direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Steegsche Velden - Noord
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Best heeft het voornemen om het deelgebied Steegsche Velden - Noord in ontwikkeling te nemen. De voorgenomen woningbouwontwikkeling maakt deel uit van het gebied voor dorpsuitbreiding van Steegsche Velden en Aarlesche Erven in de gemeente Best. De ontwikkeling van het plangebied vindt gefaseerd plaats. De eerste fase van de woningbouwontwikkeling is Steegsche Velden-Oost (Fase A) met een plangebied dat iets meer dan 200 woningen omvat. De ontwikkeling van de woonwijk Steegsche Velden-Oost is bijna afgerond.

De vraag naar woningen is sterk toegenomen in Nederland en aanmerkelijk groter dan het aanbod, waardoor veel regio's woningbouwopgaves hebben. In de Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) is ook een woningbouwopgave waarbij er veel nieuwe woningen gebouwd moeten worden om aan de woonbehoefte te kunnen voldoen. De gemeente Best heeft de opgave om in de periode 2010-2030 te voorzien in de bouw van circa 4.000 woningen. De SGE heeft de vervolgfase van Steegsche Velden positief beoordeeld. In fase B, Steegsche Velden - Noord zijn maximaal 130 nieuwe woningen gepland, waarvan ten minste 12% in de categorie sociale huur.
De vervolgfase vormt in ruimtelijk en stedenbouwkundig opzicht een natuurlijke afronding van het plan en de bebouwde kom van Best en de noordgrens van het SGE.

Om de realisatie van de tweede fase van deze woningbouwopgave mogelijk te maken is op basis van een stedenbouwkundig plan het voorliggende bestemmingsplan Steegsche Velden - Noord opgesteld. Ten behoeve van de ontwikkeling Steegsche Velden zijn geluidschermen langs de A2 gerealiseerd om het plangebied te beschermen tegen verkeerslawaai. Het voorliggend bestemmingsplan maakt naast de woningen, ook een geluidswal en een waterberging mogelijk. Deze laatste twee functies zijn gesitueerd aan de noordzijde van het plangebied. De geluidswal is bedoeld om de wijk te beschermen tegen verkeerslawaai. Aan de zuidoostzijde is een strook grond meegenomen, het plan is om hier een beleeftuin te maken.

1.2 Plangebied

Het plangebied Steegsche Velden - Noord ligt ten noorden van de kern Best en van de wijk Steegsche Velden-Oost. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 9 hectare. Het gebied wordt globaal begrensd door de A2 en de afrit Best-West (afrit 27) van de A2 aan de oostzijde, de Bomenbeemd en de Bloemendonk aan de zuidwestzijde en aan agrarische gronden aan de noordzijde. Ten zuiden van het plangebied, tussen de wijk en het geluidscherm, is een groenstrook meegenomen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied voor dorpsuitbreiding Aarle - Steegsche Velden, zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie Best 2030 en de Structuurvisie Buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0003.jpg"

Plangebied Steegsche Velden - Noord

Het plangebied bestaat momenteel grotendeels uit agrarisch gebied (akkerbouw en grasland) met bebouwingselementen langs de bestaande wegen (woningen en (agrarische) bedrijfsbebouwing). In het noorden ligt, aangrenzend aan het plangebied, een voormalig agrarisch bedrijf met woning. Het Nationaal Landschap Het Groene Woud ligt hemelsbreed op circa 600 meter van het plangebied.

Een klein deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Steegsche Velden-oost. Door een wijziging in het bouwprogramma voor dit deel van het plangebied, wordt dit meegenomen in voorliggend bestemmingsplan. Hier zijn reeds enkele woningen gebouwd.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan komen delen van onderstaande bestemmingsplannen te vervallen. In onderstaande tabel is aangegeven welke vigerende plannen het betreft.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door gemeenteraad  
Buitengebied Best 2002   21 januari 2002  
Buitengebied Best 2006   23 september 2008  
Steegsche Velden - oost   7 mei 2011  
Parkeernormen en archeologie   6 februari 2017  

1.4 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • een verbeelding (NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01), waarop de bestemmingen in het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch zijn geregeld. Deze regels zijn in de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP2012) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro deel uit van de toelichting.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. Deze beleidsdocumenten vormen het planologisch kader op zowel rijks, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau van onderhavig bestemmingsplan. De uitgangspunten, locatiekeuze en randvoorwaarden die ten grondslag liggen aan de voorgestane ontwikkeling komen vervolgens in hoofdstuk 3 aan bod. Hoofdstuk 4 beschrijft de planvorming op basis van ambitie en de structuren en het stedenbouwkundig plan. De economische uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 5 toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat vervolgens in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de procedurele aspecten.

Hoofdstuk 2 Planologisch kader

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek gelden voor de ontwikkeling van het plangebied Steegsche Velden - Noord.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en de opvolger van de Structruurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaarverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  • 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

ad 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en breidt deze uit, waarbij de richting van de verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-)infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar er vraag is. Om het netwerk als geheel te benutten, zijn goede verbindingen tussen de stedelijke regio's nodig. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van de integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet-stedelijk gebied moet plaatsvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezond leefstijl en maatschappelijke particiaptie bevorderd en versterkt het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad. Daarbij worden steden en regio's klimaatbestendig ingericht.

ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen landgebruik en de kwaliteit van lanschap, bodem, water en lucht. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik. Middels een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten. Het Rijk maakt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kaptiaal wordt duurzaam benut. Het Rijk zet in op het versterken en beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Hierbij wordt het omgevingsbeleid landschapsinclusief.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0004.png"

Afweging met NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

De ontwikkeling die met bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het Rijk.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht.

Er zijn geen onderwerpen of rijksbelangen uit het Barro waarmee het voornemen strijdig is.

2.2 Provinciaal beleid

 

2.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant 2018

Op 14 december 2018 is door Provinciale Staten van Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. De Brabantse Omgevingsvisie geeft aan hoe de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit zou moeten zien. En waar de provincie in 2030 tenminste moet staan om die lange termijndoelen te halen. De visie noemt een basisopgave en vier hoofdopgaven:

  • De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
  • Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energied op gaan wekken.
  • Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
  • Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken/
  • Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

Deze vier hoofdopgaven zijn belangrijk voor heel Brabant en spelen ook in de hele provincie. Bij de uitwerking van de vier hoofdopgaven is de basisopgave 'een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit' leidend.

Om de doelen van de hoofdopgave 'Werken aan de slimme netwerkstad' te bereiken, wordt ingezet op een samenhangende ruimtelijke koers waarin stad, land en mobiliteit met elkaar verbonden worden. Ingezet wordt op duurzame verstedelijking waarbij uitbreiding van het bestaande stedelijke gebied in steden en dorpen wenselijk is vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag.De komende 10 jaar ligt er een forse woningbouwopgave (ca 120.000 woningen), daarna loopt de woningbouwopgave in omvang terug.

Een andere belangrijke opgave voor de provincie is het toekomstbestendig maken van het stedelijk netwerk: er is meer circulair stedelijk netwerk nodig waarin een transitie plaatsvindt naar duurzame energie, waarin rekening wordt gehouden met de gevolgen van klimaatverandering (klimaatadaptatie) en waar de kringlopen van grond- en bouwstoffen, water en energie verkorten. Daarnaast gaat de provincie Noord-Brabant samen met de steden op zoek naar mogelijkheden om de verbinding tussen stad, dorp en landelijk gebied te versterken. Hier liggen kansen in de opgaven voor klimaatadaptatie en energietransitie. Het versterken van de verbinding tussen stad en land kan bijvoorbeeld ook door te zorgen voor goede verkeersveilige fietsverbindingen tussen stad en het landelijke gebied. Het streven naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de brabanders versterkt betekent dat er aandacht is voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en mening van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten.

De voorgenomen woningbouwontwikkeling Steegsche Velden - Noord die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het beleid van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

2.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant 2019

De interim omgevingsverordening vervangt zes provinciale verordeningen en is beleidsneutraal van karakter. Er zijn in de Interim omgevingsverordening geen beleidswijzigingen doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de omgevingsvisie. Het is een 'Interim' omgevingsverordening, om daarmee te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet. De definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.

Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd. De onderwerpen in de verordening komen uit de provinciale omgevingsvisie en structuurvisie; de belangrijkste onderwerpen in de Interim omgevingsverordening zijn:

  • omgevingskwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • duurzame energie;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor sommige onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant wordt onderscheid gemaakt tussen rechtstreeks werkende regels en instructieregels gemeenten.

Voor het plangebied zijn de volgende aanduidingen van toepassing:

  • Verstedelijking afweegbaar
  • Groenblauwe mantel

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0006.png"  
Verstedelijking afweegbaar - instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed   Groenblauwe mantel - instructieregels gemeenten - basiskaart landelijk gebied  

Verstedelijking afweegbaar

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen stedelijk gebied en bevat, conform 'artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling' een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
  • bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
  • houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
  • geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
  • draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

In afwijking van artikel 3.42 kan een bestemmingsplan, ter plaatse van 'verstedelijking afweegbaar' voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  • binnen stedelijk gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het stedelijk gebied.

Een bestemmingsplan van toepassing op 'verstedelijking afweegbaar' kan voorzien in de nieuwvestiging van één of meer woningen als uit een ontwikkelingsvisie blijkt dat:

  • de woningen worden opgericht binnen een bebouwingsconcentratie;
  • er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling;
  • de nieuwvestiging:
    • 1. bijdraagt aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit van de bebouwingsconcentratie;
    • 2. gepaard gaat met een fysieke tegenprestatie die in evenredige verhouding staat tot de ontwikkeling van de woningen;
    • 3. is bezien of een ruimte voor ruimte ontwikkeling deel kan uitmaken van de kwaliteitsverbetering.

Groenblauwe mantel

Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:

  • strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  • borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

De toelichting bij een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.

De voorgenomen woningbouwontwikkeling Steegsche Velden - Noord die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is niet strijdig met de Interim omgevingsverordening.

2.3 Samenwerkingsverband Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE)

In de wetenschap dat samenwerken altijd sterker maakt, hebben negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) hun krachten gebundeld. Het stedelijk gebied vormt het hart van Brainport en is een sterke internationaal georiënteerde regio met innovatieve bedrijvigheid en een hoogwaardig woon- en leefklimaat. De gemeenten Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen, Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre vormen samen het Stedelijk Gebied Eindhoven.

De 9 gemeenten hebben als belangrijkste opdracht om de ambities van Brainport 2020 en de doorontwikkeling daarvan te faciliteren met hoogwaardige werkgebieden, een gevarieerd wervend woonklimaat en een aansprekend pakket aan voorzieningen. Op 1 januari 2014 hebben de gemeenten hun krachten gebundeld en sindsdien werken zij samen op de drie thema's ‘Wonen’, ‘Werken’ en ‘Voorzieningen’. De thema's sluiten aan bij het leven van de inwoners uit het stedelijk gebied. Door samenwerking en afstemming zetten de gemeenten in op oplossingen die passen bij de behoeften van hun inwoners.

Om sturing te geven aan de samenwerking tussen de negen gemeenten is een Bestuurlijk Platform ingericht. In het Bestuurlijk Platform is elke gemeente vertegenwoordigd. Het platform bewaakt en ontwikkelt de gezamenlijke visie en borgt de integraliteit van de processen binnen de samenwerking.

Afsprakenkader Wonen 2017

In het “Afsprakenkader Wonen 2017” van het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) is vastgesteld welke plannen binnen het stedelijk gebied regionaal worden afgestemd. Het gaat daarbij om nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen en/of actualisaties. Specifiek voor fase B van de ontwikkeling van Steegsche Velden, zijnde Steegsche Velden - Noord, is categorie c van toepassing, gezien de ligging in het zoekgebied verstedelijking en omdat het aantal woningen groter is dan 75.

Het Afsprakenkader Wonen benoemt binnen het SGE meerdere kwadranten die elk hun eigen specifieke woonmilieus kennen. Best staat als kwadrant 'Noordrand' aangegeven. Het woonmilieu hierbij is 'suburbaan – landelijk'. Daarbij gelden voor de Noordrand (i.c. Steegsche Velden) de volgende steekwoorden:

  • Groen en recreatief
  • Landschappelijke kwaliteit
  • (Auto)bereikbaarheid Midden-Brabant en de Randstad
  • Gericht op forensen

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0007.png"

Indeling van kwadrant gebieden door de SGE

In het Afsprakenkader zijn de negen gemeenten tot de volgende uitgangspunten en afspraken gekomen die betrekking hebben op de voorgenomen ontwikkeling, deze afspraken zijn:

  • De Perspectiefnota wordt door de negen gemeenten in samenwerking met de provincie nader uitgewerkt in een regionale visie op wonen. Waaraan elke gemeente invulling geeft via haar eigen woonvisie. Bij het opstellen van de regionale visie wordt de ‘kwadrantenbenadering’ gebruikt als verdieping. De visie is gebaseerd op feitelijke analyses en houdt rekening met andere belangrijke beleidsvelden in de regio. Hiermee worden de woningbouwplannen in het Stedelijk Gebied vervolgens op elkaar afgestemd.
  • We werken de Brainport principles nader uit in praktisch hanteerbare principes en gebruiken deze als bindend kader bij alle nieuwe woningbouw ontwikkelingen. Vanuit deze Brainport principles worden de thema's voor de waardecreatie aangedragen.
  • We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening Ruimte 2014
  • Het SGE heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Deze opdracht wordt in een half jaar tijd concreet uitgewerkt en vervolgens jaarlijks gemonitord in SGE verband en met de provincie. Het gaat hierbij vooral om een nadere positionering en profilering van de locatie in de regio, de daarop afgestemde programmering en de fasering in tijd. Wanneer een gemeente naar aanleiding van de uitwerking van de negen majeure projecten een flankerend arrangement wenst op te stellen, vindt dit ook binnen dat halve jaar plaats

Het plan in relatie tot de Regionale Kwadrantenbenadering

Steegsche Velden voldoet door de opzet en invulling van het stedenbouwkundig plan alsook door zijn ligging bij uitstek aan de kwalificatie van een suburbaan landelijk woonmilieu. In het Afsprakenkader is voor Best als uitgangspunt gesteld dat er gericht moet worden op “ruim opgezette groen stedelijke- en dorpse woonmilieus in de randgemeenten”. De stedenbouwkundige visie van het plan Steegsche Velden heeft juist als uitgangspunt een groen stedelijke- en dorpse basis opzet. Daarnaast voorziet het plan in de genoemde behoefte aan (grotere) woningen met buitenruimte.

Ten aanzien van het aspect bereikbaarheid is duidelijk dat de locatie hier bovengemiddeld scoort, zowel via het Openbaar Vervoer met het ondergronds treinstation, alsook via de weg met A2, A58 en A50. Best vormt van hieruit in feite de ontvangst van de Brainportregio. Ten aanzien van de aspecten; 'groen en recreatief' en 'landschappelijke kwaliteit' wordt in de planvorming invulling gegeven door aan te sluiten op een wandelroute (ommetje) en door de recreatieve inrichting van de zone aan de noordzijde van het plangebied.

De conclusie is dat het plan Steegsche Velden - Noord binnen de SGE invulling geeft aan het kwadrant Noordrand.

Het Portefeuillehoudersoverleg Wonen Stedelijk Gebied Eindhoven heeft deze casus in haar vergadering van 21 december 2017 besproken.


Overwegende dat:

  • Steegsche Velden fase B een afronding is van een vergaand gerealiseerde woonwijk (200 woningen);
  • In de planvorming altijd al is uitgegaan van een ontwikkeling met circa 300 woningen, maar dat de afronding met fase B echter niet eerder kon plaats vinden vanwege een milieucontour, die inmiddels is opgeheven;
  • Het Coördinatieteam een positief advies heeft uitgebracht.

