direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Triangel Zuid-Oost
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan de zuidzijde van Waddinxveen wordt de nieuwe woonwijk 'Park Triangel' gerealiseerd.
Het voornemen is om in dit gebied, globaal gelegen tussen Beijerincklaan/Tweede Bloksweg, de spoorlijn Gouda/Alphen en de A12, circa 2.700 nieuwbouwwoningen te realiseren. Doel van Park Triangel is het opheffen van het bestaande lokale tekort aan nieuwbouwwoningen en voor een belangrijk deel van de woningbehoefte in de grotere regio te voorzien.

In 2003 heeft de provincie Zuid-Holland in een wijziging van het streekplan het gebied aan de zuidzijde van Waddinxveen aangewezen als nieuwbouwlocatie voor de gemeente.

Voor de ontwikkeling van Park Triangel heeft de gemeente Waddinxveen een masterplan opgesteld, waarin de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ontwikkeling van de wijk zijn verwoord. De gemeente heeft op 24 september 2008 het uit te werken bestemmingsplan Triangel vastgesteld, om de ontwikkeling van Park Triangel in lijn met dit masterplan juridisch-planologisch te borgen.
Op grond van diverse uitwerkingsplannen (ex artikel 3.6 Wro) wordt de ontwikkeling van de woonwijk gefaseerd mogelijk gemaakt. Inmiddels zijn al diverse uitwerkingsplannen vastgesteld in het gebied en zijn woningen gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0001.png" Afbeelding - overzicht deelgebieden park Triangel (bron: stedenbouwkundig plan)

Dit plan gaat over een deel van het deelplan G3. Voor deze ontwikkeling is een bestemmingsplan noodzakelijk, omdat het plangebied (in de bovenstaande afbeelding met blauwe stippellijn aangeduid) niet binnen de uit te werken woondoeleinden van het bestemmingsplan Triangel valt, maar binnen een uit te werken bedrijfsbestemming.
In het plangebied wil men gestapelde woningen en multifunctioneel gebouw met een gemengde bestemming realiseren.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan ' Triangel Zuid-Oost' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging plangebied en begrenzing plangebied

Het plangebied Triangel is gelegen aan de zuidzijde van de bestaande bebouwing van Waddinxveen en is gelegen tussen de Beijerincklaan/Tweede Bloksweg, de spoorlijn Alphen/Gouda en de Zuidelijke Rondweg. In het uiterste zuiden raakt de punt van het plangebied de rijksweg A12.

In de navolgende afbeelding zijn de ligging van Park Triangel en de contouren van het de nieuwe woonwijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0002.png" Afbeelding - globale ligging Park Triangel

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0003.png" Afbeelding - globale begrenzing Park Triangel

Park Triangel is onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die gefaseerd mogelijk worden gemaakt. Het plangebied van dit uitwerkingsplan Triangel Zuid-Oost, gelegen aan de zuidzijde van Park Triangel vormt een logische afsluiting van Waddinxveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0004.png" Afbeelding - globale begrenzing plangebied (blauwe stippellijn)

1.3 Het geldende bestemmingsplan

Op het perceel Park Triangel Zuid-oost, deelgebied G3 is het bestemmingsplan 'Park Triangel' van kracht, zoals vastgesteld op 24 september 2008.
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0006.png"

Afbeelding - uitsnede geldend bestemmingsplan

Aangezien binnen de uit te werken bedrijfsbestemming geen woningbouw is toegestaan is een bestemmingsplan gemaakt om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Triangel Zuid-Oost' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet van de toelichting: leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1 heeft de inleiding van het plan plaatsgevonden.
In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied
Hoofdstuk 3 bevat een bespreking van de planologische beleidskaders die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behandelt de voor het plangebied relevante milieutechnische aspecten. In Hoofdstuk 5 komten de planstukken aan de orde en tenslotte is in Hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In voorliggend hoofdstuk wordt de bestaande, feitelijk aanwezige situatie binnen het plangebied beschreven.

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Historie

Waddinxveen is ontstaan als lintdorp op de kruising van wegen tussen Gouda, Alphen aan den Rijn, de poldergebieden aan de westzijde van Gouda en de brug over de Gouwe. Het plangebied, gelegen ten zuiden van de oude kern van Waddinxveen, is een diepgelegen polder waar in het verleden veen is gewonnen. Met de wegen als dragers, werden de omliggende polders via een typische slagenverkaveling drooggelegd. Deze slagen zijn ook vandaag nog terug te zien in het landschap. Door de deklaag van klei is inzijging van regenwater in de bodem moeilijk, hetgeen het noodzakelijk maakte een dicht stelsel van sloten en tochten aan te leggen om het gebied droog en bewerkbaar te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0007.png" Afbeelding - bestaande situatie (bron: Bing Kaarten)

Het plangebied maakt deel uit van de Zuidplaspolder. De ontginning van dit gedeelte vond plaats vanaf de Noordelijke Plasweg. Als grote afwatering werd de Zuidelijke Dwarstocht aangelegd. Typisch genoeg staan de slagen haaks ten opzichte van de slagen in de omliggende polders. De Zuidelijke Dwarstocht is ook nog aanwezig in het plangebied. Vanaf de tijd van drooglegging is het plangebied gebruikt als agrarisch gebied, waarbij voornamelijk sprake is van gebruik als weiland. Dit gebruik heeft zich tot voor kort doorgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0008.png" Afbeelding - bestaande situatie (bron: stedenbouwkundig plan)

De Zuidplaspolder is thans doorsneden door grote infrastructurele elementen. De rijksweg A12 ligt aan de zuidzijde van het plangebied en de spoorlijn Gouda/Alphen aan de oostzijde van het plangebied. In de omgeving van het plangebied heeft daarnaast een zeer sterke verstedelijking plaatsgevonden, waarbij meest recentelijk de woonwijk Zuidplas aan de westzijde van het plangebied en het industrieterrein Coenecoop aan de oostzijde van het plangebied zijn opgeleverd.

2.1.2 Ruimtelijke en functionele structuur


afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0009.png" Afbeelding - bovenaanzicht: met linksboven in de hoek het plangebied G3 en rechtsboven deelgebied G1-2

Het projectgebied Park Triangel vormt een (voormalig) agrarisch groene driehoek in een verstedelijkt landschap, ingeklemd door spoorwegen, stedelijke bebouwing (het bedrijventerrein Coenecoop en de woonwijk Zuidplas) en een agrarisch gebied.

Het projectgebied ligt in de noordelijkste punt van de droogmakerij Zuidplaspolder. Het verkavelingspatroon wordt gekenmerkt door een regelmatige verkaveling met smalle, langwerpige kavels gescheiden door smalle, ondiepe sloten.

Woningen
Er was, voordat het gebied als nieuwbouwlocatie werd aangewezen, sprake van veehouderij, akkerbouw en glasopstanden. Op dit moment wordt het gebied met name gekarakteriseerd door woningen, het centrale park en braakliggend terrein.
De afgelopen jaren is het gebied in snel tempo ontwikkeld: er zijn vele woningen gebouwd, de hoofdinfrastructuur en het centrale park zijn aangelegd. Ook is het treinstation Waddinxveen Triangel gerealiseerd.

Ontsluiting
Het plangebied wordt voor het autoverkeer via de N453 (Beijerincklaan) ontsloten vanaf de A12 (Den Haag-Utrecht) en via de N453 (Beijerincklaan) en de N456 (Bredeweg) vanaf de A20 (Gouda-Rotterdam). In oostelijke richting wordt Park Triangel via de Zuidelijke Rondweg, de N454 (Kanaaldijk), N207 (Coenecoopbrug) en N452 (Goudse Poort) eveneens ontsloten vanaf de A12. In noordelijke richting vindt de ontsluiting via de N454 (Kanaaldijk) en Kerkweg-oost plaats vanaf de N207.

Groen
De groenstructuur in het plangebied is sterk verweven met de waterstructuur. De brede taluds en groengebieden langs de verschillende waterpartijen dragen sterk bij aan het groene karakter van de wijk en de ecologische waarde van het gebied. Het brede, doorgaande groenelement dat tevens een belangrijke ecologische waarde heeft is de spoorzone.

Park Triangel dankt haar naam aan het grote park dat het groene hart vormt van de wijk.
Op 28 mei 2016 is dit park geopend met onder andere een junglebos, speelveldjes voor diverse sporten en een vis- en aanlegsteiger.

Water

In de huidige situatie is er een belangrijke hoofdwatergang, de Zuidelijke Dwarstocht, die langs het plangebied loopt. Rondom het gebied lopen de bestaande watergangen langs het spoor en de Tweede Bloksweg. De verschillende waterlopen worden op verschillende plaatsen verbonden, waardoor een netwerk van water ontstaat en op bijna elk punt van de wijk het water ervaarbaar wordt. Deze dooradering met water legt een duidelijke relatie met het oorspronkelijke polderlandschap.

2.2 Nieuwe situatie

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het bieden van een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van de gronden in het plangebied. In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor het gebied en voor dit bestemmingsplan.

2.2.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Bij de start van de totale wijk Park Triangel is een Integraal Ontwikkelingsplan (zie ook
Bijlage 1) opgesteld, bestaande uit vijf onderdelen:

  • 1. het Stedenbouwkundig Plan met het bijbehorende functionele programma;
  • 2. het Kwaliteitsinstrumentarium, de beschrijving van de te bereiken product- en proces kwaliteit;
  • 3. het globale Bestemmingsplan als het vigerende juridisch planologisch kader;
  • 4. de Grondexploitatie van de door de gemeente Waddinxveen en Bouwfonds Ontwikkeling op te richten GEM;
  • 5. de Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Waddinxveen en Bouwfonds Ontwikkeling, waarin partijen hun afspraken over de samenwerking bij de ontwikkeling van park Triangel hebben vastgelegd.


Voor wat betreft de ruimtelijke kaders zijn het Stedenbouwkundig Plan en het Kwaliteitsinstrumentarium van belang. Het Stedenbouwkundig plan richt zich met name op het planontwerp van de totale wijk op hoofdlijnen.

Het Kwaliteitsinstrumentarium richt zich hoofdzakelijk op de plan- en beeldkwaliteit van de beoogde woongebieden, voorzieningen, bedrijvigheid en openbare ruimte in Park Triangel. Voor de woonbebouwing en de voorzieningen geldt dat de cottage-stijl, een Engelse landelijke stijl, het uitgangspunt is voor de beeldtaal van de bouwvolumes. Dat uit zich ook in de architectuur van de woningen die inmiddels opgeleverd, in aanbouw of in verkoop zijn.

Het belangrijkste uitgangspunt voor het plangebied is het behoud en de versterking van de ruimtelijke structuur en de herkenbaarheid van de verschillende woongebieden met hun eigen bebouwingskenmerken. Om dit te bereiken is de bebouwing, daar waar de woningen reeds zijn gerealiseerd, gedetailleerd bestemd. Ook de waterlopen, de belangrijkste groenelementen en de infrastructuur zijn volgens de huidige situatie bestemd.

