskasten opgehangen aan het kantoorpand aan de Paterserf 3.
De mitigerende maatregelen zijn omschreven in het activiteitenplan en op grond van de uitgevoerde onderzoeken en het opgestelde activiteitenplan is een ontheffingsaanvraag ingediend bij de Omgevingsdienst Brabant Noord.
Naar aanleiding van de ontheffingsaanvraag hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant bekend gemaakt dat zij op 16 januari 2023 een ontheffing ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming hebben verleend (kenmerk: Z/174368-332544) voor de sloop van het voormalig kantoorpand en het realiseren van een tweetal appartementengebouwen met inbegrip van bijbehorende groen- en parkeervoorzieningen aan de Paterserf 9, 4904 AA te Oosterhout, in de gemeente Oosterhout. De ontheffing is geldig voor de periode tot en met 1 september 2027. Zie Bijlage 5 voor de volledige beschikking.
Naast de onderzoeken zoals beschreven in paragraaf 4.2.2.1 en 4.2.2.2, is in verband met het beoogde terras over het water aan de zuidkant van het meest zuidelijke appartementengebouw een notitie opgesteld om mogelijke ecologische effecten in beeld te brengen. Deze notitie is als Bijlage 6 bij deze toelichting te raadplegen. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies.
In de effectbeoordeling is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Het aan te leggen terras beslaat grofweg ongeveer 4% van het gehele oppervlak van de vijver. Het terras blokkeert over deze oppervlakte lichtinval in de vijver van bovenaf. Als gevolg van de sterk verminderde lichtinval zal er onder het terras minder vegetatiegroei optreden. Het ter plaatse aanwezige riet verdraagt beschaduwing slecht en zal daardoor de plek van het terras op termijn verdwijnen. Door de ligging van het terras aan de noordelijke oever, zal gelet op de draaing van de zon gedurende de dag onder een bepaalde hoek nog steeds licht vallen op een gedeelte van de bodem onder het terras. Hier is plantengroei dan nog mogelijk.
Het terras beslaat daarnaast ongeveer 12,5% van de totale oeverlengte van de vijver (lengte terras ongeveer 25 meter ten opzichte van circa 210 meter totale oeverlengte vijver). Daarbij moet opgemerkt worden dat de huidige oever naast de gevel van het bedrijfspand van beperkte ecologische waarde is vanwege de abrupte overgang tussen de gevelmuur en het water.
Het terras voorziet ook in nieuw habitat. Het terras biedt namelijk een schuilplaats voor vissen. Door de beschaduwing van bovenaf zijn vissen onder het terras minder kwetsbaar voor predatie door vogels. Ook draagt beschaduwing bij aan het voorkomen van snelle opwarming van het vijverwater.
Op de plek van het terras zullen lokaal veranderingen optreden in vegetatiesamenstelling en faunagemeenschap. Echter, gelet op het ontbreken van waarnemingen van bijzondere natuurwaarden in de vijver op basis van gegevens uit de NDFF, het feit dat alternatief gelijkwaardig habitat voor de aanwezige (aquatische) fauna (oever en ondiep water) in de vijver ruimschoots aanwezig is, het terras slechts een klein stuk van de vijver beschaduwd en het terras ook nieuw habitat creëert, worden geen grootschalige negatieve effecten van het terras over de vijver verwacht op het ecologisch functioneren van de vijver in zijn geheel.
Het plan kan, ervan uitgaande dat de ontheffing zoals beschreven in paragraaf 4.2.2.3 wordt verleend, in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, met dien verstande dat ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten te allen tijde de algemene zorgplicht in acht dient te worden genomen.
Water- en rioleringsplan
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Hierin zijn de verantwoordelijkheden vastgelegd ten behoeve van afval-, hemel- en grondwater. In grote lijnen betekent dit dat de gemeente een ontvangstplicht heeft van afvalwater (vervuild water). Daarnaast hebben de individuele perceeleigenaren een verantwoordelijkheid voor het inzamelen en verwerken van regen- en grondwater op het eigen perceel. De gemeente heeft hierbij een zorgplicht.
De gemeenteraad heeft een water- en rioleringsplan vastgesteld. Hierin staat hoe de gemeente omgaat met alle waterstromen binnen de gemeente en de zorgplichten vanuit de Waterwet. De belangrijke uitgangspunten in het water- en rioleringsplan voor het water in Oosterhout zijn: schoon water schoon houden, handhaving van de waterkwaliteit en waar noodzakelijk verbeteren, voldoen aan de normen voor volksgezondheid en veiligheid en ontwikkeling van natuur in en om het water waar mogelijk.
Bovenstaande betekent dat de verschillende vormen van grondgebruik afgestemd moeten worden op de aanwezige watersystemen. Dit met een toekomstgerichte aanpak/doorkijk met name op het gebied van het klimaat. Intensievere regenbuien kunnen enorme wateroverlast veroorzaken en de in het gemeentelijk grondgebied aanwezige grondwaterwinning voor de drinkwaterproductie kunnen vervuild raken door lozingen van schadelijke stoffen. Ook hiervoor is aandacht binnen het water- en rioleringsplan.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het Waterbeheerplan 2022-2027. Het plan beschrijft de hoofdlijnen van het beheer van het water- en zuiveringssysteem voor de periode 2022-2027. In het Waterbeheerprogramma neemt het waterschap de kerntaken als uitgangspunt. Die taken zijn: bescherming tegen overstromingen en zorgen voor schoon en gezond water dat voldoende voorhanden is. Het waterschap kijkt bij het plannen en uitvoeren van die kerntaken zo integraal mogelijk naar alle wateropgaven. Klimaatadaptatie vormt hierbij een belangrijk aandachtspunt.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie.
Vanwege dit principe wordt bij de uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Hydrologische uitgangspunten bij Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.
Door middel van de verplichte watertoets ziet het waterschap toe op de uitvoering van hun beleid. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij nieuwe ontwikkelingen het waterbeheer wordt meegenomen.
In de Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak, via een afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
Het gebruik van uitlogende (bouw)materialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC wordt ten zeerste afgeraden in verband met de negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.
Oppervlaktewater
Direct ten zuiden en oosten van het plangebied is op basis van de leggerkaart van waterschap Brabantse Delta sprake van 'stedelijk water', zoals te zien op de navolgende uitsnede van de leggerkaart. Met de beoogde ontwikkeling wordt hierop geen negatieve invloed uitgeoefend. Er gelden vanuit dit kader kortom geen beperkingen voor het plangebied.
Uitsnede leggerkaart waterschap Brabantse Delta.