Verder heeft het Portefeuillehoudersoverleg Wonen Stedelijk Gebied Eindhoven het volgende besloten:

  • 1. De verdere ontwikkeling van Steegsche Velden fase B past binnen het 'Afsprakenkader Wonen 2017".
  • 2. Met deze toetsing en dit besluit heeft ook de regionale afstemming plaatsgevonden.
  • 3. In fase B dient vastgehouden te worden aan de beeldregie en de kwaliteit van het reeds gerealiseerde deel van Steegsche Velden en ruimte worden geboden aan particulier opdrachtgeverschap.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Best 2030

Op 9 mei 2011 heeft het gemeentebestuur de Structuurvisie Best 2030 vastgesteld met daarin een toekomstbeeld dat bestaat uit twee delen. Deel A bevat de structuurvisie met een ontwikkelingskader en een lange termijn-beeld. De visie is een ruimtelijk casco voor concrete projecten en is zowel kaderstellend als inspirerend. Deel B bevat het ruimtelijk programma voor de korte en middellange termijn en wordt periodiek geactualiseerd.

Best wil onder andere bouwen voor de eigen woningbehoefte. De opvang van de regionale behoefte is hieraan ondergeschikt, maar reeds gemaakte afspraken worden gerespecteerd. In dat licht wil Best groeien naar een gemeente met maximaal 34.000 inwoners. Dit is voldoende om bestaande afspraken na te komen en tegelijkertijd de gemoedelijke en dorpse sfeer te behouden. Deze keuze betekent dat het aanwijzen van nieuwe uitbreidingslocaties niet nodig is. De geplande woningbouwlocaties Dijkstraten, Aarlesche Erven en Steegsche Velden en de overige 'harde' en 'zachte' plannen zowel binnen als buiten bestaand bebouwd gebied zijn voldoende om aan de vraag tot 2030 te voldoen.
De structuurvisie bevat de kaart 'Ruimtelijk Fundament kaart”. Hierin is de planlocatie opgenomen in de zone 'gebied voor dorpsuitbreiding'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0008.png"

Ruimtelijke fundament kaart van de structuurvisie Best 2030

Gebied voor dorpsuitbreiding

Met andere gemeenten in de regio (BOR (Bestuurlijk Overleg Rand)-gemeenten) heeft Best afgesproken om vanaf 2010 een gedeelte van de Eindhovense woningbehoefte op te vangen. In deze afspraken staat een netto bouwtaak voor circa 2.600 woningen tot 2020. Voor de periode 2020-2030 worden ca. 1.500 woningen voorzien. Een deel hiervan wordt gerealiseerd in reeds bekende uitbreidingslocaties, die in deze structuurvisie zijn aangeduid als ‘Gebied voor dorpsuitbreiding’, zo ook de voorgenomen woningbouw ontwikkeling Steegsche Velden - Noord.

De gebieden aangemerkt voor dorpsuitbreiding komen als eerste in aanmerking om te worden getransformeerd van onbebouwd gebied naar bebouwd gebied in de vorm van wonen en daar bijhorende voorzieningen. Bij de inrichting van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving. De natuurlijke ondergrond en de historisch gegroeide structuur van Best dienen te worden meegenomen bij de planvorming. Het programma moet gerealiseerd worden binnen de maat en schaal van het landschap.

De voorgenomen ontwikkeling van Steegsche Velden - Noord is in overeenstemming met de Structuurvisie Best 2030.

2.4.2 Structuurvisie Buitengebied 2016

Op 4 april 2016 heeft het gemeentebestuur de Structuurvisie buitengebied vastgesteld. Dit is een partiele herziening van de Structuurvisie Best 2030 en heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente Best (de bebouwde kom en het buitengebied) en schetst het ruimtelijke toekomstbeeld tot 2030. Deze structuurvisie is een inspiratiebron en afwegingskader voor initiatieven in het buitengebied en fungeert als opmaat naar de actualisatie van de bestemmingsplannen voor het buitengebied. Het stedelijk gebied en het gebied waar de structuurvisie 'Groene Mantel met rode knopen' geldt, maken er dus geen onderdeel van uit.

Met de Structuurvisie Best 2030 heeft de gemeenteraad aangegeven te bouwen voor de eigen woningbehoefte en daaraan ondergeschikt opvang van de regionale opgave. Woningbouwlocaties als Steegsche Velden zijn voldoende om aan de vraag tot 2030 te voldoen. Dat betekent dat, ondanks de aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' ten oosten van de A2 geen stedelijke uitbreidingslocaties aan de orde zijn.

Met de Structuurvisie Buitengebied 2016 is het mogelijk om buiten bestaand stedelijk gebied in Best woningen te realiseren. Hiervoor zijn er vier categorieën voor woningbouw in het buitengebied benoemd:

  • Ruimte voor Ruimte
  • Kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties
  • Landgoedontwikkeling
  • Gebruik van cultuurhistorisch waardevolle panden.

Kwaliteitsverbetering in bebouwingsconcentraties

Binnen de aanduidingen 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' en 'Integratie stad-land' (zie volgende figuur) kunnen in een bebouwingsconcentratie een of meerdere woningen worden gebouwd, mits:

  • sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsslag met een gedegen landschappelijke inpassing;
  • het geen aanzet is voor een stedelijke ontwikkeling (bijvoorbeeld een woonwijk);
  • geen inbreuk wordt gedaan aan de Ruimte voor Ruimte-regeling. Hiermee wordt bedoeld dat de vereiste tegenprestatie voor de bouw van een woning (kwaliteitsverbetering van het landschap) in beginsel gelijkwaardig moet zijn aan de tegenprestatie die wordt gevraagd bij het oprichten van een Ruimte voor Ruimte-woning (bouwen van woningen in ruil voor sanering intensieve veehouderijbedrijven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0009.png"

Uitsnede themakaart stedelijke ontwikkeling (Verordening ruimte 2014; Structuurvisie Buitengebied 2016)

De vereiste kwaliteitsverbetering dient in de bebouwingsconcentratie zelf te worden gerealiseerd. Zo wordt gestreeft naar versterking van de ruimtelijke kwaliteit van een bebouwingsconcentratie als geheel. Voorkomen dient te worden dat alle open plekken in bebouwingsconcentraties worden bebouwd.

In de afbeelding hierna zijn de te onderscheiden deelgebieden in het buitengebied van Best weergegeven. Het plangebied is gelegen in de aanduiding 'gebied voor dorpsuitbreiding'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0010.png"

Kaartbeeld structuurvisie Buitengebied

De voorgenomen ontwikkeling van Steegsche Velden - Noord is in overeenstemming met de structuurvisie Buitengebied 2016.

2.4.3 Woonvisie 2017

Door de economische crisis van de laatste jaren, de vele veranderingen in de maatschappij en nieuwe weten regelgeving, heeft de gemeente Best besloten een nieuwe woonvisie te maken ter vervanging van de Woonvisie 2008; de Woonvisie 2017.

Voorop staat dat wonen geen geïsoleerd onderwerp is, maar een die betrekking heeft op alle aspecten van het leven en de leefomgeving. Daarnaast concurreert de woonfunctie met andere vormen van ruimtegebruik: bedrijvigheid, groen, water, recreatie, cultuur. Terwijl binnen het woondomein nieuwbouw, transformatie van bestaand vastgoed, inbreidingslocaties en verbetering van de bestaande woningvoorraad nauw met elkaar samenhangen. Wonen heeft ook veel raakvlakken met leefbaarheid, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, zorg en welzijn. Visies en beleid zoals de structuurvisie, de nota groene mantel met rode knopen, duurzaamheidsbeleid en regionale woningbouw afspraken in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) worden meegenomen. Al deze onderwerpen komen terug in deze woonvisie. Best maakt onderdeel uit van een grotere woning- en economische markt, dus mag de relatie met de regio niet ontbreken. Bij de keuzes die gemaakt worden in projectontwikkeling en aanpalende beleidsvelden biedt de woonvisie houvast. De visie is een doorkijk naar het wonen in Best over een jaar of vijf of zes en de stip op de horizon. Deze visie is tegelijk een belangrijke bouwsteen voor de toekomstige omgevingsvisie.

In de komende 10 jaar gaat de gemeente het woningbestand uitbreiden met 1.600 woningen. Deze uitbreiding vindt vooral plaats in Steegsche Velden, Dijkstraten, Aarle en door particuliere initiatieven (vaak inbreidingslocaties). Uitleglocatie Aarle is de grootste ontwikkeling. Vanaf 2017 worden hier circa 1.000 woningen gebouwd. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de ruimte die de nieuwe woningbouwprogrammering wellicht biedt om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen in bestaande wijken.

2.4.4 Groenbeleidsplan 2012

De gemeente Best hecht grote waarde aan het groen en heeft daarom een beleidskader opgesteld in de vorm van een Groenbeleidsplan voor Best. Het Groenbeleidsplan 2012 heeft tot doel richting te geven aan de ontwikkelingen en het beheer van het openbaar groen in de gemeente. Dit Groenbeleid vormt het kader voor de ontwikkeling in de komende jaren. Het plan geeft de visie op groen weer, voor nieuwe ontwikkelingen en het bestaand groen. Voor het groen in de gemeente zijn vijf centrale doelstellingen geformuleerd:

  • Sfeer en imago van gemeente gestalte geven: groen behouden en als een belangrijke voorwaarde voor een wervend woonmilieu inzetten;
  • Verbindende factor van groen benadrukken; groen creëert samenhang in de gemeente en vormt verbinding tussen diverse gebieden en functies;
  • Gebruik en waarden van het groen op elkaar afstemmen: het groen vervult gebruikswaarde, belevingswaarde en ecologische waarde. Aard, omvang en inrichting/bereikbaarheid bepalen de passende functie van het groen;
  • Gebruikers betrekken bij de openbare ruimte: gebruikers zich verantwoordelijk laten voelen bij het groen, door samen met de omgeving in contact te blijven over wensen en prioriteiten;
  • Afweging maken tussen de waarde/functie van groen en andere claims op de ruimte: voorwaarden voor boven- en ondergrondse ruimte vastleggen zodat waardevolle bomen en waardevol groen in wijken op een passende wijze worden ingevuld binnen de mogelijkheden.

De voorgenomen woningbouwontwikkeling Steegsche Velden - Noord wordt een woonwijk met een groen karakter en zal voldoen aan het Groenbeleidsplan. In het stedenbouwkundig schetsplan is aangegeven dat aangesloten wordt op de groenstroken structuur en het bestaande geluidscherm langs de A2. Ook is in het plan een groenstrook toegevoegd met veel ruimte en kwaliteit die gebruikt kan worden voor recreatie. Binnen deze strook zijn plannen voor een beleeftuin. Midden door de wijk loopt een groene loper van het zuiden naar het noorden. Deze 'groene loper' wordt voorzien van een wandelpad en biedt ruimte voor waterberging.

2.4.5 Water- en rioleringsplan

Het Water- en rioleringsplan (WRP) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het WRP legt de gemeente vast wat zij wil bereiken en wat de rol van inwoners en bedrijven is ten aanzien van afval-, hemel-, en grondwater.

Het WRP vervult hiermee vier hoofdfuncties:

  • Kader gemeentelijke zorgplichten overzicht beleidskeuzes ten aanzien van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater.
  • Interne afstemming met andere vakdisciplines binnen de gemeentelijke organisatie.
  • Externe afstemming met de waterpartners en de relatie met inwoners en bedrijven.
  • Continuïteit en voortgangsbewaking vanwege de relatief lange levensduur van stedelijke water voorzieningen is een lange termijn aanpak essentieel (begroting en evaluatie).

Het planvoornemen voldoet aan de uitgangspunten van het WRP. In paragraaf 3.8 is uitgewerkt hoe voldaan wordt aan de normen van de gemeente Best.

2.4.6 Best Mobiel

De gemeenteraad van gemeente Best heeft op december 2017 de 'Best Mobiel' mobiliteitsvisie vastgesteld. Deze visie vervangt het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoer Plan (GVVP) uit 2008. De actualisatie van de mobiliteitsaanpak was noodzakelijk om aan te sluiten bij de huidige trends en ontwikkelingen. Belangrijk is wat ontwikkelingen rondom en in Best betekenen voor de mobiliteit in Best. Best maakt onderdeel uit van een grote en actieve regio. Om samen met de regio actief te blijven en aan te sluiten bij de ontwikkelingen is deze mobiliteitsaanpak gemaakt.

De ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit gaan snel. Hierdoor is het moeilijk om te voorspellen wat er in de toekomst wordt verwacht. Om te zorgen dat er ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen, is er gekozen voor een adaptieve aanpak.

Met deze aanpak legt de gemeente vast waar ze naar toe wil, waar de prioriteiten worden gelegd en waarom er iets gedaan moet worden, maar er wordt nog niet vastgelegd hoe dit precies gedaan gaat worden. Met de mobiliteitsaanpak wordt gericht op het jaar 2030. Uitgangspunt van deze aanpak is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een voorwaarde voor het duurzaam economisch en sociaal functioneren van Best en haar omgeving.

Onder deze mobiliteitsaanpak ligt een uitvoeringsprogramma. Het uitvoeringsprogramma maakt duidelijk ‘hoe’ de gemeente de mobiliteitsaanpak wil uitvoeren. Het is concreet voor de korte termijn, maar geeft ook een doorkijk naar 2030. De gemeente actualiseren het uitvoeringsprogramma elke twee jaar. In paragraaf 3.9 is de verkeerstoets opgenomen waarin wordt toegelicht hoe de voorgenomen woningbouwontwikkeling aansluit op de ambities en normen van de gemeente Best.

Het hoofddoel van de Bestse mobiliteitsaanpak is: Versterk het duurzaam economisch en sociaal functioneren van Best en omgeving. Dit hoofddoel is uitgewerkt in drie ambities. Deze ambities geven samen antwoord op de vraag ‘wat de gemeente wil bereiken’:

1. Versterk de bereikbaarheid van economische locaties en (woon)voorzieningen;

  • Basis op orde: Om de mobiliteit te sturen wil de gemeente meer inzicht in verkeersdata. Moderne technieken bieden de mogelijkheid om meer data in te winnen en te gebruiken. Verkeerslichten en mobiele telefoons kunnen een schat aan informatie leveren.
  • Co-modaliteit: verschillende vervoerssystemen naast elkaar en in samenhang met elkaar. Er wordt ingezet op voetgangers, fietsverkeer, openbaar vervoer en autoverkeer.
  • Lokale co-modaliteit: hierbij wordt de co-modaliteit op enkele gebieden gefocust: Centrumgebied, lokale hoofdstructuur. bereikbaarheid bedrijventerreinen.
  • Verkeerskundig beheer verkeerslichten: Hierbij gaat het erom dat de gemeente de verkeerslichten optimaal wil laten functioneren.
  • Parkeren bij nieuwe ontwikkelingen: De gemeente heeft een co-modale insteek in de nota Parkeernormen. Bij regionale parkeervraagstukken gaat wil gemeente met andere gemeentes uit de regio als één overheid gaan denken.

2. Vergroot de bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving voor nu en in de toekomst;

  • Verkeersveiligheid: Deze mobiliteitsaanpak zet in op een duurzaam veilig verkeerssysteem, waarbij verkeersdeelnemers zich bewust zijn van hun eigen rol. Verkeersveiligheid is een harde randvoorwaarde. Het verbeteren van de verkeersveiligheid blijft een voortdurend aandachts- en actiepunt. Evenals de provinciale doelstelling gaat ook de gemeente Best voor 0 verkeersdoden.
  • Prioriteit voor gezonde mobiliteit: Door meer gebruik te maken van de fiets of door te lopen wordt de gezondheid op twee manieren bevorderd. Lopen en fietsen levert beweging op, wat gezond is. Als door te lopen of fietsen een verplaatsing niet met een gemotoriseerd voertuig wordt gemaakt, levert het ook een reductie op van schadelijke uitstoot. Prioriteit geven aan een gezonde mobiliteit betekent overigens niet dat de auto actief geweerd wordt.
  • Prioriteit voor duurzame en schone mobiliteit: Een duurzame en schone mobiliteit wordt bereikt door in te zetten op een tweetal sporen: inzetten op schoner verplaatsen en inzetten op minder/anders verplaatsen.
  • Beleving openbaar gebied: De gemeente Best streeft een prettige beleving van het openbaar gebied na door: de openbare ruimte waar mogelijk in te richten als verblijfsruimte. Het saneren van (overbodige) verkeersmaatregelen, bewustwording creëren over parkeerproblemen in bestaande gebieden en onderhoudsknelpunten reactief oppakken

3. Lever een bijdrage aan een toegankelijke omgeving voor iedereen.

  • Fysieke toegankelijkheid: Mensen met hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een rolstoel of met een andere zichtbare of niet zichtbare handicap moeten zo veel mogelijk zelfstandig gebruik kunnen maken van het Bestse mobiliteitssysteem.
  • Openbaar vervoer en doelgroepenvervoer: Door waar mogelijk mensen die gebruik maken van het doelgroepenvervoer via het reguliere openbare vervoer te verplaatsen, worden meerdere doelen bereikt: zelfstandig reizen bevordert het gevoel van eigenwaarde, door verschillende vervoerssystemen te integreren ontstaat er meer ‘massa’ aan reizigerspotentieel, wat meer kansen biedt voor beter en betaalbaar openbaar vervoer en de betaalbaarheid van beide vervoerssystemen wordt groter.
  • Betaalbaarheid: Nieuwe initiatieven moeten betaalbaar zijn. Niet alleen voor de gemeente, vaak in de rol van wegbeheerder, maar ook voor de Bestenaar in zijn/haar rol als weggebruiker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0011.png"

Afbeelding: Overzicht ambities Best Mobiel

2.4.7 Uitvoeringsprogramma Lucht

Het Uitvoeringsprogramma Lucht 2015-2020 is een vervolg op het Inventarisatierapport Luchtkwaliteit 2008 en het Luchtkwaliteitsplan 2009 en geeft invulling aan de daarin gestelde doelen. Het Uitvoeringsprogramma Lucht schetst het op dat moment actuele beleid van regelgeving, beleid en getroffen maatregelen omtrent luchtkwaliteit. Daarnaast geeft het een overzicht van de maatregelen voor de periode tot en met 2020 met een positieve bijdrage op de luchtkwaliteit en een gunstig effect op de gezondheid.

Met het Uitvoeringsprogramma Lucht wil de gemeente bereiken dat:

  • de concentratie (ultra)fijnstof (PM10, PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) onder de wettelijk norm blijft;
  • luchtkwaliteit structureel wordt meegenomen in de besluitvorming omtrent ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen ten aanzien van wonen en werken;
  • kwetsbare groepen niet worden gehuisvest op nieuwe locaties waar sprake is van hogere concentratie luchtverontreinigde stofffen, in casu drukke (snel)wegen;
  • door communicatie, voorlichting, acties en maatregelen de bijdrage van inwoners, bedrijven en gemeente) aan een verbetering van de luchtkwaliteit toeneemt.

Met het plan wordt voldaan aan de eisen uit het Uitvoeringsprogramma Lucht. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.5.4.

2.4.8 Hogere Waardebeleid

Decentralisatie van de hogere waardeprocedure is onderdeel van de gewijzigde Wet geluidhinder die per 1 januari 2007 van kracht is geworden. Dit houdt in dat de bevoegdheden voor het vaststellen van hogere waarden voortaan bij het college van burgemeester en wethouders liggen. Dit geldt voor zones langs spoorwegen en wegen, bij reconstructie van wegen en voor gemeentelijke industrieterreinen. Gedeputeerde Staten blijven overigens bevoegd om hogere waarden vast te stellen. Dit geldt voor de aanleg van (hoofd)spoorwegen, provinciale wegen en zones rond industrieterreinen van regionaal belang. Verder blijven Gedeputeerde Staten bevoegd wanneer de Minister van Infrastructuur en Milieu een weg c.q. spoorweg wil veranderen in situaties waarin de Tracéwet niet van toepassing is.


Om hogere waardebesluiten te kunnen nemen is, zonder dat er ontheffingenbeleid is, een uitgebreide motivatie nodig bij elke te verlenen hogere waarde. Om dit te voorkomen kan het college ontheffingenbeleid vaststellen, zodat de hogere waardeprocedure binnen het ruimtelijke ordeningproces, niet tot vertraging zal leiden.

Om hieraan te voldoen heeft de gemeente op 4 maart 2008 het 'Gemeentelijke ontheffingenbeleid hogere waardeprocedure ingevolge de Wet geluidhinder (hierna: de beleidsregel) vastgesteld. Deze beleidsregel komt er kort gezegd op neer dat wanneer het uitvoeren van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidbelasting op de gevel van de betrokken woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeers- of vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, een hogere waarde mogelijk is. Daarnaast moet de geluidbelasting op de gevels van verblijfsruimten en de eventuele gecumuleerde geluidsbelasting worden beoordeeld.

De gemeente Best hanteert daarbij het hogere waardebeleid zoals dat voorheen door de provincie Noord - Brabant opgesteld is en geïnterpreteerd is. Dat wil zeggen dat in een uitleggebied de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden mag worden.

Een uitleggebied heeft de volgende kenmerken:

  • Het betreft veelal uitbreidingsgebieden aan de randen van de bebouwde kom van steden en dorpen.
  • Het betreft veelal voornamelijk braakliggende gebieden van een zekere omvang waar nagenoeg geen bebouwing aanwezig is.


Het plangebied Steegsche Velden - Noord kan worden aangemerkt als een uitleggebied, zodat daarvoor in beginsel geen hogere waarden kunnen worden verleend. Slechts in bijzondere omstandigheden biedt de beleidsregel ruimte om in uitbreidingsgebieden een hogere geluidsgrenswaarde toe te staan.


Deze bijzondere omstandigheden zijn:

  • Er is een duidelijke relatie tussen de weg en de ontheffingswoningen.
  • Het is in alle redelijkheid niet mogelijk om voldoende geluidreducerende voorzieningen te treffen. Daarmee worden maatregelen bedoeld aan de geluidbron of in het overdrachtsgebied die zorgen voor een reductie tot de voorkeursgrenswaarde op alle woonlagen.


Om de ontwikkelingen in de onderhavige plangebied Steegsche Velden - Noord mogelijk te maken is een nadere uitwerking van de beleidsregel opgesteld, te weten de 'beleidsnotitie Nadere uitwerking Hogere waarde beleid voor uitbreiding Steegsche Velden' (hierna: beleidsnotitie), vastgesteld door burgemeester en wethouders van Best op 12 maart 2019. Zie voor deze beleidsnotitie bijlage 1. In deze beleidsnotitie is uiteen gezet waarom hier sprake is van een bijzonder omstandigheid

In de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn namelijk alle mogelijke varianten van geluidsafscherming onderzocht om het geluid van de A2 in het uitbreidingsgebied Steegsche Velden-noord te verminderen. Er wordt een hoge geluidsafscherming aan de noordzijde van het plangebied geplaatst (geluidwal met scherm), haaks op het bestaande scherm. Met de afscherming kan echter niet worden bereikt dat alle woonlagen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Zonder ontheffing kunnen vrijwel alleen woningen met één bouwlaag gebouwd worden met daarboven een zogenaamde dove kap. De meeste mensen willen dit echter niet. Zij willen graag een woning met twee bouwlagen en een kap, omdat ze dan meer slaapkamers en meer (praktische) ruimte hebben. Ook is de woning dan bruikbaarder voor een veel bredere doelgroep. Deze woningen sluiten kortom veel beter aan bij de wensen van inwoners. De doelgroep voor grondgebonden woningen met één bouwlaag is veel kleiner; het is dus ook niet reëel de vervolgfase te vullen met dit specifieke woningtype.

Daarnaast zorgen gebouwen met meer bouwlagen ook voor afscherming van het achterliggende gebied. Hierdoor hoeven er minder hogere grenswaarden te worden toegekend.

Bij alle woningen, waarvoor een hogere grenswaarde nodig is, voldoet minimaal één zijde van de woning aan de voorkeursgrenswaarde. Het is daarmee mogelijk om een buitenruimte en minimaal één verblijfsruimte aan de geluidluwe gevel te situeren. Dit wordt vastgelegd in de ‘hogere waarde’ besluiten en de omgevingsvergunning van de woningen waar de geluidbelasting hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Om het woon- en leefklimaat verder te beschermen, worden ook eisen gesteld aan de isolatie van de gevels en daken van de geluidgevoelige gebouwen, zodat het niveau binnen goed is. Hierdoor is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de woningen.

In paragraaf 3.5.2 wordt ingegaan op het uitgevoerde geluidsonderzoek ter plaatse van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten en randvoorwaarden Steegsche Velden - Noord

3.1 Kwaliteiten Aarle - Steegsche Velden

De ontwikkeling van het totale plangebied Aarle - Steegsche Velden, betreft de gebiedsontwikkeling van de uitbreidingslocatie van Best aan de noordwest zijde. De voorgenomen woningbouwontwikkeling Steegsche Velden - Noord maakt hier onderdeel van uit. De belangrijkste kwaliteiten om het plangebied te ontwikkelen tot een nieuw woongebied zijn:

  • Goede bereikbaarheid van de planlocatie door de ligging ten opzichte van Rijksweg A2 en A58 en het treinstation van Best.
  • De landschappelijke kwaliteiten van het nabij gelegen Nationaal Landschap Het Groene Woud verweven in de wijk; (groenstedelijk woonmilieu, 'zachte' overgang naar het buitengebied).
  • De landschappelijke kwaliteiten van het nabij gelegen Nationaal Landschap Het Groene Woud benutten en waar mogelijk versterken door de ontwikkeling breder te trekken dan de wijk (bestaand beleid; recreatie, landgoederen, etc. in combinatie met natuurbeheer/verbrede landbouw).
  • Benutten en herstellen van cultuurhistorische routes en elementen (o.a. brinken, plaetsen, coulissen, waterlopen, kleinschaligheid, linten).

3.2 Programmatische aspecten

In het plangebied Steegsche Velden - Noord zal enkel een woningbouwprogramma worden gerealiseerd. Het programma dient gerealiseerd te worden binnen de maat en schaal van Best en in het bijzonder Steegsche Velden met als uitgangspunt voornamelijk grondgebonden woningen.

Met de regio (BOR (Bestuurlijk Overleg Rand)-gemeenten) heeft Best afgesproken om vanaf 2010 een gedeelte van de Eindhovense woningbehoefte op te vangen. In deze afspraken staat een netto bouwtaak voor circa 2.600 woningen tot 2020. Voor de periode 2020-2030 worden ca. 1.500 woningen voorzien. Een deel hiervan wordt gerealiseerd in reeds bekende uitbreidingslocaties, die in deze structuurvisie zijn aangeduid als ‘Gebied voor dorpsuitbreiding’, zo ook de voorgenomen woningbouwontwikkeling Steegsche Velden - Noord.

De gebieden aangemerkt voor dorpsuitbreiding komen als eerste in aanmerking om te worden getransformeerd van onbebouwd gebied naar bebouwd gebied in de vorm van wonen en daarbij horende voorzieningen. Bij de inrichting van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving. De natuurlijke ondergrond en de historisch gegroeide structuur van Best dienen te worden meegenomen bij de planvorming. Het programma moet gerealiseerd worden binnen de maat en schaal van het landschap.

3.3 Milieueffectrapportage

In 2007 is het PlanMER Westelijke Stedelijke Regio SRE opgesteld. In dit PlanMER zijn acht strategische woonlocaties en vier strategische werklocaties beschreven. De locatie Aarle-Steegsche Velden, waarvan dit plangebied deel uitmaakt, is opgenomen in het PlanMER als één van de acht woonlocaties. De ontwikkeling is noodzakelijk om de regionale taakstelling voor woningbouw in de regio Eindhoven te behalen. In het PlanMER is opgenomen dat er maximaal 3.400 woningen worden gerealiseerd op de locatie Aarle-Steegsche Velden.

M.e.r.-plicht

Op grond van het gewijzigde Besluit Milieu-effectrapportage 1994 (onderdeel C, activiteit 11.1) geldt voor de ontwikkeling van een woningbouwlocatie een wettelijke verplichting om de procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen zodra het te bouwen aantal woningen een drempelwaarde overstijgt. Deze m.e.r.-plicht geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een aaneengesloten gebied van 2.000 woningen of meer buiten de bebouwde kom of op een aaneengesloten gebied van 4000 woningen of meer binnen de bebouwde kom.

In het MER voor Best wordt uitgegaan van de bouw van 2.600 woningen buiten de bebouwde kom (Aarle-Steegsche Velden) en 750 woningen op een uitbreidingslocatie (Dijkstraten), waarmee de drempelwaarde wordt overschreden en de bouwopgave m.e.r.- plichtig is. Het doel van de m.e.r.-procedure is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu.

MER Aarle, Steegsche Velden en Dijkstraten

Door Arcadis is in de periode september 2009-maart 2010 een Besluit-MER opgesteld voor de woningbouw in de deelgebieden Aarle, Steegsche Velden en Dijkstraten. Voor berekeningsresultaten van de verschillende onderdelen, uitgangspunten en conclusies wordt verwezen naar het rapport "Besluit-MER woningbouw Aarle, Hokkelstraat en Dijkstraten" van Arcadis.

Er wordt in het MER verschil gemaakt tussen het plangebied en het studiegebied. Het plangebied is het gebied waar de woningbouwontwikkelingen inclusief groenzone zijn geprojecteerd. De effecten strekken zich vaak uit tot buiten het plangebied. Het gebied waarin effecten optreden wordt het studiegebied genoemd. Het studiegebied kan van aspect tot aspect in omvang verschillen.

Het plangebied Aarle - Steegsche Velden en Dijkstraten ligt aansluitend aan de bestaande wijken van de kern Best (Salderes, Heivelden, Naastenbest en Centrum). Ruimtelijk kenmerkende structuurdragers in het plangebied zijn de spoorlijn 's-Hertogenbosch-Eindhoven, de Rijksweg A2, de Ringweg en Oirschotseweg en het oude bebouwingslint 'Aarle'.

Het ijkpunt voor het referentiekader is de huidige situatie in combinatie met de autonome ontwikkelingen tot 2020. Autonome ontwikkelingen zijn die ontwikkelingen die in en om het plangebied toch plaatsvinden wanneer de voorgenomen activiteit (de ontwikkeling van de woningbouwlocatie Aarle - Steegsche Velden en Dijkstraten) niet doorgaat.

De referentiesituatie is aan de hand van de volgende thema's omschreven in het MER: bodem en water, ruimtegebruik, landschap, cultuurhistorie en archeologie, natuur, verkeer, milieuhygiëne, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

Voor de MER zijn destijds verschillende alternatieven ontwikkeld die zijn getoetst aan verschillende milieueffecten, waaruit een voorkeursalternatief is gekomen. In het Voorkeursalternatief (VKA) is de locatie Steegsche Velden opgenomen als onderdeel van de totale ontwikkeling. De locatie Steegsche Velden - Noord wordt ontwikkeld in fase 1.

MER Proces

Het MER is door de gemeenteraad op 19 april 2010 vastgesteld en heeft in de periode van 28 april tot en met 9 juni 2010 ter visie gelegen. De Commissie voor de m.e.r. heeft op 21 juni 2010 een tussenoordeel gegeven over het MER, waarna een aanvulling op het Besluit-MER is geschreven: “Aanvulling MER Aarle, Hokkelstraat en Dijkstraten” van Arcadis, datum 19 augustus 2010.

De Commissie voor de m.e.r. heeft op 14 september 2010 een toetsingsadvies uitgebracht over het MER inclusief de aanvulling (rapportnummer 2165-106, te vinden op de website www.commissiemer.nl). Zij is van oordeel dat in het MER en de aanvulling de essentiële informatie aanwezig is om het milieubelang een volwaardige plaats te kunnen geven bij de besluitvorming. Zij adviseert nog wel geluidsonderzoek uit te voeren voor de hogere waarden en het ontwerp van de geluidschermen, dit onderzoek is voor het voorliggende bestemmingsplan uitgevoerd

Op verzoek van de Commissie voor de m.e.r. is in het kader van de aanvulling een aanvulling gemaakt op de fasering binnen de hoofdfasering, de zogenaamde interne fasering

3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6 lid 2. De ladder is een instrument dat beoogt een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Dit is in het bijzonder van belang bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Omdat de ontwikkeling van een woongebied met 130 woningen in de termen van het Besluit Ruimtelijke Ordening een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, zal het plan (als onderdeel van het bestemmingsplan) getoetst moeten worden aan de de eisen van de "ladder voor stedelijke ontwikkeling". Dat houdt in dat de behoefte aan een dergelijke ontwikkeling moet worden onderbouwd en dat bovendien aangegeven moet worden waarom deze ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden. Ten behoeve van deze toetsing is door Companen de 'Laddertoets Steegsche Velden fase B' (4 november 2020) opgesteld (zie Bijlage 2).

