direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Het Zuiderhof fase 3
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.TI2170Zuiderhof3-on03

Regels

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit omgevingsplan wordt verstaan onder:

1.1 Aanbouw (uitbouw)

een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen);

1.2 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.3 bebouwingsgebied

achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw; 

1.4 bebouwingspercentage

een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen;

1.5 bijgebouw

vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel;

1.6 bouwlaag

het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw of dakkapel breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld.                

NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt, tenzij in de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 anders is bepaald;

1.7 bruto vloeroppervlak (b.v.o.)

het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend;

1.8 erf

terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.);

1.9 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.10 geluidgevoelige objecten

hieronder worden verstaan de in de Wet geluidhinder aangewezen objecten: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven.          NB: Delen van deze gebouwen kunnen worden uitgezonderd wanneer deze een bestemming krijgen voor een functie die niet als geluidsgevoelig kan worden beschouwd; nieuwe terminologie: geluidgevoelig gebouw

1.11 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.12 kap

een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt;

1.13 maaiveld

de bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden;

1.14 milieudeskundige

de DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie;

1.15 openbaar nutsvoorzieningen

op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen);

1.16 Peil(straat-)
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;
  • b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein. 

Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.

1.17 straatmeubilair

voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.;

1.18 straatpeil
  • i. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; 
  • ii. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.19 tuin

terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt;

1.20 uitstekende delen aan gebouwen

erkers, luifels, balkons, galerijen e.d.;

1.21 water

waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van de in dit hoofdstuk van het omgevingsplan opgenomen regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het Peil(straat-) tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk;

2.6 de breedte van een gebouw

van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van het kleinste en de grootste breedte;

2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens

vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Doelen

Hoofdstuk 3 Programma's

Hoofdstuk 4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Hoofdstuk 5 Activiteiten

Artikel 3 anti dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 4 Aan huis gebonden beroepen of bedrijven

Ter plaatse van locaties waar de activiteit wonen is toegelaten mag in een woning een aan huis gebonden beroep of bedrijf worden uitgeoefend, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de activiteit wonen in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30% mag worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  • b. ten aanzien van een aan huis gebonden bedrijf sprake is van een bedrijf tot en met categorie 1 als bedoeld in de bij deze regels horende lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • c. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen;
  • d. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen;
  • e. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van het aan huis gebonden beroep of bedrijf.

Artikel 5 Groen

Ter plaatse van het werkingsgebied groen is het toegelaten de locaties te gebruiken voor:

  • a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen;
  • b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn op grond van paragraaf 5.3.2 op een aangrenzende locatie;
  • c. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer. 

Artikel 6 Parkeergarage

Ter plaatse van het werkingsgebied parkeergarage is het toegelaten de locaties te gebruiken voor een parkeergarage (al dan niet ondergronds).

Artikel 7 Verblijfsgebied

Ter plaatse van het werkingsgebied verblijfsgebied is het toegelaten de locaties te gebruiken voor:

  • a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen;
  • b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen;
  • c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen;
  • d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen;
  • e. geluidswerende voorzieningen;
  • f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn op grond van paragraaf 5.3.2 op een aangrenzende locatie;
  • g. terrassen ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van paragraaf  5.2.3  op een aangrenzende locatie; (indien van toepassing).

Artikel 8 Wonen

Ter plaatse van het werkingsgebied wonen zijn de volgende activiteiten toegelaten:

  • a. wonen;
  • b. het gebruiken van locaties voor voorzieningen ten dienste van de activiteit wonen, zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen en bijgebouwen;
  • c. het gebruiken van locaties voor tuinen, groen, water, ontsluitingswegen- en paden.

Artikel 9 Omgevingsplanactiviteit

  • 1. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.14 om andere bedrijfsactiviteiten toe te laten. 

Artikel 10 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.90eerste lid, kan worden verleend, indien:
    • 1. de bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving gelijk zijn te stellen aan de op grond van artikel 5.14 toegelaten bedrijfsactiviteiten;
    • 2. de milieudeskundige is gehoord;
    • 3. aan de overige voorwaarden, die zijn opgenomen in artikel 5.14 wordt voldaan.

  • 2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebruiksactiviteit kan een omgevingsvergunning uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren.

