direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Nieuwveen, Nieuwveens Jaagpad 12a
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Tussen buurtschap Vrouwenakker en Nieuwveen in de gemeente Nieuwkoop loopt het Nieuwveens Jaagpad. Aan deze weg is in Nieuwveen het perceel Nieuwveens Jaagpad 12a gevestigd. Initiatiefnemers zijn voornemens om het perceel te herontwikkelen. Momenteel wordt het perceel gebruikt ten behoeve van sloepverhuur 'Lejosloepverhuur'. Ten westen van het perceel, aan het Aarkanaal, beschikken initiatiefnemers over vier ligplaatsen. Om huurders van de sloepen te ontvangen, is op het perceel een blokhut gerealiseerd door middel van een tijdelijke vergunning. Initiatiefnemers zijn voornemens het de activiteiten bij de sloepverhuur uit te breiden. Het perceel dient in de toekomst ruimte te bieden aan zes plekken ten behoeve van tiny houses, trekkershutten of standplaatsen voor campers. Tenslotte wordt de blokhut, welke fungeert als ontvangstruimte voor de sloepverhuur definitief inbestemd. Om deze plannen te realiseren dient de bestemming van het perceel bestemd te worden als 'Recreatie'.

Ten behoeve van het plan is op 5 augustus 2021 een principeverzoek ingediend bij de gemeente Nieuwkoop. Op 2 september 2021 heeft de gemeente Nieuwkoop laten weten een positief standpunt in te nemen voor wat betreft het omzetten van de bestemming op het perceel van 'Agrarisch' naar 'Recreatie' voor het realiseren van zes trekkershutten of standplaatsen voor campers. Met het omzetten van de bestemming neemt de gemeente ook een positief standpunt in wat betreft het inbestemmen van de aanwezige blokhut, zodat deze conform het aangepaste bestemmingsplan kan worden gebruikt voor recreatieve doeleinden.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de planlocatie de bestemming 'Agrarisch heeft'. Om de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan het Nieuwveens Jaagpad 12a te Nieuwveen. De locatie ligt in het buitengebied. Ten noorden en noordoosten van het plangebied bevinden zich gronden met een recreatieve bestemming. Ten zuiden van het plangebied liggen gronden met de bestemming 'Agrarisch'. Ten westen van loopt het Nieuwveens Jaagpad welke Nieuwkoop met Vrouwenakker verbindt. Het perceel wordt aan drie zijden omringd door watergangen. Daarnaast stroomt het Aarkanaal langs het plangebied. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Nieuwveen, sectie C, perceel 1971. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 2.135 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0001.png" Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0002.png" Uitsnede kadastrale kaart (bron: Kadaster)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Glastuinbouw'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Nieuwkoop op 28 maart 2013. Op 20 december 2016 is het bestemmingsplan 'Glastuinbouw, 1e herziening' vastgesteld. Met het vaststellen van dit bestemmingsplan is een aantal omissies en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verwerkt.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Water' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waterstaat - Waterkering'. Tevens gelden voor de gronden de gebiedsaanduidingen 'Luchtvaartverkeerzone - 20 Ke', 'Luchtvaartverkeerzone - lib' en 'Zone - Transformatiegebied'.

Enkelbestemming - Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met de daarbij behorende bebouwing, erven, in- en uitritten, bedrijfsgronden en voorzieningen waaronder begrepen water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals sloten, greppels, watergangen, oppervlaktewaterberging, bruggen en duikers.

Enkelbestemming - Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterlopen en waterpartijen, waterberging, waterhuishouding, gronden en voorzieningen waaronder begrepen bruggen, duikers en aanlegsteigers, alsmede voor instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden en extensieve openluchtrecreatie.

Dubbelbestemming - Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende andere bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.

Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 3'. Dit verbod is niet van toepassing op:

  • a. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  • b. bebouwing waarvan de ondergrondse bouwdiepte niet meer bedraagt dan 50 centimeter of waarvan de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 10.000 m², en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  • c. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    • 1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    • 2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.

Dubbelbestemming - Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat, waarbij de bestemming Waterstaat - Waterkering voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

Het is verboden om te bouwen of te laten bouwen op de voor Waterstaat - Waterkering mede bestemde gronden. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van dit verbod voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de waterstaat en/of waterkering en de beheerder van de waterkering daarover om advies is gevraagd.

Gebiedsaanduiding - Luchtvaartverkeer - 20 Ke

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - 20 KE' geldt het vrijwaringsbeleid in de 20 KE zone rond Schiphol, en zijn geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen en terreinen toegestaan zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, met uitzondering van de woningen die kunnen worden gerealiseerd in het kader van de Ruimte voor ruimte regeling.

Gebiedsaanduiding - Luchtvaartverkeer - lib

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib' geldt het Luchthavenindelingsbesluit van Schiphol en zijn zonder een verklaring van geen bezwaar volgens artikel 8.9 van de Luchtvaartwet, geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen en terreinen toegestaan zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

Zone - Transformatiegebied

Ter plaatse van de aanduiding 'zone - transformatiegebied' is het beleid gericht op de transformatie van glastuinbouw naar andere agrarische functies, hetgeen tot uiting komt in de bouwmogelijkheden en de wijzigingsmogelijkheden in dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0003.png"

Uitnsede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Glastuinbouw', omdat binnen de agrarische bestemming de gronden niet voor recreatief gebruik, waaronder zes plekken ten behoeve van tiny houses, trekkershutten of standplaatsen, zijn bestemd. Er dient rekening gehouden te worden met de dubbelbestemming met betrekking tot de waterkering. Het plan is niet in strijd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', aangezien de onderzoeksgrens niet wordt overschreden. Daarnaast is het plan niet in strijd met de gebiedsaanduidingen 'Luchtvaartverkeer - 20 Ke' en 'Luchtvaartverkeer - lib' daar het plan niet voorziet in nieuwe geluidgevoelige gebouwen.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Nieuwveen, Nieuwveens Jaagpad 12a' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

Sinds begin 2021 voeren initiatiefnemers vanaf het perceel Nieuwveens Jaagpad 12a in Nieuwveen Lejosloepverhuur uit. Sinds 2010 beschikken de initiatiefnemers over een vergunning voor vier ligplaatsen aan de overzijde van het weg. Hierdoor is er de mogelijkheid om de sloepen voor het perceel Nieuwveens Jaagpad 12a aan te leggen.

Het perceel is momenteel grotendeels onbebouwd en onverhard. Op het perceel staat in de huidige situatie enkel een blokhut ter ondersteuning van de sloepverhuur. Met deze blokhut is een ontvangstruimte gecreëerd en kan uitleg gegeven worden omtrent de sloepverhuur. Daarnaast is om de blokhut een veranda gerealiseerd waar klanten kunnen wachten. Voor deze blokhut is een tijdelijke vergunning verleend. Achter de blokhut bevindt zich een caravan. Daarnaast is aan de voorzijde van het perceel parkeergelegenheid gerealiseerd in de vorm van 9 parkeerplekken.