De toetsing aan de ladder levert de volgende conclusies op:

Voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een behoefte?

  • 1. De gemeente Best heeft, zo geeft de provinciale prognose aan, in de komende 10 jaar nog een aanzienlijke behoefte aan uitbreiding van de woningvoorraad. De woningbouwontwikkeling in Best loopt duidelijk achter bij hetgeen volgens de provincie noodzakelijk is.
  • 2. Uit het nationale woningbehoefte-onderzoek WoON kan worden afgeleid dat meer dan de helft van de verhuisgeneigden in Best op zoek is naar een woonmilieu zoals dat in het plangebied wordt beoogd.
  • 3. De ontwikkeling van het plangebied is regionaal binnen het SGE afgestemd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
  • 4. Kwalitatief past het plan uitstekend in de SGE-visie op de Noordrand van de regio met als steekwoorden: "groen en recreatief", "landschappelijke kwaliteit", "goede (auto)bereikbaarheid Midden-Brabant en Randstad" en "gericht op forensen".
  • 5. De geïnterviewde makelaars onderschrijven de behoefte aan het plan en het daarin gedachte woonmilieu.

Kan binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte worden voorzien?

  • 1. Om in de eigen en regionale behoefte te voorzien, heeft de gemeente op de korte termijn een tekort aan harde plancapaciteit. Spoedige aanvulling is dus nodig.
  • 2. In het bestaande stedelijk gebied is onvoldoende ruimte voor de behoefte, terwijl bovendien het beoogde suburbane woonmilieu niet in het bestaande stedelijke woonmilieu kan worden gerealiseerd.
  • 3. Aan de toekomstige woningbehoefte van Best zal voor het overgrote deel op de locaties Dijkstraten, Steegsche Velden (inclusief planfase Noord) en Aarle tegemoet gekomen moeten worden. De ontwikkeling van Steegsche Velden - Noord zal in de tijd gelijk op gaan lopen met de 1e fase van Aarle (start 2020).
  • 4. Zonder planfase Noord krijgt het woongebied Steegsche Velden overigens stedenbouwkundig en functioneel geen adequate afronding.

Conclusie

Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van Steegsche Velden - Noord, past binnen de vereisten van de "Ladder voor duurzame verstedelijking".

3.5 Milieuaspecten

3.5.1 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit

PM

PFAS

In opdracht van de gemeente Best heeft Lankelma Geotechniek Zuid B.V. een bodemonderzoek op PFAS uitgevoerd op drie locaties in de gemeente Best (zie ). He veldwerk vond plaats in de periode 15 november t/m 6 december 2019.

Het oppervlak van deelgebied Steegsche Velden bedraagt 5,4 ha. In het deelgebied zijn op 36 plaatsen boringen uitgevoerd op een diepte van 1,0 m-mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0012.png"

Deellocatie Steegsche Velden met boorpunten

De bodem op de locatie bestaat tot de verkende diepte van 1,0 m-mv overwegend uit matig fijn siltig zand. Met name de bovengrond is humushoudend. In de uitkomende grond zijn met name in de bovengrond lokaal bijmengingen (baksteen) gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de bodem. Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de boorstrategie heeft geleid.

In een van de mengmonsters van deellocatie Steegsche Velden is in de ondergrond ( 50-100 cm-mv) een licht verhoogd gehalte aan PFAS aangetoond. Op de deellocatie is in twee van de grondmengmonsters (bovengrond en ondergrond) een licht verhoogde concentratie aangetoond. Op basis van het tijdelijk handelingskader PFAS kan de milieuhygiënische kwaliteit van de grond ter plaatse van deze grondmengmonsters indicatief als klasse "Wonen" beschouwd worden.

In het overige deel van de deellocatie Steegsche Velden is geen verhoogd gehalte aan PFAS aangetoond. Op basis van het tijdelijk handelingskader PFAS kan de milieuhygiënische kwaliteit van de grond op deze delen van de onderzoekslocatie indicatief als klasse "AW2000" (bodemkwaliteitsklasse achtergrondwaarde 2000) beschouwd worden.

De hypothese "onverdacht" kan op basis van de resultaten formeel worden aanvaard. Het aspect PFAS vormt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering cq. beperking voor de voorgenomen ontwikkeling van Steegsche Velden - Noord.

3.5.2 Geluidhinder

De voorgenomen woningbouwontwikkeling is in de Wet geluidhinder aan te merken als 'geluidgevoelig' en zijn geprojecteerd binnen de wettelijke geluidszone van de Rijksweg A2, Liempdseweg, Nieuwe Dijk en de Hokkelstraat. Het doel van het uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie Bijlage 4) is het toetsen of er ter plaatse van de geprojecteerde woonbestemmingen voldaan wordt aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Indien er sprake is van overschrijding van de wettelijke voorkeursgrenswaarde worden geluidsmaatregelen onderzocht.

Geluidshinder rijksweg A2

De geluidbelasting van de A2 is berekend ter plaatse van drie bouwlagen, met een rekenhoogte van 1,5, 4,5 en 7,5 meter.

Zonder aanvullende maatregelen bedraagt de geluidbelasting op de begane grond bij 15 woningen meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (50 dB zonder aftrek). De geluidsbelasting bedraagt op 1,5 m hoogte maximaal 52 dB exclusief aftrek artikel 110g. Indien rekening wordt gehouden met deze aftrek, dan bedraagt de geluidsbelasting maximaal 50 dB.

Lokale wegen (indirecte effecten)

Als gevolg van de verkeersgeneratie van het plan Steegsche Velden - Noord zal het meest zuidelijke deel van de Hokkelstraat (tussen Liempdseweg en Wilg) toenemen tot 1.555 motorvoertuigen/etmaal. Als gevolg van de intensiteitstoename zal er gezien de geringe huidige intensiteit sprake zijn van een relevante geluidstoename, echter gezien de ligging van de woningen zal dit zorgen voor een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op het gedeelte van de Hokkelstraat ten noorden Liempdseweg is de toename geringer. Hier bevinden zich een aantal agrarische bedrijfswoningen op circa 15 meter vanaf de weg. Voor deze woningen wordt op basis van een toekomstige intensiteit van 1.004 motorvoertuigen per etmaal een geluidsbelasting bij de bestaande agrarische bedrijfswoningen berekend die lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De Liempdseweg en Nieuwe Dijk zijn in de huidige situatie lokale wegen zonder wezenlijke verkeersintensiteit. Voor deze wegen is de intensiteit dermate laag, dat naast de weg geen relevante geluidsbelasting berekend wordt (lager dan 48 dB). Door realisatie van het plan zal de intensiteit toenemen, echter zal dit nog steeds een dermate lage verkeersintensiteit zijn, dat de geluidsbelasting direct naast de weg niet hoger zal zijn dan voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Deze wegen zijn daarom akoestisch niet relevant. Er zullen geen akoestische knelpunten ontstaan langs deze weg als gevolg van de intensiteitstoename op deze wegen vanwege realisatie Steegsche Velden - Noord.

Binnenplanse wegen (30 km/h)

De binnenplanse verkeersstructuur bestaat uit klinkerwegen en worden ingericht als 30 km/h zone. Volgens de Wet Geluidhinder hebben wegen met een maximum rijsnelheid van maximaal 30 km/h geen geluidszone en is er wettelijk gezien geen onderzoeksverplichting. Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt echter dat de geluidsbelasting afkomstig van 30 km/uur wegen toch betrokken moeten worden in de afwegingen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

De totale verkeersproductie van de hele woonwijk Steegsche Velden - Noord bedraagt circa 1.000 motorvoertuigen/etmaal. Uit een berekening volgt dat bij een intensiteit van circa 400 motorvoertuigen per etmaal de geluidsbelasting naast de weg (op de rand van het trottoir) 48 dB bedraagt, rekening houdend met een klinker verharding en een snelheid van 30 km/uur. Verwacht wordt dat geen enkele weg binnen het plan een hogere verkeersintensiteit heeft dan 400 motorvoertuigen/etmaal.

Maatregelen

Omdat er sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde met het huidige scherm langs de A2 binnen het plangebied Steegsche Velden - Noord, is er nader akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheid van aanvullende geluidmaatregelen voor het terugbrengen van de geluidsbelasting.

Het huidige geluidscherm langs de A2 is niet ontworpen om de geluidbelasting ter plekke van het onderhavige gebied aan de noordzijde van Steegsche Velden te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (50 dB exclusief aftrek art. 110g Wgh). Om deze reden is het geluidscherm langs de A2 onvoldoende om bij de nieuwe woningen de geluidbelasting op alle bouwlagen tot de voorkeursgrenswaarde te reduceren. Aanvullende maatregelen zijn alleen mogelijk in de vorm van extra afschermende voorzieningen, omdat een bronmaatregel op de A2 reeds is getroffen met het aanleggen van het stillere wegdek tweelaags ZOAB.

Als aanvullende maatregel wordt een afschermende voorziening langs de noordzijde van het plangebied geplaatst, haaks op de A2. De gekozen geluidmaatregel bestaat uit een 6 m hoge wal. Boven op de wal wordt een scherm van 2 m hoog geplaatst. De ligging van de wal met topscherm is weergegeven in de volgende afbeelding. In de berekeningen is ervan uitgegaan dat het scherm zich niet over de gehele lengte van de wal uitstrekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0013.png"

Geluidswal (6 meter hoog) met topscherm (2 meter hoog, rode lijn) in het noorden van het plangebied Steegsche Velden - Noord

Door de plaatsing van de in totaal 8 meter hoge wal met scherm zoals weergegeven, wordt de geluidbelasting op de begane grond bij alle woningen in het plangebied teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Ter plaatse van de 3de bouwlaag neemt de geluidsbelasting bij enkele woningen af met 1 dB. De geluidbelasting is bij de meeste woningen hoger dan de voorkeursgrenswaarde. De maximale toegestane waarde van 53 dB (57 dB exclusief aftrek art. 110g Wgh) wordt niet overschreden. Dit betekent dat voor een groot deel van de woningen een hogere waarde moet worden vastgesteld.

Hogere waarden

Voor het hogere waardenbeleid wordt hier volstaan met te verwijzen naar paragraaf 2.4.8.

In de situatie met de 8 meter hoge geluidsmaatregel (6 meter geluidswal met topscherm van 2 meter) overschrijdt de geluidsbelasting van de A2 bij 103 nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor deze 103 woningen dient een hogere waarde te worden vastgesteld. De maximaal toegestane waarde van 53 dB (inclusief aftrek artikel 110 g Wgh) wordt niet overschreden.

Bij het vaststellen van een hogere waarde moet worden aangetoond dat de norm van 33 dB voor het binnenniveau niet wordt overschreden.

De hogere waarden dienen vastgesteld te worden door het bevoegd gezag van de gemeente Best. Hiervoor zal een hogere waarden procedure doorlopen moeten worden. Bij het vaststellen van hogere waarden moet rekening worden gehouden met het hogere waarden beleid van de gemeente, waarin is opgenomen dat iedere woning een geluidluwe gevel moet hebben. Alle grondgebonden woningen hebben één gevel waarop de geluidsbelasting op de 1ste en 2de bouwlaag voldoet aan de voorkeurswaarde. En omdat alle woningen op de begane grond voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, beschikt elke woning over een geluidluwe buitenruimte.

De twee gebouwen met 16 duplexwoningen bestaan uit één woning op de begane grond en één woning op de 2de bouwlaag inclusief kap. Ook bij deze duplexwoningen op de 2de bouwlaag voldoet de geluidsbelasting op één gevel aan de voorkeurswaarde.

Een alternatief voor de hogere waarde is het realiseren van dove gevels, in dat geval zijn hogere waarden niet aan de orde omdat de geluidbelasting op een dove gevel niet getoetst wordt.  

3.5.3 Geurhinder

In de directe omgeving van het plangebied Steegsche Velden is een intensieve veehouderij gelegen aan de Broekdijk 2a. De vraag is of de toekomstige bewoners niet zullen worden blootgesteld aan overmatige geurhinder. Tevens mag de veehouderij niet in de bedrijfsvoering worden belemmerd door het veranderen van de bestemming. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft hiertoe het rapport 'Plangebied Steegsche Velden (gemeente Best) Omgekeerde werking veehouderij' opgesteld (zie Bijlage 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0014.png"

Plangebied (gele pijl) en veehouderijg Broekdijk 2a (blauwe pijl)


Uit de in het onderzoeksrapport opgestelde beoordeling blijkt dat:

  • 1. De belangen van de veehouderij aan de Broekdijk 2a niet worden geschaad bij ontwikkeling van het plangebied. Er zijn dichter bij de veehouderij geurgevoelige objecten gelegen in het buitengebied die eerder beperkend zijn voor de ontwikkeling van de veehouderij dan de nieuw te realiseren geurgevoelige objecten gelegen binnen het plangebied.
  • 2. De voorgrondbelasting binnen het plangebied lager is dan 7 ouE/m3 en de achtergrondbelasting lager is dan 10 ouE/m3. Op grond hiervan is woningbouw vanwege het woon- en leefklimaat toelaatbaar binnen het gehele plangebied.

Conclusie

Uit de uitgevoerde toetsing blijkt dat het aspect geurhinder geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.4 Luchtkwaliteit

Het overkoepelende plan Steegsche Velden is, met de realisatie van ca. 1.800 woningen, opgenomen in het NSL. Het project Steegsche Velden - Noord omvat de realisatie van 130 woningen. Omdat het overkoepelend project is opgenomen in het NSL, dient getoetst te worden of de realisatie van Steegsche Velden - Noord 'In betekenende Mate (IBM)' bijdraagt aan de luchtkwaliteit in de omgeving.

Toetsingskader

Luchtkwaliteitseisen Wet milieubeheer

Bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft grenswaarden voor de concentraties in de buitenlucht van o.a. de stoffen stikstofdioxide (NO2), Fijn stof (PM10), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP). Bestuursorganen dienen rekening te houden met deze grenswaarden bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en Fijn stof (PM10 en PM2.5), omdat de achtergrondconcentraties van deze stoffen het dichtst bij de grenswaarden liggen. Fijn stof en stikstofdioxide zullen dus in belangrijke mate bepalen of er rond planontwikkeling een luchtkwaliteitsprobleem is. Om die reden zal deze rapportage voornamelijk betrekking hebben op deze stoffen.

Toetsingskader stikstofdioxide

Voor stikstofdioxide geldt een grenswaarde van 40 µg/m3 als de jaargemiddelde concentratie en een uurgemiddelde concentratie van 200 µg/m3 die maximaal 18 keer per jaar mag worden overschreden. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de grenswaarden voor stikstofdioxide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0015.png"

Toetsingskader Fijn stof

Voor PM10 geldt een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3. De 24-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3 mag maximaal 35 dagen per jaar worden overschreden. Voor PM2,5 geldt een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van 25 µg/m3. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de grenswaarden voor Fijn stof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0016.png"

Besluit niet in betekenende mate bijdragen

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen van 30 oktober 2007 in werking getreden. Een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht als het project maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de heersende concentratie. Dit betekent dat voor zowel fijn stof als stikstofdioxide feitelijk een toename van 1,2 µg/m3 op de jaargemiddelde concentratie toelaatbaar wordt geacht (artikel 5.16, eerste lid, onder c van de Wet milieubeheer).

Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit

Op grond van art. 5.16 eerste lid, onder d, juncto tweede lid, onder e, van de Wet milieubeheer kan een Wegaanpassingsbesluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden vastgesteld indien dat Wegaanpassingsbesluit betrekking heeft op een project dat is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van art. 5.12, eerste lid, of art. 5.13 eerste lid, vastgesteld programma. Dit programma betreft het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) werken de rijksoverheid en de decentrale overheden samen om overal in Nederland tijdig (binnen de verkregen derogatietermijn) te voldoen aan de Europese grenswaarden voor PM10 en NO2. Het NSL bevat niet alleen de maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren, maar ook alle ruimtelijke plannen die de luchtkwaliteit kunnen verslechteren. Het NSL laat zien dat de effecten van de maatregelen voldoende groot zijn om de verslechtering van deze ruimtelijke plannen te compenseren.

Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen Noord-Brabant

Op 16 januari 2009 is het Besluit Gevoelige Bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Dit Besluit is bedoeld voor de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor luchtvervuiling: kinderen, ouderen en zieken. Het besluit beschrijft op welke afstand van de weg een gevoelige bestemming moet komen in geval van hoge concentraties vervuilde stoffen in de lucht. Namelijk op 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter aan weerszijden van provinciale wegen.

Omdat het Besluit niets regelt voor drukke binnenstedelijke wegen waar de lucht ook sterk vervuild kan zijn en omdat het Besluit zich bij provinciale wegen en in algemene zin beperkt tot grenswaarden in plaats van gezondheidseffecten in bredere zin, is de onderhavige Handreiking opgesteld (vastgesteld door het college van burgemeeser en wethouders van Best in juli 2014). Daarin wordt het Besluit uitgebreid met provinciale wegen in ruimere zin, en met drukke gemeentelijke wegen.

Als gevoelige bestemmingen gelden gebouwen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis of verpleegtehuis. Hieronder vallen ook overige gebouwen die dezelfde functie hebben als hiervoor omschreven. Het gaat dan om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de voorziene functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In deze handreiking worden -net als in het landelijke besluit- ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

Toetsing

Bijdrage woningen

In het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen, is vastgelegd dat een project Niet In Betekenende Mate Bijdraagt indien het maximaal 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 of PM10 bijdraagt. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. Voor de realisatie van woningbouw zijn in de Regeling NIBM getalsmatige grenzen aangegeven waarbinnen een project NIBM bijdraagt. Deze grenzen zijn vastgelegd op:

  • Netto toename van maximaal 1.500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg, of;
  • Netto toename van maximaal 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In het woningbouwproject Steegsche Velden - Noord gaat het om realisatie van 130 woningen. Dit valt binnen de eerste grens van maximaal 1.500 woningen uit de Regeling NIBM. Derhalve draagt de realisatie van de 130 woningen binnen het project Steegsche Velden - Noord Niet In Betekenende Mate bij aan de luchtkwaliteit.

Bijdrage verkeer

Voor de volledigheid is op basis van de te verwachten verkeersbewegingen een check uitgevoerd om te toetsen of het project in werkelijkheid NIBM bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Wanneer de woonwijk gerealiseerd wordt, zal lokaal een toename optreden van verkeer. Dit verkeer zal voor een toename zorgen van luchtverontreinigende stoffen in de lucht. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), omdat deze stoffen het dichtst bij de vigerende grenswaarden liggen. Uit de berekening blijkt dat door onderliggende ontwikkeling een maximale bijdrage van 0,88 µg/m3 NO2 en een maximale toename van 0,18 µg/m3 PM10 is te verwachten. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de grens van 1,2 µg/m³ NO2 en PM10. Hierbij is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 1100 motorvoertuigen, waarvan 2% vrachtverkeer. De realisatie van het voorgenomen project draagt 'Niet in betekenende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De berekening is weergegeven in onderstaand overzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0017.png"

Conclusie

Uit de toetsing van de te verwachten bijdrage van het project blijkt dat het project Niet in Betekenende Mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Derhalve vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Binnen het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt als bedoeld in de Handreiking luchtkwaliteit gevoelige bestemmingen Noord-Brabant, zodat verder niet aan deze handreiking behoeft te worden getoetst.

3.5.5 Hindercontour

De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geeft richtafstanden aan tussen bedrijvigheid en gevoelige objecten. De publicatie geeft inzicht in de richtafstanden met betrekking tot geur, stof, geluid en gevaar voor verschillende bedrijfssoorten. Redelijkerwijs kan worden gesteld dat indien deze richtafstand wordt aangehouden er geen knelpunten tussen de verschillende functies optreden.


Indien voldoende gemotiveerd is het mogelijk een kleinere afstand dan de richtafstand te hanteren. Nadere onderzoeken per bedrijf zijn daarvoor noodzakelijk. Bij deze motivering dient rekening gehouden te worden met de milieugebruiksruimte die een bedrijf mag gebruiken. Vanuit zijn vergunning heeft een bedrijf rechten verkregen ten aanzien van zijn milieugebruiksruimte. Deze rechten mogen niet zomaar worden geschonden.

In het kader van de woningbouwontwikkeling in het plangebied Steegsche Velden - Noord is een glastuinbouwbedrijf aangekocht door de gemeente, daarmee zijn de bedrijfsactiviteiten beëindigd, waardoor er geen hindercontouren meer aanwezig zijn die invloed hebben op de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.6 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving

Voorafgaand aan de uitvoering van nieuwe ruimtelijke plannen dient de omliggende projectomgeving getoetst te worden op externe veiligheid. Externe veiligheid heeft betrekking op risico's die kunnen ontstaan voor mens en milieu bij het vervoer, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dit is in wet- en regelgeving voor externe veiligheid en ruimtelijke ordening opgenomen. Hieronder worden de relevante besluiten en definities genoemd.


Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De volgende type bedrijven vallen onder de reikwijdte van het besluit:

  • 3. Lpg-tankstations
  • 4. Bedrijven waar meer dan 10.000 kilo (of liter) verpakte gevaarlijke stoffen met brandbare en giftige verbindingen in één opslagvoorziening aanwezig is
  • 5. Grote ammoniakkoelinstallaties
  • 6. Spoorwegemplacementen waar gerangeerd wordt met gevaarlijke stoffen
  • 7. Bedrijven waarop het Besluit risico zware ongevallen 2015 (Brzo 2015) van toepassing is

Activiteitenbesluit
Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit in werking getreden. In het besluit en de bijbehorende regeling staan regels voor de bedrijven waarop het besluit van toepassing is, aan moeten voldoen. Het gaat om circa 80-90% van de bedrijven in Nederland. In het besluit staan ook de aan te houden externe veiligheidsafstanden tot objecten. Deze externe veiligheidsafstanden gelden voor een beperkt aantal bedrijven. Het gaat onder meer om bedrijven met opslag van meer dan 2.500 kg (of liter) gevaarlijke stoffen in één opslagvoorziening en locaties waar een bovengrondse propaantank in gebruik is (het besluit geldt ook voor het gebruik van een propaantank door particulieren).

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Hierin wordt ingegaan op het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de verantwoordingsplicht. In de bijbehorende Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs de transportroutes, hoe hoog ze zijn en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Regeling basisnet
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). In de Regeling Basisnet staat een tabel met afstanden voor plaatsgebonden risico die gelden voor transportroutes van het Basisnet. Deze afstanden gelden per trajectdeel. Ook is per trajectdeel aangegeven of er sprake is van een plasbrandaandachtsgebied. Een plasbrandaandachtsgebied is een gebied waarbinnen kwetsbare objecten te maken kunnen krijgen met de effecten van een plasbrand. Deze plasbrand kan ontstaan door de ontsteking van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een ketelschip of tankwagon.

Nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen de afstanden van het plaatsgebonden risico. Binnen de plasbrandaandachtsgebieden kunnen soms (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Deze moeten voldoen aan de extra eisen uit het Bouwbesluit 2012.
Als nieuwbouw binnen het invloedsgebied van een transportroute komt, is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Deze moet worden opgenomen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
Deze verantwoording heeft in elk geval betrekking op de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening en de zelfredzaamheid van de bevolking. Als binnen de 200 meter van een transportroute wordt gebouwd, moeten ook andere elementen meegenomen worden. Het gaat daarbij om een berekening van de hoogte van het groepsrisico en het betrekken van mogelijke ruimtelijke maatregelen in het besluit. Dit kan buiten beschouwing worden gelaten als het groepsrisico niet meer dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt of met niet meer dan 10% toeneemt én de oriëntatiewaarde niet overschrijdt.

Definitie plaatsgebonden risico en groepsrisico

De resultaten uit de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) worden getoetst aan de volgende criteria:

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs de transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de hoeveelheid vervoer en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 personen of meer in de omgeving van deze route in één keer (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute.

Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek waarin op de verticale as de cumulatieve kans op het aantal doden per jaar staat en op de horizontale as het aantal doden logaritmisch is weergegeven
(zie afbeelding hieronder). Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gewerkt met zowel de kwetsbare als de minder kwetsbare bestemmingen. Het groepsrisico geeft aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met meer dan tien slachtoffers kan voordoen. Bij het bepalen van het GR wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde (de rode lijn in de afbeelding hieronder). Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0018.png"

Voorbeeld van een fN-curve voor een weg

Risicofactoren externe veiligheid

Na het raadplegen van de risicokaart en uitvoeren van een analyse van de omliggende omgeving rondom de projectlocatie, zijn de volgende risicobronnen geïdentificeerd die mogelijk invloed hebben op de externe veiligheid van het projectgebied:

Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

Het plangebied ligt op minimaal 580 meter afstand van het spoor, waar o.a. gevaarlijke stoffen over getransporteerd worden. De afstand is dermate groot dat een risicoberekening voor het spoorvervoer in relatie tot het projectgebied niet noodzakelijk is.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied ligt op minimaal 30 meter afstand van de weg, waar o.a. gevaarlijke stoffen over getransporteerd worden.

De externe veiligheidsrisico's dienen te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid transport en de bijbehorende regeling Basisnet. Er is voor deze route geen plaatsgebonden risico plafond (PR10-6 contour) aanwezig, alsook geen PAG (plasbrandaandachtsgebied). Vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van het autosnelweg (binnen de 200 meter) is er een groepsrisicoberekening uitgevoerd met behulp van RBM II. RBM II is het voorgeschreven rekenpakket voor het berekenen van de omgevingsveiligheidsrisico's van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water.

In de nieuwe situatie blijft het groepsrisico gelijk. De inrichting van het plangebied heeft dan ook geen invloed op het groepsrisico in het gebied. De berekende fN-curve is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0019.png"

fN-curve plangebied

In een fN-curve is het jaarlijks risico (verticale as) afgezet tegen het aantal slachtoffers (horizontale as). Ook is de oriëntatiewaarde in de grafieken aangegeven (stippellijn). Na ontwikkeling van het plangebied blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde.

Inrichtingen gevaarlijke stoffen 

Met behulp van de risicokaart zijn de potentieel gevaarlijke inrichtingen in de omgeving rondom het projectgebied in kaart gebracht. Na analyse blijkt dat er in de buurt een LPG-tankstation aanwezig is. Dit bedrijf ligt op een dermate grote afstand (minimaal 730 meter) dat er geen invloed wordt uitgeoefend op het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Verder zijn in de omgeving geen risico verhogende objecten (windturbines, vliegvelden, zware industrie) geïdentificeerd.

Conclusie

Ondanks dat met de ontwikkeling van het plangebied Steegsche Velden - Noord het groepsrisico niet stijgt, ligt het plan ligt nog steeds in een invloedsgebied van een risicobron (weg). Daarmee moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook gekeken worden in hoeverre mensen het gebied kunnen verlaten als er een incident met gevaarlijke stoffen op het spoor of water of bedrijf plaatsvindt. Men moet het gebied wel efficiënt kunnen verlaten.

In het schetsplan zijn de volgende aspecten meegenomen:

  • De mogelijkheden in het plangebied om door een goede ruimtelijke ordening de nadelige gevolgen van incidenten met bepaalde gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen.
  • De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
  • De zelfredzaamheid van personen.

De risico's ten opzichte van het plangebied en de transportroute basisnet weg/spoor en inrichting gevaarlijke stoffen leggen geen beperking op de invulling van het plangebied. Het groepsrisico wordt niet beïnvloed en de geprojecteerde objecten binnen het gebied voldoen aan de richtlijn voor het groepsrisico.

3.6 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorische waarde

Het plangebied lag in de eerste helft van de negentiende eeuw in een groot, ongeveer oost-west georiënteerd akkergebied rondom o.a. Spoordonk, Oirschot, Aarle en Best. Ook het plangebied zelf was in deze periode grotendeels in gebruik als bouwland, dat bekend stond als Aartens Laag Eind, De Groote Straat en De Naasten Bestsche Steegjens. Langs de noordgrens van het plangebied bevond zich de De Nieuwen Dijk (de huidige Nieuwe Dijk). De zone langs De Nieuwen Dijk was grotendeels in gebruik als grasland. Het gebied ten noorden van De Nieuwen Dijk was nog grotendeels onontgonnen.

Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich de doorgaande Straatweg van 's-Hertogenbosch naar Leijlo (de huidige A2/E25).

In de jaren zestig van de negentiende eeuw is ten westen van het plangebied de spoorlijn Boxtel-Best aangelegd. Bij de kruising van de spoorweg met de Nieuwe Dijk ontstond een klein cluster bebouwing. Ook bij de kruising van de Nieuwe Dijk en de Straatweg van 's-Hertogenbosch naar Leijlo was in de loop van de negentiende eeuw een gebouw verrezen. In de loop van de twintigste eeuw heeft de bebouwing zich uitgebreid. Alleen de huidige Nieuwe Dijk was nog vrijwel onbebouwd. In de jaren vijftig is in het oostelijke deel van het plangebied de Krimpweg aangelegd, waarlangs bij de kruising met de Nieuwe Dijk en de spoorbaan bebouwing is verrezen. In het laatste kwart van de twintigste eeuw is de Hokkelstraat aangelegd.

De boerderijen in het gebied zijn (met name) in deze periode uitgebreid met grote loodsen/ stallen. Aan het einde van de twintigste eeuw is langs de oostgrens van het plangebied een afrit van de A2/E25 aangelegd.

De nieuwbouwwijken van Best zijn tot de Ringweg aan de zuidzijde van het plangebied opgerukt. Hoewel de bebouwing langs de bestaande wegen in de loop van de twintigste eeuw wel sterk verdicht is en er ook langs enkele nieuwe wegen bebouwing is verrezen, is de oude structuur van het gebied grotendeels bewaard gebleven.

Voor zover bekend hebben in het plangebied geen grote bodemverstorende activiteiten plaatsgevonden, zoals ontgrondingen. Wel heeft er in de jaren 70 een ruilverkaveling plaatsgevonden die de structuur van het gebied heeft gewijzigd.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is het plangebied niet gekarteerd als een gebied met een bijzondere cultuurhistorische waarde. De Krimpweg, de Nieuwe Dijk en de spoorlijn Best-Boxtel zijn gekarteerd als historisch-geografische lijn van redelijk hoge waarde.

Archeologische waarde

Het plangebied is getoetst aan het gemeentelijk archeologiebeleid en de reeds in het plangebied uitgevoerde archeologische onderzoeken. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Best is het plangebied aangeduid met vier verschillende verwachtingszones. Voor een groot deel van het plangebied geldt op basis van archeologisch booronderzoek geen verwachting meer. Voor het noordelijk deel en het centrale middendeel geldt grotendeels een lage archeologische verwachting (categorie 6), terwijl voor één perceel een hoge archeologische verwachting (categorie 4) geldt. Op basis van het archeologisch beleid van de gemeente Best zou voor het hele plangebied dan uit moeten worden gegaan van een hoge archeologische verwachting en de daarbij horende ondergrens voor archeologisch onderzoek: archeologisch onderzoek is hier vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m2 en dieper gaan dan 0,5 m onder maaiveld.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0020.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0021.png"  

Uitsnede van de archeologische verwachtingen- en waardenkaart van de gemeente Best met in het rood het plangebied

In het kader van de ontwikkeling van Steegsche Velden fase A (1) heeft echter al grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden zowel binnen (d.m.v. boringen) als buiten het plangebied (proefsleuven). Het plangebied heeft op basis van het bureauonderzoek een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden uit de steentijd tot Nieuwe tijd. In het plangebied worden hoge zwarte enkeerdgronden verwacht. In mei 2009 heeft voor het gebied Steegsche Velden-oost een verkennend booronderzoek plaatsgevonden. Ook binnen het deelgebied Broekbeemd zijn boringen verricht. Ter plaatse van het plangebied bestaat de ondergrond deels uit verstoorde enkeerdgronden, waardoor aan het plangebied een lage archeologische verwachting is toegekend. Naar aanleiding van deze resultaten van het bureau- en booronderzoek, is vervolgonderzoek uitgevoerd in grote delen van het plangebied Aarle-Hokkelstraat, waaronder ook direct ten zuiden van het huidige plangebied. Dit vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven heeft in twee fasen plaats gevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0022.png"

Overzicht van de uitgevoerde archeologische onderzoeken in het plangebied

Tijdens het eerste proefsleuvenonderzoek werden in totaal 111 sporen verspreid over het hele onderzoeksgebied aangetroffen, bestaande uit paalkuilen, kuilen, greppels en spitspoorbanen. De sporen dateren uit de IJzertijd en de Nieuwe tijd. Het vondstmateriaal bestond uit 16 fragmenten aardewerk daterend uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Nieuwe tijd. Daarnaast werden 4 stuks bouwmateriaal en een stuk natuursteen aangetroffen. Het merendeel van de sporen behoort tot perceleringen uit de nieuwe tijd. De aangetroffen sporen behoren waarschijnlijk tot één of twee huiserven uit de (late) IJzertijd. In 2010 vond ook nog direct ten zuidoosten van het gebied proefsleuvenonderzoek plaats. Bij dit onderzoek werden geen duidelijke bewoningssporen meer aangetroffen. Wel is duidelijk dat het gebied deel uitmaakt van een 'ingericht' landschap uit de late prehistorie - Romeinse tijd en de Nieuwe Tijd. De paalsporen geven aan dat bewoning in de directe omgeving zeker wel te verwachten is maar dat dit terrein eerder een andere functie heeft gehad. De sporen die uit de Nieuwe Tijd dateren, betreffen voornamelijk perceelsgreppels. Zij komen overeen met de perceelsgrenzen van de kadastrale kaart van 1832. Deze sporen geven aan dat het gebied in de Nieuwe Tijd gediend heeft als weideland en/of akkerland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0023.png"

Overzicht van de aangetroffen bewoningssporen bij het eerste sleuvenonderzoek door BAAC in 2009 (nr. 37538 in voorgaande afbeelding)

De kans op het aantreffen van nederzettingen vanaf de late prehistorie is vooral groot op de iets hoger gelegen dekzandruggen, zo blijkt uit het gravende onderzoek. De net ten zuiden van het plangebied Steegsche Velden fase 2 aangelegde proefsleuven hebben vooral sporen van landgebruik opgeleverd en enkele bewoningssporen van huizen uit de IJzertijd die echter liggen op de hogere delen ten zuiden van het plangebied. Het plangebied Steegsche Velden fase 2 is echter lager gelegen waarbij is vastgesteld dat de bodem op basis van de verkennende boringen dermate verstoord is. De kans op behoudenswaardige archeologie wordt in het voorliggende plangebied dan ook als laag ingeschat en daarom is het niet noodzakelijk om een archeologische dubbelbestemming op te nemen en kan afgezien worden van nader archeologisch onderzoek.

Conclusie

In het kader van het bestemmingsplan Steegsche Velden - Noord wordt verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Een groot deel van het gebied is op basis van reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken vrijgegeven. Verder is de trefkans op waardevolle archeologische vindplaatsen in die delen van het plangebied met een hoge tot lage archeologische verwachting klein, op basis van het direct ten zuiden uitgevoerde archeologische proefsleuvenonderzoek en de lage ligging in het landschap. Het opnemen van een archeologische dubbelbestemming is hier dan ook niet nodig. Zie ook Bijlage 6.

3.7 Ecologie

3.7.1 Quickscan ecologie

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met natuurwetgeving. Derhalve is het belang om na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op beschermde natuurwaarden (zie Bijlage 7).

De natuurwetgeving kan verdeeld worden in soorten- en gebiedsbescherming. De soortenbescherming wordt geregeld via de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Daarnaast valt onder deze wet ook de gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden en de houtopstanden. Gebiedsbescherming van het Natuurnetwerk Nederland verloopt via het planologische spoor.

Plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern Best. Aan de oostkant van het gebied loopt de A2. Binnen het plangebied ligt een stuk braakliggend terrein naast de boerderij langs de Nieuwe Dijk. Op deze plek ligt momenteel een zandhoop. Ten noorden van deze zandhoop ligt een klein afgezet grasland waar Shetlander pony's grazen. Hiernaast, aan de oostkant, ligt binnen het plangebied een aangelegd stuk bos met een ondergroei van bramen en brandnetel.

Aan de zuidkant van de Nieuwe Dijk liggen landbouwgronden met daartussen sterk verlande en drooggevallen slootjes. Langs de Liempdseweg ligt een stukje ruigte met een aantal kleine bomen en struiken en kruidenrijk grasland. Zowel langs de Nieuwe Dijk als langs de Liempdseweg staat een bomenrij.

Gebiedsbescherming

De ontwikkeling Steegsche Velden - Noord ligt niet binnen een beschermd gebied, Natura 2000 of Natuurnetwerk Brabant (NNB). Hoewel directe effecten als gevolg van aantasting daarmee direct zijn uitgesloten, zijn zogenaamde indirecte of 'externe effecten' mogelijk wel aan de orde.

Natura 2000 gebieden

Er liggen geen Natura 2000 gebieden binnen een straal van 3 km rond het project gebied, externe effect op Natura 2000-gebieden zijn daarmee uitgesloten.

NNB-gebieden

Binnen een straal van 250 m ligt een NNB-gebied van natuurtype vochtig bos met productie. Door of langs het gebied liggen echter geen infrastructuren waar gebruik van kan worden gemaakt tijdens de werkzaamheden. Door het plaatsen van een waterberging zal het gebied enigszins vernatten. De voorgenomen waterberging is van dusdanig kleine schaal dat er alleen lokaal invloed zal zijn op de hydrologie en geen invloed op het huidige natuurtype van het NNB-gebied. Effecten van de voorgenomen werkzaamheden op NNB-gebieden zijn derhalve uitgesloten.

Soortenbescherming

Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Op basis van de voorgenomen ingreep wordt ervan uitgegaan dat alle bestaande natuurwaarden en bebouwing binnen het plangebied verdwijnen gedurende de werkzaamheden.

Uit de quickscan (zie bijlage Bijlage 7) is gebleken dat er binnen het plangebied geschikt leefgebied aanwezig is voor algemene broedvogels, vleermuizen en marterachtigen.

  • Mogelijke effecten op de broedvogels bij werkzaamheden in het broedseizoen kunnen zijn dat mogelijk nesten van broedvogels verloren gaan. Dit leidt tot verstoring en vernieling van nesten en tot het vernielen van broedsels of legsels van vogels. Daarbij kunnen bij werkzaamheden in het broedseizoen broedende vogels mogelijk verstoren.
  • Als gevolg van de werkzaamheden ondervinden de vleermuizen mogelijk hinder doordat de vliegroutes worden verstoord. Echter volgens de voorgenomen ingreep worden op dezelfde locatie nieuwe vliegroutes aangelegd. Vliegroutes verdwijnen daardoor alleen tijdelijk. In de omgeving blijven er voldoende foerageergebieden waardoor de effect hierop zijn uitgesloten.
  • Tenslotte kunnen de grondgebonden verblijfplaatsen van marterachtigen aangetast worden door de werkzaamheden.

Conclusie

Ten gevolge van de voorgenomen werkzaamheden worden er mogelijk verbodsbepalingen overtreden voor jaarrond beschermde vogels, algemene broedvogels en vleermuizen. Om dit te voorkomen is het voor algemene broedvogels voldoende om de mitigerende maatregelen te hanteren door de werkzaamheden bij voorkeur buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden.

De mitigerende maatregelen met betrekking tot het verstoren (tijdelijke aard) van de aanvliegroute van de vleermuizen is in de volgende fase aanvullend onderzoek nodig. Dit wordt gedaan om voor een eventuele ontheffing de aanwezigheid van vleermuizen vast te stellen of uit te sluiten met soortgericht onderzoek.

Voor de marterachtigen verdwijnt er tijdens de werkzaamheden mogelijk geschikt leefgebied. Echter volgens de voorgenomen ingreep is er mogelijkheid om nieuw leefgebied voor marters terug te brengen aan de noordkant van de Nieuwe Dijk, langs de waterberging. Tenslotte geldt naast deze soort specifieke maatregelen moet er ten alle tijden rekening worden gehouden met de zorgplicht.

3.7.2 Aeriusberekening

PM

3.8 Watertoets

In deze waterparagraaf wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van het betreffende plangebied. Voorafgaand is hiervoor waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd. In Steegsche Velden - Noord zal het hemelwater worden afgevoerd middels een HWA-stelsel en het afvalwater middels een DWA-stelsel.

Geohydrologische situatie

Hoogte plangebied

Het plan ligt tussen NAP+ 11,45m en NAP+ 13,70m, waarbij de hoogtes sterk variëren binnen het plan. De huidige hoogten in het plangebied zijn weergegeven in de afbeelding hieronder, op basis van de waarden uit de AHN2. Fase I, ontwikkeld na het invliegen van de AHN2, ligt qua wegpeil ten zuiden van het plan op NAP+ 13,87m en ten westen op NAP+ 13,65m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0024.png"

Hoogten in het plangebied in [m +NAP]

Bodemopbouw

De bodemopbouw is gebaseerd op de gegevens van Dinoloket en weergegeven in de tabel hieronder. Op basis van de bodemopbouw wordt infiltratie in het plangebied mogelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0025.png"

Tabel :Bodemopbouw in het plangebied

Grondwater

Om de geohydrologische situatie van het plangebied inzichtelijk te krijgen, is gebruik gemaakt van de peilbuisgegevens van 10 peilbuizen van het gemeentelijk grondwatermeetnet, ingemeten sinds 2008 (de pb-serie peilbuizen) en zes peilbuizen van Dinoloket (de B-serie peilbuizen), waarvan één in het plangebied is gelegen (B51B1752_1). Op basis hiervan is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) bepaald. Deze is van belang voor de retentieopgave, omdat alleen bergende oppervlakken boven de GHG als retentie worden gezien. Tevens is de GHG benodigd om de bouwpeilen te kunnen vaststellen.

De GHG is weergegeven in de afbeelding hieronder. Hierin is te zien dat de regionale freatische grondwaterstroming hoofdzakelijk noordelijk gericht is. De GHG ligt in het plangebied in het zuiden op NAP + 12,50m en in het noorden op NAP+ 12,30m. Deze waarden zijn de gemiddelde waarden voor de gele en oranje zones en bepaald in ArcGIS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0026.png"

GHG in het plangebied in [m +NAP]

Waterhuishoudkundige situatie

Het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het gebied wordt gevoerd door Waterschap de Dommel. Het plangebied ligt ten westen van watergang DO 116 en ten noorden van watergang DO 117, zie de afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0027.png"

Watergangen rondom het plangebied

 

Beleidskader water

Voor het afkoppelen van hemelwater is op verschillende niveaus beleid van toepassing. Dit beleid
heeft betrekking op het lozen en de waterkwaliteit van het afgekoppelde water.

Europees beleid

Op 22 december 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW is een
Europese richtlijn, die bedoeld is om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater op goed niveau
te krijgen en te houden. Het Rijk is verantwoordelijk voor het nationale beleidskader en de
strategische doelen en maatregelen voor het waterbeheer in Nederland. De Minister van
Infrastructuur en Waterstaat is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Het Rijk is opsteller van het Nationaal Waterplan 2009-2015. In het Bestuursakkoord Water (BAW,
2011) zijn het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven maatregelen voor
een doelmatig waterbeheer overeengekomen. Samenwerking tussen overheden is geen vrijblijvende
opgave.

Brabant brede keur

Met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen is in de Keurregels van de Brabant Keur in artikel 3.6
(Verbod afvoer door verhard oppervlak) het verbod opgenomen zonder watervergunning neerslag
door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, versneld tot afvoer
naar het oppervlaktewater te laten komen. In de Algemene regels van de Brabant Keur wordt onder
hoofdstuk 15 (Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak) vrijstelling
van deze vergunningplicht verleend voor zover:

  • Het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
  • De toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
  • De toename van verhard oppervlak bestaat uit een groen dak;
  • De toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan.

De Rekenregel voor compensatie bedraagt:
Benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in
m).

De voorziening voldoet aan de volgende eisen:

  • a. De bodem van de voorziening ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);
  • b. De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater
    en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie
    wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;
  • c. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het
    oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

Waterschap de Dommel

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een
aantal uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water. Deze zijn van belang als
vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Bij nieuwe ruimtelijke
ontwikkelingen dient de initiatiefnemer invulling te geven aan:

  • 1. Geen versnelde afvoer van regenwater
  • 2. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater
  • 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijke plan dan moet hier aandacht aan besteed
worden.

Bergingsopgave

Conform waterschapsbeleid dient er uitgegaan te worden van een bergingseis van 60 mm voor de
toename aan verhard oppervlak gelegen boven de GHG, tenzij het gebied minder gevoelig is voor afstroming. Uit de webviewer (zie afbeelding hieronder) van de Brabant Keur blijkt dat het gebied in een verminderd gevoelig gebied ligt, met gevoeligheidsfactor 0.5 (gele kleur). Op basis hiervan mag de bergingsopgave verlaagd worden naar 30mm. In overleg met de Gemeente Best en Waterschap de Dommel is echter afgestemd dat er vanuit robuustheid minimaal 30 en maximaal 60mm wordt gehanteerd. De afvoer van de hiervoor te ontwerpen voorziening mag maximaal 2 l/s/ha zijn over het bruto afvoerend oppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0028.png"

Gevoeligheid voor afstroming van Steegsche Velden

Het totaal verhard oppervlak neemt toe met 18.646 m2. Om voor de afstroom hiervan te compenseren dient er minimaal 30mm per hectare geborgen te worden binnen het gebied. Dit komt neer op een bergingsopgave van 1.119 m3. In het hemelwaterstelsel, dat wordt leeggepompt, wordt 147 m3 geborgen. Hierdoor blijft er 972 m3 over.

Dit resterende aandeel van de bergingsopgave wordt binnen het plangebied geborgen in een wadi, zie de afbeelding hieronder. Het totale bergingsoppervlak van deze voorziening bedraagt 3.964 m2. Exclusief taluds is een waterschijf van 0,25 meter voldoende om 60mm te bergen. Daarmee voldoet de voorziening met de huidige toename van 18.646 m2 ruim aan de opgave qua bergingscapaciteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0029.png"

Waterbergingszone 

Riolering

In dit onderdeel wordt de riolering beschreven. Het ontwerp heeft een gescheiden stelsel, waardoor hemelwater gescheiden van afvalwater wordt afgevoerd.

Afvalwater

Het ontworpen DWA-stelsel loost onder vrij verval en sluit op drie locaties aan op het bestaande stelsel van Fase I.

Hemelwater

Het hemelwaterstelsel is ontworpen op geen water op straat tijdens bui T=10.

Watergang DO 116, benedenstrooms de stuw van watergang DO 117 (rode cirkel in afbeelding hieronder), is het beoogde lozingspunt van het plangebied voor het waterbezwaar (zwarte cirkel). Een telefonisch overleg met Waterschap de Dommel op 29-06-2018 bevestigt dat watergang DO 116 droogvallend is. Deze watergang is verbonden met de B-watergang ten noorden van de Nieuwe Dijk, waarin de wadi ledigt en eventueel overstort (net als het stelsel).

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0030.png"

Lozingsconstructie van het gebied

De wadi kan overstorten op de B-watergang op NAP + 12,90m en ledigen met de landelijke afvoer op NAP + 12,45m. Het maaiveld bedraagt hier volgens het ontwerp NAP+ 13,40m. In het ontwerp is verder een drempel ontworpen op NAP+ 13,05m in het stelsel om meer water naar de waterberging te leiden alvorens het stelsel overstort.

De hoogte van de insteek ter plaatse van het lozingspunt op de A-watergang bedraagt NAP+13,03m, zie onderstaand profiel van watergang DO 116. Door de geadviseerde drempelhoogte wordt in extreme afvoersituaties voorkomen dat water uit de watergang het plangebied instroomt.

Het stelsel wordt binnen 24 uur leeggepompt in de wadi door een pomp met een capaciteit van 10,0 m3/h. De wadi loopt vervolgens leeg met de landelijke afvoer van het gebied op de B-watergang, die 10,92 l/s *ha bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0031.png"

Profiel van watergang DO 116 ter plaatse van het lozingspunt

Bouwrijp maken

Het globale principe van ontwatering is weergegeven in afbeelding hieronder. In deze afbeelding zijn tevens de verschillende benamingen opgenomen die worden gebruikt in relatie tot ontwatering. In de meeste gebieden hebben sloten (of watergangen) een drainerende functie voor het grondwater en is de grondwaterspiegel in het midden tussen de sloten het hoogst. Hier moet de ontwateringsdiepte voldoen aan de uitgangspunten die worden gesteld voor nieuwe ontwikkelingen. Deze ontwateringsdiepte is afhankelijk van de functie van de publieke ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0032.png"

Ontwatering

In onderstaande tabel staan de minimale ontwateringsdiepten voor verschillende functies in de publieke ruimte weergegeven. De normen uit de tabel zijn de minimale ontwateringsnormen van de Kennisbank Stedelijk Water van de Stichting Rioned (Leidraad Riolering C1000).

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0033.png"

Tabel: Minimale ontwatering voor verschillende functies in publiek ruimtegebruik

Peilplan

Rekening houdend met de aansluiting op de bestaande ontwikkeling in de Hokkelstraat, waarvan de kavels ten zuiden en ten westen van het plangebied op NAP+13,80m liggen en de wegen op ongeveer NAP+13,60m. Vanuit waterveiligheid wordt aangehouden dat de drempels van de woningen 0,20 m boven het hoogste wegpeil liggen (secundaire wegen + woonstraten). De wegpeilen en de waarden voor de GHG zijn weergegeven in de afbeelding hieronder. Uitgangspunt is dat de bestaande Nieuwe Dijk wordt opgehoogd tot NAP+ 13,40m (zie de afbeelding hieronder). Hiermee wordt ruimschoots aan de ontwateringseisen voldaan (zie de tabel hierboven) .

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0034.png"

Afbeelding: Globaal peilenplan voor de wegen

Bouwrijp maken

Ten aanzien van het bouwrijp maken van de grond, wordt verder het volgende geadviseerd:

  • De maaiveldhoogte in het plangebied op te hogen naar de geadviseerde wegpeilen uit. Voor de vloerpeilen wordt hier 0,20 m bij opgeteld;
  • Eventueel verontreinigde grond dient voor met de bouw wordt gestart afgevoerd te zijn, hiervoor wordt een schoongrondverklaring afgegeven;
  • Nutsvoorzieningen dienen aanwezig te zijn tijdens de bouw en het bouwterrein dient bereikbaar te zijn via de openbare weg;
  • Het verwijderen van begroeiing, eventuele betonresten, stenen en andere ongewenste elementen in de bodem die de bouwwerkzaamheden in de weg zitten;
  • Rekening te houden met stroken voor kabels en leidingen;
  • Voor de riolering sleuven te graven en de greppel en de wadi uit te graven op de gewenste hoogte. Voor de wegen cunetten. Indien voor de bereikbaarheid gewenst, kan een stelconplaat als tijdelijke bouwweg worden aangelegd;

Indien de grond onvoldoende draagkracht heeft wordt verder geadviseerd deze voor te belasten, dit om te voorkomen dat toekomstige bovenbelastingen zo klein mogelijk zijn.

3.9 Verkeerstoets

Het ontwikkelen van een bestaande of nieuwe locatie vraagt naast een goede ruimtelijke afweging over functie, vormgeving en inpassing, ook om het in beeld brengen van de verkeerseffecten. Bij een nieuw bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging of een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, wordt gesteld dat de effecten van de ontwikkeling voor verkeer goed moeten worden onderbouwd. De onderbouwing van de verkeersaspecten speelt mee bij de beoordeling van het plan. Hierbinnen ligt nadruk op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Wegenstructuur

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de bestaande wegen van Steegsche Velden (bv. Bomenbeemd). Dit zijn erftoegangswegen (30 km/uur). Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de Hokkelstraat en de Liempdseweg richting de Wilg en door richting de Ringweg. De Ringweg is een gebiedsontsluitingsweg. Vanuit de Wilg en Oude rijksweg (GOW50) kan richting het centrum van Best worden gereden. Vanaf de Ringweg kan direct naar de Aansluiting Best-West op de A2 worden gereden.

De wegenstructuur van het plangebied zelf bestaat alleen uit erftoegangswegen (30 km/uur). Op het gebied van de interne ontsluiting gaat het om het realiseren van een duurzaam veilig verkeerssysteem. De wegenstructuur en dimensionering voldoet hierbij zowel aan de eisen van veiligheid als aan de eisen van functionaliteit.

Gebruik

Voor de 130 woningen is bepaald welke verkeergeneratie deze woningen geven. Op basis van het woningtype en standaard CROW kencijfers is berekend dat de verkeersprestatie van de woningen tussen de 900 – 1.100 mvt/etmaal ligt. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • CROW publicatie 381: 'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' is gebruikt als bron voor de kencijfers.
  • Stedelijkheidsgraad gemeente Best: matig stedelijk (bron: Demografische kerncijfers per gemeente 2015, CBS, 2015).
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom (bron: Nota parkeernormen 2015, Gemeente Best, 2015).

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0035.png"

Verkeersgeneratie plan

Dit verkeer zal zich verdelen over de Hokkelstraat, de Liempdseweg en verschillende woonstraten in het gebied van de Steegsche Velden (Bomenbeemd). Hierdoor spreidt het verkeer zich en is de toename zeer beperkt.

Als naar de verdeling over de wegen wordt gekeken zal zo'n 40% gebruik gaan maken van de Liempdseweg, 30% via de interne verkeersstructuur van de wijk en 10% via de Hokkelstraat. Aan de zuidzijde van de Steegsche Velden komt al het verkeer samen weer uit op de Hokkelstraat.

Het aantal verkeersbewegingen is goed te verwerken via de bestaande wegennet richting de Wilg en de Ringweg. Deze toevoeging leidt op deze wegen niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

Voor het parkeren in het woongebied is uitgegaan van de parkeernormering uit de Nota Parkeernormen van de gemeente Best. Daaruit volgt de volgende berekening van het aantal noodzakelijk aanwezige parkeerplaatsen in het gebied. In het gebied zijn minimaal 229 parkeerplaatsen nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0036.png"

Benodigde parkeerplaatsen conform parkeernormering

In het 'Stedenbouwkundig plan Steegsche Velden Noord' (+31Architects, 9 juli 2020) zijn 129 openbaar toegankelijk parkeerplaatsen opgenomen. Daarnaast zijn er nog 130 parkeerplaatsen op eigen terrein. In totaal zijn er 262 parkeerplaatsen, dit zijn meer parkeerplaatsen dan minimaal benodigd. Het plan voldoet daarmee aan de parkeereis van gemeente Best.

Langzaam verkeer

Voor de fietsverbindingen wordt gebruik gemaakt van de bestaande fietsstructuren die aanwezig zijn. Dit fietsnetwerk is gericht op het centrum van Best en het landelijk gebied als recreatief uitloopgebied. Daarbij wordt opgemerkt dat er plannen in ontwikkeling zijn voor een fietssnelweg op de Liempdseweg (Eindhoven – 's-Hertogenbosch). Daarvoor worden in een separaat project aanvullende fietsmaatregelen voorgesteld.

De Liempdseweg is als primaire fietsroute aangeduid, de Hokkelstraat als secundaire fietsroute. Ten zuiden van de Ringweg lopen er ook verschillende fietsroutes richting het centrum van Best. Via deze twee routes is de woonlocatie goed voor de fiets ontsloten.

Hulpdiensten

De hoofdroutes van hulpdiensten lopen over de Ringweg, de Wilg, Oude Rijksweg en de Hokkelstraat. Daarmee is de woonlocaties ook voor dit verkeer goed bereikbaar.

Overig

Gezien de ligging van de woonlocatie aan de rand van een agrarisch gebied, zal er aandacht moeten zijn dat landbouwverkeer nog steeds kan ontsluiten, zonder dat het via de woonstraten van het woongebied moet rijden. Op zich zijn voor dit landbouwverkeer de Hokkelstraat, Liempdseweg en mogelijk de Nieuwe Dijk de aangewezen routes.

Conclusie

Het voorliggende plan voor de 130 woningen voor Steegsche Velden - Noord sluit goed aan op de al eerder vastgestelde verkeersstructuur van Steegsche Velden. De maximaal 1.100 mvt/etmaal kunnen zich over meerdere wegen verdelen en leiden niet tot een capaciteits- of veiligheidsknelpunt. De inrichting van het woongebied met 30 km/uur verblijfswegen sluit goed aan bij de visie van Duurzaam Veilig. De ontsluiting voor de fiets is goed en kan nog worden verbeterd door de komst van een fietssnelweg.

Er zijn in het plan 229 parkeerplaatsen nodig. Er worden 262 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plan voldoet daarmee aan de parkeereis van gemeente Best.

3.10 Radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel

Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel. Dit houdt in dat, teneinde het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis te waarborgen, er rond de vliegbasis een cirkel met een straal van 15 nautische mijl (= 27,8 km) geldt, gemeten vanaf de positie van de radar.

Binnen dit radarverstoringsgebied dient voor ieder obstakel, hoger dan 113 m +NAP, te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt.

Binnen het plangebied Steegsche Velden - Noord worden geen objecten gerealiseerd met een hoogte boven 113 m +NAP. Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel wordt door het plan derhalve niet belemmerd.

3.11 Kabels, leidingen en antennes

In het plangebied liggen geen leidingen of kabels die planologisch relevant zijn. Er zijn geen belemmeringen voor de woningbouwontwikkeling met betrekking tot kabels en leidingen.

Hoofdstuk 4 Planvorming

Het plangebied Steegsche Velden - Noord vormt de tweede fase (fase B) van de woningbouwontwikkeling in het gebied Steegsche Velden. Voor dit gehele plangebied is reeds een masterplan opgesteld (Arcadis, 2009). De groen- en waterstructuur vormen samen met de ontsluitingsstructuur de drager van het masterplan. De onderstaande toelichting op de planvorming is gebaseerd op dit masterplan.

4.1 Ambitie

Vanuit het landschap, de bestaande structuren en de gewenste sociale cohesie komen uitgangspunten naar voren die geleid hebben tot het thema "rijk wonen". Rijk wonen slaat op de extra toegevoegde kwaliteit van de woonomgeving, de voorzieningen, het karakter van het gebied en de kwaliteiten van het nabijgelegen buitengebied en Nationaal Landschap Het Groene Woud.

Het doel is een groenstedelijke woonomgeving waarin bewoners elke dag kunnen kiezen voor de rust van het buitengebied of voor de dynamiek van de stedelijke voorzieningen vanuit een woongebied dat bijzonder is door zijn eigen kwaliteiten.


Op basis van de wettelijk verplichte vooronderzoeken, zoals lucht, geluid, water, flora & fauna, milieuhinder en archeologie, zijn de ruimtelijke, functionele, milieukundige en financiële uitgangspunten voor de ontwikkeling van het plangebied Aarle en Steegsche Velden opgesteld en gebundeld in de Nota van Uitgangspunten.

4.2 Ruimtelijke kwaliteit

De ambitie van de rijksoverheid is een hoge kwaliteit in woonomgeving en voorzieningenniveau te realiseren en tegelijkertijd het karakter van een gebied te versterken. In het stedenbouwkundige uitwerking van het plangebied wordt dan ook nadrukkelijk een verbinding gezocht met de kwaliteiten van het buitengebied, het nationaal landschap Het Groene Woud en de dorpen en gehuchten die typerend zijn voor deze regio.

In het deelgebied Steegsche Velden wordt gezocht naar meer individueel wonen. Juist het contrast tussen de nieuwe bebouwingslaag en het historisch landschap zorgt voor een rijke, en diverse leefomgeving. De bestaande landschapsstructuur in de structuren van de wijk in wegen met begeleidende laanbeplanting in brede groenzones. In deze groenzones worden sloten aangelegd die het regenwater van daken en verhardingen opvangen.

4.3 Structuren

De ambitie van Steegsche Velden is om een hoge kwaliteit in de woonomgeving en van het voorzieningenniveau te realiseren en tegelijkertijd het karakter van een gebied te versterken. In de verdere stedenbouwkundige uitwerking van het plangebied wordt dan ook nadrukkelijk een verbinding gezocht met de kwaliteiten van het buitengebied, het nationaal landschap Het Groene Woud en de dorpen en gehuchten die typerend zijn voor deze regio.

Het gebied Steegsche Velden, waar Steegsche Velden - Noord onderdeel van uitmaakt, heeft een eigen identiteit. Deze identiteit ontleent dit deelgebied aan zijn landschappelijke onderlegger en de relatie met de directe context en de nieuwe bestemming. Het gebied Steegsche Velden wordt begrensd door twee belangrijke infrastructurele lijnen; de spoorlijn Eindhoven-Den Bosch en de rijksweg A2.
Behalve deze bovenlokale structuren vormt het broekontginningenlandschap de onderlegger; een heldere grotendeels orthogonale structuur van boomsingels gekoppeld aan watergangen en de nog aanwezige historische lanen.

Landschap

In Steegsche Velden worden de drie landschapstypen elzensingels, coulissen en broekbossen onderscheiden. Er is een verloop herkenbaar van oost naar west, van lineair en zichtbaar naar compact en verscholen. Afhankelijk van de eigendomssituatie en het woningbouwprogramma kan een "patchwork" van verschillende woonclusters ontstaan, variërend van vrijstaande woningen tot compacte bebouwingsrijen van grondgebonden woningen. Doordat ieder cluster een afgerond geheel vormt dat ontsluit op de bestaande ontsluitingslus (Hokkelstraat - Nieuwe Dijk) wordt een maximale flexibiliteit bereikt ten aanzien van de ontwikkeling van het gebied. Elk landschapstype heeft een eigen bebouwingsstructuur:

Elzensingels met Strokenverkaveling

Steegsche Velden is gelegen op vlakten van ten dele verspoelde dekzanden en löss, waar sprake is van strokenverkaveling. Het afschot van de bodem is leesbaar in de oriëntatie van de waterlopen die het gebied doorsnijden. Voor de bebouwingsstructuur betekent dit langgerekte smalle ontwikkelvlakken meelopend met de doorgaande (historische) lijnen in noordoostelijke richting. De lineaire structuur wordt nog eens extra benadrukt door de ontsluitingsroutes, elzensingels en sloten die deze oriëntatie ook hebben.

Coulissen met erfbebouwing

Het meer omsloten karakter van dit landschapstype maakt het intiem en alzijdig. De oriëntatie van de bebouwing wordt meer opgevangen door de coulissen. Tegelijkertijd speelt de relatie met de aanpalende omsloten ruimte een belangrijke rol in de organisatie van de ruimte. Extra aandacht gaat uit naar de (visuele) relatie met naastgelegen 'kamers'.

Broekbos met clusterbebouwing 

De openingen in het broekbos zijn volledig omsloten door bosschage's. Dit bepaalt het introverte karakter van de woonclusters. Ieder wooncluster is als het ware op zichzelf aangewezen en houdt dien ten gevolge in vele opzichten de eigen broek op: spelen, parkeren, ontmoeten krijgen binnen het cluster een plek. De relatie met andere clusters is beperkt. De bebouwing is meestal naar binnen gericht en de woningen zijn gegroepeerd rond een gezamenlijke ontmoetingsruimte.

Groen- en waterstructuren

In Steegsche Velden komt de overgang naar het broekontginningenlandschap tot uitdrukking in de overgang van elzensingels via coulissen naar een Broekbos. De bestaande landschapslijnen in noordoost, zuidwest richting worden opgepakt die de dragers van de hoofdstructuur worden in de vorm van elzensingels/ houtsingels. De groene loper in het inrichtingsplan vervult daarnaast een waterbergingsfunctie door de waterloop, die bij hoogwater de mogelijkheid krijgt om te verbreden. Het structurerende groen zal nadrukkelijk ook kwaliteit en belevingswaarde gaan toevoegen aan het beeld en herkenbaarheid van de wijk.

Verkeersstructuur 

De ontsluiting van Steegsche Velden - Noord zal plaatsvinden via de bestaande infrastructuur. Het verblijven staat in Steegsche Velden dus centraal en daarom zal in het plangebied een maximumsnelheid van 30 km/h gelden.

4.4 Stedenbouwkundig schetsplan Steegsche Velden - Noord

Op basis van de structuren is door +31Architecten een stedenbouwkundig schetsplan ontwikkeld voor Steegsche Velden - Noord (9 juli 2020). Het plan sluit aan op de bijna afgeronde fase 1 (fase A) van het plan Steegsche Velden en vormt een logische afronding van de wijk Steegsche Velden aan de noordoostzijde. De opgenomen afbeeldingen in deze paragraaf zijn een impressie, de uiteindelijke inrichting kan hiervan afwijken.

Context

Tussen de reeds gerealiseerde wijk Steegsche Velden - Oost en het buitengebied in het noorden ligt het plangebied van fase B (Steegsche Velden - Noord), het is de missende schakel die een verbindende functie heeft tussen de wijk en het buitengebied. De Nieuwe dijk vormt een belangrijke overgang tussen de Steegsche Velden en het buitengebied. Om het landelijke en open karakter te behouden worden hier ruimte gemaakt voor vrijstaande woningen waarvan het bouwvlak parallel aan de dijk is georiënteerd. Aan de noordzijde van de Nieuwe Dijk komt een wandelgebied met nieuwe boomaanplant en een nieuwe laanbeplanting die verwijst naar het oude profiel van de dijk.

Een andere verbinding die wordt gelegd, is die met de groenstrook tussen de wijk en het geluidscherm. De groene strook is een niet te onderschatten brede ruimte met veel kwaliteit die gebruikt kan worden als recreatieve zone. Binnen deze zone worden inmiddels plannen gemaakt voor het realiseren van een beleeftuin.

In het stedenbouwkundig schetsplan ligt de nadruk op het maken van verbindingen, niet enkel fysieke verbindingen tussen plekken middels voetpaden maar tevens tussen de mensen onderling zoals bijvoorbeeld de brink.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0037.png"

Stedenbouwkundig schetsplan Steegsche Velden - Noord (plangebied rood omlijnd). Aan deze tekening kunnen geen reehten worden ontleend.

Dragers

De kwaliteit van het plan zal grotendeels worden bepaald door de ervaring van de openbare ruimte. Het plan bestaat uit een viertal verbindende dragers die de ruggengraat van het plan vormen: De groene loper, de geluidswal, de brink en 't bruggetje. Dragers sluiten aan op de bestaande wandelroutes en vormen tevens nieuwe wandelroutes.

Groene loper

Van noord naar zuid loopt een groene loper door het nieuwe woongebied. Doordat de gehele wijk verhoogd wordt, kan er eenvoudig met verschillende niveaus gewerkt worden. Over de groene loper bevindt zich een voetpad dat de buurt verbindt met het wandelgebied ten noorden van de Nieuwe Dijk. Het pad loopt langs de daar gelegen waterberging via de helofytenfilters naar de natuurlijk vormgegeven geluidswal in het noorden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0038.png"  
De groene loper in Steegsche Velden - Noord  

De Brink

De Brink vormt het hart van de wijk en is hoogwaardig ingericht. De Brink heeft qua grootte dezelfde afmetingen als de al aangelegde speelbrink in het midden van de wijk Steegsche Velden. De Brink geeft de buurt een eigen karakter, herkenbaarheid en een plek om elkaar te ontmoeten en te spelen.

Geluidswal

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de geluidsbarrière. Er is gekozen om een natuurlijke geluidswal te realiseren die gevormd wordt door met gras begroeide taluds en een wandelpad. Aan de zuidzijde van de geluidswal is voldoende ruimte voor een glooiende helling die gebruikt kan worden voor verschillende recreatieve activiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0039.png"

De geluidswal aan de noordzijde van Steegsche Velden - Noord

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0040.png"

Profiel geluidswal

4.5 Duurzaamheid

Het plangebied Steegsche Velden - Noord zal, voor zover mogelijk, op het gebied van energie en duurzaamheid worden ingericht en ontwikkeld.

Om oververhitting ten gevolge van passieve zonne-energie in de zomerperiode te voorkomen, is het van belang om voorzieningen te treffen om de zoninstraling te kunnen beperken, door bijvoorbeeld natuurlijke zonwering in de wijk aan te brengen door het aanbrengen van bladerdragende bomen die zorgen voor natuurlijke beschaduwing.

Duurzaam waterbeheer in nieuwbouwgebieden berust op verschillende met elkaar samenhangende principes, zoals het besparen op het gebruik van (duur en schaars) drinkwater, het vasthouden van gebiedseigen water (schoon) en het voorkomen van vervuiling. Op stedenbouwkundig niveau is vooral de opvang van hemelwater van belang. Hierbij wordt de gebruikelijke voorkeursvolgorde gevolgd: hergebruik van hemelwater - infiltratie van hemelwater in de bodem - retentie van hemelwater - afvoer naar oppervlaktewater - afvoer naar riolering. Regenwater kan worden opgevangen in bijvoorbeeld de waterberging. Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt uitgegaan van een volledig gescheiden rioolstelsel.

4.6 Beeldregieplan

Voor de gebiedsontwikkeling Steegsche Velden - Noord is een beeldregieplan opgesteld (zie bijlage 8).

Dit beeldregieplan ziet erop toe dat qua uitstraling wordt aangesloten bij de gerealiseerde ontwikkeling Steegsche Velden-Oost. Uitgangspunt blijft een dorpse sfeer te creëren aan de rand van de gemeente Best.

Het beeldregieplan geeft de kaders waarbinnen de ontwikkelaars en architecten werken en de eenheid en variatie die door alle ontwerpen samen wordt nagestreefd. De beelden zijn uit het beeldregieplan dienen ter inspiratie en de verkaveling van het stedenbouwkundig plan kan nog wijzigen maar de beeldregie geeft wel sturing aan het stedenbouwkundig plan om de aansluiting met het gerealiseerde plandeel te bewaken.

Het beeldregieplan zet de uitgangspunten en de kaders van het stedenbouwkundig plan op een rij, zodat de nagestreefde harmonie en een bijbehorend samenhangend architectonisch taalgebruik, uitgedragen en gegarandeerd kunnen worden. Naast het geven van richting, is dit beeldregieplan een toetsend instrument waarmee de regie en de kwaliteit van de deeluitwerkingen van diverse partijen getoetst kunnen worden aan het beoogde stedenbouwkundige en architectonische totaalbeeld.
Het stedenbouwkundig totaalbeeld van Steegsche Velden-Oost is in nauw overleg met gemeente en betrokken partijen tot stand gekomen. Er is gekozen om tot een harmonieuze dorpse sfeer te komen, geen eindeloze rijen woningen, maar een gestructureerde variatie in een stedenbouwkundig raamwerk van hoge kwaliteit te maken.

In de planregels is een koppeling met het beeldregieplan gelegd in de nadere eisenregeling van de bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0753.bpSteegscheVNoord-VO01_0041.png"

Impressie woningen (© Michiel Wasmus)

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan de economische uitvoerbaarheid te worden aangetoond.

De realisatie van 130 woningen is aan te merken als een bouwplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dat betekent in principe dat er een exploitatieplan zou moeten worden vastgesteld of een anterieure overeenkomst zou moeten worden gesloten.

De gemeente Best is echter eigenaar van de gronden binnen het plangebied en daarmee is het plankostenverhaal niet aan de orde.

De gemeente Best heeft een planexploitatie voor het plangebied van het bestemmingsplan Steegsche Velden - Noord (in de exploitatie fase B genoemd) opgesteld. Er is daarbij sprake van een sluitende grondexploitatie waarin alle kosten voor de uitvoering van het plan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 6 Juridisch plan

De structuur van dit bestemmingsplan dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van dit bestemmingsplan en een aantal van de daarin gehanteerde begrippen zijn gestandaardiseerd.

Bij het bestemmingsplan worden planregels en een verbeelding toegevoegd. Hieruit blijkt wat de mogelijkheden zijn voor de realisering van het initiatief voor dit plan. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de verbeelding en de planregels.

6.1 Verbeelding

Op de verbeelding is het gebied ingetekend waarop het bestemmingsplan betrekking heeft. Deze verbeelding heeft een directe juridische binding. Voor zover het ondergrondgegevens betreft, zoals ingetekende gebouwen e.d., kunnen aan de verbeelding geen rechten worden ontleend.

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de bouwmogelijkheden. Zo wordt op de verbeelding aangegeven welke bestemmingen voor de gronden gelden. Op de verbeelding wordt aan de rechterzijde uiteengezet wat de verschillende kleuren en aanduidingen inhouden.

6.2 Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de 'Inleidende regels', de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' en de 'Overgangs- en slotregels'. Meer specifiek kan de inhoud van de artikelen als volgt worden weergegeven.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk worden planregels gegeven voor de binnen het plangebied opgenomen bestemmingen en dubbelbestemmingen. De bestemmingen zijn overeenkomstige de SVBP2012 in alfabetische volgorde geplaatst.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

In deze paragraaf staan de algemene regels vermeld. Het gaat hier bijvoorbeeld om de anti-dubbeltelbepaling, de algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:

  • artikel 9 Anti-dubbeltelregel: dit artikel voorkomt dubbel gebruik van gronden bij bouwmogelijkheden, in de zin dat dezelfde gronden niet voor verschillende bouwplannen mogen worden meegenomen.
  • artikel 10 Algemene gebruiksregels: dit artikel bevat onder meer een algemeen verbod voor straatprostitutie, seksinrichtingen, sekswinkels, coffeeshops, smartshops, headshops en growshops.
  • artikel 11 Algemene aanduidingsregels: in deze bepaling is de vrijwaringszone - weg geregeld.
  • artikel 12 Algemene afwijkingsregels: in deze bepaling zijn een aantal algemene afwijkingen opgenomen van de regels. Het betreft onder meer de mogelijkheid om onder voorwaarden maximaal 10% af te wijken van de voorgeschreven maatvoeringen, om in geringe mate af te wijken van het beloop of profiel van (rail-)wegen en een afwijking om zendmasten of antenne-installaties toe te staan.
  • artikel 13 Algemene wijzigingsregels: dit artikel bevat de mogelijkheid om onder voorwaarden bestemmingsgrenzen te overschrijden.
  • artikel 14 Overige regels: in deze bepaling is opgenomen dat wettelijke regelingen waarnaar verwezen wordt, moeten worden gelezen zoals deze golden op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen. Artikel 15 bevat het overgangsrecht dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening standaard in bestemmingsplannen wordt opgenomen. Artikel 16 bevat de slotregel van deze regels.

6.3 Beschrijving van de bestemmingen

Artikel 3. Bos

De gronden met deze bestemming zijn onder meer bedoeld voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats. Ter plaatse van de betreffende aanduidingen zijn een geluidwal respectievelijk een waterberging toegestaan. Er zijn uitsluitend kleinere bouwwerken toegestaan. Tevens is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden in het plan opgenomen. Activiteiten die betrekking hebben op de aanleg van de geluidwal of de waterberging zijn vrijgesteld van deze omgevingsvergunningeis.

Artikel 4. Groen - Water

Binnen deze bestemming zijn de gronden opgenomen waar groenvoorzieningen zijn voorzien eventueel met waterbergingsmogelijkheiden. Er mogen uitsluitend gebouwen van openbaar nut (zoals gebouwen voor telecommunicatie, water-, energiedistributie) en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming (zoals bewegwijzeringen, lichtmasten e.d.) worden opgericht.

Artikel 5. Verkeer

Binnen deze bestemming zijn de gronden geregeld ten behoeve van de doorgaande wegen (waaronder de A2) en de daarbij behorende voorzieningen, zoals onder andere fietspaden, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. Er mogen alleen gebouwen ten dienste van het openbaar nut worden opgericht, zoals wachthuisjes voor busdiensten en gebouwtjes voor energie-, waterdistributie en telecommunicatie.

Artikel 6. Verkeer - Verblijf

Binnen deze bestemming zijn de gronden geregeld ten behoeve van de aanleg van wegen, pleinen, parkeerterreinen en de daarbij behorende voorzieningen, zoals onder andere fietspaden, geluidwerende voorzieningen en nutsvoorzieningen. Er mogen alleen gebouwen ten dienste van het openbaar nut worden opgericht, zoals wachthuisjes voor busdiensten en gebouwtjes voor energie-, waterdistributie en telecommunicatie.

Artikel 7. Wonen

Binnen deze bestemming zijn de gronden opgenomen waar de woningbouw wordt gerealiseerd. Er mogen gebouwen, aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken ( geen gebouwen zijnde) worden opgericht volgens de in het plan aangegeven bouwregels. Via een afwijkingsbevoegdheid mag in bepaalde gevallen afgeweken worden van de bouwregels. In de specifieke gebruiksregels is een regeling opgenomen voor de rechtstreekse toegestane uitoefening van aan-huis-gebonden beroep in de woning. Via een afwijking kan een aan-huis-gebonden beroep in bijgebouwen en aan-huis-gebonden bedrijf in woning en bijgebouw toegestaan worden. Ook is in de afwijkingsregeling mantelzorg toegestaan, mits voldaan wordt aan de bepaalde voorwaarden.

Artikel 8. Waarde - Archeologie 5

Binnen deze dubbelbestemming zijn de gebieden geregeld met een middelhoge archeologische verwachting. De betreffende gronden zijn bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bescherming is vervolgens uitgewerkt in een regeling voor het bouwen en een omgevingsvergunningplicht voor werken, werkzaamheden en het slopen.

De oppervlaktemaat en verstoringsdiepte van de beoogde bodemingreep mogen niet meer bedragen dan 2.500 m2 repectievelijk 0,3 m onder maaiveld.

6.4 Wijze van toetsen

Om te kunnen beoordelen of bepaalde zaken of ontwikkelingen passen binnen het regiem van het bestemmingsplan, wordt de volgende werkwijze geadviseerd.

Allereerst op de verbeelding nagaan welke bestemming(en) en aanduiding(en) voor de gronden zijn opgenomen. Daarna in de regels kijken naar de bepalingen van het/de artikel(en) met de bestemming(en) die voor de gronden geldt/gelden.

Past het aangevraagde of geconstateerde binnen de bestemmingsomschrijving en de nadere detaillering hiervan (hierbij ook kijken naar de bepaling inzake strijdig gebruik)?

Is het antwoord nee, dan kan het in ieder geval niet zonder meer volgens het bestemmingsplan. Eventueel (indien wenselijk) kan worden nagegaan of de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden soelaas bieden.

Is het antwoord ja, dan moet vervolgens bij de bouwregels worden bekeken welke nadere situerings- en maatvoeringsregels van toepassing zijn. Is de functie niet op de betreffende plaats toegestaan of klopt de maatvoering niet, dan kan ook in dit geval eventueel (indien wenselijk) gebruik worden gemaakt van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Tenslotte moet worden gekeken of voor de activiteit geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijn de, of van werkzaamheden vereist is.

6.5 Handhaving

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden.

In dit bestemmingsplan is daarom gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels.

Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen.

In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.

Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.

De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.

Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro). Gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente zodat de uitvoering van het plan feitelijk gerealiseerd kan worden.

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.

Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:

  • PM

De instanties voorzien van een * hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in Bijlage @@ van deze toelichting.

De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

7.2 Zienwijzen

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar kan maken.

Het ontwerp bestemmingsplan 'Steegsche Velden - Noord' heeft van @@ tot en met @@ voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken.

PM