Artikel 11 Algemene regels

  • 1. Als een locatie is opgenomen in het bouwvlak, komen uitsluitend de gronden binnen het bouwvlak voor bebouwing in aanmerking, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde, ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.
  • 2. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan de in het 'maximum bouwhoogte gebouwen' bepaalde waarde;
  • 3. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan de in het 'minimum bouwhoogte gebouwen' bepaalde waarde;
  • 4. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt niet meer dan [P.M.] meter; 
  • 5. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan [P.M.] meter;
  • 6. Voor woningen mag de maximum bouwhoogte (nokhoogte) niet meer bedragen dan 7 meter boven de maximum goothoogte.
  • 7. Als de toegestane bouwhoogte in bouwlagen is vermeld, dient voor het berekenen van de maximum toegestane goothoogte een hoogte van 3,5 meter voor een bouwlaag van een woonfunctie resp. een hoogte van 4,5 meter voor een niet-woonfunctie te worden aangehouden.
  • 8. Als de regels geen specifieke wijze van afdekking van gebouwen voorschrijven, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
  • 9. Tenzij anders is bepaald, is op een kap/schuin dakvlak een dakkapel toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. ingeval zij geplaatst wordt op het voordakvlak of een naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerd dakvlak, mag zij niet breder zijn dan 2/3 deel van bedoeld dakvlak; niet meer dan één dakkapel mag op elk van bedoelde dakvlakken worden gerealiseerd;
    • 2. op een ander dakvlak dan de onder sub a. genoemde, zijn meerdere dakkapellen toegestaan, waarbij de dakkapellen in totaal niet breder mogen zijn dan 2/3 deel van het bedoeld dakvlak;
    • 3. op een aanbouw aan een hoofdgebouw is een dakkapel alleen toegestaan op het achterdakvlak;
    • 4. in alle gevallen geldt dat een dakkapel dient te voldoen aan de volgende eisen:
    • 5. voorzien van een plat dak;
      • gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,50 meter;
      • onderzijde meer dan 0,5 meter en minder dan 1 meter boven de dakvoet;
      • bovenzijde meer dan 0,5 meter onder de daknok;
      • zijkanten meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak.
  • 1. Het bouwen van een dakterras is toegestaan, met dien verstande dat indien de maximaal toegelaten bouwhoogte van een gebouw is bereikt, geldt dat:
    • 1. een hekwerk gerealiseerd moet worden, met een minimum bouwhoogte van 1,2 m en op een afstand van minimaal 1,5 m uit de dakrand;
    • 2. een gebouwde voorziening op het dak (ten behoeve van een daktoegang) is toegestaan met een maximum oppervlak van 6 m2 en een maximum bouwhoogte van 2,5 m.

Artikel 12 Groen

Ter plaatse van het werkingsgebied overige zone - groen mag niet gebouwd worden, behoudens:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die binnen de toegelaten gebruiksactiviteiten passen, zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers, niet groter dan 10 m(al dan niet ondergronds), bovenleidingsmasten c.q. -portalen ten behoeve van trambanen, bruggen, duikers;
  • b. uitstekende delen aan gebouwen, niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld;
  • c. kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, telefooncellen, gasdrukregel- en meetstations, wachthuisjes e.d., niet groter dan 80 m3.

Artikel 13 Parkeergarage

Ter plaatse van het werkingsgebied overige zone - groen parkeergarage geldt dat een parkeergarage niet meer dan [P.M.] bouwlagen mag omvatten.

Artikel 14 Verblijfsgebied

Ter plaatse van het werkingsgebied overige zone - groen verblijfsgebied mag niet worden gebouwd, behoudens:

  • a. binnen de toegelaten gebruiksactiviteiten passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3, met dien verstande dat bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van terrassen uitsluitend zijn toegelaten indien deze vergund zijn op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp omgevingsplan; (indien van toepassing);  
  • b. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in artikel 5.67, onder f, niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld.

Artikel 15 Wonen

Gereserveerd. 

Artikel 16 Omgevingsplanactiviteiten

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
  • 2. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ten behoeve van afwijkingen van de toegestane afmetingen, maten (waaronder minimale en maximale afstanden) en percentages tot niet meer dan 10% van die afmetingen, maten en percentages.
  • 3. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels over de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d.
  • 4. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels over de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter.

Artikel 17 Beoordelingsregels

  • 1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
    • 1. de activiteit in overeenstemming is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, met uitzondering van de artikelen 5.165.17 en 5.18;
    • 2. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet; en
    • 3. de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:
      • 1. de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of
      • 2. bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
    • 1. de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:
      • 1. de toelaatbare kwaliteit van het grondwater niet wordt overschreden; of
      • 2. bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van het grondwater: als het technisch en milieuhygiënisch mogelijk is om sanerende of andere beschermende maatregelen te treffen [grondslag: artikel 7.3.23.2, lid 1, van de provinciale Omgevingsverordening.
    • 1. Een sanerende of andere beschermende maatregel als bedoeld, onder d, is een sanering die is uitgevoerd overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of door middel van:
      • 1. het onttrekken van verontreinigd grondwater en het behandelen van het hierbij vrijkomende water;
      • 2. het inzetten van gangbare en bewezen technieken die biologische afbraak of omzetting, of chemische omzetting van een verontreiniging tot niet schadelijke eindproducten tot gevolg hebben. [grondslag: artikel 7.3.23.2, lid 2, van de provinciale Omgevingsverordening.]