Tenslotte bestaat het perceel momenteel hoofdzakelijk uit een grasveld. Tenslotte bevinden zich op het perceel enkele bomen, een kleine speelgelegenheid en zitplekken in de vorm van picknicktafels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0004.png" Figuur: Perceel gezien vanaf Nieuwveens Jaagpad (Bron: Lejosloepverhuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0005.png" Figuur: Perceel gezien vanaf Nieuwveens Jaagpad (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0006.png" Figuur: Perceel gezien vanaf Nieuwveens Jaagpad (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0007.png" Figuur: Planlocatie met aan de overzijde de waterdoorgang (Bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0008.png" Figuur: Planlocatie vanaf de achterzijde (voordat de blokhut gebouwd is) (Bron: Lejosloepverhuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0009.png" Figuur: plattegrond perceel in huidige situatie (Bron: Lejosloepverhuur)

2.2 Toekomstige situatie

Initiatiefnemers willen recreanten een overnachting nabij het water aanbieden. Dit biedt de klanten van de sloepverhuur tevens de mogelijkheid om te overnachten wanneer zij een sloep hebben gehuurd. Om dit te realiseren zijn initiatiefnemers voornemens om op het perceel zes tiny houses, trekkershutten of camperstandplaatsen te plaatsen voor verhuur waar mensen kunnen overnachten. De tiny houses of trekkershutten krijgen een formaat van 4,5 bij 7 meter en een oppervlakte van 31,5 m2 per tiny house / trekkershut. Elk tiny house / trekkershut heeft inpandig een eigen sanitaire voorziening. Tevens komen bij elk tiny house / trekkershut twee oplaadpunten voor de fiets. De recreanten welke gebruik maken van een camperstandplaats kunnen gebruik maken van de sanitaire voorzieningen in de blokhut. Hier wordt naast de bestaande toiletgelegenheid ook een douche gerealiseerd.

De tiny houses, trekkershutten en camperstandplaatsen worden op zo'n manier gepositioneerd dat de hutten als het ware rond een open hofje staan. De caravan die zich in de huidige situatie op het perceel bevindt, wordt verwijderd. De blokhut blijft behouden. Met het realiseren van de tiny houses, trekkershutten en de camperstandplaatsen wordt klanten van de sloepverhuur de mogelijkheid geboden om naast het huren van een sloep ook te overnachten bij Lejosloepverhuur. Daarnaast kunnen ook andere recreanten gebruik maken van de tiny houses, trekkershutten of camperstandplaatsen. De te realiseren tiny houses en trekkershutten krijgen zoveel als mogelijk een landelijke uitstraling, zodat deze inpassen in de omgeving. De bomen op het perceel worden niet gekapt en blijven allen behouden. Tenslotte wordt de parkeerplaats uitgebreid met 3 elektrische oplaadpunten voor de auto. Een impressie van hoe de tiny houses en trekkershutten eruit zullen zien en hoe het perceel wordt ingericht is weergegeven in onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0010.png" Figuur: Impressies van de te realiseren tiny houses / trekkershutten (Bron: Lejosloepverhuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0011.png" Figuur: Impressies positionering tiny houses / trekkershutten (Bron: Lejosloepverhuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0012.png" Figuur: Impressie inrichting perceel in gewenste situatie (Bron: Lejosloepverhuur)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Onderhavig initiatief betreft de realisatie van 6 plekken ten behoeve van tiny houses, trekkershutten of camperstandplaatsen ten behoeve van een overnachting. Daarnaast worden twee camperstandplaatsen gerealiseerd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Derhalve is het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is op 7 augustus 2021 geconsolideerd vastgesteld door de Gedeputeerde Staten. De omgevingsvisie is het thematisch ruimtelijk beleidsdocument waarin doelstellingen op de middellange termijn worden vormgegeven. Met de omgevingsvisie wil de provincie een uitnodigend perspectief voor de toekomst bieden en omvat ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Zuid-Holland wil zich ontwikkelen als een slimme en schone provincie.

Als gevolg van een groeiend aantal inwoners, economische ontwikkelingen en klimaatverandering, groeit de behoefte aan woningen. Om dit te bereiken zijn twaalf provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' opgesteld. Op basis van deze opgaven is provinciaal beleid ontwikkeld waar de provincie samen met andere overheden en maatschappelijke partners aan wil werken.

De volgende onderwerpen uit de Omgevingsvisie zijn direct relevant voor onderhavige ontwikkeling.

Planspecifiek

Verblijfsrecreatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied

De provincie vindt het van belang dat de behoefte aan grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied wordt onderbouwd en regionaal afgestemd. Regelmatig worden nieuwe initiatieven ontwikkeld voor grootschalige recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied, waarbij niet altijd sprake is van afstemming met initiatieven in andere gemeenten. Nieuwe ontwikkelingen kunnen ook gevolgen hebben voor het functioneren van bestaande recreatiecomplexen. Dit kan leegstand of ongewenst gebruik van bestaande complexen in de hand werken. Zowel bij een nieuwe recreatieve ontwikkeling als bij de herontwikkeling of intensivering van een bestaand terrein met een recreatieve functie, moeten alle relevante aspecten worden betrokken bij de afweging hierover. Ook toepasselijk provinciaal beleid wordt daarbij betrokken. Het gaat daarbij in ieder geval om het beleid en de regels voor ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkeling van nieuwe locaties zal veelal een vorm van ‘transformatie’. Ook de bereikbaarheid en de gevolgen voor de druk op het wegennet worden bij de afweging betrokken.

De ontwikkeling ter plaatse van het plangebied is relatief kleinschalig. Het voorziet in een aanvulling van nachtrecreatie op de reeds aangeboden dagrecreatie op de planlocatie. Dit zal geen tot nauwelijks gevolgen hebben voor de bestaande recreatiecomplexen in de omgeving.

Gezonde leefomgeving

De gezondheid van de Zuid-Hollander staat onder druk door ongezonde leefgewoonten, waaronder te weinig buiten zijn en bewegen en milieufactoren (o.a. luchtverontreiniging en geluidsbelasting). Een gezonde leefomgeving is van groot belang voor de gezondheid van onze inwoners. Een leefomgeving die rijk is aan sportief en recreatief beleefbaar groen en water draagt bij aan de gezondheid. De provincie streeft naar het bevorderen van de gezondheid en het voorkomen van ziektes door het aanbieden van verschillende soorten groen (bos, park en recreatieterreinen) voor sportieve en recreatieve inspanning en ontspaning. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de ontwikkeling van een reactieve functie en is daarmee in lijn met dit onderdeel van de omgevingsvisie.

Sport, recreatie en water- en groenbeleid

In het bedrijvige en dichtbevolkte Zuid-Holland dient er voor al onze inwoners ook ruimte te zijn voor ontspanning en voor sport en recreatie. De provincie zet daarom samen met partners in op een in omvang en kwaliteit goed netwerk en goede voorzieningen, locaties en gebieden voor sport en recreatie. Ons recreatieve routenetwerk (voor fietsen, wandelen, varen en ruiters en menners) speelt daarbij een belangrijke rol. In omvang en kwaliteit optimale sport- en recreatiemogelijkheden dragen bij aan een goed en gezond leef-, woon- en vestigingsklimaat en aan (ook spreiding van) toerisme. De provincie streeft naar behoud en versterking van de sportieve en recreatieve belevingswaarde van landschap, water en erfgoed en ontwikkelt en verbindt hiervoor onder meer met name de uit oogpunt van belevingswaarde bijzonder waardevolle gebieden inzake landschap (o.a. Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland), water en natuur (o.a. Hollands Plassengebied en onze Nationale Parken NL Delta en Hollandse Duinen) en verbindt sportief en recreatief de groenblauwe netwerken in en om de stad. Er ligt een opgave om de sport- en recreatiemogelijkheden zowel binnen als buiten de stad te behouden en te versterken. De provincie zet daarom in op een in omvang en kwaliteit goed netwerk en goede voorzieningen voor sport en recreatie. Via dit netwerk worden de locaties, voorzieningen, gebieden en wateren voor sport en recreatie ontsloten. Het is een gezamenlijke opgave van provincie, gemeenten en andere partijen om deze routes, locaties, voorzieningen, gebieden en wateren voor sport en recreatie in stand te houden, waar nodig verder te ontwikkelen en barrières op te heffen, om zo de kwaliteit, omvang en samenhang te behouden en zo mogelijk te verbeteren.

Toerisme in balans

Wereldwijd groeit het toerisme. Op sommige plekken lijdt dit tot drukte, terwijl andere plekken meer zouden willen profiteren van toerisme. Dit vraagt om afstemming en meer (kwaliteit)sturing. De doelstelling van de provincie is dat in 2030 elke Zuid-Hollander profiteert van toerisme. Om dat te bereiken zal toerisme en de maatregelen die er genomen worden, moeten bijdragen aan de provinciale en maatschappelijke opgaven. Daarmee benut provincie de kansen die het toerisme in Zuid-Holland biedt en beperkt het de overlast die het kan veroorzaken. Toerisme is geen doel op zich, maar wordt ingezet als middel dat bijdraagt aan een aantrekkelijk woon- werk en leefklimaat in Zuid-Holland. Omdat er binnen Zuid-Holland zowel plekken zijn waar overlast van toerisme wordt ervaren, als ook plekken waar nog volop mogelijkheden zijn, ligt er een opgave om dit met elkaar in balans te brengen. Toerisme is daarbij primair het domein van de recreatie-/toerismeondernemer, de lokale overheden, de samenwerkingsverbanden daartussen en de marketingorganisaties. De provincie kan bijdragen door duurzame vormen van toerisme te ondersteunen. Een toeristisch gebied en de omgeving ervan mag niet onevenredig veel lijden onder het toerisme. Het streven is combinaties te maken en belangen waar mogelijk te koppelen. Er zijn diverse provinciale opgaven waar toerisme een bijdrage aan kan leveren, zoals erfgoed, cultuur, (water-)recreatie, human capital, digitalisering, verduurzaming, mobiliteit en natuur. Door toerisme zoveel mogelijk aan te laten sluiten op de andere maatschappelijke opgaven, zullen uiteindelijk alle Zuid-Hollanders van toerisme kunnen profiteren.

Naar een klimaatbestendig Zuid-Holland

De provincie wil dat Zuid-Holland een fijne plek blijft om te werken, wonen en recreëren, ook als omstandigheden veranderen. Daarom worden er nu maatregelen genomen om de provincie voor te bereiden op klimaatopgaven als weersextremen (hitte, droogte, wateroverlast, overstromingen), zeespiegelstijging en bodemdaling. Samen met waterschappen, gemeenten en het Rijk zorgt de provincie voor een klimaatbestendig en waterrobuust ingerichte provincie in 2050. Niet alleen om schade en overlast te beperken, maar ook vanuit onze ambitie te streven naar een gezonde, groene leefomgeving, een aantrekkelijk vestigingsklimaat, goede bereikbaarheid en een veerkrachtige innovatieve economie. Inzet van de provincie is om de transitie naar een klimaatbestendige provincie onlosmakelijk onderdeel uit te laten maken van het gehele provinciale beleid en de praktijk. Klimaatadaptatie is een dwarsdoorsnijdend thema dat vele beleidsterreinen raakt, denk aan infrastructuur, landbouwtransitie, natuur, stedelijke ontwikkeling, etc. Op al deze terreinen zet de provincie in op de bescherming van mensen, leefomgeving en economie tegen de gevolgen van overstromingen en extreem weer. Inzet van de provincie is tevens om bij ruimtelijke ontwikkelingen (nieuw of in bestaand bebouwd gebied) de betrokken partijen de risico’s als gevolg van de klimaatopgaven expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze of inrichting van het gebied. Daarbij wordt in ieder geval gebruik gemaakt van de uitkomsten van de klimaatstresstesten die overheden hebben uitgevoerd (conform de afspraken uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie). Op die manier wordt bij nieuwe ruimtelijke projecten rekening houden met de impact van klimaatverandering en kan het risico op schade en slachtoffers voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is, worden beperkt. Centraal vertrekpunt daarbij is dat meer ruimte wordt geboden aan het water, natuurlijke processen, en groen. Dit uitgangspunt draagt tevens bij aan andere opgaven als een gezonde leefomgeving, bescherming van de natuur en de verhoging van biodiversiteit.Zuid-Holland investeert in een gezonde, aantrekkelijke en veilige leefomgeving voor mens en natuur. Daarom zetten we in op kwalitatief hoogwaardig en bereikbaar groenblauw in en om de stad, ontwikkeling van nationale parken, diversiteit in landschappen en duurzame landbouw. Door klimaatverandering wint deze inzet aan urgentie: toevoegen van- en ruimte bieden aan meer groen en water zijn effectieve oplossingen in het tegengaan van wateroverlast en hittestress in met name stedelijk gebied.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland heeft op 1 augustus 2020 een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Dit is een uitwerking van de visie in beleidsregels. Binnen dit beleid zijn specifieke regels opgenomen voor de ruimtelijke kwaliteit. De verordening voorziet in regels die doorwerking van de beleidsdoelstellingen uit de Omgevingsvisie een juridische basis geven waarmee concrete uitwerking wordt gegeven aan de doelstellingen.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan heeft de Omgevingsverordening relevantie met de betrekking tot provinciale vaarwegen, 20 Ke-contour Schiphol

Provinciale vaarwegen

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in de 'vrijwaringszone vaarweg in beheer bij de provincie'. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een vrijwaringszone van een vaarweg in beheer bij de provincie is gelegen, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en is verbeeld op kaart 2 in bijlage II, kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • 1. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
    • a. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
    • b. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal; en
    • c. het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
  • 2. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het eerste lid wordt advies gevraagd aan de vaarwegbeheerder.

20 Ke-contour Schiphol

Het plangebied is gelegen in de 20 Ke-contour Schiphol. Voor bestemmingsplannen gelden de volgende instructieregels:

  • 1. Voor de gronden binnen de 20 Ke-contour, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II, kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe woningen, uitsluitend binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan in onderstaande gevallen voorzien in nieuwe woningen buiten bestaand stads- en dorpsgebied als het betreft:
    • a. woningbouw binnen de voormalige bebouwingscontour van de streekplannen uit 2003, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II;
    • b. de toevoeging van ten hoogste enkele woningen in reeds aanwezige lintbebouwing;
    • c. de toevoeging van ten hoogste enkele greenportwoningen, als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek;
    • d. de toevoeging van ten hoogste enkele woningen volgens het principe ruimte voor ruimte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door de sloop van overtollige bebouwing en kassen;
    • e. het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen; of
    • f. bedrijfswoningen, voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.

Klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte

Het voorgenomen plan is niet in strijd met de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Het voorgenomen plan is niet in strijd met hetgeen wat de instructieregels voorschrijft.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Nieuwkoop

De Omgevingsvisie gemeente Nieuwkoop is op 8 juli 2021 vastgesteld door de gemeenteraad van Nieuwkoop. De Randstad is en blijft in de toekomst een gebied met een sterke economische aantrekkingskracht. En de komende jaren verwachten we in de Randstad een flinke bevolkingsgroei. De druk op de ruimte is daarom groot. Er is een tekort aan (betaalbare) woningen, er is vraag naar bedrijventerreinen, naar ruimte voor het opwekken van duurzame energie en mogelijkheden voor recreatie. Daarnaast groeit de mobiliteitsbehoefte. Dat alles beïnvloedt ook de gemeente Nieuwkoop. Mensen wonen, werken en recreëren graag in de gemeente en dat wil de gemeente zo houden! Geluk, gezondheid en eigen initiatief staan in de visie daarom centraal.

De gemeente versterkt de waarde en de vitaliteit van het bijzondere landschap waarin landbouw, tuinbouw, natuur, het opwekken van energie en recreatie een sterk geheel vormen. Onze groene en sociale leefomgeving heeft een positief effect op de gezondheid van inwoners en bezoekers. Iedereen moet in Nieuwkoop gezond en veilig (kunnen) samenleven en verblijven. Waar de gemeente al goed in is moet worden behouden en versterkt: de aantrekkelijke en gezonde leefomgeving, naar elkaar omkijken en samen dingen organiseren. Om op de lange termijn gezond te blijven, gaat extra aandacht uit naar het stimuleren van beweging.

Toerisme zorgt voor levendigheid en een groter draagvlak voor detailhandel, horeca, cultuur, natuur en erfgoed. Én niet te vergeten voor werkgelegenheid. Het toerisme in de gemeente mag daarom op een duurzame, kleinschalige manier groeien. De gemeente Nieuwkoop wil het toerisme goed over de gemeente en de seizoenen spreiden, dus zowel in ruimte als tijd. De gemeente versterkt het toeristische profiel van de gemeente en maken daarbij nog beter gebruik van de kwaliteiten. In de dorpen gaat het om het beter zichtbaar maken van kunst en ambacht (smederijen, Haagse School, monumenten) en om een sterkere relatie met de omliggende natuur. De gemeente Nieuwkoop heeft niet veel overnachtingsmogelijkheden. Die ziet de gemeente graag toenemen. Initiatieven voor kleinschalige (verblijfs)recreatie met een bijzonder, onderscheidend karakter (zoals B&B, tiny house, trekkershut) worden gestimuleerd.

Water is een belangrijk en prominent zichtbaar element in het landschap en in de dorpen. Klimaatverandering heeft veel gevolgen voor de waterhuishouding. Nieuwkoop bereidt zicht hierop voor: de gemeente wil dat het grondgebied in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht met (meerlaagse) waterveiligheid als uitgangspunt. Het toevoegen van oppervlaktewater biedt ook nieuwe mogelijkheden voor natuurontwikkeling, wonen en recreatie. Daarnaast wil Nieuwkoop het landschap beter toegankelijk en bekend maken. Een goede balans tussen natuur en recreatie is daarbij essentieel. De gemeente zorgt voor een betere spreiding van toeristen, goede zonering en handhaving van gedragsregels. Waterrecreatie is een belangrijk onderdeel van de Nieuwkoopse recreatieve sector. Het plassengebied is geschikt voor rustige beleving vanaf het water, per kano, roeiboot, met een hengel in de hand, of op de schaats. Die rust onderscheidt Nieuwkoop van andere plassengebieden in de regio, die druk bezocht worden door liefhebbers van zeilsport en gemotoriseerde pleziervaart. In het agrarisch gebied biedt Nieuwkoop mogelijkheden voor dag- en verblijfsrecreatie bij de boer.

Het voorgenomen plan is niet in strijd met de gemeentelijke omgevingsvisie. Het plan draagt bij aan het creëren van meer overnachtingsmogelijkheden binnen de gemeente. Het plan voorziet in een kleinschalige (verblijfs)recreatie met een bijzonder, onderscheidend karakter wat de gemeente stimuleert. Daarnaast wordt met het plan de ambities wat betreft waterrecreatie, wat een belangrijk onderdeel is van de Nieuwkoopse recreatieve sector. Tenslotte is het plan in lijn met de omgevingsvisie, omdat het plan een voorbeeld is voor verblijfsrecreatie in het agrarisch gebied.

3.3.2 Beleidsplan Recreatie en Toerisme Gemeente Nieuwkoop

In 2020 is het Beleidsplan Recreatie en Toerisme Gemeente Nieuwkoop vastgesteld door de gemeenteraad. Nieuwkoop vernieuwt en intensiveert zijn Recreatie- en toerismebeleid. De gemeente wil, samen met ondernemers, gebiedsbeheerders en andere initiatiefnemers een aantal kansen benutten en tegelijkertijd de ontwikkelingen in goede banen leiden. De gemeente wil graag samen met deze partijen optrekken, waarbij ieder zijn eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Ondernemers en initiatiefnemers investeren en exploiteren, beheren de musea en organiseren evenementen. Nieuwkoop Marketing en de VVV-verbinden deze partijen en zorgen dat ze goed samenwerken.

De gemeente Nieuwkoop heeft maar een beperkt aantal overnachtingsmogelijkheden. Dat heeft ook zijn weerslag op de bestedingen in de horeca en de dienstverlening. Verblijfstoeristen besteden niet alleen aan de accommodatie zelf, maar gaan ook (veel) meer uit eten, vervoer, et cetera. Die verblijfstoeristen (en bestedingen) mist Nieuwkoop grotendeels en de gemeente is dus vooral afhankelijk van verblijfstoeristen buiten de eigen gemeente en dagtoeristen vanuit de Randstad. De dagattracties in de gemeente Nieuwkoop zijn kleinschalig en zij concentreren zich rond de Nieuwkoopse plassen en de kern Nieuwkoop. Het komt erop neer dat Nieuwkoop in potentie zeer veel te bieden heeft, maar nog nauwelijks door de bezoeker ontdekt is. Het ‘stamkapitaal’ is aanwezig in de vorm van natuur, landschap en kunst, maar de bekendheid is laag en de mogelijkheden om ervan te genieten en om bezoekers te ontvangen zijn beperkt.