In het plangebied wordt een woongebied en een multifunctioneel gebouw met een gemengde bestemming gerealiseerd. De karakters van de woongebieden in Park Triangel verschillen onderling op basis van de eerder genoemde stedenbouwkundige uitgangspunten.

2.2.2 Deelgebied G3

Deelplan G3 is één van de sluitstenen van Park Triangel. De randen van het deelgebied zijn zeer divers begrenst. Aan de noord-westzijde ligt de HIS (hoofdinfrastructuur) van Park Triangel met grondgebonden woningen van deelplan (G1-2) Parkweide aan de overzijde van de straat. De zuid-west zijde wordt begrenst door de Zuidelijke Rondweg met daarachter het meest zuidelijke puntje van het toekomstige recreatie- en natuurgebied van de Vredenburghzone en de A12 met parallelbaan (N451). Langs de oostzijde loopt het spoor de RijnGouwelijn.
 afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0010.png" Afbeelding - stedenbouwkundig opzet deelgebied G3 (bron; Stedenbouwkundig plan)

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0011.png" Afbeelding - verbeelding plangebied

Visie en ruimtelijk concept
Het voorliggend plangebied is gelegen op gronden die in het huidige bestemmingsplan de bestemming 'uit te werken bedrijfsbestemming'. In het Plan Triangel waren deze gronden bedoeld om bedrijven op te vestigen. In het Plan Triangel, Paragraaf Wonen van 5 maart 2009 is onder paragraaf 3.4 echter ook opgenomen dat:
"De marktomstandigheden kunnen de komende jaren in positieve of negatieve zin wijzigen. Daarom is het van belang om steeds zorgvuldig te monitoren welk bouwprogramma aansluit bij de behoefte uit de markt en zo nodig het bouwprogramma te herijken. De gemeente en samenwerkende partijen moeten daarin gezamenlijk optrekken".
Uit de marktwerking is gebleken dat er op dit moment meer vraag is naar woningbouw dan naar bedrijfsbebouwing. Daarom is besloten om voor een deel van de 'uit te werken bedrijfsbestemming' de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en 'Gemengd'.
Binnen dit spanningsveld is daarom er voor gekozen de HIS te begeleiden met een enkele voorziening en woningbouw en een multifunctioneel gebouw met een gemengde bestemming.
De appartementen (middeldure huur) complementeren de woningbouw aan de overkant en zullen met een gebouwhoogte van 4 tot 5 lagen bijdragen aan het geluidklimaat. Tussen de appartementen en het spoor is ruimte gereserveerd voor een bedrijfskavel, de positie in de punt is een zichtlocatie met een gezicht aan de Zuidelijke Rondweg en aan het spoor. Een groen omkaderd parkeerterrein bij de woningbouw creëert afstand tussen de woningbouw en het overblijvende terrein met de uit te werken bedrijfsbestemming.

Hoofdstuk 3 Relevant beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SERladder’), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur. Voor de Zuidvleugel/Zuid-Holland geldt daarnaast nog een grote woningbouwopgave: tot 2040 moeten nog circa 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (ontwerp)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes.
In juni 2019 is het ontwerp van de NOVI naar de Tweede Kamer gestuurd en gelanceerd. Naar verwachting wordt de NOVI begin 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening


Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en ook in de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2).

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De treden van de ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, en;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De voorliggende ontwikkeling wordt in het kader van het voorliggende bestemmigsplan beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat bij het vaststellen van een uitwerkingsplan artikel 3.1.6, tweede lid, Bro in acht genomen zal moeten worden als het uitwerkingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro (uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1295 (Zevenaar)).

Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking Park Triangel
De gemeente Waddinxveen heeft vanwege een actualisatie van het bestemmingsplan een onderbouwing van het woningbouwprogramma aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Er dient aangetoond te zijn dat er een regionale behoefte is aan woningen, kantoren en bedrijvigheid. De actualisatie van het betreffende bestemmingsplan is uiteindelijk niet doorgezet. Het opgestelde rapport wordt nu wel gebruikt voor de onderbouwing van het voorliggende uitwerkingsplan.
Het rapport 'Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking Park Triangel' is bijgevoegd in Bijlage 3. In het rapport wordt met betrekking tot de behoefte aan woningen het volgende geconcludeerd:

  • Binnen de regio bestaat een kwalitatieve behoefte aan 2.710 sociale huurwoningen.
    De bereikbare huurwoningen die in Park Triangel deelplan G3 zijn voorzien passen hier ruimschoots binnen.
  • Door het grote tekort aan plancapaciteit in de zuidvleugel, is er tevens een grote behoefte aan grondgebonden woningen en appartementen.
  • Rekening houdend met de bovenregionale vraag, is er een kwantitatieve behoefte aan 22.340 woningen.
  • Tevens is er een kwalitatieve behoefte aan 6.090 grondgebonden woningen en 16.250 appartementen.

Geconcludeerd wordt dat de in Park Triangel Zuid-oost/G3 geplande woningen, zowel regionaal als bovenregionaal, ruimschoots passen in de actuele behoefte.
Na het opstellen van dit rapport zijn is voor de Regio Midden-Holland twee actuelere rapporten opgesteld, te weten: 'Naar een bedrijven-terreinenstrategie voor Midden-Holland' en 'Kantorenstrategie Midden-Holland 2019 t/m 2024' opgesteld. Voor deze twee onderdelen is dat dus actueler beleid. Het voorliggend plan maakt echter geen realisatie van bedrijven en/of kantoren mogelijk en is een toetsing aan het beleid derhalve niet aan de orde.

Bestaand stedelijk gebied
In het rapport is aangegeven dat zowel Rijk als provincie de locatie Park Triangel als bestaand stedelijk gebied beschouwen. Op grond van de provinciale omgevingsvisie valt voorliggende deelgebied echter net buiten de het BSD (bestaand stads- en dorpsgebied).
In onderhavig geval is sprake van een geplande uitbreiding in aansluiting op bestaand stads- en dorpgebied (BSD). Het betreft een woongebied dat al in afronding is met een goede fiets- en verkeersontsluiting voor omliggende voorzieningen en doorgaande snelwegen. Ook is op zeer korte afstand de treinhalte Waddinxveen Triangel (sprinters) aanwezig.
Door de provincie is Park Triangel dan ook als een van de woningbouwlocaties aangegeven op de zogeheten '3 ha kaart' en de bijbehorende tabel. Dit betekent dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. In het voorliggende geval staat de voorliggende locatie niet meer ter discussie.

Conclusie
Gelet op de regionale- en bovenregionale woningbehoefte en de daarmee gepaard gaande huishoudensgroei die een extra vraag naar zorg (huisartsen, fysiotherapeuten, tandartsen en verloskundigen), maatschappelijke voorzieningen (jongerencentra, kinderopvang, maatschappelijk werkers en (buiten)sportvoorzieningen) met zich mee brengt, kan worden geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Conclusie

Met deze planontwikkeling zijn geen specifieke rijksbelangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is ook niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal/regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland is per 1 april 2019 in werking getreden en omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Programma ruimte
Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. In het programma Ruimte is Park Triangel als een van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties buiten het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) aangegeven met een bruto oppervlak van 100 hectare. Dat betekent dat de de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het bestemmingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Omgevingsverordening

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie in het vervolg op het omgevingsbeleid de verordening vastgesteld. De Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden.
De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvergunning vervangt bestaande verordeningen zoals de Verordening Ruimte, de milieuverordening en dergelijke.

Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)
Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen wordt in de verordening aangegeven dat:

  • in de toelichting ingegaan wordt op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.3);
  • wanneer in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Triangel (2008) worden geen nieuwe mogelijkheden geboden. In totaal is het woningbouwprogramma op sommige aspecten zelfs fors verkleind.
Ten aanzien van het gewijzigde woningbouwprogramma is voor geheel Triangel recentelijk een laddertoets uitgevoerd. In paragraaf 3.1.3 is verder ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.

3.2.3 Regionale Agenda Wonen

Het doel van de Regionale Agenda Wonen (RAW) is om voor de regio een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda en een werkbare programmeringsmethodiek te krijgen, die zorgen voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau; een agenda die kan rekenen op draagvlak bij gemeenten, provincie, woningcorporaties, zorgaanbieders en marktpartijen. Het is belangrijk dat de woonagenda ruimte biedt aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in verschillende delen van de regio; aansluitend bij de behoefte. De RAW is opgebouw rondom vijf thema's, te weten:

  • 1. Kracht van de regio: diversiteit in kwaliteiten; binnen de regio behoud van aanvullende kwaliteiten en eigen identiteiten;
  • 2. Duurzame ontwikkeling;
  • 3. Wonen met zorg/ langer thuiswonen / wonen voor kwetsbare groepen;
  • 4. Betaalbaarheid/ toegankelijkheid
  • 5. Beschikbaarheid

In de agenda zijn de volgende opgaven opgenomen:

  • 1. Gevarieerd woon- en leefklimaat
  • 2. Duurzaamheid
  • 3. Wonen en Zorg
  • 4. Betaalbaarheid en toegankelijkheid
  • 5. Beschikbaarheid

Voor Waddinxveen is in de diverse onderdeel specifiek in de agenda opgenomen:

1. Gevarieerd woon- en leefklimaat
In het Marktonderzoek regio Midden-Holland (Fakton 2017) is de verdeling van deze woonmilieus over de regio weergegeven. De woonprofielen zijn opgedeeld tot een hoofdindeling van vier kenmerkende subregio's:

  • Stedelijk: Gouda
  • Middelgroot: Bodegraven, Nieuwerkerk, Schoonhoven, Waddinxveen
  • Dorps: Bergambacht, Gouderak, Moerkapelle, Moordrecht, Ouderkerk, Lekkerkerk, Krimpen a/d Lek, Oud-Verlaat, Reeuwijk-Brug, Stolwijk, Zevenhuizen
  • Landelijk: overige kernen/overig gebied


Waddinxveen is sinds de jaren '80 uitgegroeid van een dorpskern langs de Gouwe naar een middelgrote gemeente met de daarbij behorende voorzieningen. De ligging langs de A12 Utrecht – Den Haag is daarvoor belangrijk. Daarnaast heeft Waddinxveen drie treinstations aan een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. Aan de zuidwestzijde van de oude dorpskern is een nieuw centrum gerealiseerd. Zuidelijk daarvan is de woonwijk Park Triangel in aanbouw. Waddinxveen kent veel laagbouw, met aan de zuidrand een dorps en soms luxer woonmilieu. Het luxe woonmilieu is een onderscheidend aanbod, dat verder grotendeels ontbreekt in de regio.
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0012.png"

De RAW gaat uit van een herbevestiging van de bestaande bestuurlijke afspraken met de provincie Zuid-Holland over de bovenregionale woonbehoefte. Midden-Holland heeft al sinds 2004 een taakstelling waar het gaat om de bovenregionale woonbehoefte. Deze is in 2006 vastgelegd in het Intergemeentelijk Structuurplan (ISP) Zuidplaspolder waarin naast andere ruimtelijke ontwikkelingen ook de woningbouwbehoefte is vastgelegd. In 2016 is die behoefte in een gezamenlijk bestuurlijk overleg met Provincie, Rotterdam, Zuidplas, Gouda en Waddinxveen nader bepaald op 15.000 woningen, in een volgtijdelijkheid van 7.000 woningen tot 2030 (waarvan 1.300 tot 2020) en in het decennium daarna nog eens 8.000 woningen.

Waddinxveen kent qua omvang een beperkte eigen woningmarkt, maar de ligging langs de A12 maakt het voor nieuwe inwoners toch interessant. Belangrijk is te sturen op de bestaande voorraad: nieuwbouw is aantrekkelijk, maar een deel van de bestaande voorraad behoeft aandacht. Strategische toevoegingen aan de bestaande voorraad zijn meergezinswoningen en huur-eengezinswoningen, in de ontspannen woonmilieus: rustige stadwijk, woonwijk met hoog- en laagbouw en in het centrum-dorps woonmilieu.

5. Beschikbaarheid
Naar verwachting zal het aantal huishoudens in de regio stijgen van ruim 95.000 in 2015 naar bijna 106.000 in 2025 (+11.000) en 110.000 in 2030 (+4.000). In 2016 tellen we bijna 100.000 huishoudens in de regio, wat maakt dat we nog een groei verwachten van zo'n 10.000 huishoudens tot 2030. Een deel van de groei van de huishoudens valt te verklaren door vergrijzing en individualisering. De groei vindt grotendeels plaats in de gemeenten Zuidplas, Waddinxveen, Gouda en Bodegraven-Reeuwijk (marktonderzoek regio Midden-Holland, Fakton).
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0013.png"

Binnen deze behoefteprognose zien we behoefte aan een netto uitbreiding van de voorraad met 2.500 sociale huurwoningen vanaf 2015 tot 2030. De gemeenten spreken de volgende verdeling over de vijf gemeenten af:

  • Bodegraven-Reeuwijk 350 woningen
  • Gouda 1.010 woningen
  • Krimpenerwaard 300 woningen
  • Waddinxveen 370 woningen
  • Zuidplas 440 woningen

De gemeenten rapporteren jaarlijks de voortgang van de realisatie van deze aantallen en spreken elkaar aan als de realisatie achterblijft.

Voor Waddinxveen is het uitgangspunt dat de voorraad bereikbare huurwoningen gelijke tred houdt met de omvang van de doelgroep. Bij nieuw op te starten projecten (na 2018) wordt ingezet op 30% sociale huur.
Echter zijn voor het plan Triangel middels de Paragraaf Wonen (5 maart 2009) reeds andere afspraken gemaakt met de Provincie.
De gestelde primaire beleidsdoelen voor het plan Triangel zijn:

  • Minimaal 20% bereikbare woningen
  • Verhoging van % bereikbaar tot ca 24-26% door MGE op middeldure koop (Koopgarant, 15-25% korting op VON prijs)
  • Koppeling met de bestaande woningvoorraad: oplossen van goedkoop scheefwonen in bestaande bereikbare huurwoningen door bevordering van doorstroming naar bereikbare koop in Triangel. Bestaande huurwoningen komen vrij voor nieuwe toewijzing. Waardoor het volkshuisvestingsbeleid effectief wordt.


In de onderstaande tabel van de gemeente Waddinxveen is een overzicht van de woningvoorraad voor het plan Triangel, waaronder ook deelgebied G3, opgenomen:
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0014.png"
Deze cijfer liggen in de lijn van behoefteprognoses zoals deze zijn opgenomen in de Regionale Agenda Wonen en de primaire beleidsdoelen van het plan Triangel.

De ontwikkeling van Park Triangel zorgt voor kwalitatief goede huisvestingsmogelijkheden voor verschillende soorten huishoudens en draagt op deze manier bij aan de vitaliteit binnen de regio Midden-Holland. Gelet hierop voldoet het plan aan de uitgangspunten van de Reginoale Agenda Wonen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 (2012)

Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.

In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:

  • versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieu's als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
  • versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
  • inzetten op een passend woningaanbod (toevoegen van 4.250 woningen tot 2030) en voorzieningenniveau;
  • versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.

Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'wonen bestaand' en 'concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied'. De centrumzone van Waddinxveen vormt een strategisch project in de structuurvisie. Het nieuwe centrum geeft de kern een sterk en uitgebreid voorzieningenniveau voor de toekomst, terwijl het gebied rond de Kerkweg-Oost wordt versterkt door bestaande ontwikkellocaties op een hoogwaardige manier te benutten. Het doel is om van het historische hart van Waddinxveen weer een aantrekkelijk verblijfsgebied te maken.

Binnen het thema 'wonen en voorzieningen' is aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit het belangrijkste uitgangspunt is voor het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat uitgaat van de toevoeging van 4.250 woningen tot 2030. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt onder meer ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom.

3.3.2 Woonvisie

De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie Waddinxveen 2018-20122 vastgesteld. Het doel van deze woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Die richting bestaat uit een hoofddoelstelling, vier pijlers en een woningbouwprogramma.

Hoofddoelstelling: prettig wonen voor iedereen
Waddinxveen ligt op het grensvlak van stad en platteland. Het voorzieningenniveau is goed, de sociale cohesie is sterk, er is werkgelegenheid en de gemeente heeft een rijk verenigingsleven. Waddinxveen is goed bereikbaar. Dat maakt Waddinxveen een aantrekkelijke woongemeente. Iedereen die dat wil moet op een prettige, geschikte manier kunnen wonen in Waddinxveen. Daarom moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de markt en moeten mensen die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting worden ondersteund.

De vier pijlers

  • Pijler 1: beschikbaarheid en betaalbaarheid
    Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil dan ook kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving. Voor alle doelgroepen moeten voldoende woningen beschikbaar zijn.
  • Pijler 2: wonen, zorg en welzijn
    Prettig wonen hangt voor een groot deel ook samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is en wonen in een geschikte woning.
  • Pijler 3: duurzaamheid
    Duurzaamheid is een belangrijk thema in zowel de bestaande voorraad als nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan een beter woon- en leefklimaat.
  • Pijler 4: leefbaarheid
    Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden.

Woningbouwprogramma
Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en 't Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. Voor Park Triangel hanteren we als uitgangspunt dat 40% van Park Triangel gebouwd wordt voor de lokale en regionale behoefte en 60% voor de bovenregionale behoefte. Deze bovenregionale behoefte komt voornamelijk voort uit de verhuisrelatie die Waddinxveen heeft met Rotterdam en Den Haag.

Vanwege deze actualisatie van het bestemmingsplan heeft de gemeente Waddinxveen een onderbouwing van het woningbouwprogramma aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is opgenomen in paragraaf 3.1.3.

3.3.3 Mobiliteitsplan

Het Mobiliteitsplan 2013-2020 is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie uit 2006. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Tijdens het opstellen van het mobiliteitsplan is veelvuldig gebruik gemaakt van kennis en kunde van inwoners, het bedrijfsleven en diverse maatschappelijke organisaties van Waddinxveen. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de voornoemde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

In het Mobiliteitsplan is rekening gehouden met de nieuwe woonwijk Park Triangel.

3.3.4 Masterplan Triangel/IOP

In het Masterplan zijn de ruimtelijke kaders voor de ontwikkeling van het gebied aangegeven. Na het Masterplan zijn diverse uitwerkingen opgesteld, zoals visies en ontwikkelingsprogramma's waaronder het Integraal OntwikkelingsPlan (IOP).

In februari 2010 heeft de gemeenteraad van Waddinxveen het IOP voor Park Triangel vastgesteld. Dit plan bestaat uit vijf onderdelen:

  • 1. het Stedenbouwkundig Plan met het bijbehorende functionele programma;
  • 2. het Kwaliteitsinstrumentarium, de beschrijving van de te bereiken product- en proces kwaliteit;
  • 3. het Bestemmingsplan Triangel als het vigerende juridisch planologisch kader;
  • 4. de Grondexploitatie van de door de gemeente Waddinxveen en BPD (Voorheen Bouwfonds Ontwikkeling) op te richten GEM;
  • 5. de Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Waddinxveen en BPD (voorheen Bouwfonds Ontwikkeling), waarin partijen hun afspraken over de samenwerking bij de ontwikkeling van Park Triangel hebben vastgelegd.

Op 22 januari 2014 heeft de gemeenteraad het IOP bevestigd.

Ten behoeve van de stedenbouwkundige kaders zijn voor verschillende delen van Triangel stedenbouwkundige visies en plannen opgesteld:

  • 1. Visie inpassing Tweede Bloksweg en Tuinbouwweg;
  • 2. Kwaliteitsinstrumentarium, IOP Park Triangel;
  • 3. Park Triangel - Waddinxveen, Stedenbouwkundig plan fase 1a;
  • 4. Voorlopig ontwerp Centrale Park;
  • 5. Stedenbouwkundig plan Lint Tuinbouwweg;
  • 6. Visie inpassing Tweede Bloksweg en Tuinbouwweg.
3.3.5 Parapluplan Archeologie en Parkeren

Het archeologiebeleid is gemeentebreed vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren. Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen.
Deze bestemming is in het voorliggende wijzigingsplan overgenomen.

Het gemeentelijk parkeerbeleid is eveneens vertaald in het parapluplan vertaald. De regels met betrekking tot parkeren zijn eveneens overgenomen.

3.3.6 Beleidsnota externe veiligheid

De gemeente Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota externe veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie;
  • routering gevaarlijke stoffen;
  • aardgasleidingen.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 (zie paragraaf 3.3.1) en wordt bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

Hoofdstuk 4 Milieu- en andere aspecten


Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat planologische of milieutechnische beperkingen dienen te worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

Een groot deel van dit hoofdstuk (paragrafen 4.2 t/m 4.9) is opgesteld door de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH). Het betreffende document is voor de volledigheid als Bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer staan vooral de procedurele verplichtingen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het
Besluit m.e.r..

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r..
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D
van het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een
omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke
milieugevolgen).

  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r..

Als de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure
beschreven te worden.
Als de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven
m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije
m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

4.1.2 Onderzoek

Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is kijk je of de activiteit is opgenomen in Bijlage II van het besluit m.e.r.. De ontwikkeling van De Triangel valt onder onderdeel D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Het oorspronkelijke plan maakt via een uitwerkingsplicht de bouw van 3000 woningen met voorzieningen mogelijk. Dat ligt boven de drempelwaarde van 2000 woningen. Het is een kaderstellend plan, daarom is in 2005 een plan-m.e.r. opgesteld, zie bijlagen bestemmingsplan Triangel 12 december 2008.

Het vigerende bestemmingsplan Triangel is kaderstellend voor de latere uitwerkingsplannen. Voor deze plannen wordt per geval bekeken of een project-m.e.r. nodig is. Hiervoor wordt een m.e.r.-beoordeling gedaan. Intussen is een groot deel van het bestemmingsplan uitgewerkt en gerealiseerd (ongeveer 2000 woningen).

Dit uitwerkingsplan Plan G3 betreft een woonbestemming en een maatschappelijke bestemming. Er is een m.e.r beoordeling uitgevoerd waarbij wordt nagegaan of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. In de m.e.r. beoordeling is getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG):

  • kenmerken van het project
  • plaats van het project
  • kenmerken van potentieel effect

Tabel 4.1 Vormvrije mer beoordeling

Projectnaam   Bestemmingplan Park Triangel G3  
1 kenmerken van het project    
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   Het plan maakt mogelijk de realisatie van 100 woningen en maatschappelijk bestemming
Dat alles valt te zien als een stedelijk ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het bersluit m.e.r (D11.2).  
Cumulatie met andere projecten   Geen  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   Gebruik bouwmaterialen tijdens de bouw. Dit zou bij andere locaties niet anders zijn  
Productie van afvalstoffen   Huishoudelijk afval, afvalwater.  
Verontreiniging en hinder   De woningen en maatschappelijke bestemming zijn gasloos en veroorzaken geen CO2 uitstoot. De verontreiniging van het verkeer zal alleen optreden tgv het verkeer, deze verontreiniging is beperkt gezien de kenmerken van de omgeving.  
2 Plaats van het project    
Bestaand grondgebruik   Planologisch is het een gebied met uit te werken woonbestemming, fysiek is nu niets meer aanwezig in het gebied.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen

 
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang   Plan G3 ligt niet in of nabij aandachtgebieden:
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende beschermde natuurgebieden: De Wilck, Nieuwkoopse plassen & De Haeck, Broekvelden-Vettenbroek & polder Stein. Alle eerder genoemde gebieden worden niet aangetast door uitwerkingsplan Triangel G3.
Cultuurhistorie: het plangebied is niet uniek en veel voorkomend in Zuid Holland
Archeologie waarden worden beschermd
Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied
   
3) kenmerken van potentieel effecten    
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking)   Externe effecten
Kleine toename van verkeer deze is opgenomen in de reguliere verkeersmodellen, in de onmiddellijke nabijheid is Openbaar vervoer aanwezig.

Effecten binnen plangebied
Geen  
Grensoverschrijdend karakter   Nee  
Orde van grootte en complexiteit effect   De effecten zijn niet bijzonder groot en niet complex  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   Verbruik van bouwmaterialen is eenmalig. Overige effecten zijn permanent, Verwerking afval en productie CO2 en luchtverontreiniging kan met nieuw technologie op termijn worden verminderd  
4.1.3 Conclusie

Voor alle milieuaspecten wordt gemotiveerd aangegeven dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu optreden ten gevolge van de ontwikkeling van G3, er is geen m.e.r plicht.

4.2 Geluid

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de rapportage opgesteld door de Omgevingsdienst Midden-Holland “Akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai t.b.v. deelplan G3 Park Triangel in Waddinxveen” van 11-05-2020 met referentie 2020116562. Zie Bijlage 6. 

4.2.1 Wet- en regelgeving
4.2.1.1 Wet geluidhinder

Onderzoekplicht
Wanneer dient vanuit de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden?

  • Voor wegverkeerslawaai via artikel 77;
  • Voor spoorweglawaai via artikel 105.

Wegverkeerslawaai
Een weg heeft in de zin van de Wet geluidhinder een zone wanneer de maximaal toegestane rijsnelheid hoger is dan 30 km/u. Zogenaamde 30 km/u wegen vallen buiten het regime van de Wet geluidhinder. Een weg heeft aan beide zijden een zone die zich uitstrekt vanaf de uiterste rand van de weg. De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in buitenstedelijk of binnenstedelijk gebied, zie artikel 74 van de Wgh.

Op grond van artikel 82 lid 1 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen 48 dB. Als de berekende geluidsbelasting van de weg(en) op de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, dan moeten maatregelen worden getroffen om hieraan alsnog te kunnen voldoen. Als maatregelen niet mogelijk zijn of stuiten op zwaarwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het vaststellen van een hogere grenswaarde conform artikel 83 van de Wgh. De ten hoogst vast te stellen hogere waarde voor deze ontwikkeling bedraagt voor deze ontwikkeling 53 dB voor de rijkswegen en 63 dB voor de overige wegen.

In artikel 110g Wgh jo artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 staat dat het berekende geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeerslawaai moet worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. In het akoestisch onderzoek is hiermee rekening gehouden.

Spoorweglawaai
De zonebreedte van spoorwegen zijn vastgesteld op basis van de hoogte van het GPP's (Geluid Productie Plafonds) uit het Geluidregister Spoor. Uit artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder valt de breedte van de zones van spoorweg af te leiden.

Op grond van artikel 105 van de Wet geluidhinder zijn in het Besluit geluidhinder (Bgh) normen opgenomen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB op grond van artikel 4.9 van het Bgh. De maximale waarde bedraagt 68 dB op grond van artikel 4.10 van het Bgh.

Cumulatie
Bij wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan binnen zones van meerdere geluidsbronnen dient, op grond van het gestelde in artikel 110f van de Wet geluidhinder, onderzoek te worden gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de verschillende geluidsbronnen. In het akoestisch onderzoek is dit conform het bovenstaande uitgevoerd.

4.2.1.2 Hogere waarde en gemeentelijk hogere waardenbeleid

Op 5 maart 2019 heeft de gemeente Waddinxveen de Beleidsregel Hogere waarden, 2018 regio Midden-Holland van 8 oktober 2018 vastgesteld. In deze beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen. In tabel 4.2.1 is het toetsingskader van het gemeentelijk hogere waarden beleid opgenomen (voor wegverkeerslawaai).

Tabel 4.2.1 Toetsingskader Wet geluid hinder

Geluidsbelasting   Voorwaarden Hogere Waarde beleid  
Wegverkeer   Spoorweg    
= 48 dB   = 55 dB   Voldoet aan voorkeursgrenswaarde geen hogere waarde nodig en geen aanvullende voorwaarden vereist.  
48-53 dB   55-60 dB   Hogere grenswaarde nodig, geen aanvullende voorwaarden vereist.  
> 53 dB Rijkswegen   -   Overschrijding maximale grenswaarden, bouwen niet mogelijk anders dan met dubbele gevel, vliesgevel of dove gevel. Aanvullende voorwaarden voor wat betreft de geluidsluwe gevel en geluidsluwe buitenruimte en maximaal 1 dove gevel.  
53-63 dB   60-68 dB   Hogere grenswaarden nodig én aanvullende voorwaarden zoals geluidsluwe gevel en geluidsluwe buitenruimte vereist.  
4.2.1.3 Beoordeling woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder. In het akoestisch onderzoek is de cumulatieve geluidsbelasting bepaald volgens de methode “Miedema”.

4.2.2 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de woningen binnen deelgebied G3 worden belast door de rijkswegen A12 en A20, de Zuidelijke Rondweg en de spoorbaan Gouda – Alphen aan den Rijn.

Wegverkeerslawaai
De geluidsbelastingen ten gevolge van de rijksweg A12 en de A20 komt ter plaatse van een deel van de gevels uit boven de maximale grenswaarde van 53 dB. De geluidsbelasting ten gevolge van de Zuidelijke Rondweg en de N451 is alleen ter plaatse van de bouwvlakken 1 en 2 relevant.

Uit het onderzoek blijkt dat maatregelen ter reductie van de geluidsniveaus stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke en verkeerskundige aard. Dit volgt voor een groot deel uit het feit dat zowel voor de A12 als de Zuidelijke Rondweg al maatregelen zijn voorzien.

Spoorweglawaai
Ten gevolge van de spoorbaan Gouda – Alphen aan den Rijn wordt ter plaatse van alle gebouwen de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden. De maximale grenswaarde van 68 dB wordt echter niet overschreden.

Maatregelen
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting ten gevolge van de (spoor)wegen stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke en verkeerskundige aard. Deels omdat reeds maatregelen zijn voorzien langs de A12 en de N451 (geluidsschermen) en omdat de Zuidelijke Rondweg wordt voorzien van stil asfalt (SMA NL 8 G+ of gelijkwaardig) en deels omdat maatregelen niet doelmatig zijn.

Vast te stellen hogere waarden Wet geluidhinder
Tabel 4.2.2 geeft een overzicht van de vast te stellen hogere waarden wegverkeers- en spoorweglawaai voor deelplan G3 van Park triangel.

Tabel 4.2.2: Vast te stellen hogere waarden

Bestemming   Geluidsbron   Hogere waarden [dB]  
Omschrijving   Aantal      
Appartementen bouwvlak 1   25   A12   53  
Appartementen bouwvlak 2   40   A12   53  
Appartementen begane grond bouwvlak 3   7   A12   52  
Appartementen 1e, 2e, 3e en 4e verdieping bouwvlak 3   28   A12   53  
Appartementen begane grond bouwvlak 1,2 en 3   20   A20   51  
Appartementen 1e, 2e, 3e en 4e verdieping bouwvlak 1, 2 en 3   80   A20   53  
Appartementen bouwvlak 1   25   Zuidelijke Rondweg   52  
Appartementen 2e verdieping bouwvlak 1   5   N451   49  
Appartementen 3e verdieping bouwvlak 1   5   N451   50  
Appartementen 4e verdieping bouwvlak 1   5   N451   51  
Appartementen 4e verdieping bouwvlak 2   5   N451   49  
Bouwvlak 4, bestemming maatschappelijk   1   A12   53  
Bouwvlak 4, bestemming maatschappelijk   1   A20   53  
Appartementen 4e verdieping bouwvlak 1   5   Spoor Gouda-Alphen   56  
Appartementen begane grond bouwvlak 2   8   Spoor Gouda-Alphen   57  
Appartementen 1e verdieping bouwvlak 2   8   Spoor Gouda-Alphen   58  
Appartementen 2e, 3e en 4e verdieping bouwvlak 2   24   Spoor Gouda-Alphen   59  
Appartementen begane grond bouwvlak 3   7   Spoor Gouda-Alphen   62  
Appartementen 1e, 2e, 3e en 4e verdieping bouwvlak 3   28   Spoor Gouda-Alphen   63  
Bouwvlak 4, bestemming maatschappelijk   1   Spoor Gouda-Alphen   67  


Aan het hogere waarden besluit en in de regels van het bestemmingsplan zullen voorwaarden worden verbonden ten einde een goed woon- en leefklimaat in de woningen te garanderen.

Figuur 4.2.3 geeft een overzicht van de delen van de gebouwen (dus ook met bestemming maatschappelijk) waar de geluidsbelasting hoger is dan de maximale grenswaarde. Deze delen van de gebouwen moeten dus zonder te openen delen (ten hoogste 1 per woning conform de beleidsregel) worden uitgevoerd (of voorzien van maatregelen). In de figuur is aangegeven:

  • Bruin = Vanaf de 1e verdieping zonder te open delen.
  • Geel = Vanaf de 2e verdieping zonder te open delen.
  • Blauw = Vanaf de 4e verdieping zonder te open delen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0015.png" Figuur 4.2.3: Overzicht gevels zonder te open delen

Los van het bovenstaande dienen alle woningen en het gebouw op het bouwvlak met de bestemming maatschappelijk te beschikken over een geluidsluwe gevel en als een buitenruimte aanwezig is, dient deze ook geluidsluw te worden uitgevoerd.

Gecumuleerde geluidsbelasting
De gecumuleerde geluidsbelasting conform de Wgh bedraagt ten hoogste 61 dB. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt meer dan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting volgens artikel 83 van de Wgh voor rijkswegen. Dit wordt acceptabel geacht omdat bij alle appartementen maatregelen worden getroffen, en de maatregelen worden als voorwaarde opgenomen in het hogere waarden besluit en in de regels van het bestemmingsplan.

Woon- en leefklimaat
Het woon- en leefklimaat binnen deelplan G3 is bepaald door middel van de methode Miedema. Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat tamelijk slecht is. De typering van het woon- en leefklimaat is passend voor een woonwijk gelegen op korte afstand van (snel)wegen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wet- en regelgeving

Als mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenzen voor deze stoffen staan in onderstaande tabel.

Tabel 4.3.1 Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

  jaargemiddelde   Uurgemiddelde   24-uurgemiddelde   Opmerking  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t   50 µg/m3   24 uurgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t   n.v.t   -  


Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden als:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • b. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • d. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen).

Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteit onderzoek niet meer nodig is:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

De NIBM regels gelden niet voor PM2,5. Aan de grenswaarde voor PM2,5 moet dus wel worden getoetst. PM2,5 is een fractie van PM10. Als aan de normen voor PM10 wordt voldaan wordt ook aan de norm voor PM2,5 voldaan.

4.3.2 Onderzoek

Het plan maakt onderdeel van het IBM-project “Woonwijk Triangel” dat onder nummer 1489 in het NSL is opgenomen. De NSL-melding betreft de realisatie van in totaal 3000 woningen in de periode van nu tot 2030. In de Monitoringstool (de rekenkundige onderbouwing van het NSL) is in de voor de luchtkwaliteit berekeningen gebruikte verkeersgegevens ook rekening gehouden met de realisatie van deze woningen. Het betreft hierbij gegevens uit het Regionaal Verkeers- en Milieumodel Midden-Holland (RVMH), versie 2.5 voor de prognose over 2020 en 2030 en van versie 2.2 voor de concentratieberekening in 2015. Het onderhavige plan maakt onderdeel uit van het IBM-project en is ten opzichte van de NSL-melding niet gewijzigd. Hiermee kan gesteld worden dat op grond van artikel 5.16, eerste lid, onder d, Wm (“grondslag NSL”) voldaan wordt aan de eisen van de Wet Luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de bijdrage aan de luchtverontreiniging ten gevolge van de planontwikkeling is om deze reden niet noodzakelijk.

PM2,5 en PM10
Per 1 januari 2015 is de grenswaarde voor PM2,5 inwerking getreden. In het globale bestemmingsplan Triangel uit 2008 was onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit concentraties voor NO2 en PM10. Uit de luchtonderzoeken in het bestemmingsplan Triangel 2008 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan Triangel voldoet aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Als voldaan wordt aan de grenswaarden voor PM10 dan wordt ook voldaan aan de grenswaarden voor PM2,5. Ondanks dat het rapport van 2008 is kan deze regel nog steeds worden gehanteerd. Er is van het plangebied een uitsnede gemaakt uit de NSL monitoringstool. In figuur 4.1 zijn de rekenpunten voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied opgenomen. Op alle meetpunten in de omgeving is de concentratie N02 en PM10 < 35 ìg/m3 en de PM 2,5 < 20 ìg/m3. Deze luchtkwaliteit concentraties zijn lager dan de grenswaarden zoals in voorgaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0016.png" Figuur 4.3.1 meetpunten uit de NSL-monitoringstool


In navolgende tabel 4.3.2 is een rekenpunt op de kruising van de zuidelijke rondweg en het spoor genomen aan de rand van het plangebied. Dit rekenpunt is met rode pijl aangegeven op de figuur op de vorige pagina. De berekende concentraties liggen ruim onder de grenswaarden en hiermee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

  Grenswaarde (µg/m3)   Berekende concentratie (µg/m3)  
NO2   40   15,7  
PM10   40   16,1  
PM2,5   25   8,7  

Tabel 4.3.2, Concentratie van NO2, PM10 en PM 2,5 in ìg/m3.

De gemeenteraad heeft een onderzoek laten uitvoeren waarin inzichtelijk is gemaakt wat de bijdrage is van wegverkeer, intensieve veehouderij, huishoudens, geplande biomassacentrales, tuinbouwbedrijven, industrie en scheepvaart op de luchtkwaliteit. Alle bronnen worden op afzonderlijke kaartlagen in beeld gebracht en ook de totale concentratie. In de raadsvergadering van 27 november 2019 zijn de onderzoeksresultaten van het rapport “Inzicht in de lokale luchtkwaliteit van Waddinxveen, Huidige situatie en doorkijk naar 2030 ”projectnummer 1267924, TAUW d.d. 26 november 2019 met de gemeenteraad gedeeld. De onderzoeksresultaten uit het rapport komen overeen met de resultaten uit het NSL.

4.3.3 Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.4.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Door aanwezigheid van bedrijven kan mogelijk hinder voor de omgeving ontstaan met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. Bij de beoordeling worden ook normen uit de Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit milieubeheer betrokken.

De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. In tabel 4.4 zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en gemengd gebied.

Milieucategorie van bedrijf   Richtafstand rustige woonwijk (meter)   Richtafstand gemengd gebied (meter)  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  

Tabel 4.4, richtafstanden volgens VNG richtlijn

4.4.2 Onderzoek

In onderstaand onderzoek is alleen de bedrijvigheid buiten het plangebied onderzocht, omdat dit plan geen bedrijvigheid mogelijk maakt. Daarbij hoort volgens de VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering de volgende aanpak:

Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van de richtafstanden van Bedrijven en Milieuzonering.

Rondom het plangebied zijn de volgende bedrijfsmatige activiteiten aanwezig:
Bestemmingsplan 'Triangel' Uit te werken bedrijfsgebied
Naast de bedrijven in de omgeving heeft het bestemmingsplan Triangel 2008 een uit te werken bedrijfsgebied aan de zuidzijde van G3 opgenomen. Op de uit te werken bedrijfsbestemming worden maximaal bedrijven in de categorie 1 en 2 toegestaan. Bedrijven met maximaal categorie 2 zijn bedrijven met een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk.

De nieuwe woningen die mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan liggen op voldoende grote afstand van de uit te werken bedrijfsbestemmingsplan in deelgebied G3. Er is aldus geen sprake van belemmeringen.

Wagro
Bij de Wagro, Tweede Bloksweg 54 speelt het aspect geur een belangrijke rol. De omgevingsvergunning onderdeel milieu voor het bedrijf is recent geactualiseerd. Uit deze omgevingsvergunning (2016257313) blijkt dat er geen geurcontour over het plangebied ligt.

Voor de Wagro is een vergunning verleend voor een biomassacentrale (capaciteit 14,9 MW), deze vergunning is nog niet onherroepelijk (peildatum 7 juli 2020). Bij de aanvraag van de biomassacentrale (BMC) zijn berekeningen voor lucht en geur aangeleverd, deze voldoen aan de wettelijke richtlijnen. De afstand van de BMC tot de rand van het plangebied is ruim 700 meter. Een biomassa centrale heeft een milieucategorie 3.2, de richtafstand van een dergelijke BMC is 50 meter tot een gemengd gebied.

De Wagro heeft een milieucategorie 4.1. Dit betekent dat op grond van de bedrijven en milieuzonering richtlijn de richtafstand 100 meter is tot een gemengd gebied. De meest bepalende richtafstand is voor het aspect geur. De afstand van het terrein van de inrichting Wagro tot aan het plangebied is ruim 500 meter. Deze afstand is groter dan de richtafstand van 100 meter die voor een rustige woonwijk van toepassing is. Doordat aan de richtafstanden wordt voldaan kan worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in het plangebied G3. Omgekeerd wordt de Wagro niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering door de komst van de woningen.

Coenecoop
Het deelgebied G3 ligt langs de spoorlijn Alphen aan den Rijn en Gouda. In de directe omgeving van het plangebied, aan de oostelijke zijde van de spoorlijn is het bedrijventerrein “Coenecoop” gevestigd. Op bedrijventerrein Coenecoop is de vestiging van bedrijven met een milieucategorie 3.1, 3.2 en 4.1 mogelijk. Bevi bedrijven zijn niet toegestaan. Langs de rand van bedrijventerrein Coenecoop nabij de locatie G3 is tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Dit betekent een richtafstand van 50 meter.

De dichtstbijzijnde bedrijf ligt 68 meter ten opzichte van de woningen. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van de VNG richtlijn. Hierdoor kan er vanuit worden gegaan dat de woningen niet gehinderd worden door de bedrijven op Coenecoop. Omgekeerd worden de bestaande bedrijven op de Coenecoop niet belemmerd door de woningbouw. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening en een goed woon- en leefklimaat.

Distripark
Het Distripark ligt ten zuiden van de A12. Er is geen invloed van de bedrijvigheid van het Distripark op de woonbestemmingen binnen bestemmingplan Triangel. Op het Distripark staan vier windmolens. De invloed die de windmolens kunnen veroorzaken op ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt worden in de volgende paragraaf en in paragraaf 6 Externe Veiligheid beschreven.

Windmolens
In het Distripark zijn windmolens gerealiseerd. Windmolens kunnen in de omgeving overlast veroorzaken zoals slagschaduw, geluid en gevaar. Ten aanzien van schaduw, geluid en gevaar zijn voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Om te kunnen waarborgen dat de bewoners van de woningen voor slagschaduw een acceptabel woon- en leefklimaat hebben is een onderzoek uitgevoerd ( Bijlage 7 Slagschaduwberekening). Uit dit onderzoek blijkt dat aan de zuidwestzijde van deelgebied G3 enkele woningen liggen waar de slagschaduw norm van 6 uur/ jaar op een receptorpunt wordt overschreden. Voor de overige woningen is dat 5 en 3 uur/jaar.

Om te kunnen waarborgen dat de bewoners van deze woningen voor slagschaduw een acceptabel woon- en leefklimaat hebben zal bij de omgevingsvergunning een onderzoek naar slagschaduw moeten worden bijgevoegd. In het slagschaduwonderzoek moet worden aangetoond dat in de woningen geen overschrijding van de slagschaduw norm van het Activiteitenbesluit plaats vindt. Het halen van de normen voor slagschaduw wordt mogelijk door het nemen van maatregelen aan de woningen en in de omgeving van de woningen.

Om te kunnen borgen dat de bewoners niet geconfronteerd worden met een overschrijding van de norm voor slagschaduw uit het Activiteitenbesluit wordt in dit bestemmingsplan een planregel opgenomen die regelt dat bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen een onderzoek moet komen. Het onderzoek toont aan dat door middel van maatregelen aan de woningen en afschermende elementen in de omgeving wordt voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit voor slagschaduw.

4.4.3 Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan met dien verstande dat ten behoeve van een aantal woningen in deelgebied G3 nader onderzoek plaats moet vinden ten aanzien van de slagschaduwwerking. Hiervoor is een planregel opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Wet- en regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden vastgelegd. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis” voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

Omgevingsveiligheid onder de Omgevingswet (anticiperen op)
Met de komst van de Omgevingswet (verwachting 01-01-2022) komt er ook een gemoderniseerde aanpak van het externe veiligheidsbeleid. Belangrijk element hierin is de introductie van zogenaamde aandachtsgebieden. Het uitgangspunt is dat mensen, zonder aanvullende maatregelen, binnen deze aandachtsgebieden onvoldoende zijn beschermd (ook binnen in huis). Het is aan de gemeente om de kernvraag te beantwoorden: Is de veiligheid voldoende gewaarborgd en zijn milieu en gezondheid voldoende beschermd?

Om deze vraag te beantwoorden moet de gemeente de volgende punten overwegen:

  • afstand houden tot de risicobron;
  • risicocommunicatie;
  • beperken personendichtheden in de omgeving van de risicobron;
  • vlucht- en schuilmogelijkheden;
  • omgevingsmaatregelen;
  • aanvullende bouwmaatregelen (verplicht voor nieuwe 'zeer kwetsbare gebouwen', zoals basisscholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, enz.).
4.5.2 Onderzoek

In 2011 is er voor het gehele plangebied Triangel een verantwoording groepsrisico opgesteld ('Verantwoording groepsrisico Triangel gemeente Waddinxveen, 23 december 2011', versie 8 juli 2014). Deze verantwoording is als basis gebruikt voor deze paragraaf.

Inrichtingen
Ten zuiden van de A12 bevinden zich 4 windturbines. Gezien de afstand tot het plangebied (minimaal 530 meter) vormen deze met het oog op de externe veiligheid geen belemmering voor het plangebied.

Transport over de weg
Ten zuiden van de deelplan G3 ligt de snelweg A12. Het explosieaandachtsgebied van de A12 ligt buiten dit gebied.

Transport over het spoor
Ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Gouda – Alphen aan den Rijn. Over deze spoorlijn worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze spoorlijn vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding. Het brandaandachtsgebied ligt buiten het plangebied.

Transport over het water
In de nabijheid van het plangebied liggen geen vaarwegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

4.5.3 Maatregelen externe veiligheid


Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid
Bluswatervoorzieningen moeten aangelegd worden conform de adviezen van de Veiligheidsregio. Wat betreft bereikbaarheid zijn in het 'Besluit Veiligheidsregio's' opkomsttijden aangegeven voor verschillende functies. Voor de Triangel wordt niet voldaan aan deze wettelijke opkomsttijden. Het gemeentebestuur moet op het punt van het niet voldoen aan de opkomsttijden een afweging maken. Hierbij moeten ook eventueel te nemen maatregelen worden overwogen (bijvoorbeeld snellere toegang voor de hulpdiensten tot het plangebied, woningsprinklers, enz.). Het is uiteindelijk aan het bestuur van de Veiligheidsregio om voor bepaalde locaties afwijkende opkomsttijden vast te stellen (art. 3.2.1 lid 2, Besluit Veiligheidsregio's).

Uitschakelbare ventilatie
Voor het gehele plangebied (dus ook de woningen) geldt dat het toxisch scenario relevant is, omdat bij een incident giftige stoffen zich over grote afstand kunnen verspreiden. Gebouwen waar mensen verblijven moeten worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen.

Hiermee wordt voorkomen dat bij een incident toxische (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Deze maatregel zal in de omgevingsvergunningen (activiteit bouwen) worden opgenomen. Deze maatregel is ook als verplichting opgenomen in het 'Besluit bouwwerken leefomgeving' onder de Omgevingswet (art. 4.124, lid 4).

4.5.4 Conclusie

In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning bouwen, in overleg met de Veiligheidsregio, moet nader worden ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied (niet voldoen aan de wettelijke opkomsttijden). Daarnaast moeten de woningen worden uitgevoerd met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen.

4.6 Bodem

4.6.1 Wet- en regelgeving

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Als bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren
    Als de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren
    Als de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend te worden bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vast-gesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).


Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen al in een vroeg stadium van planvorming (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl). Daarnaast dient te worden aangesloten aan de vigerende wetgeving ten aanzien van PFAS.

4.6.2 Onderzoek

Van het plangebied is aan de hand van een recent uitgevoerd historisch bodemonderzoek alle relevante bodeminformatie verzameld. In de volgende paragraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken. In Bijlage 5 Bodeminformatiekaart en historisch Bodemonderzoek is de bekende bodeminformatie van het plangebied op tekening weergegeven. Omdat de voorgaande uitgevoerde bodemonderzoeken ouder zijn dan 5 jaar is voor het huidige plangebied een actualiserend historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Ingenieursbureau Land (kenmerk R01-77878.12-TST, d.d. 16 juni 2020).

4.6.3 Resultaten

Tanks
Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied geen ondergrondse tanks aanwezig zijn (geweest).

Voormalige bedrijven
Uit het onderzoek blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn geweest.

Huidige bedrijven
Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn.

Gedempte sloten
Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied gedempte sloten aanwezig zijn. Uit vergelijking van historische kaarten blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere sloten en een watergang aanwezig zijn geweest. De sloten zijn gedempt rond 1940 toen de westelijk gelegen spoorlijn (buiten het plangebied) is gerealiseerd. De watergang is in de jaren 80 van de vorige eeuw gedempt. De samenstelling van het dempingsmateriaal is deels onbekend.

Bodemonderzoekslocaties
Uit het onderzoek blijkt dat overlappend met het plangebied een bodemonderzoekslocatie aanwezig is. De status van deze locatie is dat er voldoende onderzoek is uitgevoerd. Het laatste onderzoek dat voor de locatie is uitgevoerd is van juni 2006.

Tijdens de voorgaande bodemonderzoeken en het locatiebezoek is puinhoudende grond aangetroffen. Deze puinhoudende grond is destijds niet analytisch op asbest onderzocht. Als op locaties waar woningen wordt gebouwd, puinhoudende grond aanwezig is, moet locatie op asbest te worden onderzocht.

Grondverzet
De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen het plangebied is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Het plangebied is gelegen in zone 7 (Recente uitbreidingen). De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) en ondergrond (0,5 – 2,0 m -mv) voldoet aan de klasse Landbouw/natuur. Dit betekent dat vrijkomende grond van onverdachte locaties zonder keuring in de gehele regio Midden-Holland kan worden hergebruikt op basis van de Nota bodembeheer Midden-Holland. Daarnaast dient te worden voldaan aan de vigerende wetgeving ten aanzien van PFAS.

NGE (niet gesprongen explosieven)
In 2012 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van NGE voor het grondgebied van de gemeente Waddinxveen. Hieruit blijkt dat het plangebied verdacht is voor het voorkomen van NGE wat betreft kleinkaliber en geschutmunitie tot 20mm en afwerpmunitie. Bij de omgevingsvergunning bouwen moet dit als aandachtspunt meegenomen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0017.png"

Figuur 4.6 Kaart niet gesprongen explosieven (rood kleinkaliber en geschutmunitie, blauwe strepen afwerpmunitie)

Overig
Uit het historisch onderzoek blijk dat tijdens het locatiebezoek verdachte bronnen zijn waargenomen. Het betreft de volgende bronnen:

  • Restanten van een gesloopte schuur. Van deze voormalige schuur zijn geen gegevens bekend.
  • Dammen ter plaatse van de toegangen naar de percelen. De dammen zijn mogelijk met asbesthoudend puinmateriaal aangelegd.
4.6.4 Conclusie

Ten aanzien van de geplande bestemmingswijziging en herinrichting is de bodem van de locatie momenteel voldoende onderzocht. Op basis van de huidige gegevens kan worden geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen grootschalige bodemverontreinigingen zijn te verwachten die een mogelijke belemmering zijn voor de bestemming van het gebied.

Als echter nieuwbouw plaats vindt (aanvraag van een omgevingsvergunning in kader van de bouw) dan is afhankelijk van de ligging van de nieuwbouw mogelijk meer bodemonderzoek noodzakelijk. Bij nieuwbouw dient bij de voormalige schuur een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 te worden uitgevoerd. Ter plaatse van de dammen en de puinhoudende grond dient een indicatief (asbest-)bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.7 Archeologie

4.7.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Waddinxveen heeft een eigen vastgesteld archeologiebeleid (november 2012).
Er is een beleidsadvieskaart gemaakt waar per gebied is aangegeven of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.

In 2018 is de archeologische beleidsadvieskaart geactualiseerd en opgenomen in het bestemmingsplan Parapluplan Archeologie en Parkeren (vastgesteld op 19 september 2018).Op basis van archeologisch onderzoek en nieuwe informatie over de ondergrond zijn zones met een archeologische verwachting opnieuw vastgesteld.

4.7.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Triangel, deelgebied G3, wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • de gemeentelijke beleidsadvieskaart/Parapluplan Archeologie en Parkeren (september 2018);
4.7.3 Resultaten

In figuur 4.7 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Waddinxveen weergegeven.

Het plangebied valt in een gebied met een lage archeologische verwachting en volgens de beleidsadvieskaart zijn gebieden met een lage verwachting vrijgesteld van archeologische dubbelbestemming en een onderzoeksplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0018.png"
Figuur 4.7: Uitsnede uit beleidsadvieskaart: rode contour: plangebieden G3 (1= locatie woningbouw; 2= locatie bedrijventerrein); gele ondergrond: gebied vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

In het kader van het moederplan Triangel is in 2004 een grootschalig archeologische booronderzoek uitgevoerd (adviesbureau RAAP, rapport 1031). In 2012 is een grootschalig bureauonderzoek uitgevoerd naar eventuele resten van een Duitse tankgracht (adviesbureau RAAP, rapport 4330). Uit beide onderzoeken blijkt dat binnen het plangebied G3 de kans zeer gering is op de aanwezigheid van intacte waardevolle archeologische resten. Op basis van deze gegevens geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting.

4.7.4 Conclusie

Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Daarom is een archeologische dubbelbestemming en/of een onderzoek niet meer nodig.

Met inachtneming van het bovenstaande kan het bestemmingsplan voor het aspect archeologie worden vastgesteld.
Als (graaf) werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 2,5 m dan is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Bij werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden geldt in ieder geval het volgende:

  • Ook als archeologisch onderzoek niet verplicht is, kunnen archeologische resten toch nog aanwezig zijn. Mocht blijken bij uitvoer dat deze aanwezig zijn, dient het bevoegd gezag (zijnde gemeente Waddinxveen) meteen op de hoogte gesteld te worden en een beslissing te nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.8 Ecologie

4.8.1 Wet- en regelgeving

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb), Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de Wro (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening uitvoering Wet natuurbescherming (2016) en Beleidsregel Wet natuurbescherming (2016), Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland (2019); natuurbeheerplan 2020 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.

Wet natuurbescherming (Wnb)
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht. De wet maakt onderscheid tussen gebieds-, soorten- en houtopstandenbescherming. Het beschermingsregime gaat uit van het “nee, tenzij-principe“. Dit betekent dat de genoemde bepalingen in de Wnb verboden zijn, tenzij het bevoegd gezag een afwijking van het verbod toestaat. Die toestemming wordt verleend door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling. Onder de Wnb zijn gedeputeerde staten van provincies bevoegd gezag voor ontheffing- of vergunningverlening. In de provincie Zuid-Holland is de Omgevingsdienst Haaglanden belast met de vergunningverlening, terwijl Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid de toezichts- en handhavingstaken uitvoert voor de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het onderdeel gebiedsbescherming bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. In artikel 2.7 staat dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die, gelet op de instandhoudings-doelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De wet schrijft verder voor dat onder voorwaarden een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de  instandhoudingsdoelen van dat gebied, voor het voornemen noodzakelijk is (artikel 2.8). In een eventueel verkregen vergunning zijn aan handelingen die een negatief effect hebben op een Natura 2000-gebied voorwaarden verbonden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren. Het uitvoeren van een passende beoordeling kan ook leiden tot het opstellen van een planmer bij het doorlopen van een planologische procedure.

Soortenbescherming
In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Bij de plantoets voor een bestemmingsplan dient aannemelijk te worden gemaakt met ecologisch onderzoek, dat een eventuele ontheffingsaanvraag voldoende onderbouwd kan worden en verwacht mag worden dat de ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag.
Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten staan opgenomen in de provinciale Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland (vastgesteld op 9 november 2016).

Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de “zorgplicht”, die stelt dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor beschermde gebieden, flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Stikstofregelgeving
Het wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de op 1 juli 2015 ingevoerde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Dit is echter met het arrest van de Raad van State uit mei 2019 buiten werking gesteld. Het instrument moest voorkomen dat beschermde Natura 2000-gebieden worden aangetast als gevolg van een toenemende stikstofdepositie. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten werd met generieke nationale maatregelen gecompenseerd, maar kan nu niet langer worden toegepast. De provincie Zuid-Holland heeft in december 2019 nieuwe beleidsregels vastgesteld. Bij een toename van stikstof worden niet langer vergunningen verleend. Een toename van stikstof kan alleen worden vergund als intern of extern met een andere stikstofbron kan worden gesaldeerd. De beleidsregels staan nog niet vast voor langere periode. Ze geven op dit moment nog geen juridische zekerheid op de langere termijn, in ieder geval niet tot de start bouw van dit project. Na de zomer van 2020 worden nieuwe beleidsregels met nieuwe wetgeving vastgelegd. Er kan dan opnieuw worden gekeken of regels strikter of juist soepeler zijn geworden. Op het moment van schrijven is nog niet geheel uit te sluiten dat een vergunningplicht zal gelden. Een eerdere Aeriusberekening voor projectfasen Triangel is bruikbaar op het moment dat:

  • A. de projectgrootte kleiner is en
  • B. de regels niet strikter worden.
4.8.2 Onderzoek

In het ecologisch onderzoek 'Quickscan ecologie bestemmingsplan de Triangel te Waddinxveen', opgesteld door de ODMH, d.d. 12 december 2016, kenmerk 2016284410 (Bijlage 8), is de planologische haalbaarheid van het bestemmingsplan in het kader van de natuurwetgeving onderzocht. Hierbij is beoordeeld of er effecten kunnen optreden op beschermde gebieden en/of beschermde soorten. In deze onderbouwing is het onderzoek juridisch geactualiseerd. Er is rekening gehouden met gewijzigde wet- en regelgeving en dat het deelgebied nu inmiddels anders erbij ligt in verband met de werkzaamheden om de deelgebieden bouwrijp op te leveren. Een deel van het plangebied is nog niet bouwrijp gemaakt. Een ander deel wel. Daarvoor worden nog aanvullende maatregelen vastgesteld om problemen met de natuurregelgeving te voorkomen.

4.8.3 Resultaten

Gebiedsbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat de afstand tot de natuurgebieden zo groot is en de uit te voeren activiteiten dusdanig beperkt, dat er geen effecten verwacht worden op Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland of belangrijk weidevogelgebied.

Stikstof
Bij nieuwe projecten en ontwikkelingen kan het noodzakelijk zijn om de stikstofuitstoot te bepalen. Dit is bij het vaststellen van de huidige deelplannen ook aan de orde. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' en is gelegen op 10 kilometer afstand. De stikstofuitstoot veroorzaakt door alle geplande activiteiten om het woningbouwproject mogelijk te maken is beoordeeld met een Aeriusberekening (zie bijlage 9). Die wijst uit dat er, onder de huidige wet- en regelgeving, geen vergunningplicht geldt. De effecten op Nieuwkoopse Plassen en de Haeck op een afstand van meer dan 10 kilometer zijn niet significant.

Soortenbescherming

Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied mogelijk de volgende beschermde diersoorten aanwezig zijn:

Vogels
Jaarrond beschermde broedvogels.
In deelgebied G3 worden geen woningen/opstallen gesloopt en wordt ook geen vegetatie verwijderd die bij uitstek geschikt is om als schuilplek te dienen voor de huismus. Ook worden geen bomen gekapt voor de woningbouwontwikkeling.

Algemene broedvogels
In het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogels broeden, zoals kievit, wilde eend en meerkoet. Het is daarom van belang dat werkzaamheden buiten broedseizoen worden uitgevoerd. Als dit niet mogelijk is, moet ecologische veldbegeleiding tijdens de werkzaamheden aanwezig zijn, om te borgen dat er geen nesten worden geschaad.

Het vrij liggende bouwzand is ook een kans voor pionierssoorten als oeverzwaluw en kleine plevier. Oeverzwaluw komt al tot broeden in het gebied van Triangel. Het is aan te bevelen om geschikte plekken aan te leggen met bouwzand die nog niet moeten worden bebouwd om daar de soort naar toe te lokken. Dan kan er verderop, ongestoord door de oeverzwaluw, zonder vertraging worden gebouwd.

Vleermuizen
In deelgebied G3 zijn geen bomenrijen of gebouwen aanwezig die worden aangetast. Foeragerende vleermuizen kunnen na de bouw van de woningen nog steeds terecht in het gebied. Er zijn in de tussentijd wel bomenrijen verwijderd net over de plangrens van Triangel. Dit was onvermijdelijk in verband met de essentaksterfte. Hiervoor is in overleg met het bevoegd gezag inmiddels een mitigatieplan vastgesteld waarbij ten westen van Triangel nieuwe bomenrijen worden gevormd, terwijl naast de nieuwe provinciale weg ook weer nieuwe aanplant wordt gerealiseerd om de trekroutes te herstellen.

Inmiddels zijn ook meer woningen in de wijk gerealiseerd, die verblijfplaatsen bieden aan soorten als gewone dwergvleermuis en mogelijk ook laatvlieger. Deze zullen foerageren in het plangebied en het aangrenzende parkgebied. De aanwezigheid van foeragerende vleermuizen leidt tot het nemen van aanvullende maatregelen in en rond de bouwplaats. Bouwplaatsverlichting moet alleen de grondkavels waar gebouwd wordt aanlichten. Het aanlichten van watergangen en het parkgebied kan een overtreding van de wet betekenen en moet worden voorkomen. Bij voorkeur wordt alleen gewerkt tijdens daglichtperiodes. Deze maatregel geldt niet tussen november en 15 maart, wanneer de vleermuizen in winterslaap zijn.

Rugstreeppad
Bij werkzaamheden voor het bouwrijp maken van deze fase in de woningbouw kan de soort zich vestigen vanuit de omliggende gebieden waar rugstreeppad wordt waargenomen. Ook bouwterreinen in de omgeving van het plangebied van Triangel kunnen tot nieuwe vestiging van deze soort leiden die graag bouwterreinen uitkiest voor zijn leefgebied.

4.8.4 Conclusie

Getoetst is of ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) worden overtreden en/of natuurwaarden van beschermd gebied, die door de Wro wordt beschermd, worden aangetast (planologische uitvoerbaarheid).

Gebiedsbescherming
Noch de gebruiksfase noch de aanlegfase van het deelplan G3 (Parkgebied) van Park Triangel te Waddinxveen leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Voor H en I is onderzoek uitgevoerd voor 600 woningen. G3 betreft 100 woningen. In dit geval kan worden vasgesteld dat ook G3 geen significante negatieve effecten veroorzaakt op natuurgebieden. De Wet natuurbescherming vormt, vanuit het aspect stikstofdepositie, geen belemmering voor de vaststelling van het plan.

Soortenbescherming
Een negatief effect op soorten is met het toepassen van onderstaande maatregelen uit te sluiten. Er is dan geen nader onderzoek noodzakelijk, er hoeven voor overige soorten geen mitigerende maatregelen te worden getroffen en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Voorwaarde hiervoor is dat rekening moet worden gehouden met de juiste werkwijze voor beschermde soorten die in het plangebied kunnen voorkomen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

  • Schade aan algemene broedvogels moet worden voorkomen. Dit kan door buiten het vogelbroedseizoen te werken (het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half juli), of na inspectie van de locatie op broedende vogels tijdens het broedseizoen.
  • Om ongewenste vertraging van bouwplanningen te voorkomen kan het nodig zijn om maatregelen te treffen om het vestigen van pionierssoorten zoals kleine plevier en oeverzwaluw tegen te gaan. Door bouwzand af te dekken tijdens de start van het broedseizoen, kunnen broedgevallen op de bouwplaats worden voorkomen. En door op een plek waar niet hoeft te worden gewerkt nog geschikte plekken voor de oeverzwaluw te creëren, kan overlast tijdens de bouw op de bouwplaats worden voorkomen.
  • Bouwplaatsverlichting mag geen vleermuizen verstoren. Verlichting van het naburig parkgebied en de watergangen moet worden voorkomen. Door niet te werken onder kunstlichtomstandigheden wordt ook verstoring voorkomen.
  • Het vestigen van rugstreeppad moet voorkomen worden. Dit kan door het plaatsen van een amfibiënscherm aan de zuidzijde (langs de Zuidelijke Rondweg). Een andere maatregel die genomen kan worden, als in de actieve periode van de rugstreeppad wordt gewerkt (april-oktober), is het voorkomen van het ontstaan van rijsporen en waterplassen. Er zijn geen onderzoeken of andere acties, naast het plaatsen van het amfibieënscherm, meer nodig voordat woningbouw plaats vindt.

4.9 Provinciaal belang

4.9.1 Wet- en regelgeving

Provincie Zuid-Holland heeft in de Provinciale Structuurvisie en in de Provinciale Milieuverordening het provinciaal milieubelang beschreven. Ruimtelijke plannen worden doorgaans na publicatie van het ontwerpbesluit aan de Provincie toegestuurd. De Provincie toetst dan of het provinciaal belang in het geding is en of er mogelijk in strijd met het provinciaal belang wordt gehandeld.

In dit hoofdstuk wordt reeds een voortoets voor het provinciaal milieubelang uitgevoerd. Daarmee wordt tijdig zicht gekregen op strijdigheden en waar mogelijk worden oplossingsrichtingen benoemd.
Het provinciaal milieubelang heeft betrekking op vier thema's:

  • bescherming van stiltegebieden
  • windenergie stimuleren
  • beschermen bedrijventerreinen voor HMC-bedrijven
  • beschermen van grote groepen mensen
4.9.2 Onderzoek

Getoetst wordt of bij dit bestemmingsplan het provinciaal belang in het geding is. Zo ja, dan wordt bekeken of er mogelijk sprake is van strijdigheid met het provinciaal belang.
De ontwikkeling van dit bestemmingsplan vindt niet plaats in (de nabijheid van) een stiltegebied.
De ontwikkeling van dit bestemmingsplan vindt niet plaats in (de nabijheid van) een plaatsingsgebied voor windmolens.
De ontwikkeling van dit bestemmingsplan vindt niet plaats in (de nabijheid van) een HMC-bedrijventerrein. Afname van HMC-locaties is derhalve niet aan de orde.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is niet gelegen in een invloedsgebied Groepsrisico van een EV-relevante risicobron.

De voorgenomen ontwikkeling is derhalve niet in strijd met de provinciale milieubelangen.
De provinciale belangen zijn niet in het geding.

4.9.3 Conclusie

Er is geen provinciaal milieubelang in het geding.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit hoofdstuk beschrijft de opzet van de planregels van het bestemmingsplan Triangel Zuid-Oost

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Triangel Zuid-Oost bestaat uit een verbeelding met de bijbehorende regels en gaat vergezeld van de voorliggende toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en kadastrale begrenzingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301_0019.png" Afbeelding - verbeelding plangebied

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bouwwerken (wat mag waar?) en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing.

De regels kunnen niet los worden gezien van de verbeelding. De verbeelding geeft aan waar welke bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen gelden, waaraan vervolgens de regels zijn gekoppeld. De verbeelding en regels vormen daarom samen het voor eenieder bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking; deze maakt juridisch gezien ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de (ruimtelijke) onderbouwing en motiviering van het bestemmingsplan en bij uitleg van de opzet van het plan en de daarin opgenomen regels.

5.2 Opbouw van de regels

De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en aan de orde komen. Hieronder zullen de verschillende onderdelen van de regels nader worden toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels
5.2.1.1 Begripsbepalingen

In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die worden gebruikt in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.1.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg aangegeven hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Peil en maaiveld
In veel meetvoorschriften wordt aansluiting gezocht bij het begrip peil. De manier waarop het peil wordt bepaald is afhankelijk van de situering van de gevels van een bouwwerk ten opzichte van de weg. Het uitgangspunt is dat gemeten wordt vanaf het aansluitende afgewerkte terrein. Dit is de staat van het terrein zoals gelegen direct aansluitend aan het bouwwerk, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt, plus/minus 0,50 cm.

Voor bouwwerken op een bouwperceel, waarvan een gevel onmiddellijk aan een weg grenst, wordt het peil gemeten vanaf de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.

Het maaiveld is de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals dat na de voltooiing van de bouw is afgewerkt. Om te voorkomen dat latere ophogingen of verdiepingen die niet passen bij het natuurlijk verloop van de grond leiden tot een kunstmatige verhoging of verlaging van het peil, wordt verhoging of verlaging van het peil als gevolg hiervan beperkt tot 0,50 meter. Verhogingen en verdiepingen die deze drempelwaarde overschrijden worden bij het meten van bijvoorbeeld de hoogte van het bouwwerk buiten beschouwing gelaten.

De bouwhoogte van een bouwwerk
De bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

De oppervlakte van een bouwwerk
De oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Het gaat, met andere woorden, om de afstanden tussen de buitenzijden van het bouwwerk.

5.2.2 Bestemmingsregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de betreffende bestemming met inachtneming van de bestemmingsregels direct mogelijk is. De oprichting van gebouwen is direct mogelijk indien het voldoet aan de bouwregels van de bestemming, en nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verleend. Een bouwwerk dient daarvoor naast de bestemmingsplanregels ook te voldoen aan onder meer de regels van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.

De bestemmingsregels zijn altijd op dezelfde wijze opgebouwd. Dit ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden.

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Gemengd
De bestemming 'Gemengd' geldt voor het toekomstige voorzieningencluster aan de noord-oostzijde van het plangebied van dit bestemmingsplan. Voor deze bestemming is gekozen aangezien hier in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een multifunctioneel gebouw dat onderandere kan worden ingevuld met een dokterspost, andere maatschappelijke functies, (commerciële)dienstverlening, lichte horeca en wonen.

Aan de voorzieningen is een maximale bruto vloeroppervlakte gekoppeld en de bebouwing is in bouwhoogte gemaximaliseerd. Er is voor gekozen het bouwvlak samen te laten vallen met het bestemmingsvlak. Dit is gedaan om een flexibele inrichting van het perceel mogelijk te maken.

Groen
De groenstroken langs de hoofdinfrastructuur van de wijk en langs de spoorlijn hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, voetpaden, fietspaden en watergangen, speelvoorzieningen en water toegestaan.

Verkeer
De hoofdontsluiting inclusief fiets- en voetpaden, groenelementen, water en parkeerplaatsen, zijn als 'Verkeer' bestemd. De bestemming heeft een globaal karakter en maakt de aanleg van deze wegen mogelijk.

Woongebied
De bestemmings- en bouwregels zijn gebaseerd op de uitwerkingsregels in artikel 6, 'Uit te werken Woongebied (UW)', van het moederplan bestemmingsplan Triangel en op de regels van vergelijkbare recent opgestelde uitwerkingsplannen.

Op de verbeelding is middels een bouwvlak aangegeven binnen welke gebieden gebouwd mag worden. Binnen de bestemming zijn de alleen maximale bouwhoogtes opgenomen. Er zullen enkel gestapelde woning worden opgericht. Hierbij is niet voorzien in het oprichten van bijbehorende bouwwerken.

Naast een regeling voor hoofdgebouwen (de woningen) zijn tevens regels opgenomen ten aanzien van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ook deze zijn zo veel mogelijk afgestemd op de eerder toegepaste regels voor bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen voor Park Triangel.

Hetzelfde geldt voor de regels die zijn opgenomen ten aanzien van het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. In een woning en bijbehorende bouwwerken is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan. Daarbij is detailhandel expliciet uitgesloten. Internetwinkels, die wel detailhandel zijn, maar dan zonder de fysieke vorm of uitstraling van een winkel, zijn wél toegestaan. Van belang is dat geen sprake is van een afhaalfunctie en geen publieksfunctie. Deze functie levert een te grote belasting op voor de woonomgeving (parkeren, verkeersoverlast). Van het begrip 'internetwinkel' is een omschrijving opgenomen in artikel 1 van de regels.

Er zijn geen regels opgenomen ten aanzien van het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de achtertuinen. De reden daarvoor is, dat per 1 oktober 2010 de huidige regels voor vergunningvrij bouwen met de invoering van de Wabo (Wet algemene bepalingen overgangsrecht) en de Bor (Besluit omgevingsrecht) wordt verruimd. De regels van vergunningvrij bouwen gelden ongeacht de bouwregels in het bestemmingsplan.

5.2.3 Algemene regels

De Algemene regels gelden voor alle in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen. Regels die specifiek voor een bepaalde bestemming gelden worden in het algemeen in het desbetreffende bestemmingsartikel opgenomen.

In Artikel 7 Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen.

Artikel 8 Algemene bouwregels bevat algemene bouwregels, die specifiek zien op bestaande maten en afstanden. Tevens is hier het maximaal aantal toelaatbare woningen opgenomen die binnen het plangebied mogen worden opgericht.

In Artikel 9 Algemene gebruiksregels is geregeld dat gebruik dat niet past binnen de bestemming als strijdig gebruik wordt gezien. Verder wordt specifiek het gebruik ten behoeve van prostitutie verboden.

In Artikel 10 Algemene afwijkingsregels zijn algemene afwijkingsregels opgenomen. In deze bepaling wordt aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor maten, afmetingen en percelen. Deze bepalingen bevatten ook de criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen.

In Artikel 11 Algemene wijzigingsregels is de mogelijkheid opgenomen om het plan op ondergeschikte onderdelen te wijzigen, als hiervoor aanleiding is. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 12 Overige regels - parkeren
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels
5.2.4.1 Overgangsbepalingen

In Artikel 13 Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit paragraaf 3.2 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

5.2.4.2 Slotregel

Als laatste wordt Artikel 14 Slotregel opgenomen. Dit artikel bevat de titel van het bestemmingsplan. Elk bestemmingsplan is daarnaast te onderscheiden door een uniek identificatienummer. Dit bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl, onder nummer NL.IMRO.0627.BPTriangelzuidoost-0301


Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente heeft samen met BPD (voorheen Bouwfonds) een gemeenschappelijke exploitatie maatschappij (GEM) opgericht voor de ontwikkeling van Park Triangel. Voor deze ontwikkeling is een gezamenlijke grondexploitatie opgesteld conform de samenwerkingsovereenkomst van maart 2010 tussen de gemeente Waddinxveen en BPD. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg
Er is vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd met de provincie Zuid-Holland.
De provincie Zuid-Holland heeft geoordeeld dat het plan in het ruimtelijk beleid van de provincie past.

Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Na deze termijn wordt het resultaat van de terinzagelegging in deze toelichting weergegeven.