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als:
    • 1. het gaat om een gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn; of
    • 2. het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning toch moet worden verleend.

  • 3. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit of een gebruiksactiviteit kan een omgevingsvergunning uitsluitend worden verleend als voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig het in de gemeente Rotterdam geldende beleid ten aanzien van parkeren.

  • 4. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.154dertiende lid, kan worden verleend als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de milieusituatie.

  • 5. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.154,  veertiende lid, kan worden verleend als de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 18 Voorschriften

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een locatie ter plaatse van het werkingsgebied Waarde - Archeologie, – in het belang van de archeologische monumentenzorg – aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 19 aanvraagvereisten vergunningplichtige activiteiten

  • 1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • 1. een opgave van de bouwkosten;
    • 2. de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;
    • 3. het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
    • 4. een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
    • 5. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
      • 1. de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
      • 2. de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
      • 3. de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
      • 4. de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
      • 5. het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
      • 6. de plaats van de bluswatervoorziening;
      • 7. de aangegeven weg(en) geschikt voor verbindingsweg voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten; en
      • 8. de opstelplaats(en) voor brandweervoertuigen.
    • 1. de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
    • 2. de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
    • 3. gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld;
    • 4. voor zover dat in dit omgevingsplan is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;
    • 5. de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:
      • 1. tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
      • 2. principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
      • 3. kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
      • 4. een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking;
    • 1. koverige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan; en
      als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie:
      • 1. de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 5.162, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
      • 2. als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 5.162, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 5.162, redelijkerwijs is uit te sluiten.

  • 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk dient – in het belang van de archeologische monumentenzorg – de aanvrager een rapport te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is uitsluitend van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op een locatie ter plaatse van het werkingsgebied Waarde – Archeologie en het bouwen van een bouwwerk (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) een groter oppervlak heeft dan [P.M.] en dieper reikt dan [P.M.].

Artikel 20 Omgevingsplanactiviteiten

  • 1. Het is ter plaatse van het werkingsgebied Waarde – Archeologie verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
    • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
    • 5. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
    • 6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

  • 2. De vergunningplicht in het eerste lid heeft betrekking op het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden die:
    • 1. dieper reiken dan [P.M.] meter beneden maaiveld / NAP (gebied P.M.);
    • 2. dieper reiken dan [P.M.] meter beneden maaiveld / NAP en die tevens een terreinoppervlak groter dan [P.M.] m2 beslaan (gebied P.M.).

Artikel 21 Vergunningvrije aanlegactiviteiten

  • 1. Het verbod, bedoeld in artikel 5.165tiende lid, geldt niet voor de in dat artikellid bedoelde activiteiten als die betrekking hebben op:
    • 1. het normale onderhoud en beheer van de betreffende locatie
    • 2. werken en werkzaamheden welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit omgevingsplan;
    • 3. bestaande weg- en leidingcunetten.

Artikel 22 Beoordelingsregels

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden als genoemd in artikel 5.165tiende lid, wordt een omgevingsvergunning verleend, nadat de aanvrager een rapport aan het college van burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Artikel 23 Voorschriften

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, voor kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een locatie ter plaatse van het werkingsgebied Waarde – Archeologie, aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.165tiende lid, de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Hoofdstuk 6 Beheer en onderhoud

Hoofdstuk 7 Financiële bepalingen

Hoofdstuk 8 Procesregels

Hoofdstuk 9 Handhaving

Hoofdstuk 10 Monitoring en informatie

Hoofdstuk 11 Overgangsrecht

Artikel 24 Overgangsrecht bouwwerken

  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 25 Overgangsrecht bestaande bouwwerken - in stand houden

Een bouwwerk waarop het overgangsrecht voor bestaande bouwwerken, opgenomen in artikel 11.1, van toepassing is, mag in stand worden gehouden.

Artikel 26 Overgangsrecht gebruik

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • 2. Het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan

Artikel 27 Omgevingsplanactiviteit vergroten bouwwerk

Bij omgevingsvergunning kan het college van burgemeester en wethouders eenmalig afwijken van het bepaalde in artikel 11.1eerste lid, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld dit artikellid met maximaal 10 %.

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen