direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk Gebied 2013 (Geconsolideerde versie)
Status: geconsolideerde versie
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0377.LG2013Gv-vg03

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013 (Geconsolideerde versie) van de gemeente Bloemendaal.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0377.LG2013Gv-vg03 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.

1.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en waarbij de ruimtelijke uitstraling of uitwerking met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals arts, notaris of advocaat; evenwel met uitzondering van prostitutie.

1.4 aan huis verbonden bedrijf

Een bedrijfsmatige activiteit voorkomend in milieucategorie 1 of 2, dan wel een naar aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, zoals een kapsalon of schoonheidssalon; evenwel met uitzondering van een seksinrichting.

1.5 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van minimaal drie aaneengebouwde woningen;

1.9 achtergevellijn

de lijn waarin de achtergevel is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.10 achtergevelrooilijn

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, dan wel indien er geen sprake is van een bouwvlak, de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw, zonder aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

1.11 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat uitsluitend gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde gebaseerd op de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.13 balkon

op een verdieping gelegen buitenruimte, bevestigd aan of uitstekend uit de buitenmuur van een gebouw en voorzien van een balustrade of borstwering;

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak en/of bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.16 bed&breakfast

kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is een aan het wonen ondergeschikte functie, gevestigd in een woning of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren/bewoners van het betreffende huis.

1.17 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.18 bedrijfs/dienstwoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor één huishouden, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte

het totale vloeroppervlak van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.20 bergbezinkbassins

een rioolstelsel/bassin dat bijvoorbeeld bij langdurige neerslag het regenwater opslaat als de huidige riolering het aanbod niet kan verwerken;

1.21 bestaand
  • bij bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 bezoekerscentrum

een centrum met informatie over het natuurgebied waarbij het gevestigd is.

1.25 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden (al dan niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.26 bijzondere woonruimte

woonruimte waarin, al dan niet zelfstandige, woningen en gemeenschappelijke voorzieningen zijn opgenomen, zoals een ouderenhuis, woon-zorgcomplex of daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.27 bollenteeltbedrijf

een tuinbouwbedrijf waar in overwegende mate bloembollen worden geteeld en veelal in samenhang daarmee de teelt van bolbloemen.

1.28 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.29 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.30 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder en kelder.

1.31 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.32 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.33 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.34 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.35 buitenplaats

een historisch (land)huis met bijgebouwen, dat samen met eventuele bijgebouwen één geheel vormt met de omringende tuinen of parkaanleg;

1.36 carport

een bouwwerk dat, voorzien van een dak en ten hoogste twee wanden, door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor het stallen van motorvoertuigen;

1.37 chalet

een recreatief onderkomen, dat functioneel overeen komt met een stacaravan, maar dat zich door de (houten) vormgeving onderscheidt van een stacaravan, bestemd als recreatief dag- en nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdgebouw elders hebben.

1.38 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.39 dagrecreatie

verblijf buitenshuis voor recreatieve doeleinden dat hoofdzakelijk plaatsvindt tussen zonsopgang en zonsondergang, zonder overnachting.

1.40 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.41 dakterras

een buitenruimte op het platte dak van een gebouw of gebouwdeel, voorzien van een balustrade of een borstwering.

1.42 detailhandel

bedrijfsmatige verkoop van goederen aan particulieren, waaronder begrepen de opslag, uitstalling, verkoop en levering ter plaatse van goederen, alsmede vergelijkbare bedrijfsmatige persoonlijke dienstverlening.

1.43 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen banken, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen; evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.44 dove gevel

een gevel, waarin geen of slechts bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, een en ander zoals bedoeld in artikel 1b lid 4 van de Wet geluidhinder.

1.45 duinrel

een veelal lijnvormige al dan niet gegraven en meestal vrijstromende waterloop, welke wordt gevoed door drangwater vanuit de duinen.

1.46 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de betrekkingen tussen levende organismen onderling en hun omgeving.

1.47 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond van een hoofdgebouw, niet zijnde een souterrain of kelder.

1.48 eerste verdieping

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw.

1.49 eindwoning

op de begane grond gelegen woning met tenminste één zijgevel waarnaast een zijtuin of een openbaar gebied is gelegen, niet zijnde een twee-aaneengesloten woning.

1.50 entreegebied

de ingang van het natuurpark met bijbehorende voorzieningen zoals een entree- en/of toiletgebouw, fietsenstalling en parkeervoorzieningen.

1.51 erf

Het deel van een perceel waar aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd.

1.52 erker

een ondergeschikte uitbouw aan de voor- of zijkant van de woning die strekt ter vergroting van het woongenot en aan drie zijden geheel of gedeeltelijk is voorzien van glas.

1.53 escortbedrijf

het bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, prostitutie aanbieden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend, zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.54 evenement

een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, of een betoging, samenkomst of vergadering als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

1.55 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën.

1.56 functie

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan, is toegestaan.

1.57 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke- overdekte- geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.58 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.59 gestapelde woning

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, al dan niet met daarbij behorende bergingen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is.

1.60 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn architectonische verschijningsvorm en functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.61 horeca(bedrijf)

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van een zaalaccommodatie.

1.62 intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van een grondgebonden melkrundveehouderij.

1.63 intramurale zorginstelling

Een zorginstelling, waarbij de cliënten overnachten in de instelling waar ze de zorg krijgen.

1.64 inwoning

Het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woning die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts is toegestaan in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden aan- en/of uitbouwen en bijgebouwen en waarbij woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is.

1.65 kantoor- en/of praktijkruimte

een ruimte waarin het bedrijfsmatig verlenen van diensten plaatsvindt waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.66 kas

een gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, zoals het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.

1.67 kelder

een ruimte in een gebouw die geheel ondergronds is gelegen (hieronder wordt geen souterrain verstaan).

1.68 kwekerij

een bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het in de volle grond kweken van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten of bloemen).

1.69 landgoed

een ruimtelijke eenheid die als zodanig is ontwikkeld en die als bedrijfsvorm - gericht op instandhouding en verdere ontwikkeling - wordt beheerd, waarbij sprake is van een of meer grondgebruikvormen, functies en/of waarden, zoals landbouw, bosbouw, wonen, recreatie, natuur, landschap en cultuurhistorie.

1.70 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet levende en levende natuur.

1.71 maaiveld

De gemiddelde hoogte van het terrein, grenzende aan het bouwwerk, op het tijdstip van de in werking treding van het bestemmingsplan.

1.72 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociale, medische, culturele, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede soortgelijke voorzieningen, of een combinatie daarvan, alsook ondergeschikte detailhandel, horeca, sport en recreatieve voorzieningen ten dienste van deze voorzieningen.

1.73 minicamping

een kleinschalig kampeerterrein, met daarop gelegenheid tot het tijdelijk plaatsen van kampeermiddelen, uitgezonderd stacaravans, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober. Een minicamping is alleen toegestaan bij een agrarisch bedrijf.

1.74 natuurbrug

een voorziening voor de fauna om wegen en bijbehorende infrastructuur te kruisen.

1.75 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en hiologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.76 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.77 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil.

1.78 ondersteunende horeca

een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar bezoekers van de hoofdfunctie ter plaatse drank en etenswaren kunnen nuttigen.

1.79 overkapping

een bouwwerk omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak.

1.80 paardenbak

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed of andersoortige bodemverstevigers en al dan niet voorzien van een omheining;

1.81 parkeervoorziening

elke, al dan niet overdekte, stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.82 peil
  • a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld, ter plaatse van de naar het openbaar toegankelijke gebied gerichte grens van het bouwwerk;
  • c. voor een woonwagen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van de bestaande verharding van de standplaats;
  • d. voor een bouwwerk ten behoeve van spoorwegdoeleinden: de bovenkant van de spoorstaaf.

1.83 pensionstalling

een bedrijf, of nevenactiviteit van een agrarisch bedrijf, gericht op het stallen en verzorgen van paarden.

1.84 perceelsgrens

een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling.

1.85 plaatsgebonden kampeermiddel

een stacaravan, chalet, trekkershut of enig ander bouwwerk dat voor een periode van tenminste drie maanden wordt geplaatst ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.86 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf;

1.87 productiegebonden detailhandel

bedrijfsmatige verkoop van goederen aan particulieren die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.88 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding.

1.89 risicovolle inrichting
  • een inrichting waarvoor ingevolge het besluit externe veiligheid een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij in het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare of beperkt kwetsbare object, of
  • een inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op de externe veiligheid, met uitzondering van gasdrukmeet- en regelstations.

1.90 seizoensgebonden

van 1 maart tot en met 31 oktober.

1.91 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden, waarbij tevens wordt verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.92 seksuele dienstverlening

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.

1.93 silo

een bouwwerk dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het bijbehorende agrarische bedrijf.

1.94 sociale huurwoning

een zelfstandige woning, die wordt verhuurd door een woningcorporatie en een rekenhuur heeft die niet hoger is dan de huurtoeslaggrens;

1.95 souterrain

een ruimte in een gebouw die gedeeltelijk ondergronds is gelegen (hieronder wordt geen kelder verstaan).

1.96 spoorwegvoorzieningen

dienstgebouwen, rails, perrons, overkappingen, fietsenstallingen, viaducten en onderdoorgangen, taluds, geluidsschermen, (keer-)muren, transformatorgebouwen, stationsvoorzieningen en vergelijkbare gebouwen en bouwwerken ten behoeve van railvervoer.

1.97 stacaravan

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd als recreatief dag- en nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdgebouw elders hebben.

1.98 strandhuisje

een gebouw bestemd voor seizoensgebonden recreatief verblijf alsmede een gebouw ten dienste van de watersport en het reddings- en hulpwezen.

1.99 terras

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen kunnen worden genuttigd.

1.100 trekkershut

een kleine houten verblijfplaats (een hut) op een camping, met slaap- en kookgelegenheden, zonder verwarming of sanitaire voorzieningen.

1.101 tuincentrum

detailhandel, met een al dan niet geheel overdekt verkoopvloeroppervlak, waar dode en levende artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden.

1.102 tussenwoning

een woning die zich tussen andere woningen in en zich niet op een hoek bevindt.

1.103 twee-aaneengesloten woning

een op de begane grond gelegen woning waarbij één zijgevel tevens de scheidingsmuur is van de naastgelegen woningen.

1.104 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.105 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013.

1.106 verblijfsrecreatie

vormen van recreatie waarbij ook buiten de woning wordt overnacht;

1.107 verkoopvloeroppervlak

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke overdekte winkelruimte ten behoeve van detailhandel.

1.108 verplaatsbaar kampeermiddel

een tent, tentwagen, camper, caravan of enig ander onderkomen of gewezen voertuig ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen bouwwerk zijnde.

1.109 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf in de omvang van ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang waarmee ook de continuïteit op de langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.

1.110 voorgevel

één of meerdere naar de weg gekeerde gevels van een (hoofd)gebouw.

1.111 voorgevellijn

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.112 voorgevelrooilijn

de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde grens van het bouwvlak, of indien het een bouwvlak betreft met meer dan één naar de weg gekeerde grenzen, die grens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.113 voorzieningen van algemeen nut

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, waterbeheer, afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.114 vrijstaande woning

een woning zonder gemeenschappelijke wand(en) met een andere woning.

1.115 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.116 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer en -afvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.117 webwinkel

bedrijfsmatige verkoop van goederen aan particulieren, waarbij de klant goederen via het internet bestelt en deze goederen bij de klant worden bezorgd; een webwinkel kenmerkt zich door het ontbreken van een winkelruimte waar uitstalling, verkoop en levering van goederen ter plaatse plaatsvindt.

1.118 winkel

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel.

1.119 woning

een ruimte of complex van ruimten bestemd om te wonen, die beschikt over een eigen voordeur, douche, wc en keuken, niet zijnde een wooneenheid in een intramurale zorginstelling.

1.120 woningcorporatie:

een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet.

1.121 zolder

de bovenste verdieping onder het schuine dak van een gebouw, welke meestal wordt gebruikt als berging.

1.122 zoneringsplichtige inrichtingen

inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993,50).

1.123 zorghotel

een complex van ruimten, waar mensen tijdelijk kunnen verblijven met zorg en begeleiding als overbrugging tot terugkeer naar huis na een ziekenhuisopname, tot opname in een woon-zorgcentrum of zorgwoning of ter ontlasting van hun mantelzorger(s).

1.124 zwembadafdekking

een afdekking van het zwembad ter voorkoming van warmteverlies, bevriezing, het invallen van bladeren en dergelijke, in de vorm van een zeil of een beweegbare constructie.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, daar waar de goot het hoogst is.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, trappenhuizen, liftkokers, installaties t.b.v. het reinigen van het gebouw (glazen wassen) en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde constructie van een ondergronds bouwwerk, geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de verticale diepte van een bouwwerk

de diepte van een bouwwerk, gemeten vanaf het peil tot aan het diepste punt van het gebouw.

2.7 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.8 bruto vloeroppervlak (BVO)

de bruto vloeroppervlakte van de ruimte(n) van een gebouw wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van het gebouw, met uitzondering van parkeergarages en/of bergingen bij gestapelde woningen.

2.9 bebouwd grondoppervlak (BGO)

het bebouwd grondoppervlak wordt gemeten tussen de buitenzijde van de gevels en/of de buitenzijde constructie van een ondergronds bouwwerken/of het hart van de scheidsmuren die de betreffende ruimte(n) omhullen.

2.10 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.11 de breedte van een gebouw

gemeten tussen de buitenkanten van twee tegenover elkaar gelegen zijgevels van hetzelfde gebouw en/of het hart van de twee tegenover elkaar gelegen scheidsmuren die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.

2.12 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.13 meten

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een bollenteeltbedrijf;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een akkerbouw/veeteeltbedrijf, met uitzondering van een intensieve veehouderij;
  • c. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. bestaande vergunde paardenbakken;
  • e. bestaande vergunde nevenactiviteiten, zoals bedoeld in 3.6.


met daarbij behorende:

  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. (extensief) recreatief medegebruik;
  • h. infrastructurele voorzieningen;
  • i. wegen en paden;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. tuinen, terreinen en erven.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
  • d. in afwijking van 3.2.1 onder a zijn buiten het bouwvlak per agrarisch bedrijf agrarische hulpgebouwen toegestaan met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 50 m² en een goothoogte respectievelijk een bouwhoogte van ten hoogte 3 meter respectievelijk 6 meter, waarbij de afstand van deze hulpgebouwen tot de bestemming Verkeer ten minste 20 meter bedraagt.

3.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen;
  • d. het bruto vloeroppervlak van de bedrijfswoning mag maximaal 250 m² bedragen (inclusief kantoorruimte);
  • e. het gezamenlijke grondoppervlak van de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 55 m² bedragen;
  • f. bijgebouwen dienen achter de middellijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden, uitgezonderd bestaande, onherroepelijk vergunde bijgebouwen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouw van een carport is alleen achter de voorgevelrooilijn toegestaan;
  • d. de bouw van zwembaden is niet toegestaan;
  • e. de bouw en aanleg van paardenbakken is niet toegestaan;
  • f. de bouw en aanleg van tennisbanen is niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke-, archeologische-, landschappelijke- en/of cultuurhistorische waarden van de gronden;
  • b. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder d voor het bouwen van een open zwembad, waarbij;
    • 1. het zwembad dient te worden gesitueerd achter de voorgevelrooilijn en minimaal 15 meter uit de grens van de weg waarop de voorgevel is georiënteerd;
    • 2. het zwembad ten minste 5 meter uit de overige perceelsgrenzen dient te worden gesitueerd;
    • 3. het grondoppervlakte van het bouwwerk maximaal 4% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen tot een maximum van 80m²;
    • 4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 centimeter boven het maaiveld;
    • 5. de bouwhoogte van de afdekking niet meer mag bedragen dan 0,5m boven het maaiveld;
    • 6. bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid geld dat geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden en geaccidenteerdheid van het terrein toegebracht mag worden;
    • 7. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning advies in bij een ter zake deskundige.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder e voor het bouwen en aanleggen van een paardenbak, waarbij:
    • 1. per agrarisch perceel ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
    • 2. de paardenbak uitsluitend hobbymatig gebruikt mag worden;
    • 3. de paardenbak op maximaal 15 meter van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch of de bestemming Wonen dient te worden gesitueerd;
    • 4. de paardenbak dient te worden gesitueerd op minimaal 30 meter van naburige bouwvlakken;
    • 5. het grondoppervlak van een paardenbak maximaal 800 m2 mag bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 meter mag bedragen;
    • 7. de bouw van lichtmasten niet is toegestaan;
    • 8. bij toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid mag geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapwaarden en geaccidenteerdheid van het terrein worden toegebracht;
    • 9. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een vergunningsaanvraag advies in bij een of meerdere ter zake deskundigen.

3.5 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een minicamping;.
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een zorgboerderij;
  • e. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering.
  • f. Het gebruiken van een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als woning voor een persoon (of het huishouden van een persoon) anders dan door de persoon (of het huishouden van een persoon) wiens huisvesting daar noodzakelijk is voor het betreffende agrarisch bedrijf.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.5 onder a ten behoeve van toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten, zoals bed & breakfast, ondersteunende horeca, boerengolf, galerie, fietsenverhuur of soortgelijke activiteiten, met dien verstande dat:
    • 1. de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitgevoerd dienen te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. boerengolf is toegestaan buiten het bouwvlak;
    • 3. de overige toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 4. het bruto vloeroppervlak van de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet meer dan 30% van het bouwvlak mag bedragen, met een maximum van 60 m²;
    • 5. een bed & breakfast in maximaal twee slaapkamers voor maximaal 4 personen mag worden aangeboden;
    • 6. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 7. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 8. de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 9. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.
  • b. 3.5 onder b ten behoeve van detailhandel als nevenactiviteit binnen het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de nevenactiviteit uitgevoerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. detailhandel uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 3. het verkoop vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel niet meer mag bedragen dan 30% van het bouwvlak met een maximum van 60 m2;
    • 4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 5. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 6. detailhandel niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 7. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.
  • c. 3.5 onder c ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:
    • 1. de minicamping geëxploiteerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. het aantal kampeerplaatsen niet meer dan 25 mag bedragen;
    • 3. chalets, trekkershutten en/of stacaravans niet zijn toegestaan;
    • 4. de minicamping is toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
    • 5. de afstand tot de bouwvlakken van derden niet minder dan 50 meter mag bedragen;
    • 6. voorzieningen ten behoeve van de minicamping uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
    • 7. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 8. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 9. een minicamping niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 10. landschappelijke inpassing is verzekerd en de minicamping niet georiënteerd is naar de openbare weg;
    • 11. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.
  • d. 3.5 onder d ten behoeve van een zorgboerderij als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de zorgboerderij moet worden geëxploiteerd door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. een zorgboerderij uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 3. de bruto vloeroppervlakte voor de zorgboerderij niet meer dan 150 m² mag bedragen;
    • 4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 5. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 6. de zorgboerderij niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 7. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.
  • e. 3.5 onder f voor het gebruiken van een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als plattelandswoning waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het agrarisch bedrijf waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende woning;
    • 2. het verlenen van de afwijking voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning;
    • 3. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning die volgens een omgevingsvergunning mag worden gebruikt als plattelandswoning ook na het verlenen van de omgevingsvergunning van toepassing.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Omzetten bedrijfswoning naar burgerwoning

Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Wonen en Tuin, waarbij de bedrijfswoning of plattelandswoning omgezet wordt in een burgerwoning, waaronder inbegrepen sloop/nieuwbouw, met dien verstande dat:

  • a. het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd en aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • b. verplaatsing en/of uitbreiding van het bouwvlak niet is toegestaan;
  • c. geen sprake mag zijn van een toename van het aantal woningen;
  • d. er ten behoeve van de woonfunctie nieuwe bijgebouwen mogen worden opgericht indien alle bestaande voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij ten hoogste 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd en het gezamenlijke oppervlak van hoofd- en bijgebouwen ten hoogste 400 m² bebouwd grondoppervlak mag bedragen;
  • e. indien de voormalige agrarische bedrijfswoning is gebouwd aan een (voormalig) bedrijfsgebouw, de oppervlakte van een nieuw te projecteren bouwvlak ten hoogste gelijk mag zijn aan de oppervlakte van de voormalige agrarische bedrijfswoning vermeerderd met de oppervlakte van het aangebouwde bedrijfsgebouw, zoals ter plaatse aanwezig was op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, met een maximum van 400 m² bebouwd grondoppervlak;
  • f. geen sprake mag zijn van een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bebouwing;
  • g. landschappelijke inpassing is verzekerd;
  • h. aangetoond is dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieuhygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, economische uitvoerbaarheid, natuurwetgeving, wateraspecten, cultuurhistorie en archeologie;
  • i. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om wijziging advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.

3.7.2 Ruimte-voor-ruimte regeling

Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Wonen en Tuin, en de bouw van een nieuwe woning toe staan, met dien verstande dat:

  • a. het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd en aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • b. het bebouwd grondoppervlak van de voormalige bedrijfsbebouwing ten minste 800 m² bedraagt;
  • c. ten minste 90 % van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • d. er maximaal één vrijstaande nieuwe woning mag worden gebouwd (bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied), waarbij ten aanzien van de maatvoering de bepalingen in 3.2.2 onder b t/m e gelden;
  • e. voor de nieuw te bouwen woning geldt dat deze niet de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende (agrarische) bedrijven mag beperken;
  • f. de nieuw te bouwen woning, dient gesitueerd te zijn aan en gericht op de openbare weg (niet bouwen op het achtererf);
  • g. landschappelijk inpassing is verzekerd;
  • h. aangetoond is dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieuhygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, economische uitvoerbaarheid, natuurwetgeving, wateraspecten, cultuurhistorie en archeologie;
  • i. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om wijziging advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschappelijke openheid

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke openheid' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een bollenteeltbedrijf;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een kwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • c. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een akkerbouw/veeteeltbedrijf, met uitzondering van een intensieve veehouderij;
  • d. een paardenstal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstal';
  • e. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in de grootschalige open bollenteeltgebieden;
  • f. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • g. bestaande vergunde paardenbakken;
  • h. bestaande vergunde nevenactiviteiten, zoals bedoeld in 4.6;

met daarbij behorende:

  • i. openbare nutsvoorzieningen;
  • j. (extensief) recreatief medegebruik;
  • k. infrastructurele voorzieningen;
  • l. wegen en paden;
  • m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. tuinen, terreinen en erven.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is ten hoogste het aangegeven bebouwd grondoppervlak toegestaan;
  • e. in afwijking van 4.2.1 onder a zijn buiten het bouwvlak per agrarisch bedrijf agrarische hulpgebouwen toegestaan met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 50 m² en een goothoogte respectievelijk een bouwhoogte van ten hoogte 3 meter respectievelijk 6 meter, waarbij de afstand van deze hulpgebouwen tot de bestemming Verkeer ten minste 20 meter bedraagt.

4.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen;
  • d. het bruto vloeroppervlak van de bedrijfswoning mag maximaal 250 m² bedragen (inclusief kantoorruimte);
  • e. het gezamenlijke grondoppervlak van de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 55 m² bedragen;
  • f. bijgebouwen dienen achter de middellijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden, uitgezonderd bestaande, onherroepelijk vergunde bijgebouwen.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouw van een carport is alleen achter de voorgevelrooilijn toegestaan;
  • d. de bouw van zwembaden is niet toegestaan;
  • e. de bouw en aanleg van paardenbakken niet is toegestaan;
  • f. de bouw en aanleg van tennisbanen is niet toegestaan.

4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, archeologische- en/of landschappelijke- en/of cultuurhistorische waarden van de gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2.3 onder d voor het aanleggen van een open zwembad, waarbij:
    • 1. het zwembad dient te worden gesitueerd achter de voorgevelrooilijn en minimaal 15 meter uit de grens van de weg waarop de voorgevel is georiënteerd;
    • 2. het zwembad ten minste 5 meter uit de overige perceelsgrenzen dient te worden gesitueerd;
    • 3. het grondoppervlakte van het bouwwerk maximaal 4% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen tot een maximum van 80m²;
    • 4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 centimeter boven het maaiveld;
    • 5. de bouwhoogte van de afdekking niet meer mag bedragen dan 0,5m boven het maaiveld;
    • 6. bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid geld dat geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden en geaccidenteerdheid van het terrein toegebracht mag worden;
    • 7. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning advies in bij een ter zake deskundige.
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 onder e voor het bouwen en aanleggen van een paardenbak, waarbij:
    • 1. per agrarisch perceel ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
    • 2. de paardenbak uitsluitend hobbymatig gebruikt mag worden;
    • 3. de paardenbak op maximaal 15 meter van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch of de bestemming Wonen dient te worden gesitueerd;
    • 4. de paardenbak dient te worden gesitueerd op minimaal 30 meter van naburige bouwvlakken;
    • 5. het grondoppervlak van een paardenbak maximaal 800 m2 mag bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 meter mag bedragen;
    • 7. de bouw van lichtmasten niet is toegestaan;
    • 8. bij toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid mag geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapwaarden en geaccidenteerdheid van het terrein worden toegebracht;
    • 9. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een vergunningsaanvraag advies in bij een of meerdere ter zake deskundigen.

4.5 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een minicamping;.
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een zorgboerderij;
  • e. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • f. Het gebruiken van een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als woning voor een persoon (of het huishouden van een persoon) anders dan door de persoon (of het huishouden van een persoon) wiens huisvesting daar noodzakelijk is voor het betreffende agrarisch bedrijf.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.5 onder a ten behoeve van toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten, zoals bed & breakfast, ondersteunende horeca, boerengolf, galerie, fietsenverhuur of soortgelijke activiteiten, met dien verstande dat:
    • 1. de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitgevoerd dienen te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. boerengolf is toegestaan buiten het bouwvlak;
    • 3. de overige toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 4. het bruto vloeroppervlak van de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet meer dan 30% van het bouwvlak mag bedragen, met een maximum van 60 m²;
    • 5. een bed & breakfast in maximaal twee slaapkamers voor maximaal 4 personen mag worden aangeboden;
    • 6. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 7. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 8. de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 9. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.
  • b. 4.5 onder b ten behoeve van detailhandel als nevenactiviteit binnen het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de nevenactiviteit uitgevoerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. detailhandel uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 3. het verkoop vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel niet meer mag bedragen dan 30% van het bouwvlak, met een maximum van 60 m2;
    • 4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 5. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 6. detailhandel niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 7. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.
  • c. 4.5 onder c ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:
    • 1. de minicamping geëxploiteerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. het aantal kampeerplaatsen niet meer dan 25 mag bedragen;
    • 3. chalets, trekkershutten en/of stacaravans niet zijn toegestaan;
    • 4. de minicamping is toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
    • 5. de afstand tot de bouwvlakken van derden niet minder dan 50 meter mag bedragen;
    • 6. voorzieningen ten behoeve van de minicamping uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
    • 7. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 8. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 9. een minicamping niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 10. landschappelijke inpassing is verzekerd en de minicamping niet georiënteerd is naar de openbare weg;
    • 11. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundige.
  • d. 4.5 onder d ten behoeve van een zorgboerderij als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de zorgboerderij moet worden geëxploiteerd door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. de zorgboerderij uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 3. de bruto vloeroppervlakte voor de zorgboerderij niet meer dan 150 m² mag bedragen;
    • 4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 5. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 6. de zorgboerderij niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 7. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.
  • e. 4.5 onder f voor het gebruiken van een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als plattelandswoning waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het agrarisch bedrijf waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende woning;
    • 2. het verlenen van de afwijking voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning;
    • 3. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning die volgens een omgevingsvergunning mag worden gebruikt als plattelandswoning ook na het verlenen van de omgevingsvergunning van toepassing.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde
4.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 4.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden;
  • b. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • c. het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • e. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • f. het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;
  • g. het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.

4.7.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 4.7.1 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

4.7.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

4.7.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 4.7.1 advies in bij een ter zake deskundige.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Omzetten bedrijfswoning naar burgerwoning

Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijke openheid wijzigen in de bestemming Wonen en Tuin, waarbij de bedrijfswoning of plattelandswoning omgezet wordt in een burgerwoning, waaronder inbegrepen sloop/nieuwbouw, met dien verstande dat:

  • a. het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd en aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • b. verplaatsing en/of uitbreiding van het bouwvlak niet is toegestaan;
  • c. geen sprake mag zijn van een toename van het aantal woningen;
  • d. er ten behoeve van de woonfunctie nieuwe bijgebouwen mogen worden opgericht indien alle bestaande voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij ten hoogste 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd en het gezamenlijke oppervlak van hoofd- en bijgebouwen ten hoogste 400 m² bebouwd grondoppervlak mag bedragen;
  • e. indien de voormalige agrarische bedrijfswoning is gebouwd aan een (voormalig) bedrijfsgebouw, de oppervlakte van een nieuw te projecteren bouwvlak ten hoogste gelijk mag zijn aan de oppervlakte van de voormalige agrarische bedrijfswoning vermeerderd met de oppervlakte van het aangebouwde bedrijfsgebouw, zoals ter plaatse aanwezig was op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, met een maximum van 400 m² bebouwd grondoppervlak;
  • f. geen sprake mag zijn van een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bebouwing;
  • g. landschappelijke inpassing is verzekerd;
  • h. aangetoond is dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieuhygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, economische uitvoerbaarheid, natuurwetgeving, wateraspecten, cultuurhistorie en archeologie;
  • i. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om wijziging advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.

4.8.2 Ruimte-voor-ruimte regeling

Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch met waarden - Landschappelijke openheid wijzigen in de bestemming Wonen en Tuin, en de bouw van een nieuwe woning toe staan, met dien verstande dat:

  • a. het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd en aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • b. het bebouwd grondoppervlak van de voormalige bedrijfsbebouwing ten minste 800 m² bedraagt;
  • c. ten minste 90 % van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • d. er maximaal één vrijstaande nieuwe woning mag worden gebouwd (bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied), waarbij ten aanzien van de maatvoering de bepalingen in 4.2.2 onder b t/m e gelden;
  • e. voor de nieuw te bouwen woning geldt dat deze niet de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende (agrarische) bedrijven mag beperken;
  • f. de nieuw te bouwen woning, dient gesitueerd te zijn aan en gericht op de openbare weg (niet bouwen op het achtererf);
  • g. landschappelijk inpassing is verzekerd;
  • h. aangetoond is dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieuhygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, economische uitvoerbaarheid, natuurwetgeving, wateraspecten, cultuurhistorie en archeologie;
  • i. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om wijziging advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grasland;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een akkerbouw/veeteeltbedrijf, met uitzondering van een intensieve veehouderij en bollenteelt;
  • c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden;
  • d. de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een kwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  • e. een paardenbak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
  • f. een pensionstalling, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pensionstalling';
  • g. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • h. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • i. bestaande vergunde paardenbakken;
  • j. bestaande vergunde nevenactiviteiten, zoals bedoeld in 5.6;

met daarbij behorende:

  • k. openbare nutsvoorzieningen;
  • l. (extensief) recreatief medegebruik;
  • m. infrastructurele voorzieningen;
  • n. wegen en paden;
  • o. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • p. tuinen, terreinen en erven;

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd,
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is ten hoogste het aangegeven bebouwd grondoppervlak toegestaan;
  • e. in afwijking van 5.2.1 onder a zijn buiten het bouwvlak per agrarisch bedrijf agrarische hulpgebouwen toegestaan met een gezamenlijk grondoppervlak van ten hoogste 50 m² en een goothoogte respectievelijk een bouwhoogte van ten hoogte 3 meter respectievelijk 6 meter, waarbij de afstand van deze hulpgebouwen tot de bestemming Verkeer ten minste 20 meter bedraagt.

5.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen;
  • d. het bruto vloeroppervlak van de bedrijfswoning mag maximaal 250 m² bedragen (inclusief kantoorruimte);
  • e. het gezamenlijke grondoppervlak van de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 55 m² bedragen;
  • f. bijgebouwen dienen achter de middellijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden, uitgezonderd bestaande, onherroepelijk vergunde bijgebouwen.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van silo's mag niet meer dan 7 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de omheining ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – paardenbak' mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – paardenbak' mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • f. silo's zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak;
  • g. de bouw van een carport is alleen achter de voorgevelrooilijn toegestaan;
  • h. de bouw van zwembaden is niet toegestaan;
  • i. de bouw en aanleg van paardenbakken is niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – paardenbak';
  • j. de bouw en aanleg van tennisbanen is niet toegestaan.

5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, archeologische- en/of landschappelijke- en/of cultuurhistorische waarden van de gronden;
  • b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. natuur en landschap.

5.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder f voor het aanleggen van een open zwembad, waarbij:
    • 1. het zwembad dient te worden gesitueerd achter de voorgevelrooilijn en minimaal 15 meter uit de grens van de weg waarop de voorgevel is georiënteerd;
    • 2. het zwembad ten minste 5 meter uit de overige perceelsgrenzen dient te worden gesitueerd;
    • 3. het grondoppervlakte van het bouwwerk maximaal 4% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen tot een maximum van 80m²;
    • 4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 centimeter boven het maaiveld;
    • 5. de bouwhoogte van de afdekking niet meer mag bedragen dan 0,5m boven het maaiveld;
    • 6. bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid geld dat geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden en geaccidenteerdheid van het terrein toegebracht mag worden;
    • 7. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning advies in bij een ter zake deskundige;
  • b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 onder g voor het bouwen en aanleggen van een paardenbak, waarbij:
    • 1. per agrarisch perceel ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
    • 2. de paardenbak uitsluitend hobbymatig gebruikt mag worden;
    • 3. de paardenbak op maximaal 15 meter van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch of de bestemming Wonen dient te worden gesitueerd;
    • 4. de paardenbak dient te worden gesitueerd op minimaal 30 meter van naburige bouwvlakken;
    • 5. het grondoppervlak van een paardenbak maximaal 800 m2 mag bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 meter mag bedragen;
    • 7. de bouw van lichtmasten niet is toegestaan;
    • 8. bij toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid mag geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapwaarden en geaccidenteerdheid van het terrein worden toegebracht;
    • 9. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een vergunningsaanvraag advies in bij een of meerdere ter zake deskundigen.

5.5 Strijdig gebruik

Tot het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een minicamping;.
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een zorgboerderij;
  • e. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering.
  • f. Het gebruiken van een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als woning voor een persoon (of het huishouden van een persoon) anders dan door de persoon (of het huishouden van een persoon) wiens huisvesting daar noodzakelijk is voor het betreffende agrarisch bedrijf.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 5.5 onder a ten behoeve van toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten, zoals bed & breakfast, ondersteunende horeca, boerengolf, galerie, fietsenverhuur of soortgelijke activiteiten, met dien verstande dat:
    • 1. de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitgevoerd dienen te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. boerengolf is toegestaan buiten het bouwvlak;
    • 3. de overige toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 4. het bruto vloeroppervlak van de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet meer dan 30% van het bouwvlak mag bedragen, met een maximum van 60 m²;
    • 5. een bed & breakfast in maximaal twee slaapkamers voor maximaal 4 personen mag worden aangeboden;
    • 6. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 7. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 8. de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 9. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.
  • b. 5.5 onder b ten behoeve van detailhandel als nevenactiviteit binnen het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de nevenactiviteit uitgevoerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. detailhandel uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 3. het verkoop vloeroppervlak ten behoeve van detailhandel niet meer mag bedragen dan 30% van het bouwvlak, met een maximum van 60 m2;
    • 4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 5. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 6. detailhandel niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 7. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.
  • c. 5.5 onder c ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:
    • 1. de minicamping geëxploiteerd dient te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. het aantal kampeerplaatsen niet meer dan 25 mag bedragen;
    • 3. chalets, trekkershutten en/of stacaravans niet zijn toegestaan;
    • 4. de minicamping is toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
    • 5. de afstand tot de bouwvlakken van derden niet minder dan 50 meter mag bedragen;
    • 6. voorzieningen ten behoeve van de minicamping uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
    • 7. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 8. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 9. een minicamping niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 10. landschappelijke inpassing is verzekerd en de minicamping niet georiënteerd is naar de openbare weg;
    • 11. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundige.
  • d. 5.5 onder d ten behoeve van een zorgboerderij als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de zorgboerderij moet worden geëxploiteerd door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. een zorgboerderij uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
    • 3. de bruto vloeroppervlakte voor de zorgboerderij niet meer dan 150 m² mag bedragen;
    • 4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 5. parkeren dient plaats te vinden op eigen bouwperceel;
    • 6. de zorgboerderij niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven;
    • 7. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundige.
  • e. 5.5 onder f voor het gebruiken van een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf als plattelandswoning waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het agrarisch bedrijf waarvan de plattelandswoning deel uitmaakte doet afstand van de betreffende woning;
    • 2. het verlenen van de afwijking voor het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning levert voor het betrokken agrarisch bedrijf geen mogelijkheid op voor het realiseren van een andere (tweede) bedrijfswoning;
    • 3. voor het overige blijven de bouwregels en de gebruiksregels die van toepassing zijn op de bedrijfswoning die volgens een omgevingsvergunning mag worden gebruikt als plattelandswoning ook na het verlenen van de omgevingsvergunning van toepassing.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 5.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden;
  • b. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • c. het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • e. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • f. het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;
  • g. het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.

5.7.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 5.7.1 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

5.7.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.7.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

5.7.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 5.7.1 advies in bij een ter zake deskundige.

5.8 Wijzigingsbevoegdheid
5.8.1 Omzetten bedrijfswoning naar burgerwoning

Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap wijzigen in de bestemming Wonen en Tuin, waarbij de bedrijfswoning of plattelandswoning omgezet wordt in een burgerwoning, waaronder inbegrepen sloop/nieuwbouw, met dien verstande dat:

  • a. het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd en aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • b. verplaatsing en/of uitbreiding van het bouwvlak niet is toegestaan;
  • c. geen sprake mag zijn van een toename van het aantal woningen;
  • d. er ten behoeve van de woonfunctie nieuwe bijgebouwen mogen worden opgericht indien alle bestaande voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij ten hoogste 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden teruggebouwd en het gezamenlijke oppervlak van hoofd- en bijgebouwen ten hoogste 400 m² bebouwd grondoppervlak mag bedragen;
  • e. indien de voormalige agrarische bedrijfswoning is gebouwd aan een (voormalig) bedrijfsgebouw, de oppervlakte van een nieuw te projecteren bouwvlak ten hoogste gelijk mag zijn aan de oppervlakte van de voormalige agrarische bedrijfswoning vermeerderd met de oppervlakte van het aangebouwde bedrijfsgebouw, zoals ter plaatse aanwezig was op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan, met een maximum van 400 m² bebouwd grondoppervlak;
  • f. geen sprake mag zijn van een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de nabij gelegen gronden en bebouwing;
  • g. landschappelijke inpassing is verzekerd;
  • h. aangetoond is dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieuhygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, economische uitvoerbaarheid, natuurwetgeving, wateraspecten, cultuurhistorie en archeologie;
  • i. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om wijziging advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.

5.8.2 Ruimte-voor-ruimte regeling

Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap wijzigen in de bestemming Wonen en Tuin, en de bouw van een nieuwe woning toe staan, met dien verstande dat:

  • a. het agrarisch bedrijf is of wordt beëindigd en aannemelijk is gemaakt dat het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is;
  • b. het bebouwd grondoppervlak van de voormalige bedrijfsbebouwing ten minste 800 m² bedraagt;
  • c. ten minste 90 % van de voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van monumenten en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • d. er maximaal één vrijstaande nieuwe woning mag worden gebouwd (bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied), waarbij ten aanzien van de maatvoering de bepalingen in 5.2.2 onder b t/m e gelden;
  • e. voor de nieuw te bouwen woning geldt dat deze niet de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende (agrarische) bedrijven mag beperken;
  • f. de nieuw te bouwen woning, dient gesitueerd te zijn aan en gericht op de openbare weg (niet bouwen op het achtererf);
  • g. landschappelijk inpassing is verzekerd;
  • h. aangetoond is dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieuhygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, economische uitvoerbaarheid, natuurwetgeving, wateraspecten, cultuurhistorie en archeologie;
  • i. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om wijziging advies inwint bij één of meerdere ter zake deskundigen.

5.8.3 Wijzigen in naar Natuur

Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap wijzigen in de bestemming Natuur, met dien verstande dat:

  • a. de inrichting van de gronden tot natuur geen onevenredige belemmering vormt voor het gebruik van de belendende agrarische percelen;
  • b. de ontwikkeling van deze gebieden geschiedt enkel op basis van vrijwillige medewerking van de grondeigenaren;
  • c. het bepaalde in 'Artikel 13' is overeenkomstig van toepassing.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen en/of terreinen ten behoeve van:

  • a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van zoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
  • b. een waterwinbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterwinbedrijf';
  • c. een bezoekerscentrum, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bezoekerscentrum';
  • d. een gemeentewerf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gemeentewerf';
  • e. een sterrenwacht, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sterrenwacht';
  • f. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daarbij behorende:

  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. infrastructurele voorzieningen;
  • j. wegen en paden;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' vermelde bebouwingspercentage;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogte de aangegeven maximale goothoogte toegestaan.

6.2.2 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen;
  • d. het bruto vloeroppervlak van de bedrijfswoning mag maximaal 250 m² bedragen (inclusief kantoorruimte);
  • e. het gezamenlijke grondoppervlak van de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 55 m² bedragen.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mogen niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 7 Detailhandel - Tuincentrum

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuincentrum annex showtuin;
  • b. ondersteunende horeca.

met daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. infrastructurele voorzieningen;
  • f. wegen en paden;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximum het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' vermelde bebouwingspercentage;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht;
  • c. de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1,50 m bedragen;
  • d. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Ondersteunende horeca

Ondersteunende horeca is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het deel van het verkoopvloeroppervlak dat in gebruik is voor ondersteunende horeca-activiteiten mag maximaal 20% bedragen van het totale verkoopvloeroppervlak van de hoofdactiviteit, tot een maximum van 30 m²;
  • b. de ondersteunende horeca-activiteit mag niet zodanig prominent aanwezig zijn ter hoogte van de gevel waar de ingang van de hoofdactiviteit is gevestigd dat de inrichting naar de openbare weg toe de uitstraling van een regulier horecabedrijf krijgt;
  • c. de toegang tot de ondersteunende horeca-activiteit is uitsluitend te bereiken via de toegang tot de hoofdactiviteit;
  • d. de openingstijden van de ondersteunende horeca-activiteit zijn niet ruimer dan de openingstijden van de hoofdactiviteit. De hoofdactiviteit dient tevens altijd geopend te zijn als de ondersteunende horeca geopend is;
  • e. voor de ondersteunende horeca-activiteit mag geen reclame worden gemaakt;
  • f. de exploitatie van een terras is niet toegestaan;
  • g. verhuur van de inrichting aan derden tijdens en buiten openingstijden voor al dan niet besloten feesten en partijen is niet toegestaan.

Artikel 8 Gemengd

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn gestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. kantoren;
  • c. een congrescentrum, ter plaatse van de aanduiding 'congrescentrum';
  • d. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met daarbij behorende:

  • e. wegen en paden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. tuinen, terreinen en erven.
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht;
  • c. de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1,50 meter bedragen;
  • d. de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid
8.4.1 Wro-zone-wijzigingsgebied 1

Het bevoegd gezag kan de bestemming van de gronden, die op de verbeelding zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 1' wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bestemmingswijziging mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer;
  • b. per bestemmingsvlak dient ten minste één derde van de woningen als sociale huurwoning gerealiseerd te worden;
  • c. er dient te worden voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein, conform de op het moment van de aanvraag geldende parkeernormen van de gemeente Bloemendaal;
  • d. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan cultuurhistorische, natuur- en landschappelijke waarden;
  • e. er dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieuhygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, economische uitvoerbaarheid, natuurwetgeving, wateraspecten, archeologie en cultuurhistorie.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. fiets-, voet- en ruiterpaden;

met daarbij behorende:

  • d. paddenschermen en paddentunnels;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. extensief recreatief medegebruik;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. straatmeubilair.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

9.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,20 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verlichting en bewegwijzering mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. natuur en landschap.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 9.2.1 voor de bouw van een ondergronds bergbezinkbassin met een maximale oppervlakte van 200 m2 en met een daarbij behorend gebouw met een maximaal Bebouwd Grondoppervlak van 30 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 m ten behoeve van de regulering van overmatige neerslag.

9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Horecaterrassen

Ter plaatse van gronden binnen de bestemming Groen die grenzen aan een horeca-inrichting zijn horecaterrassen toegestaan, mits hiervoor een vergunning op basis van de APV is verleend.

Artikel 10 Horeca

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca-activiteiten in categorie 1, zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1;
  • b. horeca-activiteiten tot en met categorie 2, zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';
  • c. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daarbij behorende:

  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. lichtmasten bij parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. tuinen, erven en horecaterrassen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwvan van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is ten hoogste het aangegeven bebouwd grondoppervlak toegestaan.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een nutsvoorziening toegestaan, voor zover gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak waarbij de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

10.2.2 Bijgebouwen

Voor de bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 40% van de bestemming 'Horeca' buiten het bouwvlak, tot maximaal 40 m²;
  • b. bijgebouwen dienen achter de middellijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden, uitgezonderd bestaande, onherroepelijk vergunde bijgebouwen;
  • c. de goothoogte van de aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter of de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • d. de bouwhoogte van de aan- en uitbouwen maximaal 3 meter hoger mag zijn dan de goothoogte van de aan- of uitbouw;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 6 meter.

10.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen;
  • d. het bruto vloeroppervlak van de bedrijfswoning mag maximaal 250 m² bedragen (inclusief kantoorruimte);
  • e. het gezamenlijke grondoppervlak van de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 55 m² bedragen.

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht;
  • c. de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1,50 meter bedragen;
  • d. de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. de hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • f. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

10.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. sociale veiligheid;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 11 Kantoor

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;

met daarbij behorende:

  • b. wegen en paden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. tuinen, terreinen en erven;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

11.1.2 Parkeergarage

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' zijn de in lid 11.1.1 bedoelde gronden mede bestemd voor een ondergrondse parkeergarage.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.

11.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 40% van de bestemming 'Kantoor' buiten het bouwvlak, tot maximaal 40 m²;
  • b. bijgebouwen dienen achter de middellijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden, uitgezonderd bestaande, onherroepelijk vergunde bijgebouwen;
  • c. de goothoogte van de aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter of de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • d. de bouwhoogte van de aan- en uitbouwen maximaal 3 meter hoger mag zijn dan de goothoogte van de aan- of uitbouw;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 6 meter.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht;
  • c. de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1,50 meter bedragen;
  • d. de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

11.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Kantoor' wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', met inachtneming van de volgende randvoorwaarden:

  • a. per bestemmingsvlak zal de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' worden aangegeven;
  • b. per bestemmingsvlak dient ten minste één derde van de woningen als sociale huurwoning gerealiseerd te worden;
  • c. bij elke woning dient in voldoende mate in de parkeerbehoefte op eigen terrein te worden voorzien, conform de op het moment van de aanvraag geldende parkeernormen van de gemeente Bloemendaal;
  • d. aangetoond dient te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieuhygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, economische uitvoerbaarheid, natuurwetgeving, wateraspecten, cultuurhistorie en archeologie.

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. intramurale zorginstellingen;
  • c. zorghotels;
  • d. een begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • e. een clubhuis voor de scouting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - scouting';
  • f. een sportveld, ter plaatse van de aanduiding 'sportveld';
  • g. een zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
  • h. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

met daarbij behorende:

  • i. wegen en paden;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. speelvoorzieningen;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. tuinen, terreinen en erven;
  • o. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' vermelde bebouwingspercentage;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.

12.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 40% van de bestemming 'Maatschappelijk' buiten het bouwvlak, tot maximaal 40 m²;
  • b. bijgebouwen dienen achter de middellijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden, uitgezonderd bestaande, onherroepelijk vergunde bijgebouwen;
  • c. de goothoogte van de aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter of de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • d. de bouwhoogte van de aan- en uitbouwen maximaal 3 hoger mag zijn dan de goothoogte van de aan- of uitbouw;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 6 meter.

12.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen;
  • d. het bruto vloeroppervlak van de bedrijfswoning mag maximaal 250 m² bedragen (inclusief kantoorruimte);
  • e. het gezamenlijke grondoppervlak van de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 55 m² bedragen.

12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht;
  • c. de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1,50 meter bedragen;
  • d. de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

12.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. natuur en landschapswaarden;
  • f. cultuurhistorische waarden.

Artikel 13 Natuur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. speel- en ligweiden;
  • f. bestaande vergunde wegen en paden;
  • g. bestaande vergunde hekwerken hoger dan 1,20 meter om overstekend wild tegen te houden en bijbehorende indrijf- en inspringvoorzieningen voor het wild' ;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • j. een entreegebied met bijbehorende voorzieningen zoals een informatiecentrum, een entree- en/of een toiletgebouw en fietsenstallingen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - entree natuurpark';
  • k. een waterwinbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterwinbedrijf', ;
  • l. een bezoekerscentrum, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bezoekerscentrum';
  • m. hondendressuur, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - hondendressuur';
  • n. een bergingsruimte en stallingsruimte voor fietsen van het bezoekerscentrum van het nationaal park, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - informatiecentrum berging';
  • o. het oprichten van speeltoestellen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - speelplek';
  • p. opslag van duinzand, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - opslag duinzand'.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

13.2.2 Entree natuurpark

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - entree natuurpark', gelden, in afwijking van het gestelde in 13.2.1, de volgende regels:

  • a. gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan.

13.2.3 Waterwinbedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterwinbedrijf', gelden, in afwijking van het gestelde in 13.2.1, de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan.

13.2.4 Nutsvoorziening

In afwijking van het gestelde in 13.2.1 en 35.4 zijn ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', nutsvoorzieningen groter dan 15m² toegestaan, voor zover gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak waarbij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte is toegestaan.

13.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. De bouw van overkappingen is niet toegestaan.

13.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en/of landschappelijke waarden van de gronden;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van het bepaalde in:

  • a. 13.2 voor de bouw van een entree- of toiletgebouw binnen de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - entree natuurpark', waarbij:
    • 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 85 m²;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
    • 4. er nog geen entreegebouw aanwezig is in het entreegebied;
    • 5. de natuurwaarden van het gebied niet onevenredig worden aangetast;
    • 6. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij een ter zake deskundige.
  • b. 13.2 voor de bouw van een materiaalberging, waarbij:
    • 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
    • 4. dient te worden aangetoond dat de materiaalberging noodzakelijk en doelmatig is in het kader van het beheer en onderhoud van het gebied;
    • 5. de natuurwaarden van het gebied niet onevenredig worden aangetast;
    • 6. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij een ter zake deskundige.
  • c. 13.2.5 voor de bouw van een natuurbrug, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbrug', waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 7 meter mag bedragen;
    • 2. de breedte niet meer dan 45 meter mag bedragen;
    • 3. medegebruik door ruiters is toegestaan;
    • 4. de bouwhoogte van een hekwerk om overstekend wild te weerhouden niet meer dan 3 meter mag bedragen, gemeten vanaf de bovenkant van de natuurbrug;
    • 5. sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 6. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij een ter zake deskundige.

13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Lichte horeca

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - entree natuurpark' zijn horeca-activiteiten in categorie 1a, zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten, toegestaan, met dien verstande dat horeca-activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing.

13.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 13.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanlegplaatsen;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande taluds;
  • d. het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het bebossen van en aanplanten van gronden en het aanbrengen van hoog opgaande beplanting;
  • g. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • h. het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • i. het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond;
  • j. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water, uitgezonderd werken en werkzaamheden ten behoeve van openbare drinkwaterproductie in het waterwingebied;
  • k. het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen.

13.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in 13.6.1 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. uitgevoerd worden in het kader van de opslag van duinzand, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - opslag duinzand', waarbij de ophoging ten hoogste 3 meter bedraagt;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, vergunning als bedoeld in artikel 13.6.1, ontgrondingenvergunning, VVGB natuur, Vergunning Natuurbeschermingswet 1998 of vergunning Wet natuurbescherming, en/of een door het bevoegd gezag vastgesteld  Natura2000 beheerplan.

13.6.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 13.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. deze in het belang zijn van het herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en/of landschappelijke waarden;

13.6.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 13.6.1 advies in bij een ter zake deskundige.

Artikel 14 Natuur - 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden;
  • b. het behoud en herstel van landschappelijke tuinen;
  • c. bestaande vergunde wegen, paden en parkeergelegenheden;
  • d. een paardenbak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';
  • e. een tennisbaan, ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan';
  • f. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • g. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • h. bestaande, vergunde, naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m;
  • i. per perceel maximaal één ontsluiting voor autoverkeer, mits daarvoor een vergunning op basis van de Algemeen Plaatselijke Verordening is verleend.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Ter plaatse van deze gronden mag uitsluitend één materiaalberging per woonperceel worden gebouwd, waarbij:

  • a. het bebouwd grondoppervlak niet meer mag bedragen dan 10 m²;
  • b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht, mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht;
  • c. de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1,5 meter bedragen;
  • e. de bouw van zwembaden en overkappingen is niet toegestaan;
  • f. de bouw en aanleg van tennisbanen en paardenbakken is niet toegestaan.

14.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur en/of landschappelijke waarden van de gronden;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de plaatsing van een erfafscheiding, met dien verstande dat kan worden geëist dat de erfafscheiding op een afstand van ten hoogste 1 meter uit de perceelsgrens wordt geplaatst.

14.4 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als kunstgrasvelden.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 14.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanlegplaatsen;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande taluds;
  • d. het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het bebossen van en aanplanten van gronden en het aanbrengen van hoog opgaande beplanting;
  • g. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • h. het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • i. het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond;
  • j. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • k. het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen.

14.5.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld in 14.5.1 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, vergunning als bedoeld in artikel 14.5.1, ontgrondingenvergunning, natuurbeschermingswetvergunning en/of een door het bevoegd gezag goedgekeurd Natura2000 beheerplan.

14.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 14.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. deze in het belang zijn van het herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en/of landschappelijke waarden;

14.5.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 14.5.1 advies in bij een ter zake deskundige.

14.6 Wijzigingsbevoegdheid
14.6.1 Wro-zone-wijzigingsbevoegdheid 3

Het bevoegd gezag kan de bestemming van de gronden, die op de verbeelding zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 3' wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. er mogen maximaal 2 vrijstaande woningen worden gerealiseerd;
  • b. de maximale footprint per woning bedraagt 100 m²;
  • c. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 6 respectievelijk 10 meter;
  • d. het oppervlak van de bestemming Wonen buiten bouwvlak mag niet groter zijn dan het maximale oppervlak aan bijgebouwen dat op grond van de bijgebouwenregeling mag worden gebouwd;
  • e. rondom de bestemming Wonen mag een strook van ten hoogste 2,5 meter worden bestemd als Tuin;
  • f. de bestemmingsvlakken Wonen dienen ten minste 15 meter uit de perceelsgrens te worden gesitueerd;
  • g. de bestemmingswijziging mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer;
  • h. er dient te worden voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein, conform de op het moment van de aanvraag geldende parkeernormen van de gemeente Bloemendaal;
  • i. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan natuur- en landschappelijke waarden;
  • j. er dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieuhygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, economische uitvoerbaarheid, natuurwetgeving, wateraspecten, archeologie en cultuurhistorie;
  • k. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om wijziging advies in bij één of meerdere ter zake deskundigen.

Artikel 15 Natuur - 3

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, herstel en beheer van landgoederen, buitenplaatsen en landhuispercelen met de daarbij behorende natuurlijke landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • d. landschappelijke, cultuurhistorische tuinen en moestuinen;
  • e. bestaande vergunde wegen, paden en parkeergelegenheden;
  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. speel- en ligweiden;
  • h. fiets-, wandel- en ruiterpaden;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. bestaande vergunde paardenbakken;
  • k. een tennisbaan, ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan';
  • l. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • m. gronden binnen een landgoed bestemd voor agrarisch gebruik, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Natuur 3 - agrarisch medegebruik';
  • n. een pensionstalling, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pensionstalling';
  • o. een theater, ter plaatse van de aanduiding 'theater';
  • p. bestaande, vergunde erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1,2 m.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.
  • d. Op de gronden mag buiten de bouwvlakken per landgoed één gebouw ten behoeve van terreinonderhoud worden gebouwd, waarbij:
    • 1. het grondoppervlak mag niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' zijn nutsvoorzieningen groter dan 15m² toegestaan, voor zover gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak waarbij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte is toegestaan.

15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • c. de bouw/aanleg van paardenbakken met bijbehorende voorzieningen is niet toegestaan;
  • d. de bouw van zwembaden en overkappingen is niet toegestaan;
  • e. de bouw en aanleg van tennisbanen en paardenbakken is niet toegestaan.

15.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur en/of landschappelijke waarden van de gronden;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de plaatsing van een erfafscheiding, met dien verstande dat kan worden geëist dat de erfafscheiding op een afstand van ten hoogste 1 meter uit de perceelsgrens wordt geplaatst.

15.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.2.2 onder e voor het bouwen en aanleggen van een paardenbak, waarbij:

  • a. per landgoed ten hoogste één paardenbak is toegestaan;
  • b. de paardenbak uitsluitend hobbymatig gebruikt mag worden;
  • c. de paardenbak dient te worden gesitueerd op minimaal 30 meter van naburige bouwvlakken;
  • d. het grondoppervlak van een paardenbak maximaal 800 m2 mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van de omheining niet meer dan 1,5 meter mag bedragen;
  • f. de bouw van lichtmasten niet is toegestaan;
  • g. bij toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid mag geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapwaarden en geaccidenteerdheid van het terrein worden toegebracht;
  • h. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een vergunningsaanvraag advies in bij een of meerdere ter zake deskundigen.

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 15.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of aanlegplaatsen;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande taluds;
  • d. het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het bebossen van en aanplanten van gronden en het aanbrengen van hoog opgaande beplanting;
  • g. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • h. het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • i. het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond;
  • j. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • k. het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen.

15.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 15.5.1 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning, vergunning als bedoeld in artikel 15.5.1, ontgrondingenvergunning, natuurbeschermingswetvergunning en/of een door het bevoegd gezag goedgekeurd Natura2000 beheerplan.

15.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 15.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. deze in het belang zijn van het herstel en/of ontwikkeling van de natuur- en/of landschappelijke waarden;

15.5.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 15.5.1 advies in bij een ter zake deskundige.

Artikel 16 Natuur - Verblijfsrecreatie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden;
  • b. kampeerterreinen met seizoensgebonden standplaatsen voor verplaatsbare kampeermiddelen, zoals tenten, caravans en campers;
  • c. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. de opslag van strandhuisjes, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opslag strandhuisjes';
  • e. maximaal één toegangsweg per camping;

met daarbij behorende:

  • f. ondersteunende horeca;
  • g. ondersteunende detailhandel;
  • h. sanitaire voorzieningen;
  • i. sport, speel- en recreatievoorzieningen;
  • j. wegen en paden;
  • k. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. parkeervoorzieningen.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen verblijfsrecreatie - 1

Voor het bouwen van gebouwen op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie -1' gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bebouwd grondoppervlak bedraagt in totaal ten hoogste 4.000 m2;
  • b. het bebouwd grondoppervlak van gebouwen ten behoeve van ondersteunende detailhandel bedraagt in totaal ten hoogste 700 m2' ;
  • c. het bebouwd grondoppervlak van gebouwen ten behoeve van ondersteunende horeca bedraagt in totaal ten hoogste 400 m2;
  • d. het bebouwd grondoppervlak van gebouwen ten behoeve van recreatieruimtes bedraagt in totaal ten hoogste 400 m2;
  • e. het bebouwd grondoppervlak van de receptie en kantoren bedraagt in totaal ten hoogste 400 m2;
  • f. het bebouwd grondoppervlak van sanitaire voorzieningen, wasserettes en beheergebouwen bedraagt ten hoogste 250 m2 per gebouw;
  • g. het bebouwd grondoppervlak van opslagruimtes bedraagt ten hoogste 400 m2 per gebouw
  • h. de goothoogte van de in lid b, c, d en e bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 4 meter;
  • i. de bouwhoogte van de in lid b, c, d en e bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 7 meter;
  • j. de goothoogte van de in lid f bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 meter;
  • k. de bouwhoogte van de in lid f bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • l. indien de goothoogte van bestaande, vergunde gebouwen als bedoeld in lid b, c, d en e meer bedraagt dan 4 meter, mag de afwijking niet worden vergroot;
  • m. indien de goothoogte van bestaande, vergunde gebouwen als bedoeld in lid f meer bedraagt dan 3,5 meter, mag de afwijking niet worden vergroot;
  • n. de bouwhoogte van de sub g bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter.

16.2.2 Gebouwen verblijfsrecreatie - 2

Voor het bouwen van gebouwen op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie -2' gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bebouwd grondoppervlak bedraagt in totaal ten hoogste 600 m2;
  • b. het bebouwd grondoppervlak van gebouwen ten behoeve van ondersteunende horeca, ondersteunende detailhandel, recreatieruimtes, receptie en kantoren bedraagt in totaal ten hoogste 300 m2;
  • c. het bebouwd grondoppervlak van sanitaire voorzieningen, wasserettes, beheergebouwen en opslagruimtes bedraagt ten hoogste 125 m2 per gebouw;
  • d. de goothoogte van de in lid b en c bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 meter;
  • e. de bouwhoogte van de in lid b en c bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 5 meter;

16.2.3 Gebouwen verblijfsrecreatie - 3

Voor het bouwen van gebouwen op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie -3' gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bebouwd grondoppervlak bedraagt in totaal ten hoogste 600 m2;
  • b. het bebouwd grondoppervlak van gebouwen ten behoeve van ondersteunende horeca, ondersteunende detailhandel, recreatieruimtes, receptie en kantoren bedraagt in totaal ten hoogste 300 m2;
  • c. het bebouwd grondoppervlak van sanitaire voorzieningen, wasserettes, beheergebouwen en opslagruimtes bedraagt ten hoogste 125 m2 per gebouw;
  • d. de goothoogte van de in lid b en c bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 meter;
  • e. de bouwhoogte van de in lid b en c bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 5 meter;

16.2.4 Gebouwen verblijfsrecreatie - 4

Voor het bouwen van gebouwen op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie -4' gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bebouwd grondoppervlak bedraagt in totaal ten hoogste 1.600 m2;
  • b. het bebouwd grondoppervlak van gebouwen ten behoeve van ondersteunende horeca, ondersteunende detailhandel, recreatieruimtes, receptie en kantoren bedraagt in totaal ten hoogste 800 m2;
  • c. het bebouwd grondoppervlak van sanitaire voorzieningen, wasserettes, beheergebouwen en opslagruimtes bedraagt ten hoogste 125 m2 per gebouw;
  • d. de goothoogte van de in lid b bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 4 meter;
  • e. de bouwhoogte van de in lid b bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 7 meter;
  • f. de goothoogte van de in lid c bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 meter;
  • g. de bouwhoogte van de in lid c bedoelde gebouwen bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • h. indien de goothoogte van bestaande, vergunde gebouwen als bedoeld in lid b meer bedraagt dan 4 meter, mag de afwijking niet worden vergroot;
  • i. indien de goothoogte van bestaande, vergunde gebouwen als bedoeld in lid c meer bedraagt dan 3,5 meter, mag de afwijking niet worden vergroot;

16.2.5 Plaatsgebonden kampeermiddelen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 1' mogen op ten hoogste 70 standplaatsen plaatsgebonden kampeermiddelen worden geplaatst;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – verblijfsrecreatie 4' mogen op ten hoogste 350 standplaatsen plaatsgebonden kampeermiddelen worden geplaatst;
  • c. het bebouwd grondoppervlak per plaatsgebonden kampeermiddel, inclusief bijbehorende berging bedraagt ten hoogste 60 m2;
  • d. de goothoogte van een plaatsgebonden kampeermiddel bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de bouwhoogte van een plaatsgebonden kampeermiddel bedraagt ten hoogste 5 m;
  • f. per plaatsgebonden kampeermiddel is ten hoogste 20 m2 aan verharding toegestaan ten behoeve van een terras;
  • g. indien het bebouwd grondoppervlak van bestaande, vergunde gebouwen als bedoeld onder sub c meer dan 60 m2 bedraagt, mag de afwijking niet worden vergroot;
  • h. indien de goothoogte van bestaande, vergunde gebouwen als bedoeld onder sub d meer dan 3 meter bedraagt, mag de afwijking niet worden vergroot;
  • i. indien de bouwhoogte van bestaande, vergunde gebouwen als bedoeld onder sub e meer dan 5 meter bedraagt, mag de afwijking niet worden vergroot.
  • j. indien het oppervlak aan bestaande, vergunde verharding als bedoeld onder sub f meer dan 20 m2  bedraagt, mag de afwijking niet worden vergroot.

16.2.6 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen;
  • c. het bruto vloeroppervlak mag ten hoogste 125 m2 bedragen;
  • d. het gezamenlijke grondoppervlak van de bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 55 m² bedragen.

16.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie -1' en 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie -4' niet meer dan 7 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie -2' en 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie -3' niet meer dan 5 meter bedragen;
  • d. de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

16.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. natuur- en landschapswaarden;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit.

16.4 Strijdig gebruik

Tot met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend permanente bewoning van plaatsgebonden kampeermiddelen.

16.5 Omgevingsvergunning voor een werk, geen gebouw zijnde of werkzaamheden
16.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 16.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het bebossen van en aanplanten van gronden en het aanbrengen van hoog opgaande beplanting;
  • c. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • d. het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • e. het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond;

16.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 16.5.1 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

16.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 16.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

16.5.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 16.5.1 advies in bij een ter zake deskundige.

Artikel 17 Recreatie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatieve voorzieningen en activiteiten;
  • b. strand en watersportrecreatie;

met daarbij behorende:

  • c. ondersteunende horeca bij watersportrecreatie;
  • d. wegen en paden;
  • e. waterlopen en watergangen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. parkeerterreinen.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

17.2.2 Strand

In afwijking van het bepaalde in 17.2.1 mogen voorzieningen op het strand worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. er maximaal 13 strandhuisjes zijn toegestaan, bestemd voor periodiek recreatief woonverblijf, met een bebouwd grondoppervlak van ten hoogste 40 m² per strandhuisje en een maximale bouwhoogte van 3 meter, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – strandhuisjes' ;
  • b. er maximaal 3 clubgebouwen voor watersportverenigingen zijn toegestaan, met een bebouwd grondoppervlak van ten hoogste 200 m² per watersportvereniging en een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  • c. er één gebouw voor de reddingsbrigade is toegestaan, met een bebouwd grondoppervlak van ten hoogste 60 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 meter.

17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van windschemen mag niet meer dan 1,80 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

17.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Ondersteunende horeca watersportverenigingen

Binnen de clubgebouwen van watersportverenigingen is ondersteunende horeca toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het deel van het netto vloeroppervlak dat in gebruik is als horeca-activiteit mag maximaal 20% bedragen van het totale netto vloeroppervlak van de hoofdactiviteit, tot een maximum van 40 m²;
  • b. de ondersteunende horeca-activiteit mag niet zodanig prominent aanwezig zijn ter hoogte van de gevels dat het clubgebouw naar het openbaar gebied toe de uitstraling van een regulier horecabedrijf krijgt;
  • c. voor de ondersteunende horeca mag geen reclame worden gemaakt (bijvoorbeeld via uithangborden, menukaarten voor het raam, sandwichborden, in de media etc.);
  • d. de exploitatie van een terras is niet toegestaan;
  • e. verhuur van het clubgebouw aan derden tijdens en buiten openingstijden voor al dan niet besloten feesten en partijen is niet toegestaan.

Artikel 18 Sport

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportterreinen;
  • b. sporthallen;
  • c. kinderopvang;
  • d. voorzieningen ten behoeve van sportdoeleinden, zoals kantines, kleedruimtes, bergingen en dugout;
  • e. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.

met daarbij behorende

  • f. ondersteunende horeca;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. wegen en paden;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,20 meter bedragen;
  • b. de hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 18 meter bedragen;
  • c. de hoogte van ballenvangers en vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • d. de hoogte van hekken om tennisbanen mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

18.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. het behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

18.4 Wijzigingsbevoegdheid
18.4.1 Wro-zone-wijzigingsgebied 2

Het bevoegd gezag kan de bestemming van de gronden, die op de verbeelding zijn voorzien van de gebiedsaanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 2' wijzigen naar de bestemmingen 'Gemengd' en 'Tuin', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bestemmingswijziging mag geen nadelige invloed hebben op de afwikkeling van het verkeer;
  • b. er dient te worden voorzien in voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein, conform de op het moment van de aanvraag geldende parkeernormen van de gemeente Bloemendaal;
  • c. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan cultuurhistorische, natuur- en landschappelijke waarden;
  • d. er dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke randvoorwaarden op het gebied van milieuhygiënische regelgeving, bodemkwaliteit, externe veiligheid, economische uitvoerbaarheid, natuurwetgeving, wateraspecten, cultuurhistorie en archeologie.

Artikel 19 Tuin

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. erkers bij woningen;
  • d. een tennisbaan, ter plaatse van de aanduiding 'tennisbaan';
  • e. bestaande, vergunde zwembaden;
  • f. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • g. bestaande, vergunde, naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m.

met daarbij behorende:

  • h. (toegangs)paden;
  • i. per perceel ten hoogste twee parkeerplaatsen ten behoeve van het hoofdgebouw;
  • j. per perceel maximaal één ontsluiting voor autoverkeer, mits daarvoor een vergunning op basis van de Algemeen Plaatselijke Verordening is verleend.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen

Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. één fietsenberging per tussenwoning zonder achterpad, waarbij:
    • 1. de grondoppervlakte maximaal 5 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 1,5 meter mag bedragen;
    • 3. tussen het bouwwerk en de weg een groenbuffer dient te worden gerealiseerd waarvan de breedte minimaal 0,5 meter dient te bedragen;
  • b. erkers aan de voor- en zijgevels van een woning, waarbij:
    • 1. een erker maximaal 1 meter uit de gevel mag worden gebouwd;
    • 2. de grondoppervlakte niet meer dan 4 m² bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt, dan wel maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag.
  • c. een dierenverblijf of kas per vrijstaande woning, waarbij:
    • 1. de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m²;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht;
  • c. de bouwhoogte van toegangshekken voor de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1,50 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • e. de bouw van zwembaden en overkappingen is niet toegestaan;
  • f. de bouw en aanleg van tennisbanen is niet toegestaan.

19.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de instandhouding van bomen;
  • e. de instandhouding van reliëf;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. natuur en landschap.

19.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van het bepaalde in:

  • a. 19.2.2 sub f voor het bouwen van een open zwembad, met dien verstande dat;
    • 1. het zwembad dient te worden gesitueerd achter de voorgevelrooilijn en minimaal 15 meter uit de grens van de weg waarop de voorgevel is georiënteerd;
    • 2. tussen het bouwwerk en de perceelsgrens een groenbuffer aanwezig dient te zijn, waarbij de breedte minimaal dient te bedragen:
      • 5 meter voor percelen met een oppervlakte tot 2.500 m²;
      • 10 meter voor percelen met een oppervlakte groter dan 2.500 m²;
    • 3. het grondoppervlakte van het bouwwerk maximaal 4% van de oppervlakte van het perceel mag bedragen tot een maximum van:
      • 80 m² bij een perceel tot en met 5.000 m²;
      • 110 m² bij een perceel groter dan 5.000 m²;
    • 4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 cm boven het maaiveld;
    • 5. de bouwhoogte van de zwembadafdekking niet meer mag bedragen dan 0,5 meter boven het maaiveld;
    • 6. bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid geldt dat geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden en geaccidenteerdheid van het terrein toegebracht mag worden;
    • 7. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning advies inwint bij een ter zake deskundige.

19.5 Specifieke gebruiksregels
19.5.1 Horecaterrassen

Ter plaatse van gronden binnen de bestemming Tuin die onderdeel zijn van een horeca-inrichting zijn horecaterrassen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de APV.

Artikel 20 Verkeer

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en pleinen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. fiets- voet- en ruiterpaden;
  • d. fiets- en voetgangerstunnels;
  • e. viaducten, bruggen;
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • h. paddenschermen en paddentunnels;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. straatmeubilair;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte is toegestaan;
  • b. gebouwen ten behoeve van de waterhuishouding met een maximum oppervlakte van 5 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter.

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 1,20 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

20.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de plaatsing van bebouwing als bedoeld in 20.2 indien de bestaande boombeplanting en/of de geaccidenteerdheid van het terrein hier aanleiding toe geven;
  • f. de plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat kan worden geëist, dat deze op een afstand van ten minste 1 meter uit de perceelsgrenzen wordt geplaatst.

20.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van het bepaalde in:

  • a. 20.2.1 voor de bouw van een ondergronds bergbezinkbassin met een maximale oppervlakte van 200 m² en met een daarbij behorend gebouw met een maximaal bebouwd grondoppervlak van 30 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 meter ten behoeve van de regulering van overmatige neerslag.
  • b. 20.2.2 voor de bouw van een natuurbrug, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbrug', waarbij:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 7 meter mag bedragen;
    • 2. de breedte niet meer dan 45 meter mag bedragen;
    • 3. medegebruik door ruiters is toegestaan;
    • 4. de bouwhoogte van een hekwerk om overstekend wild te weerhouden niet meer dan 3 meter mag bedragen, gemeten vanaf de bovenkant van de natuurbrug;
    • 5. sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
    • 6. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies inwint bij een ter zake deskundige.

20.5 Specifieke gebruiksregels
20.5.1 Horecaterrassen

Ter plaatse van gronden binnen de bestemming Tuin die onderdeel zijn van een horeca-inrichting zijn horecaterrassen toegestaan, mits hiervoor vergunning is verleend op grond van de APV.

Artikel 21 Verkeer - Railverkeer

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • b. wegen, voet- en fietspaden;
  • c. gelijkvloerse en ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, voet- en fietspaden;
  • d. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale bouwhoogte toegestaan.

21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van constructies ten behoeve van bovenleidingen mag maximaal 6 meter bedragen, gemeten vanuit de bovenkant van de spoorstaaf;
  • b. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals fietsenstallingen en perronoverkappingen mag maximaal 5 meter bedragen.

21.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 22 Water

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterpartijen;
  • b. zee;
  • c. strand;
  • d. duinrellen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. de ontwikkeling en het behoud van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

met daarbij behorende:

  • g. dagrecreatieve voorzieningen;
  • h. bruggen, stuwen, steigers, dammen en/of duikers;
  • i. kades, oevers en groenvoorzieningen.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

22.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen.

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kades, aanleg- of ligplaatsen en vlonders;
  • b. het wijzigen van het zeebodem door ontgronding of ophoging;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande taluds;
  • d. het aanleggen van nieuwe waterlopen of het vergraven, verbreden, uitdiepen en/of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • e. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels en leidingen;
  • g. het verwijderen van waardevolle oever- en watervegetatie dan wel het verrichten van andere werkzaamheden welke een ernstige beschadiging van de waardevolle vegetatie ten gevolge kunnen hebben;
  • h. het aanleggen van inrichtingen ten behoeve van aan de bestemming ondergeschikte recreatieve voorzieningen.

22.3.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld bij 22.3.1 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de vaststelling van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

22.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 22.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

22.3.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 22.3.1 advies in bij een ter zake deskundige.

Artikel 23 Wonen

23.1 Bestemmingsomschrijving
23.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. een pensionstalling, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - pensionstalling';
  • d. horeca-activiteiten in categorie 1a, zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten, met een bruto vloeroppervlak van ten hoogste 200 m², ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1a';
  • e. een congrescentrum met een bruto vloeroppervlak van ten hoogste 300 m², ter plaatse van de aanduiding 'congrescentrum';
  • f. gemeenschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gemeenschappelijke voorzieningen';
  • g. bestaande, vergunde zwembaden en tennisbanen;
  • h. bestaande, vergunde bedrijven aan huis;
  • i. bestaande, vergunde, naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 meter.

met daarbij behorende:

  • j. tuinen, terreinen en erven;
  • k. toegangswegen en paden;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. per perceel maximaal één ontsluiting voor autoverkeer, mits daarvoor een vergunning op basis van de Algemeen Plaatselijke Verordening is verleend.

23.1.2 Aaneengebouwde woningen

Ter plaatse van de aanduiding 'Aaneengebouwd' zijn de in 23.1.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor aaneengebouwde woningen.

23.1.3 Gestapelde woningen

Ter plaatse van de aanduiding 'Gestapeld' zijn de in 23.1.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor gestapelde woningen.

23.1.4 Twee-aaneengesloten woningen

Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn de in 23.1.1 bedoelde gronden bestemd voor vrijstaande en twee aaneengesloten woningen.

23.1.5 Vrijstaande woningen

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijstaand' zijn de in 23.1.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor vrijstaande woningen.

23.1.6 Dove gevel

Ter plaatse van de aanduiding 'dove gevel' dient de bebouwing te zijn voorzien van een dove gevel.

23.1.7 Gemeenschappelijke voorzieningen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gemeenschappelijke voorzieningen' zijn de in 23.1.1 bedoelde gronden mede bestemd voor zorgvoorzieningen en gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van bewoners

23.2 Bouwregels
23.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' is ten hoogste het aangegeven bebouwd grondoppervlak toegestaan;
  • c. het bestaande aantal woningen mag niet worden vermeerderd, uitgezonderd ter plaatse van bouwvlakken waar ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan nog geen woning was gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  • f. indien de bestaande goothoogte dan wel de bestaande bouwhoogte van hoofdgebouwen meer bedraagt dan de onder d en e aangegeven hoogte, mag de afwijking niet worden vergroot.
  • g. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dient de gevel te zijn voorzien van een dove gevel.

23.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per woning niet meer bedragen dan 40% van de bestemming Wonen buiten het bouwvlak, tot maximaal het oppervlak dat op de verbeelding is aangegeven;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a mag voor gestapelde woningen de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedragen dan 40% van de bestemming Wonen buiten het bouwvlak, tot maximaal het oppervlak dat op de verbeelding is aangegeven;
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen, dienen achter de middellijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden, uitgezonderd bestaande vergunde aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen van tussenwoningen mag niet meer bedragen dan 3 meter of maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen van eind-, vrijstaande en twee-aaneengesloten woningen mag niet meer bedragen dan 3 meter of maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning;
  • f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen van eind-, vrijstaande en twee-aaneengesloten woningen mag maximaal 3 meter hoger zijn dan de goothoogte van de aan- en uitbouw;
  • g. de diepte van aan- en uitbouwen mag bij tussen- en eindwoningen niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • h. de diepte van aan- en uitbouwen mag bij twee-aaneengesloten niet meer bedragen dan 5 m;
  • i. de bouwdiepte van aan- en uitbouwen bij vrijstaande woningen is niet gelimiteerd;
  • j. voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen.
    • 1. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    • 2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • k. de bouw van overdekte zwembaden is niet toegestaan;
  • l. indien het oppervlak aan bestaande, vergunde bijgebouwen meer bedraagt dan het oppervlak dat op de verbeelding is aangegeven, mag de afwijking niet worden vergroot.

23.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 meter bedragen, mits de erf- of terreinafscheidingen niet naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht;
  • c. de bouwhoogte van toegangshekken die naar het openbaar toegankelijk gebied zijn gericht mag ten hoogste 1,50 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • f. de bouw van open zwembaden is niet toegestaan;
  • g. de bouw en aanleg van tennisbanen is niet toegestaan.

23.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de instandhouding van bomen;
  • e. de instandhouding van de geaccidenteerdheid van het terrein;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

23.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van het bepaalde in:

  • a. 23.2.2 sub g voor het bouwen van een overdekt zwembad, waarbij:
    • 1. de afstand tot de grens van het openbaar toegankelijk gebied waarop de voorgevel van de woning is georiënteerd minimaal 15 meter dient te bedragen;
    • 2. de afstand tussen het bouwwerk en de perceelsgrens minimaal 5 meter dient te bedragen;
    • 3. het grondoppervlakte van het bouwwerk maximaal 4% van de oppervlakte van het bij de woning behorende perceel mag bedragen tot een maximum van:
      • 60 m² bij een perceel tot en met 5.000 m²;
      • 90 m² bij een perceel groter dan 5.000 m²;
    • 4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter of maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag;
    • 5. er geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden en geaccidenteerdheid van het terrein toegebracht mag worden;
    • 6. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning advies inwint bij een ter zake deskundige.
  • b. 23.2.3 sub f voor het bouwen van een open zwembad, waarbij:
    • 1. het zwembad dient te worden gesitueerd achter de voorgevelrooilijn en minimaal 15 meter uit de grens van de weg waarop de voorgevel is georiënteerd;
    • 2. tussen het bouwwerk en de perceelsgrens een groenbuffer aanwezig dient te zijn, waarbij de breedte minimaal dient te bedragen:
      • 5 meter voor percelen met een oppervlakte tot 2.500 m²;
      • 10 meter voor percelen met een oppervlakte groter dan 2.500 m².
    • 3. het grondoppervlakte van het bouwwerk maximaal 4% van de oppervlakte van het bij de woning behorende perceel mag bedragen tot een maximum van:
      • 80 m² bij een perceel tot en met 5.000 m²;
      • 110 m² bij een perceel groter dan 5.000 m²;
    • 4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 cm boven het maaiveld;
    • 5. de bouwhoogte van de zwembadafdekking niet meer mag bedragen dan 0,5 meter boven het maaiveld;
    • 6. er geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden en geaccidenteerdheid van het terrein toegebracht mag worden;
    • 7. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning advies inwint bij een ter zake deskundige.
  • c. 23.2.1 onder d en e van de op de verbeelding aangegeven goothoogte voor het toestaan van een terug liggende extra bouwlaag, met inachtneming van het volgende:
    • 1. de in het bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogte is minimaal 3 meter hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane maximale goothoogte;
    • 2. de goothoogte van de extra bouwlaag is maximaal 3 meter hoger dan de in het bestemmingsplan toegestane maximale goothoogte, of maximaal de hoogte van de onderliggende bouwlaag;
    • 3. de extra bouwlaag moet ten minste onder een hoek van 25° terug liggen ten opzichte van de bestaande buitengevels van de woning;
    • 4. de extra bouwlaag moet plat worden afgedekt;
    • 5. de omgevingsvergunning voor de afwijking kan alleen worden verleend indien dit vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit passend wordt geacht;
    • 6. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking advies in bij een ter zake deskundige.
  • d. 23.2.3 onder f voor de bouw en aanleg van een tennisbaan, waarbij:
    • 1. per bij een woning behorend perceel niet meer dan één tennisbaan is toegestaan;
    • 2. de grondoppervlakte van het bij de woning behorende perceel tenminste 5.000 m² bedraagt;
    • 3. de afstand tot de perceelgrenzen ten minste 5 meter bedraagt;
    • 4. de afstand tot de weg ten minste 30 meter bedraagt;
    • 5. de bouwhoogte van een hekwerk niet meer dan 4 meter bedraagt;
    • 6. rondom een groensingel van ten minste 3,5 meter breedte is ingeplant;
    • 7. er geen onevenredige schade aan bomen, natuur- en landschapswaarden en geaccidenteerdheid van het terrein toegebracht mag worden;
    • 8. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning advies inwint bij een ter zake deskundige.

23.5 Specifieke gebruiksregels
23.5.1 Aan huis verbonden beroep

Binnen de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning bedragen, tot een maximum van 60 m²;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van de betreffende woning;
  • f. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

23.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 23.1 wordt in ieder geval gerekend een aan huis verbonden bedrijf.

23.6 Afwijken van de gebruiksregels
23.6.1 Aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 23.5.2 onder a voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning bedragen, tot een maximum van 60 m²;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel en webwinkels, is niet toegestaan;
  • d. horeca, anders dan bed & breakfast is niet toegestaan;
  • e. een bed & breakfast mag in maximaal twee slaapkamers voor maximaal vier personen worden aangeboden;
  • f. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Indien parkeren op openbaar terrein nodig is, kan alleen medewerking worden verleend als er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat;
  • g. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • h. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van de betreffende woning;
  • i. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingsplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;
  • j. de opslag van goederen dient inpandig plaats te vinden.

23.7 Wijzigingsbevoegdheid
23.7.1 Woningsplitsing

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op het vermeerderen van het aantal woningen in hoofdgebouwen door een woning te splitsen, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend bestaande vrijstaande woningen mogen worden gesplitst;
  • b. het creëren van woningen naast elkaar uitgangspunt dient te zijn, met dien verstande dat het bevoegd gezag in uitzonderlijke gevallen kan toestaan dat geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen ontstaan;
  • c. de inhoud van een te splitsen vrijstaande woning als bedoeld onder a tenminste 1.400 m3 bedraagt, gemeten vanaf het maaiveld;
  • d. het aantal woningen per te splitsen vrijstaande woning na wijziging maximaal 2 mag bedragen;
  • e. de inhoud van elke nieuwe woning ten minste 500 m3 dient te bedragen, gemeten conform het gestelde onder c;
  • f. met betrekking tot bijgebouwen het bepaalde in 23.2.2 van overeenkomstige toepassing is;
  • g. met betrekking tot bouwwerken geen gebouw zijnde het bepaalde in 23.2.3 van overeenkomstige toepassing is;
  • h. de afwijkingsmogelijkheden als bedoeld in 23.4 en 23.6 van overeenkomstige toepassing zijn met dien verstande dat in de bedoelde artikelen 'per woning' en 'bij het woonhuis behorende perceel' moet worden gezien als 'per een te splitsen vrijstaande woning' en 'bij het te splitsen woonhuis behorende perceel';
  • i. de ingevolge f en g toegestane bebouwing niet mag worden meegeteld bij het bepalen van de inhoud van de nieuwe woning als bedoeld in sub c;
  • j. per te splitsen woning dient te worden voldaan aan de op het moment van de aanvraag geldende gemeentelijke parkeernorm;
  • k. de voorgevelbouwgrens c.q grenzen meer dan 20 meter vanaf de weg is gelegen;
  • l. l. aangetoond is dat het splisten van de woning verantwoord is:
    • 1. in milieuhygiënisch opzicht, in ieder geval voor wat betreft wegverkeersgeluid, bodemkwaliteit en luchtkwaliteit;
    • 2. voor wat betreft externe veiligheid;
    • 3. voor wat betreft de effecten op flora en fauna;
    • 4. voor wat betreft verkeersaspecten;
    • 5. voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid.

Artikel 24 Leiding - Gas

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een (hoofd)gasleiding.

24.2 Bouwregels
24.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in 24.1 genoemde bestemmingen geldt dat, in afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

24.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in 24.1 genoemde bestemmingen geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 meter mag bedragen.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 24.2.1 en toestaan dat gebouwen ten behoeve van de ondergeschikte bestemming worden gebouwd, waarbij:

  • a. dient te worden aangetoond dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de onder 24.1  bedoelde leidingbelangen;
  • b. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag om een afwijking advies inwint bij de leidingbeheerder.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 24.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verrichten van exploratie en exploratieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • d. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen, dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, anders dan ten behoeve van de in 24.1 bedoelde leidingen;
  • g. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • h. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • i. het planten van bomen.

24.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 24.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

24.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 24.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover deze geen onevenredige schade toebrengen aan het leidingbelang.

24.4.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 24.4.1 advies in bij de leidingbeheerder.

Artikel 25 Leiding - Hoogspanning

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in 25.1 genoemde bestemmingen geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

25.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in 25.1 genoemde bestemmingen geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 meter mag bedragen.

25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 25.2.1 en toestaan dat gebouwen ten behoeve van de ondergeschikte bestemming worden gebouwd, waarbij:

  • a. dient te worden aangetoond dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de onder 25.1  bedoelde leidingbelangen;
  • b. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag om een afwijking advies inwint bij de leidingbeheerder.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 25.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verrichten van exploratie en exploratieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • d. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen, dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, anders dan ten behoeve van de in 25.1 bedoelde leidingen;
  • g. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • h. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • i. het planten van bomen.

25.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 25.4.1 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

25.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 25.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover deze geen onevenredige schade toebrengen aan het leidingbelang.

25.4.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 25.4.1 advies in bij de leidingbeheerder.

Artikel 26 Leiding - Water

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een (hoofd)waterleiding

26.2 Bouwregels
26.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in 26.1 genoemde bestemmingen geldt dat, in afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

26.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in 26.1 genoemde bestemmingen geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 meter mag bedragen.

26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 26.2.1 en toestaan dat gebouwen ten behoeve van de ondergeschikte bestemming worden gebouwd, waarbij:

  • a. dient te worden aangetoond dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de onder 26.1  bedoelde leidingbelangen;
  • b. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag om een afwijking advies inwint bij de leidingbeheerder.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 26.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verrichten van exploratie en exploratieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond;
  • d. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds bestaande dijken of taluds;
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen, dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, anders dan ten behoeve van de in 26.1 bedoelde leidingen;
  • g. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • h. het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water;
  • i. het planten van bomen.

26.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 26.2.1 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

26.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 26.2.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover deze geen onevenredige schade toebrengen aan het leidingbelang.

26.4.4 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 26.4.1 advies in bij de leidingbeheerder.

Artikel 27 Waarde - Archeologie-1

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-1' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, versterking en bescherming van archeologische waarden.

Secundair zijn deze gronden voor zover zulks op de verbeelding is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het in dat artikel bepaalde van toepassing is, met de daarbij behorende bouwwerken.

27.2 Bouwregels
27.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 3 m² en dieper dan 30 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

27.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 27.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

27.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 27.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden voor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 27.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.3.1 Verbod

Het is verboden op de in 27.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 3 m² en dieper dan 30 centimeter:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • d. het omzetten van grasland in bouwland;
  • e. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • g. verlagen van het waterpeil;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
  • j. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding;
  • k. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • l. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • m. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • n. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

27.3.2 Uitzondering

Het in 27.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  • b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • c. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

27.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. Het bepaalde onder 27.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de onder 27.3.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden :
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de vergunning zoals bedoeld onder 27.3.1 na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

27.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-1 op de verbeelding te doen vervallen, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht;
  • b. aan de gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming Waarde - Archeologie-1 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van de gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 28 Waarde - Archeologie-2

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-2' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, versterking en bescherming van archeologische waarden.

Secundair zijn deze gronden voor zover zulks op de verbeelding is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het in dat artikel bepaalde van toepassing is, met de daarbij behorende bouwwerken.

28.2 Bouwregels
28.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

28.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 28.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

28.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 28.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden voor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 28.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Verbod

Het is verboden op de in 28.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 100 m² en dieper dan 30 centimeter:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • d. het omzetten van grasland in bouwland;
  • e. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • g. verlagen van het waterpeil;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
  • j. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding;
  • k. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • l. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • m. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • n. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

28.3.2 Uitzondering

Het in 28.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  • b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • c. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

28.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. Het bepaalde onder 28.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de onder 28.3.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de vergunning zoals bedoeld onder 28.3.1 na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-2 op de verbeelding te doen vervallen, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht;
  • b. aan de gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming Waarde - Archeologie-2 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van de gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 29 Waarde - Archeologie-3

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-3' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, versterking en bescherming van te verwachten archeologische waarden.

Secundair zijn deze gronden voor zover zulks op de verbeelding is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het in dat artikel bepaalde van toepassing is, met de daarbij behorende bouwwerken.

29.2 Bouwregels
29.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 30 centimeter en dieper dan 5,50 meter+ NAP, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

29.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 29.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de aanlegvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

29.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 29.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden voor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 29.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Verbod

Het is verboden op de in 29.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m², dieper dan 30 centimeter en/of dieper dan 5,50 meter + NAP:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • d. het omzetten van grasland in bouwland;
  • e. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • g. verlagen van het waterpeil;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
  • j. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding;
  • k. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • l. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • m. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • n. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

29.3.2 Uitzondering

Het in 29.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  • b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • c. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

29.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. Het bepaalde onder 29.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de onder 29.3.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de vergunning zoals bedoeld onder 29.3.1 na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-3 op de verbeelding te doen vervallen, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht;
  • b. aan de gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming Waarde - Archeologie-3 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van de gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 30 Waarde - Archeologie-4

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-4' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, versterking en bescherming van te verwachten archeologische waarden.

Secundair zijn deze gronden voor zover zulks op de verbeelding is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het in dat artikel bepaalde van toepassing is, met de daarbij behorende bouwwerken.