Particulier bootbezit maakt plaats voor allerlei vormen van varen met geleende, gedeelde of gehuurde boten. De huidige generaties kiezen steeds minder voor het hebben van een boot, maar voor gedeeld eigenaarschap, het varen met de boot van je ouders, lenen van vrienden, delen via een app. Dit betekent dat jongeren nog wel varen, maar dat het bootbezit als geheel achteruitgaat. Met, al dan niet gehuurde, luxere sloepen worden meerdaagse tochten gemaakt. Deze ontwikkelingen bieden kansen voor de horeca en de verblijfsaccommodaties. Sloepvaarders koken en slapen over het algemeen niet op hun boot. Zij zullen dus op zoek gaan naar mogelijkheden dicht in de buurt van hun aanlegplaats om te eten en te slapen.

In de verblijfsrecreatiesector gaat het al een tijd niet meer om het bieden van onderdak, maar om het bieden van een beleving, toegesneden op de wensen en verwachtingen van de gasten. Het verblijf moet iets bijzonders bieden, het liefst passend in een thema en aansluitend bij het doel van het uitje: jezelf in alle rust en stilte opladen, ‘echt even samen’, genieten van de natuur

Verblijfstoeristen besteden veel meer dan dagtoeristen en leveren een hogere bijdrage aan de werkgelegenheid. Buitenlandse bezoekers en zakelijke bezoekers besteden nog aanzienlijk meer. De gemeente Nieuwkoop heeft nu zeer weinig verblijfsmogelijkheden, wat zijn neerslag heeft op de bestedingen en arbeidsplaatsen. Als er meer verblijf in Nieuwkoop is biedt dit draagvlak voor horeca, attracties en retail in Nieuwkoop. Dagtoeristen zijn nog altijd welkom en zeer belangrijk voor het toerisme in Nieuwkoop, maar zonder uitbreiding van de verblijfsmogelijkheden worden de doelen om verder te groeien niet gehaald. Daarbij denken we aan verblijf met een onderscheidend karakter en passend bij het DNA van de gemeente, variërend van luxe tot basic en van hotel tot tiny house. Een faciliterende houding van de gemeente is cruciaal. In sommige gevallen zal een initiatief voor een verblijfsaccommodatie niet precies passen in het bestemmingsplan of voldoet het plan niet aan de exacte vergunningeisen. Het is dan aan de gemeente om naast de initiatiefnemer / ondernemer te staan, mee te denken en te adviseren hoe het wel kan. De gemeente wil bij initiatieven die de verblijfsmogelijkheden uitbreiden, een optimaal faciliterende houding aannemen

Conclusie

Het voorgenomen plan draagt bij aan de ambities van het het Beleidsplan Recreatie en Toerisme Gemeente Nieuwkoop. Het plan voorziet in de realisatie van extra verblijfsmogelijkheden binnen de gemeente, waardoor specifiek sloepvaarders onderdak geboden wordt. Dit is in lijn met het beleidsplan, omdat op die manier gepoogd wordt om meer verblijfstoeristen naar de gemeente te halen.

3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Rijn- en Veenstreek

De gemeenten Alphen aan de Rijn, Kaag en Braassem, Nieuwkoop en Rijnwoude hebben besloten samen een Landschapsontwikkelingsplan Rijn- en Veenstreek op te stellen (LOP). De raad heeft het Visiedeel van het LOP vastgesteld op 25 juni 2009. Het Uitvoeringsprogramma van het LOP is op 17 december 2009 door de raad vastgesteld. Deze vier gemeenten werken samen in het Rijnstreekberaad. Het landschapsontwikkelingsplan is een integraal plan en besteedt aandacht aan alle aspecten van het landschap, uiteenlopend van de ontstaansgeschiedenis en haar cultuurhistorische waarden tot het huidige gebruik. De hoofddoelstellingen van het LOP zijn:

  • 1. Behouden en versterken van het karakteristieke veenweidelandschap en rekening houden met de eisen die de agrarische sector stelt om duurzaam te kunnen blijven functioneren;
  • 2. Ontwikkelen kwalitatief aantrekkelijk en duurzaam samenhangend buitengebied als leefomgeving, met een betere inrichting van de overgangszone tussen dorp en buitengebied;
  • 3. Ontwikkelen van recreatieve voorzieningen en verbindingen in samenhang met de agrarische en natuurfunctie;
  • 4. Behouden en versterken van een duurzame water- en ecologische structuur in samenhang met de landschapswaarden.

Landschappelijke kwaliteit

In het LOP is de kwaliteit en samenhang van het landschap in de Rijn- en Veenstreek onderzocht. Die kwaliteit en samenhang zit vooral in de grote landschappelijke eenheden. Droogmakerijen en aaneengesloten veenweidegebied vormen met elkaar een heldere hoofdstructuur. Openheid en vergezichten maken die hoofdstructuur zichtbaar. Akkerbouw en melkveehouderij kunnen in deze grote eenheden goed uit de voeten. Versnippering is niet gewenst, stelt het LOP. Zichtlijnen moeten zoveel mogelijk intact blijven. Dit betekent dat toevoegingen aan het landschap, bijvoorbeeld ten behoeve van recreatie en natuur, bij voorkeur aan de randen van deze landschappelijke eenheden plaatsvinden en zoveel mogelijk worden gebundeld.

In het LOP zijn inrichtingsprincipes en bijbehorende voorbeelden opgenomen voor de gewenste beeldkwaliteit van bebouwing. Zorgvuldige aandacht voor de beeldkwaliteit is noodzakelijk om de landschappelijke kwaliteit te waarborgen. De randen van nieuwbouwwijken, bedrijventerreinen, boerderijen en kassen vallen in het open landschap van de Rijn- en Veenstreek extra op. In het verleden is vaak geen rekening gehouden met het verkavelingspatroon of met de richting van het landschap. Ook de aankleding laat te wensen over. Harde overgangen zijn het gevolg. Het LOP benoemt deze gevallen en laat zien dat een betere landschappelijke inpassing mogelijk is. (Streekeigen) beplanting speelt daarbij vaak een rol. De inrichtingsprincipes zijn ook toepasbaar op nieuwe bebouwing. Een beter aanzien van het gebied vergroot op zijn beurt weer de aantrekkelijkheid voor inwoners en recreanten. Het LOP wil een streefbeeld en toetsingskader zijn voor het formuleren van beeldkwaliteit. In het bestemmingsplan Damstaete wordt hiermee rekening gehouden door een groene overgang naar het landschap te maken en de richting van de verkaveling te laten passen bij het omliggende landschap.

Uitvoeringsprogramma

Het uitvoeringsprogramma bevat de projecten waarmee de visie gerealiseerd moet worden. Het programma maakt een onderscheid tussen projecten die vooral de instrumenten voor uitvoering betreffen, en projecten die daadwerkelijk in het landschap ingrijpen. Steeds is het doel om de landschappelijke kwaliteit te verbeteren tegelijk met verantwoord (mede)gebruik van het landelijk gebied.

In de eerste categorie vallen projecten als het verankeren van de visie in het gemeentelijk beleid, het aanstellen van een landschapscoördinator en het oprichten van een landschapsfonds. Ook het aangewezen worden als ‘prioritair gebied’ in het beleid van de provincie, en het door middel van educatieprojecten en promotie vergroten van de bewustwording en beleving van het landschap dragen bij aan de realisatie van de visie.

In de tweede categorie vallen projecten als het aanleggen van wandelpaden, het inpassen van dorpsranden en bedrijventerreinen en het aanleggen van wegbeplanting.

Voor het plangebied zijn geen specifieke kaders en uitgangspunten vermeld, hiervoor gelden de algemene beleidsuitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

Omgevingsverordening Zuid-Holland

Via de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn onder andere provinciale weidevogelgebieden, gebieden met een strategische reservering natuur en karakteristieke landschapselementen beschermd. Er moet getoetst worden of het voorgenomen plan gevolgen heeft voor de landschappen die beschermd zijn volgens de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 6,6 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 160 meter afstand. Tevens ligt het voorgenomen plan niet binnen een gebied gebied dat beschermd wordt via de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Tevens zijn binnen het plangebied geen karakteristieke landschapselementen aanwezig.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' een afstand van circa 8 kilometer. Van belang is dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) op 1 juli 2021 in werking is getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Daarmee hoeft de stikstofdepositie voor de bouw-, aanleg- en sloopfase niet meer te worden berekend en verschuift de nadruk naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt.

In de gebruiksfase vindt stikstofemissie plaats door verkeersbewegingen. Gelet op de omvang van de ontwikkeling, het aantal verkeersstromen wat de ontwikkeling oplevert en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden, kan zonder nadere AERIUS-berekening worden gesteld dat de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

4.1.3 Soortenbescherming

De ontwikkeling aan het Nieuwveens Jaagpad heeft een kleine omvang. Het betreft het inbestemmen van de reeds bestaande blokhut. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in zes plekken ten behoeve van tiny houses, trekkershutten of camperstandplaatsen. Alle bomen op het perceel blijven behouden en worden niet gekapt. Tevens worden de tiny houses, trekkershutten en camperplaatsen geplaatst op een grasveld dat al regelmatig gemaaid wordt. De verwachting van een negatieve impact op flora en fauna op en nabij de planlocatie is weinig tot geen.

Voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN. Daarnaast zal de ontwikkeling geen negatief effect hebben op beschermde soorten. Nader ecologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden te allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.  

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Recreatie'. Ten aanzien van het initiatief zullen mogelijk graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De planologisch geldende functie van de locatie in de toekomst betreft een milieugevoeligere functie.

Er is derhalve een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v. Het veldwerk heeft plaatsgevonden op 18 en 25 november en 16 december 2021. De rapportage van het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Het plangebied is hierin opgedeeld in 'deellocatie A: overig terrein' en 'deellocatie B: voormalige sloot'. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen zijn als volgt.

Conclusie deellocatie A

Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:

  • Zintuiglijk zijn geen kenmerken en bijmenging waargenomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een mogelijke bodemverontreiniging.
  • Ter plaatse van de op de locatie aanwezige parkeerplaats is een verharding met grind en onderliggen puingranulaat aanwezig. Het puin betreft een product, geen bodem en is zintuiglijk niet verdacht op de aanwezigheid van verontreinigingen zoals asbest. Het verhardingsmateriaal is niet analytisch onderzocht.
  • Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond van het gehele terrein licht verontreinigd is met diverse zware metalen (cadmium, koper, kwik, lood, molybdeen en zink). In vier monsters is lood matig verhoogd aangetoond.
  • In de ondergrond zijn kwik en molybdeen licht verhoogd aangetoond.
  • Tot slot zijn in het grondwater lichte verhogingen aan barium en nikkel aangetoond. Deze verhogingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader onderzoek.

De lichte verhogingen zijn niet verontrustend en hebben geen aanleiding gegeven tot nader onderzoek. De matige verhoging aan lood in een mengmonster heeft aanleiding gegeven tot aanvullend onderzoek. De hypothese is gewijzigd en er zijn aanvullende analyses en boringen uitgevoerd. Uit het aanvullend onderzoek blijkt:

  • Met de individuele analyses is lood vijf maal licht en vier maal matig verhoogd aangetoond.
  • De interventiewaarde wordt nergens overschreden.

Er is geen duidelijke oorzaak aan te wijzen voor de verhogingen. Het is aannemelijk dat de lichte verontreiniging voor 1987 is ontstaan en derhalve in het kader van de Wet Bodembescherming een 'historische' verontreiniging betreft. De interventiewaarde wordt nergens overschreden, zodat de resultaten conform de Wbb geen aanleiding geven tot sanerende maatregelen. De intensiteit van het onderzoek is voldoende om een voldoende betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de algemene kwaliteit van de bovengrond.

Hoewel de locatie niet in stedelijk gebied is gelegen, lijkt deze op basis van samenstelling op een 'oud stedelijke ophooglaag'. De verwachting is dat de verontreiniging veroorzaakt is door het algemeen historisch gebruik van de locatie. We zien geen directe relatie met de voormalige watergang, maar het vroegere opschonen van de watergang of de vaart aan de overzijde van de weg kan een bijdrage hebben geleverd aan de lichte verontreiniging.

De hypothese 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld (VED-HE)' wordt bevestigd. De resultaten geven geen aanleiding tot nader onderzoek en geven geen belemmering voor het wijzigen van de bestemming van de locatie.

Conclusie deellocatie B

Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem ter plaatse van de voormalige sloot mogelijk diffuus verontreinigd is met een heterogeen karakter op schaal van monsterneming en daarom de hypothese 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' geldt.

Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:

  • Zintuiglijk zijn geen kenmerken en bijmenging waargenomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een mogelijke bodemverontreiniging.
  • Met uitzondering van diverse verhogingen aan zware metalen, die behoren tot het onderzoek van deellocatie A (algemene kwaliteit onderzoekslocatie), zijn geen verhogingen aangetoond die kunnen duiden op een verontreiniging of demping die te relateren is van de voormalige sloot.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdacht, diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld' kan worden verworpen. De voormalige sloot heeft op basis van onderliggend onderzoek niet geleidt tot bodemverontreiniging.

Aanbevelingen

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het wijzigen van de bestemming van de onderzoekslocatie. De bodemkwaliteit is afdoende bekend.

4.2.3 Conclusie

Op basis van vorenstaand blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. De bodemkwaliteit is geschikt voor de nieuwe functie en levert geen risico's op voor de volksgezondheid en het milieu.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Glastuinbouw' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. Op basis van de dubbelbestemming geldt dat een onderzoek niet noodzakelijk is indien de ondergrondse bouwdiepte van bebouwing niet meer bedraagt dan 50 centimeter of waarvan de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 10.000 m². Het plan voorziet niet in een uitbreiding groter dan deze grens. Archeologisch onderzoek is op basis hiervan niet noodzakelijk.

Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling plaats in beschermd archeologisch gebied, maar worden de onderzoeksgrenzen voor een archeologisch onderzoek niet overschreden. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en =200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*brutovloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

Het initiatief kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Luchtkwaliteit ter plaatse

Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). Daarnaast hanteert de World Health Organization (WHO) advieswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof. In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van de waarden ter plekke van het plangebied, de grenswaarden en de advieswaarden. De kaarten met concentratie luchtverontreinigende stoffen in de lucht op de onderhavig planlocatie zijn gebaseerd op de Atlas Leefomgeving.

Stof   Jaar 2019   Grenswaarde   Advieswaarde  
NO2   14 µg/m3   40 µg/m3   10 µg/m3  
PM10   16 µg/m3   40 µg/m3   15 µg/m3  
PM2,5   9 µg/m3   20 µg/m3   5 µg/m3  

Waarden in het plangebied, grenswaarden en advieswaarden luchtkwaliteit

Op de planlocatie wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Daarnaast is luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor het beoogde gebruik. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Parkeren en verkeer

Landelijk geldt voor de parkeernormen en verkeersgeneratie de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De gemeente Nieuwkoop heeft de parkeernormen ook vastgesteld in het 'Nota parkeernormen gemeente Nieuwkoop 2021'. Dit beleid is vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juli 2021. In het parkeerbeleid van de gemeente Nieuwkoop zijn voor verblijfsrecreatie parkeernormen opgenomen voor een bed & breakfast. Deze parkeernorm ligt lager dan de parkeernorm welke het CROW heeft bepaald voor een kampeerterrein. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van een worst case scenario en de parkeernormen van het CROW aangehaald. Tevens is voor de verkeersgeneratie eveneens gekeken naar de kencijfers van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De planlocatie kan worden aangeduid als 'buitengebied' in weinig stedelijk gebied.

4.5.1 Parkeren

Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Het plangebied wordt gekenmerkt als buitengebied in weinig stedelijk gebied. Voor de tiny houses, trekkershutten en de camperstandplaatsen is voor de parkeerbehoefte gekeken naar de functie 'Camping (kampeerterrein)'. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,1 tot 1,3 per standplaats. Voor de zes tiny houses, trekkershutten of camperstandplaatsen komt de parkeerbehoefte dan uit op 6,6 tot 7,8 parkeerplaatsen.

Op het perceel worden 12 parkeerplaatsen, waaronder drie elektrische oplaadpunten, gerealiseerd. Hiermee blijven er ook parkeerplaatsen beschikbaar voor gebruikers van de sloepverhuur die niet blijven overnachten op het perceel. Onderstaand figuur toont de positionering van de parkeerplaatsen op de planlocatie. Parkeren wordt daarmee op eigen terrein kan worden opgelost. Daar parkeren op eigen terrein opgelost kan worden, vormt dit geen belemmering voor het voorgenomen plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0013.png" Figuur: overzicht planlocatie met parkeerplaatsen (bron: Lejosloepverhuur)

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten door het Nieuwveens Jaagpad. Dit is een 60 km/u weg.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie bevindt zich op het perceel een blokhut welke als ontvangstruimte dient voor de sloepverhuur. In de CROW-publicatie 381 is geen kengetal bekend voor een dergelijke ontvangstruimte. Daarom is enkel gekeken naar de verkeersgeneratie in de gewenste situatie.

Voor de tiny houses, trekkershutten en camperstandplaatsen is voor de verkeersgeneratie opnieuw gekeken naar de functie 'Bungalow (huisjescomplex)'. De verkeersgeneratie voor een 'Camping (kampeerterrein)' liggen een stuk lager. Met het berekenen van de verkeersgeneratie is daarmee uitgegaan van een worst case scenario.

Voor de functie 'Bungalow (huisjescomplex) geldt een verkeersgeneratie van 2,6 tot 2,8 mvt/etmaal per bungalow. Voor zes tiny houses, trekkershutten of camperstandplaatsen komt de verkeersgeneratie daarmee neer op 15,6 tot 16,8 mvt per etmaal.

De verkeersgeneratie neemt met het realiseren van zes tiny houses, trekkershutten of camperstandplaatsen toe met maximaal 16,8 mvt per etmaal. Dit is een beperkte toename, wat een gering en verantwoord effect zal hebben op de omliggende onsluitingswegen.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts beperkt toe.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Beoordeling

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van het Nieuwveens Jaagpad. Recreatieve functies betreffen geen gevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer is niet noodzakelijk.

Tevens gelden voor de planlocatie de gebiedsaanduidingen 'Luchtvaartverkeerzone - 20 Ke', 'Luchtvaartverkeerzone - lib'. Binnen deze zones mogen geen nieuwe geluidgevoelige functies worden gerealiseerd. Met voorliggend plan is hier geen sprake van, omdat een recreatieve functies geen geluidgevoelige objecten betreffen.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied gelet op de afwisseling in de bestemmingen 'Agrarisch', 'Recreatie' en 'Wonen'. Tevens ligt het plangebied binnen de geluidscontour van Schiphol en geldt voor de omgeving van het plangebied de gebiedsaanduidingen 'Luchtvaartverkeerzone - 20 Ke', 'Luchtvaartverkeerzone - lib'.

Nieuwveens Jaagpad 12

Op het naastgelegen perceel, Nieuwveens Jaagpad 12, bevindt zich een bedrijfswoning. De ontwikkeling voorziet in de realisatie van zes tiny houses, trekkershutten of camperstandplaatsen. Deze zijn qua milieuhinder vergelijkbaar met reguliere woningen. Hiermee wordt zorg gedragen dat het woon- en leefklimaat van de betreffende bedrijfswoning minstens gelijk blijft aan de huidige situatie en daarmee aanvaardbaar is.

Beperkingen bedrijfsvoering

Voor omliggende agrarische bedrijven en recreatieve functies zal het realiseren van de beoogde appartementen geen (extra) belemmering betekenen voor de bedrijfsvoering. Het voorgenomen plan betreft geen milieugevoelige functie.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van het recreatieterrein niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Beoordeling

Het te realiseren recreatieterrein betreft een beperkt kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0569.bpNWVJaagpad12a-on01_0014.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Luchthavenindelingsbesluit

4.9.1 Wettelijk kader

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol.

Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.
4.9.2 Beoordeling

Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het ruimtelijk afwegingskader. Het plangebied is gelegen op de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (Lib-S) met nummer 5 (Afwegingsgebied geluid en externe veiligheid) zijn aangewezen. Dit houdt in dat conform artikel 2.2.1d van het Lib-S ingegaan dient te worden op:

  • de realisatie van gebouwen in relatie tot de omgeving;
  • de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond.

Binnen dit gebied zijn er buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan. Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van maximaal zes overnachtingsplekken ten behoeve van tiny houses, trekkershutten of standplaatsen voor campers. Op het deel van van het plangebied waar de Lib van toepassing is, worden geen nieuwe gebouwen gerealiseerd. Hier bevindt zich reeds een blokhut. De overige bebouwing valt buiten de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib'.

Er kunnen echter meerdere slachtofferts vallen ten gevolge van een vliegtuigongeval. In de huidige situatie is er sprake bevindt zich op de planlocatie al een blokhut, maar verder is de kavel onbebouwd. De planlocatie ligt tussen woningen in het lint en andere recreatiegronden. In de nieuwe situatie worden maximaal zes overnachtingsplekken gerealiseerd. De planlocatie wordt ook in de huidige situatie gebruikt ten behoeve van recreatie, maar zonder overnachting. Onderliggend bestemmingsplan heeft niet direct tot gevolg dat het gebied significant intensiever wordt gebruikt dan in de huidige situatie. Als het gebied al intensiever wordt gebruikt, dan is dit marginaal. Bij een intensiever gebruik kunnen bij een vliegtuigongeval meer slachtoffers vallen. Dit wordt echter om de volgende redenen aanvaardbaar geacht.