Hemelwater
Voor hemelwater dat op verharde oppervlakten valt wordt de voorkeursvolgorde herbruik - vasthouden / infilteren - bergen en afvoeren - afvoeren naar oppervlaktewater (direct of indirect) - afvoeren naar de riolering gehanteerd, waarbij optie 1 het meest wenselijk en optie 5 het minst wenselijk is.
Ten aanzien van de omgang met hemelwater dient verder te worden opgemerkt dat het plangebied in de huidige situatie reeds voor een belangrijk deel verhard is. In de toekomstige situatie wordt de bebouwing voor een deel bedekt met een groen dak. Het waterschap geeft aan dat groene daken worden beschouwd als onverhard oppervlak. Het belangrijkste argument hierbij is dat groene daken, onafhankelijk van de uitvoeringsvorm, altijd bijdragen aan het beperken van de afvoer. Met dit uitgangspunt kunnen gedetailleerde berekeningen per type groen dak worden voorkomen.
Groene daken worden niet als reductie op de compensatievoorziening gerekend, omdat het slechts neerslag van het eigen oppervlak vasthoudt. In vergelijking met de bestaande situatie wordt er, in combinatie met de toepassing van groendaken, voor gezorgd dat er geen sprake is van een toename van de hoeveelheid oppervlakteverharding.
Voor het afkoppelen van hemelwater afkomstig van het nieuw ingerichte plangebied naar oppervlaktewater dat in beheer is bij het waterschap, geldt voor de toename van verhard oppervlak bestaande uit een groen dak en voor afkoppelplannen tot een maximum van 10.000 m² geen verplichting om compenserende berging te realiseren. Wanneer de oorspronkelijke verharding naar het oppervlaktewater afstroomde, dan mag dat ook in de nieuwe situatie. Dit is hier het geval. Op dit moment wordt het hemelwater van de gebouwen 100% geloosd in de sloot/vijver. Hemelwater van het parkeerterrein gaat naar het riool. Dit terrein bestaat uit open bestrating en telt dus niet mee als volledig verhard oppervlak. Voor het afkoppelen van hemelwater naar oppervlaktewater geldt dus geen melding- of vergunningplicht bij het waterschap.
Vergelijking hoeveelheid oppervlakteverharding en groen bestaande en toekomstige situatie.
Verder dient te worden opgemerkt dat dit bestemmingsplan slechts een juridisch-planologisch kader biedt waarbinnen de beoogde ontwikkeling verder vormgegeven kan worden. De exacte wijze waarop wordt omgegaan met hemelwater, wordt nader uitgewerkt in het kader van de uiteindelijke omgevingsvergunningaanvraag.
Afvalwater
Voor de afvoer van het vuilwater wordt aangesloten op de reeds bestaande riolering.
Afstemming Waterschap Brabantse Delta
In het kader van het vooroverleg heeft afstemming plaatsgevonden met Waterschap Brabantse Delta. Door Waterschap Brabantse Delta is aangegeven dat de voorliggende waterparagraaf akkoord is.
Conclusie
Vanuit het aspect water wordt de ontwikkeling inpasbaar geacht.
Beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie
In de beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie 2008-20018, welke op 20 januari 2009 is vastgesteld, is het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie vastgelegd. De termijn is weliswaar verlopen, maar de gemeente Oosterhout werkt nog steeds in lijn met deze nota en de nota blijft het toetsingskader. Het doel van de beleidsnota is het betrekken van cultuurhistorie bij planvorming, zodat archeologische vindplaatsen en cultuurhistorisch waardevolle structuren niet langer verloren gaan. Centraal in de beleidsnota staat, in lijn met de Nota Belvedere, de opvatting dat bescherming van cultuurhistorisch erfgoed en dynamiek in de ruimtelijke inrichting prima samen kunnen gaan ('behoud door ontwikkeling').
De nota geeft daarnaast een eerste aanzet om te komen tot een gemeentelijk archeologiebeleid. In de nota is vastgelegd hoe de monumenten, archeologie en cultuurhistorische waarden kunnen worden beschermd, ontwikkeld en zichtbaar gemaakt. Cultuurhistorie dient als volwaardig belang te worden meegenomen bij ruimtelijke inrichtingsplannen. Cultuurhistorische waarden hoeven hierbij niet altijd doorslaggevend te zijn, maar de kansen die cultuurhistorie biedt, moeten reeds in een vroeg stadium worden meegewogen in de planvorming.
Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport dat als Bijlage 7 bij deze toelichting is opgenomen.
Op basis van het uitgevoerde verkennend veldonderzoek middels boringen kan worden gesteld dat de bodemopbouw in een groot deel van het plangebied bestaat uit deels intacte kamppodzolgronden. Hierdoor is de kans groot dat archeologische resten in de ondergrond kunnen worden aangetroffen. De in het vooronderzoek opgestelde archeologische verwachting (middelhoog voor laat-paleolithicum –vroege middeleeuwen en laag voor late middeleeuwen - nieuwe tijd) blijft dan ook gehandhaafd.
De graafwerkzaamheden bij de voorgenomen ontwikkeling kunnen een negatieve impact hebben op het verwachte aanwezige archeologische niveau. Op basis van de bodemkundige gesteldheid kunnen onder de humushoudende bovengrond (0-50 centimeter beneden maaiveld) archeologische resten aanwezig zijn. Op basis hiervan wordt voor het plangebied een vervolgonderzoek geadviseerd. Dit vervolgonderzoek vindt bij voorkeur in de vorm van een proefsleuvenonderzoek plaats. Hiervoor dient voorafgaand een Programma van Eisen (PvE) ter toetsing te worden voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid (gemeente Oosterhout).
Archeologisch Programma van Eisen
Naar aanleiding van de resultaten uit het archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek is een PvE opgesteld voor het benodigde proefsleuvenonderzoek. Dit PvE is als Bijlage 8 bij deze toelichting te raadplegen.
Conclusie
Op grond van het uitgevoerde archeologisch onderzoek blijkt dat vervolgonderzoek noodzakelijk wordt geacht. In het voorliggende bestemmingsplan is daarom de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, waarmee de archeologische belangen in voldoende mate gewaarborgd zijn.
Erfgoedkaart
Om de aanwezige cultuurhistorische waarden (monumentale gebouwen, archeologische terreinen, cultuurhistorische landschapselementen en historische stedenbouwkundige structuren en infrastructuur) in beeld te brengen, is een gemeentelijke erfgoedkaart vervaardigd, die met name een signalerende functie heeft. Hierdoor wordt een integrale afweging mogelijk. Op basis van de erfgoedkaart, kunnen cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle gebieden in bestemmingsplannen een passende regeling krijgen. Er dient tevens omschreven te worden dat op basis van de Erfgoedkaart een vigerend gemeentelijk archeologiebeleid is vastgesteld (Erfgoedverordening met archeologische beleidskaart).
Toetsing
Op de gemeentelijke erfgoedkaart zijn binnen het plangebied en de directe omgeving geen vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol geachte elementen aangeduid. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
Het Besluit NIBM
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 67 appartementen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'. Voor overige ondergeschikte functies geldt dat deze een beperkte verkeersaantrrekkende werking tot gevolg hebben (zie paragraaf 4.1.2.1).
Zoals blijkt uit paragraaf 4.1.2.1, bedraagt de verkeersgeneratie circa 381 motorvoertuigbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag. Op basis van de NIBM-tool blijkt dat zelfs bij een toename van 1.800 verkeersbewegingen met een aandeel vrachtverkeer van 1%, een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Hieruit kan kortom worden geconcludeerd dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Achtergrondwaarden
In aanvulling op het bovenstaande is tevens bekeken of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de gewenste ontwikkeling. De luchtkwaliteit wordt in Nederland gemonitord door middel van het NSL. Volgens de monitoringstool uit het NSL bedraagt de concentratie PM10 ter plaatse minder dan 35 µg/m³, de concentratie PM2,5 µg/m³ minder dan 20 µg/m³ en de concentratie NO2 minder dan 35 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³. De luchtkwaliteit ter plaatse is in de huidige situatie daarom voldoende voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaan er geen belemmeringen.
Een plan waarmee extra woningen worden toegelaten moet voldoen aan de wet- en regelgeving en het beleid voor externe veiligheid. Externe veiligheid gaat over de risico’s van opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen bij percelen van derden in het bijzonder voor het verblijf van mensen.
Het wettelijk kader wordt vooral bepaald door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) (incl. Regeling externe veiligheid inrichtingen), Besluit externe veiligheid transportroutes (incl. Regeling Basisnet), Besluit externe veiligheid buisleidingen (incl. Regeling buisleidingen) en Beleid externe veiligheid 2017 van Oosterhout.
Daarin zijn de risicobronnen en te beschermen objecten geregeld. Daaruit blijkt dat woningen kwetsbare objecten zijn die moeten worden beschermd. Milieu-inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is, aangewezen transportroutes (rijkswegen, vaarwegen, spoorwegen) en aangewezen buisleidingen zijn als risicobronnen benoemd.
Belangrijke termen daarin zijn plaatsgebonden risico, plasbrandaandachtsgebied, groepsrisico en invloedsgebied van belang. Die worden daarin toegelicht.
Het plangebied is ruimschoots gelegen buiten het invloedsgebied vanwege Bevi-inrichtingen, rijkswegen en buisleidingen. Het is met een afstand van ca. 4 km gelegen op de rand van het invloedsgebied vanwege de spoorweg Breda-Tilburg. Gelet daarop zijn die niet van invloed op het plangebied. Het is gelegen op korte afstand van het Wilhelminakanaal waarover gevaarlijke stoffen per schip worden vervoerd maar ruim buiten de vrijwaringsgebieden.
Daarvoor is de Regeling basisnet van belang. Er is geen noodzaak het groepsrisico te onderzoeken aangezien de te realiseren woningen binnen het plangebied daarop geen significante invloed uitoefenen. Ook zijn er geen maatregelen nodig in of nabij het plangebied. Er worden geen geldende grenswaarden of richtwaarden overschreden.
Gelet op het voorgaande is er dan ook geen nadere verantwoording van het groepsrisico vereist en is ook geen advies van de Bestuur Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant vereist.
Advies veiligheidsregio
Gelet op de grote tussenliggende afstand tussen de relevante risicobronnen en het plangebied, kan worden volstaan met het standaardadvies van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Dit standaardadvies is als Bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.
In het advies is onder meer ingegaan op aspecten als bereikbaarheid, bluswatervoorzieningen, de opkomsttijd van de brandweer. Voor deze onderdelen is door de Brandweer Midden- en West-Brabant middels haar brief met kenmerk DVR2023-104430 d.d. 5 januari 2023 aangegeven dat er geen nadere voorwaarde van toepassing zijn. De wegen voldoen aan de voorwaarden voor bereikbaarheid, met de aanwezige bluswatervoorzieningen wordt voorzien in de behoefte aan bluswater binnen de gestelde afstanden en de brandweer kan op basis van een theoretische berekening vanuit de dichtstbijzijnde brandweerkazerne in Oosterhout binnen de geldende opkomsttijd ter plaatse kan zijn. Verder is van belang dat mechanische ventilatiesystemen afsluitbaar zijn, dit ter bevordering van de schuilmogelijkheden binnen de toekomstige bebouwing. Hieraan wordt bij de verdere uitwerking invulling gegeven.
Conclusie
De veiligheidssituatie wat betreft externe veiligheid is aanvaardbaar.
Op basis van een in de gemeente Oosterhout uitgevoerd vooronderzoek naar niet-gesprongen explosieven, blijkt dat het plangebied niet in een aandachtsgebied of verdacht gebied ligt. Een nader onderzoek naar explosieven is kortom niet noodzakelijk.
![]() |
![]() |
CE-bodembelastingkaart Gemeente Oosterhout. |
Volgens artikel 76 en 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) en artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) dient bij het nieuwe planologische regime, waarin woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt binnen de zones van (spoor)wegen, een akoestisch onderzoek worden verricht.
De geluidbelastingen ter plaatse van de nieuwe woningen vanwege de zoneplichtige (spoor)wegen dienen te worden getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder. Daarnaast worden de geluidbelastingen getoetst aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
Aangezien sprake is van de realisatie van een geluidgevoelige functie binnen de onderzoekszone van omliggende wegen, is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 10 bij deze toelichting te raadplegen. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies uit het onderzoek.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van meerdere gemeentelijke wegen, namelijk Wilhelminakanaal Zuid, de Slotlaan, de Burgemeester Holtroplaan, de Bouwlingstraat en de Europalaan. Daarnaast is het plan gelegen in de directe nabijheid van de Paterserf, een 30 km/uur weg. Voor deze wegen zijn in de Wgh geen geluidzones aangewezen waardoor die niet aan de Wgh worden getoetst. Vanuit planologisch oogpunt (beoordeling van het woon- en leefklimaat op basis van de gecumuleerde geluidbelasting) is echter tevens een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege deze wegen.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 waarbij de geluidbelastingen zijn getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Uit onderzoek blijkt dat vanwege verkeer op de Burgemeester Holtroplaan - Slotlaan de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden tot maximaal 56 dB (het noordelijke gebouw) respectievelijk 57 dB (het zuidelijke gebouw). Dat is met name het geval bij de oostgevels en de zijgevels. Vanwege de overige zoneplichtige wegen wordt de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet overschreden. De maximaal toelaatbare waarde van 63 dB op grond van de Wet geluidhinder wordt niet overschreden.
Ten gevolge van de 30 km/uur-weg, de Paterserf, wordt, naar analogie met de toets van gezoneerde wegen, de voorkeursgrenswaarde overschreden tot maximaal 56 dB (het noordelijke gebouw) respectievelijk 54 dB (het zuidelijke gebouw).
De herziening van het bestemmingsplan mag echter alleen worden vastgesteld indien, door of namens burgemeester en wethouders, voor de betreffende gevels middels een besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Op grond van art. 110a Wet geluidhinder mag dat alleen indien is onderzocht of er doeltreffende maatregelen mogelijk zijn die de geluidbelasting op de buitengevel(s) zoveel mogelijk verlagen. Dat kan betrekking hebben, in deze volgorde, op bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en maatregelen voor de gevel. Een gevonden doeltreffende maatregel(en) moet vervolgens worden getroffen, tenzij daartegen gemotiveerd één of meer van de in genoemd artikel aangegeven wettelijke bezwaren zijn in te brengen. De afweging vindt in genoemd besluit plaats.
In het geluidrapport zijn elementen daarvoor aangereikt. Een geluidscherm langs de Burgemeester Holtroplaan/Slotlaan is niet doeltreffend voor de hogere verdiepingen, dan wel tegen een scherm hoger dan 4 m zijn stedenbouwkundige bezwaren zijn in te brengen. Er zal geen scherm worden toegepast.
Ook het verlagen van de maximale snelheid op de Burgemeester Holtroplaan/Slotlaan of het vergroten van de afstand tussen de appartementsgebouwen en de weg is niet mogelijk of stuit op bezwaren.
Uit het onderzoek blijkt dat een bronmaatregel in de vorm van een stiller wegdek op de Burgemeester Holtroplaan/Slotlaan over een lengte van ca. 185 m en 3 rijbanen wel doeltreffend is voor alle woonlagen. In dat tracé liggen geen wegkruisingen. Met de maatregel wordt de geluidbelasting bij alle appartementen verminderd met maximaal bijna 3 dB. Er zijn geen wettelijke bezwaren in te brengen. Voor de beoordeling van de financiële doelmatigheid kan worden aangesloten bij Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder. Daarin is een methodiek opgenomen voor de afweging van de toekomstige geluidbelasting (boven de grenswaarde) zonder maatregelen tegen de kosten. De maatregel is financieel doelmatig conform de Regeling. Dat betekent dat de maatregel moet worden getroffen. De wegdekmaatregel wordt geborgd in de planregels.
Uitgaande van de toepassing van een bronmaatregel op de Burgemeester Holtroplaan - Slotlaan bedraagt de aan te vragen hogere waarde maximaal 53 dB (het noordelijke gebouw) respectievelijk 54 dB (het zuidelijke gebouw). Voor zover er na toepassen van de maatregel bij een gevel van de nieuwe appartementen de grenswaarde van 48 dB nog wordt overschreden zijn hogere waarden Wet geluidhinder vastgesteld.
De maximale gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 61 dB ter plaatse van het noordelijke gebouw en 62 dB ter plaatse van het zuidelijke gebouw (leefklimaat tamelijk slecht). In het kader van een goed woon- en leefklimaat wordt geadviseerd voor de berekening van de geluidwering van de gevel uit te gaan van deze gecumuleerde ongecorrigeerde geluidbelastingen. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat in de woningen geborgd.
Tot slot is de indirecte hinder als gevolg van de verkeersgeneratie van het plan inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat de toename minder dan 1 dB bedraagt en daarmee vanuit akoestisch oogpunt niet significant is.
Conclusie
Met inachtneming van bovengenoemde aandachtspunten en op voorwaarde dat er een hogere grenswaarde verleend wordt, gelden er voor het bestemmingsplan vanuit wegverkeerslawaai geen belemmeringen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen of andere geurhinder veroorzakende agrarische bedrijven. Vanuit het aspect geur in relatie tot agrarische bedrijven, bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Bij wijziging van een bestemming dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht te worden besteed aan de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport dat als Bijlage 11 bij deze toelichting is opgenomen.
Tijdens de veldinspectie op de locatie zijn geen waarnemingen gedaan die wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreiniging of bronnen van verontreiniging. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen bijzonderheden waargenomen.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verhoogd is met som PCB (Polychloorbifenylen). In de ondergrond zijn geen gehalten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarden gemeten. Het freatisch grondwater blijkt tevens schoon.
De resultaten van het bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de eigendomsoverdracht en de voorgenomen planontwikkeling op het perceel.
In het kader van het onderzoek is geen specifiek onderzoek conform NEN 5707 verricht naar het voorkomen van asbest in de grond of in gebouwen. Wel heeft een inspectie van het terrein plaatsgevonden. Op het maaiveld en in de vrijkomende grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de
aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond mogelijk niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit en het Tijdelijk Handelingskader PFAS van toepassing.
Conclusie
Op grond van het uitgevoerde bodemonderzoek bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde toekomstige invulling van het plangebied.
Binnen het plangebied en de directe omgeving is geen sprake van kabels of leidingen met een planologische beschermingszone, waarmee met de voorgenomen ontwikkeling rekening dient te worden gehouden. Vanuit dit kader bestaan er kortom geen belemmeringen.
Beoordeling directe m.e.r.-plicht
Om het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven, dient in een vroeg stadium te worden beoordeeld of de toekomstige activiteiten mogelijk significante effecten hebben op milieu, natuur of landschap. Een eerste stap in dit proces is een beoordeling of het planvoornemen voldoet aan de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r).
In het Besluit m.e.r. zijn in de onderdelen C en D van de bijlagen beoordelingsdrempels opgenomen, op grond waarvan bepaald kan worden of voor een bepaalde ontwikkeling een m.e.r.-beoordelingsprocedure of een m.e.r.-procedure uitgevoerd dient te worden. Deze drempels zijn indicatief. Dit houdt in dat het niet vanzelfsprekend is dat wanneer een ontwikkeling beneden deze drempelwaarden blijft, er geen m.e.r.-beoordeling of m.e.r. noodzakelijk is. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst, maar welke beneden de drempelwaarden blijft, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Uit deze toets zijn twee conclusies mogelijk:
In bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' zijn de selectiecriteria beschreven die bepalen of er mogelijk sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu. Hierbij moet worden gedacht aan de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en natuurlijk de mate van verontreiniging of hinder. Ten tweede is de locatie van de projecten natuurlijk van belang. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen of een project in de nabijheid van een gevoelig gebied is gelegen. Voorbeelden van gebieden die extra aandacht vragen zijn wetlands, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurgebieden en bij wet beschermde gebieden. Bij de samenhangende beoordeling van bovenstaande kenmerken van een project en de potentiële aanzienlijke milieugevolgen dient het volgende te allen tijde te worden meegewogen:
De ontwikkeling van een woningbouwlocatie is in het Besluit m.e.r. niet opgenomen in onderdeel C, maar wel in onderdeel D onder categorie D11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." waarvoor de volgende drempelwaarden zijn opgenomen:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Omdat het planvoornemen ruim beneden de drempelwaarden valt, kan worden volstaan met een vormvrije-m.e.r.-beoordeling.
Naast het Besluit m.e.r. wordt ook de Wet natuurbescherming als afwegingskader gehanteerd. Indien er namelijk sprake is van significante negatieve effecten op een Natura 2000-gebied, geldt een planm.e.r.-plicht. Bij de herontwikkeling van de planlocatie zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet aan de orde. Er is geen planm.e.r.-plicht.
Vormvrije m.e.r. beoordeling
Hoewel geen planm.e.r.-plicht geldt, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden Op basis van artikel 7.17 van de Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst van het verzoek hiertoe van de initiatiefnemer een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Het planvoornemen ligt ruim onder de plandrempels waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk is. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 16.370 m² en er is sprake van maximaal 67 appartementen met op de begane grond daaraan ondergeschikte gemeenschappelijke ruimten. Gelet hierop worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden uitgevoerd. Dit besluit kan worden genomen op basis van deze paragraaf.
In de navolgende tabel zijn de relevante kenmerken van het plan weergegeven alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. Daarnaast zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor de voor dit plan relevante milieuaspecten. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in dit hoofdstuk, blijkt dat het plan slechts beperkte milieueffecten heeft.
Kenmerken van het project | |
Criteria | Toets |
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst) | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het betreft de herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie waarbij een voormalig kantoorpand wordt gesloopt en wordt vervangen door een hoogwaardige nieuwbouw in de vorm van twee appartementengebouwen. Het initiatief heeft niet de omvang van een project, zoals opgenomen op de D-lijst. |
Cumulatie met andere projecten | Er zijn geen autonome ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied bekend, die aanleiding geven tot significante cumulatie van milieueffecten met andere projecten. |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Bij de ontwikkeling wordt niet permanent gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbronnen. Natuurlijke hulpbronnen zoals zand, cement en water worden wel gebruikt maar niet uit het plangebied of directe omgeving. |
Productie afvalstoffen | Aangezien het project voorziet in nieuwbouw, wordt afval geproduceerd. Bouw- en sloopafval tijdens de aanlegfase zal door de betreffende aannemers worden afgevoerd en verwerkt. Tijdens de gebruiksfase is sprake van de productie van regulier huishoudelijk afval GFT, papier, plastic, restafval en overige stromingen zoals textiel. De appartementen worden voorzien van gezamenlijke afvalcontainers. Deze worden regelmatig geleegd. Naast het reguliere afval van de toekomstige bebouwing en functies zal geen sprake zijn van de productie van andere afvalstoffen. |
Verontreiniging en hinder | Beperkt. Het terrein en de directe omgeving voorzien in de benodigde parkeerruimte en ontsluiting. De voorheen aanwezig bebouwing wordt gesloopt. Ter plaatse worden twee nieuwe appartementengebouwen gerealiseerd. Verontreiniging en hinder voor de omgeving, los van de reguliere hinder en het reguliere afval tijdens bouwwerkzaamheden en regulier toekomstig gebruik, is niet voorzien. Één en ander wordt nader onderbouwd door de uitgevoerde onderzoeken in het kader van dit bestemmingsplan in relatie tot laspecten als luchtkwaliteit, externe veiligheid, geluid, geur, bedrijven en milieuzonering, bodem en verkeer. Daarnaast komen effecten en emissies als gevolg van bestaand gebruik te vervallen. |
Risico voor ongevallen | De ontwikkeling brengt geen significante risico's voor ongevallen met zich mee. Verkeersbewegingen van en naar het plangebied kunnen op een veilige manier plaatsvinden. |
Plaats van het project | |
Criteria | Toets |
Bestaand grondgebruik | De locatie betreft een voormalige kantoorlocatie. Het kantoorpand is in de huidige situatie leegstaand en wordt gesloopt. |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Niet van toepassing. Er is geen sprake van zodanig gebruik van natuurlijke hulpbronnen dat sprake zal zijn van aantasting van de kwaliteit of het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied. Voor wat betreft de ligging binnen een grondwaterbeschermingsgebied, wordt verwezen naar het onderdeel 'gevoelig gebied'. |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. | Op basis van het onderzoek dat in het kader van de planvorming is uitgevoerd blijkt dat het plan geen negatieve effecten veroorzaakt voor de omgeving. De archeologische belangen zijn in dit bestemmingsplan geborgd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' Er is binnen het plangebied en de directe omgeving geen sprake van cultuurhistorische waarden die door de ontwikkeling in het geding zouden kunnen komen. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat het plan naar verwachting zonder significant negatieve effecten op beschermde flora en fauna kan worden uitgevoerd. Uitzondering hierop vormt het feit dat een nader onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen dient te worden uitgevoerd. Mocht sprake zijn van de aanwezigheid van vleermuizen, dan worden hiertoe passende mitigerende maatregelen genomen en zal een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd. Ten behoeve van verkeerslawaai is een onderzoek uitgevoerd waarbij naar voren is gekomen dat vanuit het aspect verkeerslawaai geen onoverkomelijke belemmeringen bestaan. Wel dient een hogere grenswaarde te worden verleend. Gelet op de relatief beperkte verkeersgeneratie die het plan tot gevolg heeft, mede in relatie tot de (mogelijke) verkeersgeneratie op grond van de huidige bestemming, is geen sprake van significant negatieve gevolgen voor de omgeving, die, al dan niet in combinatie met andere milieueffecten, aanleiding zouden kunnen vormen tot het opstellen van een milieueffectrapport. Voor de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit zijn geen belemmeringen naar voren gekomen. Evenmin heeft de ontwikkeling een significant negatieve invloed op de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van noemenswaardige landschappelijke waarden die als gevolg van de ontwikkeling worden aangetast. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een toenemende parkeerdruk op het openbaar gebied omdat voldoende parkeerruimte op eigen terrein gerealiseerd wordt. Vanuit externe veiligheid zijn geen onoverkomelijke belemmeringen naar voren gekomen. Het project zelf heeft vanuit het aspect externe veiligheid bezien ook geen significant negatieve invloed op de omgeving. |
Gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden. |
Nee |
Gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid. |
Het plangebied is gelegen in de gemeente Oosterhout. Oosterhout kent een bevolkingsdichtheid van 791inwoners/km² (2022). De gemiddelde bevolkingsdichtheid van Nederland bedraagt 523 inwonders/km². Het plangebied ligt daarom over het algemeen in een relatief dichtbevolkt gebied. |
Landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang. | Er is geen sprake van landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang. Wel is in het kader van de archeologische verwachtingswaarde archeologisch onderzoek uitgevoerd en is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen ter waarborging van de archeologische belangen. |
Gevoelig gebied (conform onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.) | |
Gevoelig gebied | Toets |
Beschermd natuurmonument | Nee |
Habitat en vogelrichtlijngebieden | Nee |
Watergebied van internationale betekenis | Nee |
Natuurnetwerk Nederland | Het plangebied ligt buiten het Natuur Netwerk Nederland. Er is geen sprake van negatieve effecten op het NNN. Zie ook paragraaf 4.2. |
Landschappelijk waardevol gebied | Het plangebied ligt niet in een landschappelijk waardevol gebied. |
Waterwinlocaties. waterwingebieden, en grondwaterbeschermingsgebieden |
Het plangebied ligt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. In dit bestemmingsplan is ter borging hiervan de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. In de regels is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' de gronden behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede zijn aangewezen voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening. Hiermee zijn de belangen van het grondwaterbeschermingsgebied in voldoende mate geborgd en wordt aangesloten bij de uitgangspunten van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. |
Beschermd monument | Nee |
Belvedère-gebied | Nee |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) | Niet van toepassing |
Grensoverschrijdend karakter | Niet van toepassing |
Orde van grootte en complexiteit effect | Niet van toepassing |
Waarschijnlijkheid effect | Niet van toepassing, van onevenredige effecten voor de omgeving is geen sprake. |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Niet van toepassing |
Tabel: Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Conclusie
Gezien het vorenstaande blijkt dat er geen verplichting tot een m.e.r. van toepassing is. Uit de m.e.r.-beoordeling is gebleken dat daarin ook geen aanleiding is gelegen om een m.e.r. uit te voeren. Daarom heeft het college besloten om geen m.e.r. te laten uitvoeren.
Algemeen
Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan goede ruimtelijke ordening gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies. Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstypen
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, kantoren, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
De richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied gaan uit van het principe van functiescheiding. Gelet op de verscheidenheid aan functies in de directe omgeving van het plangebied , is ter plaatse sprake is van een gemengd gebied. Dit betekent dat voor wat betreft de aan te houden richtafstanden deze met één stap mogen worden verlaagd in vergelijking met de richtafstanden voor een rustige woonwijk. Op de navolgende afbeelding is de verscheidenheid aan functies in de omgeving van het plangebied weergegeven.
![]() |
Weergave verscheidenheid aan functies in de omgeving van het plangebied. |
Toetsing
Richtafstanden
Woningen vormen geen functies die volgens de (indicatieve) brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' gezoneerd dienen te worden ten opzichte van milieugevoelige functies in de omgeving. Vanuit functioneel oogpunt vindt een verandering plaats van de bestemming 'Kantoor' naar 'Wonen', waardoor vanuit het oogpunt van hinder in de zin van bedrijven en milieuzonering juist hindercontouren komen te vervallen. Medewerking aan dit project is echter pas mogelijk indien blijkt dat in de toekomstige woningen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat, alsmede dat bedrijven in de omgeving door de nieuwe woonfunctie niet in hun activiteiten worden gefrustreerd.
In de omgeving van het plangebied zijn diverse functies aanwezig met een hindercontour. Aan de oostzijde van het plangebied is aan de overzijde van de Burgemeester Holtroplaan een kantoorbestemming aanwezig, met daarachter een bedrijfsperceel waarop bedrijvigheid van milieucategorie 4.1 is toegestaan. Voor de kantoorfunctie geldt op basis van ligging in een gemengd gebied een richtafstand van 0 meter. De ligging ten opzichte van deze kantoorfunctie vormt kortom geen belemmering. Voor het bedrijfsperceel geldt op basis van ligging in een gemengd gebied een richtafstand van 100 meter. Het plangebied ligt op meer dan 100 meter van de bestemmingsgrens van het bedrijfsperceel. De ligging ten opzichte van het bedrijfsperceel vormt daarmee evenmin een belemmering. Hierbij dient te worden opgemerkt dat een groot deel van het betreffende perceel waarop categorie 4.1 bedrijvigheid is toegestaan, middels het bestemmingsplan 'Oosterhout-Zuid 2017, herziening 6 (herontwikkeling Galvanitas)' is voorzien van een gemengde bestemming, waarbinnen functies zijn toegestaan met een kleinere hindercontour dan categorie 4.1 bedrijvigheid.
Verder ligt direct ten noorden van het plangebied een kantoorpand met bijbehorende parkeerplaatsen. Binnen het gebiedstype gemengd gebied geldt een richtafstand van 0 meter, waarmee de ligging ten opzichte van deze kantoorfunctie geen belemmering vormt.
Tot slot wordt in het appartementengebouw met levensloopbestendige appartementen op de begane grond voorzien in gemeenschappelijke voorzieningen voor de bewoners. Het gaat dan om een ruime woonkamer met keuken en eetkamer, een tweetal logeerstudios met badkamer en een toiletgroep. Verder is voorzien in een fysio/fitnessruimte voor de bewoners en wordt een gemeenschappelijke buitenruimte over het water gerealiseerd. Deze voorzieningen maken onderdeel uit van het innovatieve woonconcept gericht op ouderen en worden gelet op de aard, omvang, functie en het feit dat ze gericht zijn op de bewoners zelf, passend geacht nabij de appartementen.
Gelet op de afstand tussen de beoogde woningen en de inrichtingen in de omgeving, kan binnen de woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd in relatie tot de ligging ten opzichte van omliggende inrichtingen. Daarnaast worden omliggende inrichtingen niet in hun functioneren beperkt door de realisatie van de woningen binnen het plangebied.
Parkeervoorzieningen ten behoeve van de woningen - effecten op bestaande woningen
In het voorliggende geval is sprake van parkeervoorzieningen op maaiveldniveau onder de toekomstige appartementencomplexen en van parkeervoorzieningen centraal binnen het plangebied.
Volledigheidshalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de effecten van het parkeren binnen het plangebied op bestaande woningen inzichtelijk te maken. De rapportage is opgenomen als Bijlage 12 bij deze toelichting.
Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai uit 1999. De beoordeling van de rekenresultaten heeft plaatsgevonden conform het gestelde in de publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten VNG "Bedrijven en milieuzonering".
Ten gevolge van optrekken, starten en het sluiten van portieren ondervinden de bestaande woningen een maximale geluidimmissie (LAmax) van ten hoogste 65 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de avond- en nachtperiode, wat overeenkomt met 74 dB(A) etmaalwaarde. Dit betreft de worstcasesituatie. Voor de parkeerplaatsen die op grotere afstand van de bestaande woningen worden gerealiseerd, zal sprake zijn van een lager maximaal geluidniveau (LAmax).
In de dag- en avondperiode wordt voldaan aan de richtwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie. Enkel in de nachtperiode wordt niet voldaan aan deze richtwaarde. Conform stap 3 worden piekgeluiden ten gevolge van aan- en afrijdend verkeer uitgesloten van toetsing. Als het parkeren hieronder valt, wordt er wel aan stap 3 voldaan. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat parkeren in de nachtperiode slechts beperkt zal plaatsvinden en, uitgaande van een minimale geluidwering van 20 dB van de geluidbelaste woningen, het binnenniveau in de woningen wordt gewaarborgd.
In de huidige situatie is een aanzienlijk deel van het terrein ook als parkeerplaats in gebruik. Tevens zijn bestaande parkeerplaatsen op kortere afstand van bestaande woningen gelegen dan de beoogde parkeerplaatsen binnen het plangebied. Bij de bestaande woningen worden de personenwagens op de openbare weg (circa 7 meter van de woningen) geparkeerd, terwijl de afstand van de bestaande woningen tot het plangebied circa 20 meter bedraagt. Dit betekent dat ten gevolge van de bestaande parkeerplaatsen relevant hogere maximale geluidniveaus optreden dan die ten gevolge van het plan. Het voorgaande betekent dat het parkeren binnen het plangebied niet tot een verslechtering van de akoestische leefsituatie zal leiden. Parkeren binnen het plangebied vormt daarmee geen belemmering voor realisatie van het plan.
Parkeervoorzieningen ten behoeve van de woningen - effecten op woningen binnen plangebied
Voor de te realiseren woningen binnen het plangebied zelf, wordt gesteld dat, gelet op het aantal parkeerplaatsen tussen de toekomstige appartementengebouwen en het feit dat de parkeervoorzieningen uitsluitend voor de betreffende appartementen gebruikt worden, geen onevenredige geluidbelasting ontstaat. Daarbij zijn de in- en uitritten van de parkeervoorzieningen onder de bebouwing zodanig gesitueerd (aan de zijkanten van de bebouwing), waardoor het aantal woningen dat enige vorm van hinder kan ervaren tot een minimum beperkt is. Aangezien een groot deel van de parkeervoorzieningen onder de bebouwing is gesitueerd, wordt de hinder als gevolg van parkeeren sowieso sterk beperkt. Tevens wordt opgemerkt dat wanneer niet gekozen was voor parkeervoorzieningen onder de bebouwing, maar volledig voor parkeren op maaiveldniveau er feitelijk sprake zou zijn van meer hinder dan bij het voor een belangrijk deel onder de bebouwing parkeren.
Conclusie
Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden en gebouwen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is aangesloten bij het gemeentelijke 'Handboek (digitale) bestemmingsplannen'. Het handboek bevat een set regels die voor alle nieuwe bestemmingsplannen binnen de gemeente Oosterhout wordt gehanteerd, waardoor sprake is van uniforme regelingen in de diverse plannen. In het Handboek is gestreefd naar standaardisering van bestemmingen en regels zoals aangegeven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Het bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, doch treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. In de volgende paragraaf wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen dit bestemmingsplan.
De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:
Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:
De specifieke nadere eisenregelingen, afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden en mogelijk een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden zijn zoveel mogelijk per bestemming opgenomen. Hierdoor wordt direct per bestemming inzicht geboden in de eventuele afwijkingsmogelijkheden en onnodig verwijzen naar andere artikelen voorkomen. Deze werkwijze bevordert de toegankelijkheid van het bestemmingsplan.
Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door regels op te nemen over de bevoegdheid tot het verlenen van een (binnenplanse) omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan, het stellen van nadere eisen of een wijzigingsbevoegdheid.
Voor het opnemen van flexibiliteitsregels geldt als uitgangspunt dat flexibiliteitregels alleen worden gebruikt als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn. Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.
Er is wel eens sprake van misverstanden over de wijze waarop de goothoogte of bouw- c.q. nokhoogte van een gebouw moet worden geïnterpreteerd. De goothoogte wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken en antennes. Voor de meest voorkomende gevallen is hieronder aangegeven hoe de goothoogte wordt bepaald:
Dakvormen met bijhorende maatgevende goothoogte.
Toelaatbare uitbreidingen in het dakvlak.
Hieronder worden de voorkomende bestemmingen kort toegelicht.
Water
Voor het deel van het plangebied waar een terras over het water is voorzien, is de bestemming 'Water' opgenomen, met inbegrip van de aanduiding 'terras' op grond waarvan ter plaatse een terras is toegestaan ten behoeve van de aangrenzende woondoeldeinden. Hierbij is het van belang te vermelden dat het gaat om een overhangend terras waaronder zich water bevindt het waar de waterspiegel kan stijgen ten behoeve van het bergen van water. Het terras wordt dan ook als een steiger aangelegd.
Wonen
Voor het grootste deel van het plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De tot 'Wonen' bestemde gronden zijn bedoeld voor woningen en aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van:
Voor de twee appartementengebouwen is een bouwvlak opgenomen, waarbij middels de aanduiding maximum bouwhoogte een differentiatie is opgenomen in de toegestane bouwhoogtes, gebaseerd op het ontwerp voor beide gebouwen. Verder is een maximum aantal woningen vastgelegd per appartementengebouw. Tot slot is in de regels aangegeven dat uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan.
Waarde – Archeologie
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd tot meer dan 0,50 cm onder maaiveld en dit over een oppervlakte is van meer dan 100 m², dan moet hiervoor een vergunning voor zijn afgegeven. Deze wordt afgegeven indien uit een door de bevoegde overheid goedgekeurd rapport blijkt dat het archeologisch bodemarchief niet wordt verstoord. Al dan niet na het treffen van maatregelen.
Handhaving vormt een belangrijk onderdeel van een beleidscyclus. Regels worden gesteld met als doel het beschermen van een bepaald belang. Zonder toezicht op naleving van deze regels bestaat het risico dat dit doel onvoldoende bereikt wordt. Tevens komt de gemeente ongeloofwaardig over als gestelde regels niet worden gehandhaafd.