30.2 Bouwregels
30.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

30.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 30.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de aanlegvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

30.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 30.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden voor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 30.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Verbod

Het is verboden op de in 30.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m² en dieper dan 50 centimeter:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • d. het omzetten van grasland in bouwland;
  • e. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • g. verlagen van het waterpeil;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
  • j. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding;
  • k. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • l. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • m. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • n. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

30.3.2 Uitzondering

Het in 30.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  • b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • c. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

30.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. Het bepaalde onder 30.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de onder 30.3.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de vergunning zoals bedoeld onder 30.3.1 na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

30.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-4 op de verbeelding te doen vervallen, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht;
  • b. aan de gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming Waarde - Archeologie-4 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van de gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 31 Waarde - Archeologie-5

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie-5' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, versterking en bescherming van te verwachten archeologische waarden.

Secundair zijn deze gronden voor zover zulks op de verbeelding is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het in dat artikel bepaalde van toepassing is, met de daarbij behorende bouwwerken.

31.2 Bouwregels
31.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², dieper dan 50 centimeter en dieper dan 5,50 meter + NAP, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

31.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 31.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de aanlegvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

31.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 31.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden voor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 31.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Verbod

Het is verboden op de in 31.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 500 m², dieper dan 50 centimeter en dieper dan 5,50 meter + NAP:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • d. het omzetten van grasland in bouwland;
  • e. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • g. verlagen van het waterpeil;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
  • j. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding ;
  • k. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • l. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • m. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • n. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

31.3.2 Uitzondering

Het in 31.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  • b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • c. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

31.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. Het bepaalde onder 31.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de onder 31.3.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de vergunning zoals bedoeld onder 31.3.1 na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

31.4 Wijzigingsbevoegheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-5 op de verbeelding te doen vervallen, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht;
  • b. aan de gronden zonder of met een andere archeologische waarde de bestemming Waarde - Archeologie-5 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van de gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 32 Waarde - Archeologie 6

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor behoud, versterking en bescherming van te verwachten archeologische waarden.

Secundair zijn deze gronden voor zover zulks op de verbeelding is aangewezen, bestemd voor de doeleinden als omschreven in het voor de betreffende bestemming geldende artikel, waarbij het in dat artikel bepaalde van toepassing is, met de daarbij behorende bouwwerken.

32.2 Bouwregels
32.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1000 m² en dieper dan 100 centimeter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

32.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 32.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de aanlegvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

32.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 32.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden voor het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 32.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.3.1 Verbod

Het is verboden op de in 32.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 1000 m2 en dieper dan 100 centimeter:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • d. het omzetten van grasland in bouwland;
  • e. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • g. verlagen van het waterpeil;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van oeverbeschoeiingen;
  • j. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 meter bedraagt en de betreffende leiding geen vervanging is van een reeds aanwezige leiding ;
  • k. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • l. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • m. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • n. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

32.3.2 Uitzondering

Het in 32.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;
  • b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • c. indien uit archeologisch onderzoek is komen vast te staan dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.

32.3.3 Toelaatbaarheid
  • a. Het bepaalde onder 32.3.1 is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de onder 32.3.1 genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • d. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend de vergunning zoals bedoeld onder 32.3.1 na schriftelijk advies van de deskundige inzake archeologie.

32.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6 op de verbeelding te doen vervallen, indien uit nader onderzoek is gebleken, dat, hetzij geen sprake is van een gebied met archeologische waarde, hetzij handhaving van de bestemming niet langer noodzakelijk wordt geacht;
  • b. aan de gronden zonder of met een andere archeologische waarde d e bestemming Waarde - Archeologie 6 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van de gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 33 Waterstaat - Waterkering

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de primaire waterkering;

33.2 Bouwregels
33.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in 33.1 genoemde bestemmingen geldt dat, in afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen, op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd.

33.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in 33.1 genoemde bestemmingen geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 meter mag bedragen.

33.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 33.2.1 en toestaan dat gebouwen ten behoeve van de ondergeschikte bestemming worden gebouwd, waarbij:

  • a. dient te worden aangetoond dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de onder 33.1  bedoelde waterstaatbelangen;
  • b. het bevoegd gezag ten behoeve van de beoordeling van deze aanvraag advies inwint bij de beheerder van het betreffende waterstaatsbelang.

33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 33.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven of ophogen van gronden;
  • b. het egaliseren van gronden;
  • c. het beplanten met diepwortelende beplanting;
  • d. het vellen, rooien van bomen en andere houtopstanden;
  • e. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.

33.4.2 Uitzondering

Het in 33.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, en werkzaamheden, welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.

33.4.3 Toelaatbaarheid

De in 33.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  • b. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van de waterstaat en/of de waterkering en de beheerder van de waterkering daarover heeft geadviseerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 34 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 35 Algemene bouwregels

35.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. De gezamenlijke breedte van één of meerdere dakkapellen op een dakvlak dat naar het openbaar toegankelijk gebied is gericht, mag per bouwlaag ten hoogste 50 % van de breedte van het betreffende dakvlak bedragen;
  • b. Indien de gezamenlijke breedte van één of meerdere dakkapellen op een dakvlak dat naar het openbaar toegankelijk gebied is gericht per bouwlaag breder dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak is, wordt de goothoogte van de dakkapel(len) als goothoogte van het betreffende gebouw aangemerkt.
  • c. met betrekking tot het (ver- en her)bouwen van bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - monument', geldt dat de op het tijdstip van het in ontwerp ter visie leggen van dit plan bestaande maatvoering niet mag worden gewijzigd, tenzij het bevoegd gezag ingevolge het bepaalde in de Wabo een omgevingsvergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering heeft verleend. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie en/of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

35.2 Bestaande, vergunde overschrijdingen
  • a. Indien de bestaande, onherroepelijk vergunde goothoogte dan wel de bestaande, onherroepelijk vergunde bouwhoogte van hoofdgebouwen meer bedraagt dan de op de verbeelding aangegeven hoogte, mag de afwijking niet worden vergroot.
  • b. Indien het oppervlak aan bestaande, onherroepelijk vergunde bijgebouwen meer bedraagt dan het oppervlak dat op de verbeelding is aangegeven, mag de afwijking niet worden vergroot.
  • c. Indien de bouwhoogte van bestaande, onherroepelijk vergunde erf- en terreinafscheidingen meer bedraagt dan in de bouwregels is bepaald, dan mag de afwijking niet worden vergroot.

35.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken en binnen de direct omringende erven waar de bijgebouwen mogen worden opgericht;
  • b. indien onder de bestemming is aangegeven dat ondergronds bouwen niet is toegestaan, mag niet ondergronds worden gebouwd;
  • c. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 meter buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd, worden aangemerkt als bijgebouwen.

35.4 Overschrijding bouwgrenzen
  • a. De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:
    • 1. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen;
    • 2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de gevelrooilijn niet meer dan 12 centimeter bedraagt;
    • 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken en overbouwingen, mits zij de gevelrooilijn met niet meer dan 50 centimeter overschrijden;
    • 4. erkers, balkons, galerijen en luifels mits zij de bouw- en bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter overschrijden;
    • 5. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouw- en bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter overschrijden;
    • 6. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelrooilijn met meer dan 1 meter overschrijden;
    • 7. vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen;
    • 8. dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties.
  • b. Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht en mogen de voor dat gebouw toegestane maximale hoogte met niet meer dan 5 meter overschrijden;
  • c. Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 meter, gemeten vanaf bovenkant van de dakconstructie, en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
  • d. Overige ondergeschikte dakopbouwen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden opgericht, mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 20% van het bouwvlak en mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 3 m overschrijden;
  • e. Voor zover de bouwhoogte van bestaande dakopbouwen hoger is dan toegestaan, dan geldt de bestaande hoogte van de dakopbouw ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, als maximale toegestane bouwhoogte.

35.5 Nutsvoorzieningen

Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens gebruikt mogen worden voor nutsvoorzieningen, mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen worden opgericht, met dien verstande dat deze geen grotere oppervlakte hebben dan 15 m² en geen grotere bouwhoogte dan 3 meter.

Artikel 36 Algemene gebruiksregels

36.1 Gebruiksverbod
36.1.1 Verboden gebruik onbebouwde gronden

Onder gebruik van onbebouwde gronden in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • b. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • c. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • d. het gebruik van gebouwen en overkappingen voor het houden en/of stallen van groot vee, anders dan voor agrarische doeleinden en met dien verstande dat onder dit verbod niet worden begrepen de gebouwen en/of overkappingen op gronden met de bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden - Landschappelijke openheid, Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap en gebouwen met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstal';
  • e. het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van een sport- of wedstrijdterrein, zweefvliegveld, dagcamping, lig- of speelweide met dien verstande dat dit verbod niet geldt voor bestemmingen waarin dit in de bestemmingsomschrijving is toegestaan of wanneer er sprake is van een evenement;
  • f. het telen van gewassen op gronden gelegen binnen een afstand van 1,5 meter van een waterloop.

36.1.2 Verboden gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 2.1., lid 1 onder c van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en voor detailhandelsdoeleinden, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving.

36.2 Uitzonderingen gebruiksverbod

Het bepaalde in 36.1.1 van dit artikel is niet van toepassing op:

  • a. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  • c. het tijdelijk gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van 3 evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder inbegrepen.

Artikel 37 Algemene aanduidingsregels

37.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
37.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.

37.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 37.1.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond en/of schadelijke stoffen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. andere-werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

37.1.3 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 37.1.2 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. worden uitgevoerd binnen de bestemming Horeca, Wonen en Tuin;
  • e. worden uitgevoerd binnen het bouwvlak van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschap.

37.1.4 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 37.1.2 zijn slechts toelaatbaar indien door de uitvoering daarvan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de kwaliteit van het grondwater.

37.1.5 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 37.1.2 advies in bij de beheerder van het grondwater.

37.2 Milieuzone - waterwingebied
37.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - waterwingebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwaterwinning.

37.2.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 37.2.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond en/of schadelijke stoffen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. andere-werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
37.2.3 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 37.2.2 is niet van toepassing op andere werken die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. worden uitgevoerd binnen de bestemming Wonen en Tuin;
  • e. worden uitgevoerd binnen het bouwvlak van de bestemming Natuur.
37.2.4 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 37.2.2 zijn slechts toelaatbaar indien door de uitvoering daarvan, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met drinkwaterwinning.

37.2.5 Advies

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 37.2.2 advies in bij de beheerder van het waterwingebied.

Artikel 38 Algemene afwijkingsregels

38.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan van de in het plan genoemde bepalingen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen:

  • a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen en wachthuisjes voor verkeersdiensten mits deze niet groter zijn dan 50 m³ en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter;
  • b. voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van de telecommunicatie of het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, mits de zendinstallatie:
    • 1. een masthoogte heeft die niet meer bedraagt dan 40 meter;
    • 2. in de vorm van een open constructie wordt gerealiseerd;
    • 3. door meerdere operators wordt gebruikt;
    • 4. de daarbij behorende apparatuurkasten ingepast worden in het landschap;
  • c. voor de op de verbeelding dan wel in de regels aangegeven maten en getallen, voor zover deze afwijking niet meer dan 10% bedraagt en met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op het bebouwd grondoppervlak, het bruto vloeroppervlak, de bebouwingspercentages en de aantallen zoals aangegeven op de verbeelding;
  • d. voor de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 1,50 meter bedragen en geen vergroting van bestemmings- of bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder c;
  • e. voor het aanpassen van het beloop of het profiel van wegen indien de verkeersveiligheid en/of -parkeerdruk daartoe aanleiding geeft en de bestemmingsgrens met niet meer dan 5 meter wordt overschreden.

38.2 Eerdere afwijkingen

Bij de beoordeling van een verzoek om afwijking wordt rekening gehouden met eerder verleende afwijkingen op basis van dit artikel, om te beoordelen of maximale afwijkingsmogelijkheden al dan niet worden overschreden.

38.3 Voorwaarden aan het verlenen van afwijking
  • a. de in 38.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de in 38.1 onder c en d genoemde afwijkingen mogen voorts slechts worden verleend indien zulks in het belang is voor een functionele, technische of esthetische betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, en hierdoor:
    • 1. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. de structurele opzet van het plan hierdoor niet aanmerkelijk zal worden aangetast;
    • 3. het karakter van de bebouwing niet aanmerkelijk wordt aangetast;
    • 4. de cultuurhistorische, de natuur- en /of landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • c. het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een verzoek om afwijking ten aanzien van het bepaalde in 38.3 onder b sub 2,3 en 4 advies in bij een of meerdere ter zake deskundigen.

Artikel 39 Algemene wijzigingsregels

39.1 Algemeen

Het bevoegd gezag is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 meter, dit voor zover deze op grond van het artikel Algemene afwijkingregels niet kunnen worden gebouwd;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;

Artikel 40 Algemene procedureregels

40.1 Afwijking

Op de voorbereiding van een besluit tot afwijking, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geregelde procedure van toepassing.

40.2 Wijziging

Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging, zoals opgenomen in dit plan, is de in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 41 Overgangsrecht

41.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 41.1 onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 41.1 onder a met maximaal 10%;
  • c. 41.1 onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

41.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Voor het gebruik van overgangsrecht gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 41.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang word verkleind;
    • 2. indien gebruik, bedoeld in 41.2 onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • c. Voor het gebruik van overgangsrecht geldt de volgende uitzondering:
    • 1. 41.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 42 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2013 (Geconsolideerde versie).