  • De kans op een dergelijke ramp binnen het plangebied is zeer klein te noemen. Het is in ieder geval kleiner dan 1 op de miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten zone 3. Een kans van 1 op de miljoen per jaar wordt in het algemeen (bij andere risicobronnen) al zo gering gezien dat het risico als aanvaardbaar wordt geacht. De kans op het optreden van dergelijk incident is verwaarloosbaar klein.
  • Er zijn geen gevaarlijke of ontplofbare objecten in de omgeving van het plangebied waardoor vervolgschade (kettingreactie of domino-effect) zou kunnen ontstaan.
  • De gemeente kan geen maatregelen treffen om dergelijk ongeluk te voorkomen (bronmaatregel). Er wordt uiteraard alles aan gedaan om het vliegverkeer zo veilig mogelijk te laten lopen. De (rijks)overheid stelt strenge eisen aan luchthavens, de verkeersleiding en luchtvaartmaatschappijen. De eisen zijn zowel ten aanzien van vliegtuigen (technische veiligheid), maar ook voor persoonlijke veiligheid. Er zijn regels voor bemanningen, voor mensen die op of in de buurt van de luchthaven werken en voor reizigers. De overheid controleert of de organisaties aan de gestelde eisen voldoen.
  • De mogelijkheden voor het treffen van effectmaatregelen om de gevolgen te beperken, zijn zeer gering. Daarnaast is er in de nieuwe situatie sprake van geen tot een zeer beperkt intensiever gebruik van het perceel dan in de huidige situatie.
  • De hulpdiensten treden in het geval van een ramp volgens het hiervoor geldende protocol op. De kwaliteit van de hulpdiensten wordt door intensieve monitoring steeds verbeterd. Sinds de Bijlmerramp zijn de lokale rampenplannen verbeterd. Lokale bestuurders zijn en worden getraind in het leiding geven tijdens crisissituaties. Dit wordt periodiek herhaald en geëvalueerd.
  • In het plangebied is de functie recreatie gepland. De recreanten kunnen zichzelf en anderen over het algemeen goed redden. In het plangebied worden geen zeer kwetsbare objecten toegestaan. Dat zijn gebouwen voor minder redzame groepen, zoals kinderen, zieken en andere zorgbehoevenden. Als het gaat om maatregelen om zelfredzaamheid te vergroten is de conclusie dat er geen realistische maatregelen zijn te treffen die de effecten van een vliegtuigongeval beperken.
  • In het geval van calamiteiten worden burgers door de overheid zo snel mogelijk geïnformeerd hoe ze moeten handelen (bv. via NL-Alert). De (rijks)overheid adviseert burgers in geval van een vliegtuigongeval het volgende:
    • 1. Ga niet kijken.
    • 2. Houd afstand bij brand vanwege de hitte en de giftige rook.
    • 3. Houd afstand vanwege gevaarlijke stoffen die kunnen vrijkomen.
    • 4. Bel 112 als dat nog niet gebeurd is.

Tenslotte maakt voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelig gebouwen en terrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder mogelijk. Daarmee is het plan niet in strijd met de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib'.

4.9.3 Conclusie

Het plangebied is gelegen in een gebied waarop het Luchthavenindelingbesluit van toepassing is. Het voorgenomen plan voorziet niet in een nieuwe woningbouwlocatie. Er wordt rekening gehouden met de gevolgen van een vliegtuigongeval. Het Lib vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Glastuinbouw' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.11 Water

4.11.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.11.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.11.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 2). Op basis van de watertoets is geadviseerd contact op te nemen met Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Op 15 november 2021 is contact opgenomen met het Waterschap en zijn de geplannen aan hen voorgelegd. Het advies wordt binnenkort verwacht.

4.11.4 Conclusie

Vanuit het aspect water is de verwachting dat het voorgenomen plan geen belemmeringen vormt voor onderhavig initiatief.  

4.12 M.e.r.-beoordeling

4.12.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.12.2 Conclusie

Met het voorgenomen plan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld onder D 11.2 van Lijst D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Het plan is te kleinschalig van aard en de nabije omgeving bestaat uit gronden met de bestemming 'Recreatie' en het plangebied ligt op een open plek in bestaande lintbebouwing. Het Besluit m.e.r. is niet van toepassing voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Glastuinbouw'.

Het bestemmingsplan 'Nieuwveen, Nieuwveens Jaagpad 12a' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Nieuwveen, Nieuwveens Jaagpad 12a' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Enkelbestemming - Recreatie

Deze bestemming is gebruikt voor het recreatieterrein inclusief de voorzieningen, zoals de parkeerplaatsen. Voor het recreatieterrein is aangegeven hoeveel stacaravans, tiny houses en trekkershutten op het terrein zijn toegestaan. Permanente bewoning van de stacaravans, tiny houses en trekkershutten is verboden.

Enkelbestemming - Water

Deze bestemming wordt toegekend aan de het oppervlakte water binnen het plangebied.

Dubbelbestemming - Waarde - Archeologie 3

Gronden welke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' kennen, hebben een archeologische verwachtingswaarde. Alvorens hier grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden, moet er eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. Omdat de kosten van het archeologische onderzoek voor rekening van de initiatiefnemer komen is wel een afweging gemaakt tussen de archeologische belangen en de kosten die daarvoor redelijkerwijs bij een initiatiefnemer kunnen worden gelegd. Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’, mag 10.000 m² bebouwing zonder onderzoek worden gebouwd. Verder is geen archeologisch onderzoek nodig als uit documenten blijkt dat de grond ter plaatse reeds eerder is verstoord op een diepte van meer dan 50 centimeter.

Dubbelbestemming - Waterstaat - Waterkering

De zones langs de dijken zijn gereserveerd voor de bescherming van de waterkerende functie van deze dijken. In de zone mag niet worden gebouwd of gegraven zonder toestemming van de dijkbeheerder. De dijk moet bereikbaar blijven voor onderhoud, en grondwerkzaamheden in en vlak bij de dijk kunnen gevaar opleveren. In de zones van deze dubbelbestemming gaan de belangen van de waterkering voor. Het gebruik van deze gronden mag geen gevaar opleveren voor de belangen van de dubbelbestemming. Vandaar dat zowel voor bouwen als werken/werkzaamheden in deze zones, eerst getoetst moet worden aan de belangen van de desbetreffende dubbelbestemmingen.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Initiatiefnemers hebben contact gehad met de omwonenden binnen een straal van 300 meter van de planlocatie en hen op de hoogte gebracht van de voorgenomen plannen. De omwonenden hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het voorgenomen plan. Een overzicht van het aantal omwonenden dat geïnformeerd is en geen bezwaar heeft, is bijgevoegd in Bijlage 3.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.