Een eerste voorwaarde voor handhaving is een duidelijk en handhaafbaar beleid en regelgeving. Om die reden worden nieuwe versies van digitale handboeken en die onderdelen van bestemmingsplannen die afwijken van het digitale handboek, door de afdeling die belast is met vergunningverlening en handhaving, gecontroleerd op uitvoerbaarheid. Ook voor dit bestemmingsplan heeft deze toets plaats gevonden.
Naast handhaafbare regels dient er ook het nodige draagvlak voor het nieuwe beleid en de daaruit voortvloeiende regels te zijn. Immers zal een plan met weinig draagvlak op weinig naleefgedrag kunnen rekenen. Het creëren van draagvlak is onder andere bewerkstelligd door in de verschillende fasen van het planproces burgers, belangenorganisaties en andere belanghebbenden te betrekken, al dan niet via wettelijk bepaalde inspraakmomenten.
Naast repressie (handhavend optreden op het moment dat er sprake is van een overtreding) heeft preventie een belangrijke functie in de gemeentelijke handhavingsstrategie (de gemeente hanteert de landelijke handhavingsstrategie). Bij preventief handhaven spelen vooral dialoog, voorlichting en advisering een belangrijke rol. Zo voorziet het handhavingsbeleid van de gemeente Oosterhout in meer aandacht voor voorlichting en communicatie, onder andere door het uitgeven van voorlichtingsbrochures.
Qua repressie voorziet het gemeentelijk handhavingsbeleid en het daarop gebaseerde integrale uitvoeringsprogramma in het continu opsporen van overtredingen van het bestemmingsplan. Ook worden er gezamenlijk met andere overheden (brandweer, politie, belastingdienst) multidisciplinaire handhavingsacties georganiseerd. Binnen dergelijke acties is er ook aandacht voor overtredingen van het bestemmingsplan. Indien een overtreding wordt geconstateerd, zal als eerste stap in het handhavingstraject telkens worden bezien of het illegale gebruik of bouwwerk op grond van het bestemmingsplan of afwijking daarvan, alsnog gelegaliseerd kan worden. Is dat niet het geval dan wordt het handhavingstraject doorgezet. Al deze aspecten zijn vastgelegd in het beleidsplan Fysieke Leefomgeving en de daarin opgenomen handhavingsstrategie en dienen als leidraad voor de alledaagse handhavingspraktijk binnen de gemeente Oosterhout.
De totstandkoming van dit bestemmingsplan is een ijkmoment voor de handhaving. Indien bebouwing of gebruik afwijkt van het bestemmingsplan, zal hier tegen handhavend worden opgetreden. Voor zowel bouwen als gebruik is het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan de peildatum. Tegen bebouwing en gebruik dat onder het overgangsrecht valt, kan niet handhavend worden opgetreden.
Economische uitvoerbaarheid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient de economische uitvoerbaarheid te worden onderzocht in het kader van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een initiatief van een marktpartij voor de realisatie van woningen.
De risico's verbonden aan de realisering van het project liggen bij de ontwikkelende partij. Hiertoe is tussen gemeente en ontwikkelaar een anterieure overeenkomst aangegaan. Daarnaast is tussen de gemeente en Stichting Thuisvester een koopovereenkomst gesloten.
Ter beperking van eventuele risico's voor de gemeente is in de anterieure overeenkomst een garantiestelling opgenomen en hebben de ontwikkelende partij en Stichting Thuisvester in beide overeenkomsten zich verplicht tot het compenseren aan de gemeente van de kosten van het uitvoeren van een schadebeoordelingsonderzoek en, indien van toepassing, de toegekende dan wel een door de rechter vastgestelde planschade. Hierdoor is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan voor de gemeente verzekerd.
Kostenverhaal
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan, indien sprake is van in het Besluit ruimtelijke ordening aangewezen bouwplannen. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Het bestemmingsplan voorziet in de realisering van woningen. Het betreft daarmee een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. In de met de initiatiefnemer gesloten overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten en eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen. Daarnaast is met Stichting Thuisvester een koopovereenkomst gesloten voor de ontwikkeling van de sociale woontoren als onderdeel binnen de onderhavige bestemmingswijziging. In de koopprijs van dit onderdeel van de ontwikkeling wordt het kostenverhaal geacht te zijn verzekerd.
Het kostenverhaal is verzekerd, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van locatie-eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen middels een exploitatieplan is niet nodig.
Gelet op het vorenstaande kan in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Het is belangrijk dat bewoners worden betrokken bij bestemmingsplanprocedures. Bestemmingsplannen zien toe op een goede ruimtelijke ordening en bevorderen zo een goede woon- en leefomgeving voor de inwoners van Oosterhout. Er zijn verschillende manieren waarop de gemeente inwoners en andere belanghebbende de gelegenheid geeft mee te denken met een bestemmingsplan.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een omgevingsdialoog gevoerd. Een omgevingsdialoog is een overleg tussen een initiatiefnemer met omwonenden en andere belanghebbenden. Door een omgevingsdialoog te houden, krijgt de initiatiefnemer inzicht in de wensen, belangen en bezwaren van de omgeving. De initiatiefnemer kan deze betrekken in het verdere ontwerp van het initiatief. Dit leidt tot een beter gedragen initiatief door de omgeving.
Het verslag hiervan is als Bijlage 13 bij deze toelichting te raadplegen. Daarnaast is een website (paterserf9.nl) in het leven geroepen om de omwonenden en overige geïnteresseerden zo goed mogelijk te informeren.
Gelet op de gevoerde omgevingsdialoog wordt voor dit bestemmingsplan geen inspraakprocedure doorlopen. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overleginstanties: de provincie Noord-Brabant, het Waterschap Brabantse Delta en de Brandweer.
In een vroegtijdig stadium heeft de GGD op verzoek van de gemeente advies gegeven. Daarbij is getoetst aan niet-wettelijke normeringen. Het plan voldoet echter aan de wettelijke kaders. Met het plan is er sprake van geluidluwe gevels en wordt het geluidbinnenniveau vanwege de gecumuleerde geluidbelasting in de planregels geborgd.
De procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening wordt doorlopen. Alvorens een bestemmingsplan vastgesteld wordt, dient het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage te worden gelegd. Eventuele binnengekomen zienswijzen worden verwerkt in de 'Reactienota zienswijzen inzake ontwerp bestemmingsplan Oosterhout Zuid 2017, herziening 5 (Paterserf 9)' welke als bijlage bij het vastgestelde bestemmingsplan gevoegd zal worden. In het vast te stellen bestemmingsplan worden voor zover nodig wijzigingen en aanvullingen aangebracht die in de reactienota zijn opgenomen.