Plan: | Jan Pieter Heije 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0274.bp0127ob-va03 |
De gemeente Renkum heeft besloten de bestemmingsplannen voor een groot deel van de kernen binnen de gemeente te herzien. Aanleiding hiertoe is dat de meeste van de geldende bestemmingsplannen voor dit gebied ouder zijn dan tien jaar, soms gedateerd zijn en er diverse bestemmingsplansystematieken worden gehanteerd. De huidige plannen vormen geen actueel beleidskader meer en zijn gebaseerd op de destijds geldende inzichten voor wat betreft de regelgeving.
Binnen de gemeente Renkum bestaat de wens om de vele huidige geldende plannen te vervangen door enkele nieuwe plannen met één systematiek. Dit komt de rechtsgelijkheid en werkbaarheid ten goede en maakt handhaving beter mogelijk. Het streven is om door middel van een integrale herziening uniformiteit in de regels en wijze van bestemmen aan te brengen. Tevens wordt met de actualisatie voldaan aan de gemeentelijke wens tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen, waarmee voorwaarden worden geschapen voor een betere uitwisseling en raadpleging van bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is hiermee geheel in lijn met de (nieuwe) Wro, die in juli 2008 in werking is getreden.
Het bestemmingsplan “Jan Pieter Heije 2013” is in hoofdzaak een zogenaamd beheersgericht plan. Dat wil zeggen dat het is gericht op het behouden, beheren en actualiseren van de bestaande ruimtelijke en planologische situatie. Het bestemmingsplan neemt in hoofdzaak de bestaande bouw- en gebruiksrechten over van de nu nog geldende bestemmingsplannen. Wel zijn de bestaande bestemmingen en bouw- en gebruiksrechten vertaald naar en aangepast aan de huidige gemeentelijke standaarden en inzichten en de huidige wetgeving.
Voor het grootste gedeelte van het plangebied, wat actief gebruikt wordt door de maatschappelijke functies op het terrein, geldt nog het bestemmingsplan 'Buitengebied 1973'. Ook heeft het grootste gedeelte van het plangebied in de voorheen geldende bestemmingsplannen een maatschappelijke bestemming.
Verder wordt het plan aangepast aan de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals deze door de provincie is vastgesteld in juli 2009, en de herontwikkeling op het terrein welke de laatste jaren heeft plaatsgevonden. Dat wil zeggen dat grote delen van de oude maatschappelijke (bouw) bestemmingen in de EHS omgezet worden naar groene bestemmingen zoals 'bos'. Daardoor is een groot oppervlak (dat wil zeggen de locatie hiervan) wat tot op heden bebouwd dan wel gebruikt kon worden voor de maatschappelijke functies teruggegeven aan de natuur dan wel groene functies. Dit sluit ook aan bij de herinrichting van het terrein door Pluryn, welke herinrichting op basis van het 'Masterplan Jan Pieter Heije' heeft plaatsgevonden en nog plaatsvindt.
Het terrein bekend als 'Jan Pieter Heije' aan de Utrechtseweg 316 te Oosterbeek is vrijwel geheel in eigendom van Pluryn. Op het terrein Jan Pieter Heije is een orthopedagogisch behandelcentrum voor jongeren van circa 5 jaar tot circa 18 jaar met een licht verstandelijke handicap of gedragsproblemen gevestigd. De jongeren wonen in leefgroepen op het terrein en gaan er ook naar school. Op het terrein vindt naast het begeleid zelfstandig wonen ook dagbehandeling plaats. Verder is er onder andere kantoorruimte, een multifunctioneel centrum, een zwembad, sportfaciliteiten, tuinen, park, groenvoorzieningen en bos aanwezig op het terrein. De school, met speciaal onderwijs, is eigendom van De Radar - ABS en wordt gebruikt door de op het terrein aanwezige jongeren maar ook door jongeren die in de omgeving (begeleid) wonen. Op het terrein wonen circa 90 jongeren. Ook wordt er overnacht door de begeleiders.
Medio 2008 is namens Pluryn voor het terrein Jan Pieter Heije het 'Masterplan Jan Pieter Heije' te Oosterbeek opgesteld voor de nieuwbouw van 6 woongebouwen en een nieuw onderwijsgebouw op het terrein. Het Masterplan wil zorgen dat de inrichting van het terrein beter aansluit bij de behoeften van de bewoners van het terrein. Dit houdt in een duidelijke (besloten) uitstraling. De verspreid (onder andere in het bos) liggende woongebouwen voldoen daar niet aan. De nieuwe woningen zijn conform het Masterplan geclusterd rondom de noord-zuid-lopende hoofdlaan op het terrein. De oude woongebouwen in het westelijke parkachtige gebied worden gesloopt. Dat gebied zal in de toekomst niet bebouwd worden. Conform dit Masterplan zijn vervolgens eind 2009 vergunningen aangevraagd voor het kappen van bomen (gemeentelijke Bomenverordening en de Boswet), slopen van diverse woongebouwen en voor het bouwen van zes nieuwe woongebouwen op het terrein. In 2010 zijn deze vergunningen verleend. De woongebouwen zijn in de zomer van 2013 opgeleverd. In het najaar van 2013 worden de laatste oude woongebouwen gesloopt waarna de laaatste herplant van bomen zal plaatsvinden. Inmiddels is het bouwplan voor het nieuwe schoolgebouw gemaakt. Voor het nieuwe schoolgebouw zullen medio 2014 de twee bestaande schoolgebouwen (Drempel 1 en Drempel 2) gesloopt worden en zal de nieuwbouw plaatsvinden op de locatie van de huidige gebouwen en verhardingen.
Het plangebied ligt in het westen van het dorp Oosterbeek en ten zuiden van de Utrechtseweg. Het plangebied omvat alle gronden die in eigendom zijn van Pluryn en deels van de Radar. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Utrechtseweg in het noorden, de Italiaanseweg in het westen, het bospad ten zuiden van Jan Pieter Heije, het agrarische perceel aan de Van Borsselenweg 39-41 in het zuiden en de tuinen van de woningen aan de Wolterbeekweg 1 t/m 21, Utrechtseweg 272 en Van Borsselenweg 27 in het oosten.
Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging en de begrenzing van het plangebied.
Figuur 1: globale ligging plangebied (bron: Google maps)
Figuur 2: Ligging met globale begrenzing plangebied (bron: Google maps)
Voorliggend plan herziet (soms gedeeltelijk) de bestemmingsplannen die van kracht zijn in het plangebied. Het betreffen de volgende bestemmingsplannen:
Het bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld in 2001 bestaat, voor het plangebied Jan Pieter Heije alleen nog uit de verbeelding. De regels van dit bestemmingsplan zijn vervangen door het bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008'. Op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008' is de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2001 ook opgenomen waarbij dit gedeelte van de verbeelding 'niet gekleurd' is weergegeven.
Voor het bebouwde gebied van het terrein Jan Pieter Heije geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 1973'. Het gebied Jan Pieter Heije heeft in dat bestemmingsplan de bestemming 'Gast- en verplegingsinrichtingen' met een heel groot bouwvlak. Maximaal 10% van het bouwvlak mag worden bebouwd (iets meer dan 13.000 m²) met een maximale bouwhoogte van 10 meter. De gronden met die bestemming zijn bestemd voor 'horecabedrijven, sanatoria, vakantieoorden, internaten en instellingen met een overwegend verzorgend karakter'. Met een vrijstelling van het bestemmingsplan konden maximaal twee bedrijfswoningen met een maximale inhoud van 450 m² en een maximale goothoogte van 6 meter worden gebouwd. Deze zijn ook opgericht.
Voor het onbebouwde gebied van Jan Pieter Heije geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008'. In dit bestemmingsplan heeft een smalle strook grond in het zuiden en een groot gebied in het westen de bestemming 'Bijzondere doeleinden' in de categorie 'Gast- en verplegingsinrichting' maar zonder bouwvlak. Het grasveld in het noorden van het hoofdgebouw aan de Utrechtseweg 316 en ten zuiden van de Utrechtseweg heeft de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden', dit ondanks dat het grasveld nog nooit agrarisch is gebruikt. Het overige gebied heeft de bestemming 'Bos- en natuurgebied' in de categorie 'Bos'.
Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplannen 'Buitengebied 1973' (links) en 'Buitengebied, (correctieve) herziening 2008 (rechts).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. Op de verbeelding zijn de onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de regels vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de beschrijving van het plangebied. Hierin wordt de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied besproken. Tevens wordt ingegaan op de manier waarop het beheer van het plangebied is voorzien en de planologische afwegingen die hieraan ten grondslag liggen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In Hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom het beheergedeelte van voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de regels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op de procedures, die voorliggend bestemmingsplan doorloopt.
Voorliggend plan heeft een beheersgericht karakter. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe dit beheer er voor de diverse functies uitziet en wat de reden voor dit beheer is. Hiertoe wordt in paragraaf 2.2 de ruimtelijke structuur beschreven en wordt in paragraaf 2.3 aangegeven welke functies zich binnen het plangebied bevinden. Hier wordt ook kort ingegaan op de gekozen bestemming voor deze functies en de planologische gedachte achter de bestemmingssystematiek.
Het terrein van Jan Pieter Heije ligt in het westen van Oosterbeek, op de stuwwal aan de rand van het dorp en de bossen van de Veluwe. Aan de noordkant wordt het terrein begrenst door de Utrechtseweg, de doorgaande weg tussen Arnhem en Renkum. De hoofdentree van het terrein ligt aan de Utrechtseweg. Het terrein heeft ook in het zuidoosten een ontsluiting via de Wolterbeekweg en in het noordwesten via de bossen naar de Italiaanseweg. Deze laatste ontsluiting wordt, gezien de onlogische route en het verloop van de weg weinig gebruikt. De ontsluiting aan de Wolterbeekweg wordt met name gebruikt als ontsluiting van de zuidelijke gebouwen op het terrein, zoals de school en het Multifunctioneel centrum. Ten oosten van het terrein Jan Pieter Heije ligt een woonwijk. Een agrarisch bedrijf met agrarische gronden begrenst het terrein aan de zuidzijde. De grens aan de westzijde wordt gevormd door de bossen van de landgoederen 'Hoog Oorsprong en Zilverberg'.
Het landhuis met monumentale allure (Utrechtseweg 316) doet vermoeden dat ook het terrein van Jan Pieter Heije van oorsprong onderdeel van een landgoed heeft uitgemaakt. Op oude kaarten vormt de noord-zuid-lopende laan midden over het terrein de scheiding tussen het bos aan de westzijde en de open akker aan de oostzijde. De opzet van het terrein is door de tijd nauwelijks veranderd. In de loop van de tijd zijn in het bos meer open plekken gekomen waar onder andere gebouwen zijn gebouwd. Dit gedeelte heeft daardoor een parkachtig karakter gekregen. De akker heeft door de aanplant van nieuwe bomen en struiken ook een parkachtig karakter gekregen, maar dan meer open dan het westelijke gedeelte.
Figuur 4: situatie rond 1840
Figuur 5: situatie rond 1910
Figuur 6: situatie rond 2000
Masterplan Jan Pieter Heije
Door het in 2008 opgestelde 'Masterplan Jan Pieter Heije' en de daarbij behorende nieuwbouw en sloop op het terrein is de bestaande situatie met verspreid liggende bebouwing op het terrein aan het veranderen. Voorheen lagen de woongebouwen gelijkmatig verspreid over het terrein. Nu liggen de nieuwe woongebouwen geconcentreerd langs het noord-zuid-lopende hoofdas van het terrein. De woongebouwen in het westen (het parkachtige bosgebied) worden gesloopt. Ter plaatse vindt ook herplant plaats met bomen en struiken. Dit meest westelijk gelegen gebied zal door Pluryn niet meer gebruikt worden voor bebouwing, maar zal wel nog maatschappelijk gebruikt worden. Het speelveld in het westen wordt verplaatst naar het oosten. Het sportveld wordt ook met bomen en struiken aangeplant.
Ook de woongebouwen in het oostelijk deel zijn en worden gesloopt. De nieuwe woongebouwen zijn op een grotere afstand van de woonpercelen aan de Wolterbeekweg gebouwd. De nieuw te bouwen school zal op de huidige locatie van de twee schoolgebouwen en de bijbehorende bestaande verharingen worden herbouwd, maar dan iets meer gecentreerd, en dus iets verder van de grens van de EHS af.
In het noorden van het terrein liggen met name de gebouwen met vergader- en kantoorfuncties. In het midden liggen de woongebouwen. In het zuiden liggen de gebouwen met bijzondere functies zoals de school, de sportruimte, het zwembad, de bedrijfswoning en het Multifunctioneel centrum.
Figuur 7: Oude situatie (bron: Masterplan Jan Pieter Heije)
Figuur 8: Meer kans voor de natuur (bron: Masterplan Jan Pieter Heije)
Figuur 9: nieuwe situatie volgens Masterplan met opdeling in drie zones met functies op het terrein (bron: Masterplan Jan Pieter Heije)
Het oostelijke deel van het plangebied wordt al vele jaren gebruikt door de aanwezige maatschappelijke functies op het terrein. Zoals eerder vermeld wordt een deel van het westelijke gebied met de maatschappelijke bestemming niet of binnenkort niet meer gebruikt voor deze maatschappelijke functies. De maatschappelijke functies concentreren zich rond de nood-zuid-lopende hoofdlaan.
De maatschappelijk bestemming van het terrein in de voorheen geldende bestemmingsplannen is verouderd en voldoet niet helemaal meer aan de huidige functies van een maatschappelijke bestemming. Zo zijn in de oude bestemmingsplannen, met name uit 1973, nog bijvoorbeeld 'horecabedrijven' (zonder beperkingen) en 'vakantieoorden' toegestaan. Dit zijn bestemmingen die destijds voldeden aan een maatschappelijk gebruik maar nu niet meer helemaal. Nu krijgt het gebied de algemene bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling. Omdat de verscheidenheid aan maatschappelijke voorzieningen en ligging groot is en behoud van de voorzieningen gewenst is, zijn de gebruiksmogelijkheden redelijk ruim geformuleerd conform de gemeentelijke standaard voor deze maatschappelijke functies.
De bestaande wegen- en padenstructuur valt grotendeels in de algemene maatschappelijke bestemming. Daar waar grotere (verharde) wegen buiten deze bestemming zijn gelegen hebben deze de specifieke bestemming 'Verkeer' gekregen. De noord-zuid-lopende hoofdlaan is nadrukkelijk aanwezig en bepalend voor de ruimtelijke structuur van het plangebied.
Zoals eerder vermeld liggen de nieuwe woongebouwen verder van de woonpercelen aan de Wolterbeekweg af. Langs deze woningen aan de Wolterbeekweg is en wordt door Pluryn een groenstrook van ongeveer 10 meter aangelegd. Dit om een groene afscheiding (groene buffer) te vormen tussen deze woningen en de maatschappelijke gebouwen op het terrein. Deze strook blijft wel in eigendom van Pluryn en zal ook maatschappelijk gebruikt (kunnen) worden, maar niet meer bebouwd. Deze strook van 10 meter heeft daarom de bestemming 'Groen - Maatschappelijk' gekregen.
De gebieden in het westen van het plangebied die in de EHS zijn gelegen in de categorie 'natuur' hebben de bestemming 'Bos' gekregen. Zoals eerder vermeld wordt het gebied wat daarnaast ligt, waar nu nog enkele oude en te slopen woongebouwen staan, straks niet meer bebouwd. Dit gebied wordt aangeplant met bomen en struiken. Hier is daarom de maatschappelijke bouwbestemming weggehaald. Mede ook omdat dit gedeelte gelegen is in het ontwerp-Natura 2000-gebied De Veluwe. Het gedeelte zal echter, naast het parkkarakter, ook maatschappelijk gebruikt blijven. Daarom heeft ook dit gedeelte de bestemming 'Groen - Maatschappelijk' gekregen.
Het grasveld ten noorden van de villa aan de Utrechtseweg 316 en de Utrechtseweg is nooit agrarisch gebruikt. Het terrein kent geen bouwbestemming. Wel wordt het terrein al tientallen jaren zeer incidenteel gebruikt voor evenementen, zoals voor stallingsterrein van voertuigen en tenten voor de Airborne-activiteiten in de gemeente en voor eigen maatschappelijke festiviteiten zoals een kermis/circus voor de bewoners van het terrein. Ook dit grasveld heeft de bestemming 'Groen - Maatschappelijk' gekregen. Een deel daarvan heeft de aanduiding 'evenemententerrein' gekregen.
Figuur 10: Circus/kermis voor bewoners Jan Pieter Heije op grasveld terrein Jan Pieter Heije
Figuur 11: Foto uit krant van tentenkamp herdenking Airborne op grasveld terrein Jan Pieter Heije
Binnen het plangebied bevinden zich, met name in het westen en zuidwesten, bosgebieden. Delen van deze bossen hadden in de oude bestemmingsplannen een bos-bestemming. Echter grote delen daarvan hadden ook een maatschappelijke(bouw)bestemming. In het voorliggende bestemmingsplan is de grens van de EHS, in de categorie 'natuur', van 1 juli 2009 aangehouden als grens van de bestemming 'Bos'. Dat wil zeggen dat hele grote delen van het bosgebied nu wel een bos-bestemming hebben gekregen en dat het gebied met de maatschappelijke bestemming kleiner is geworden. Het bosgebied vervult eveneens een recreatieve en waterhuishoudkundige functie.
In dit hoofdstuk wordt een weergave van het relevante beleid op rijks-, provinciaal - , regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. Aangegeven wordt hoe het plan zich verhoudt tot de diverse beleidskaders.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Voorliggend bestemmingsplan raakt een nationaal belang, te weten nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. De invloed van onderhavig plan op dit nationaal belang is echter positief. Het plan is aangepast aan de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals deze door de provincie is vastgesteld in juli 2009, en de herontwikkeling op het terrein welke de laatste jaren heeft plaatsgevonden. Dat wil zeggen dat grote delen van de oude maatschappelijke (bouw) bestemmingen in de EHS omgezet worden naar groene bestemmingen zoals 'bos'. Daardoor is een groot oppervlak (dat wil zeggen de locatie hiervan) wat tot op heden bebouwd dan wel gebruikt kon worden voor de maatschappelijke functies teruggegeven aan de natuur dan wel groene functies.
Conclusie
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn nationale belangen opgenomen die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is van beperkte betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan raakt het nationaal belang ten aanzien van de EHS, maar heeft hierop een positieve invloed.
Dit bestemmingsplan staat de overige geformuleerde doelstellingen niet in de weg, past daarmee binnen het beleid van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en dit beleid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening in werking getreden. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden.
Het betreft de volgende onderdelen:
De regels betreffende de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde kunnen overigens pas in werking treden, zodra de hiervoor bedoelde Spoedwet Wro in werking treedt (afhankelijk van de parlementaire behandeling).
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard en is niet in strijd met het Barro.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland tot 2015 is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan Gelderland 2005 de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. In het streekplan Gelderland 2005 is het plangebied deels aangewezen als 'Bebouwd gebied' (binnen (inter)nationaal stedelijk netwerk) en deels als 'EHS verweving'.
Figuur 12: Uitsnede beleidskaart ruimtelijke structuur met globale aanduiding plangebied (zwart, bron: Streekplan Gelderland)
Bebouwd gebied
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en 'stedelijke uitbreiding'. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:
De provincie acht het bovendien van belang dat bij uitbreiding of herstructurering / transformatie van stedelijk gebied voldoende ruimte wordt gereserveerd voor voorzieningen, speelruimte en ontmoetingsmogelijkheden.
Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). Een belangrijk ruimtelijk beleidsaccent is het aanbod aan woningen en woonmilieus dat beter moet aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus 'centrum stedelijk' en 'landelijk wonen'. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van de herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
De provincie wil voorzien in voldoende ruimtelijke reservering voor de behoefte aan stedelijke functies. Gemeentelijke visies voor wonen en werken kunnen hiervoor mede als basis dienen.
EHS
Het plangebied valt ook deels binnen een gebied dat is aangewezen als EHS verweving. De EHS verweving is een onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. De EHS bestaat naast de EHS verweving ook uit EHS verbindingszones en EHS natuur. Op deze onderdelen is toegespitst ruimtelijk beleid van toepassing. Voor het behoud en herstel van de biodiversiteit in Gelderland zijn de drie delen van de EHS onlosmakelijk met elkaar verbonden. Soorten die gebonden zijn aan grotere natuurgebieden vinden vooral een plek in EHS-natuur. Met de ecologische verbindingszones neemt de versnippering van de natuur af en ontstaan meer migratiemogelijkheden voor plant- en diersoorten. EHS-verweving omvat landgoederen, landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen. Door natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer wordt de natuurwaarde van de EHS-verweving als geheel versterkt. Soorten binnen de EHS-verweving zijn vaak gebonden aan een combinatie van natuur en cultuurgrond. Daarom is het geheel van natuur-, bos- en landschapselementen en het (agrarisch) cultuurlandschap waarin de elementen zijn ingebed, van belang voor de aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden. Binnen EHS-verweving speelt grondgebonden landbouw blijvend een belangrijke rol in het beheer van de cultuurgrond en de daarmee verweven natuurwaarden.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard en past binnen het provinciaal beleid dat zich hoofdzakelijk richt op het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. De westelijke rand van het terrein Jan Pieter Heije ligt in de EHS. De begrenzing van de EHS is in hoofdzaak aangehouden voor de begrenzing van de bestemming 'Bos' in het plangebied van het bestemmingsplan. Daarmee worden de gronden in de EHS beschermd.
De Ruimtelijke Verordening Gelderland is vastgesteld door Provinciale Staten op 15 december 2010 en op 2 maart 2011 in werking getreden. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Deze regels kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn:
Op 27 juni 2012 is de eerste herziening van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Deze eerste herziening was nodig omdat provinciale ruimtelijke verordeningen alleen nog ontheffingsbepalingen voor onverwachte situaties mogen bevatten als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro). De eerste herziening is verwerkt in de geconsolideerde versie. Op 19 december 2012 volgde een tweede herziening om de aanleg van een sportcomplex in Zaltbommel mogelijk te maken. De tweede herziening is verwerkt in de geconsolideerde versie.
Een derde herziening van de Ruimtelijke Verordening is in procedure. Doel van deze herziening is de ruimtelijke ontwikkeling van een tweetal initiatieven in de ecologische hoofdstructuur (EHS) mogelijk maken. Het gaat om het terrein van het Sauna Drôme in Putten en om het terrein van Werven in Oldebroek. Hierbij worden correcties doorgevoerd in de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur.
Verstedelijking
Voor onderhavig plangebied is het thema verstedelijking van belang. In de verordening wordt het beleid van bundeling en intensivering vastgelegd door voorschriften te geven die bepalen dat de nieuwbouw voor wonen en werken voor het overgrote deel binnen het bestaand bebouwd gebied, binnen de woningbouwcontour en zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en binnen de zoekzones wonen en werken plaatsvindt.
In de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Kaart Verstedelijking van de Ruimtelijke Verordening Gelderland weergegeven. Jan Pieter Heije ligt binnen het 'bestaand bebouwd gebied'.
Figuur 13: Kaartfragment Ruimtelijke Verordening Gelderland - Kaart Verstedelijking (bron: www.gelderland.nl)
EHS
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. De provincie doet dit door het realiseren van een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden, natuurrijke cultuurlandschappen en verbindingszones door bescherming, instandhouding en ontwikkeling. Tevens beschermt de provincie de kwaliteit en kwantiteit van natuurterreinen. Binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
In de navolgende afbeelding is een uitsnede van de Kaart Ecologische Hoofdstructuur 2009 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland weergegeven. Het westelijke deel van het plangebied ligt binnen de EHS. De grens van de Bos-bestemming en die van de Maatschappelijke bestemmingen in dit bestemmingsplan is gelijk gelegd aan de grens van de EHS-natuur. Daarnaast worden grote delen van de huidige bouw- en gebruiksrechten van de voorheen geldende bestemmingsplannen (maatschappelijke bestemmingen) die in de EHS lagen weggehaald. Dus wordt de situatie in overeenstemming gebracht met de begrenzing van de EHS, voor zover de EHS geen onlogische begrenzing vormt. In dit bestemmingsplan zijn, buiten de EHS, alleen de bestaande planologische bouw- en gebruiksrechten opgenomen. Gezien het vorenstaande en de consoliderende aard van het bestemmingsplan, worden geen negatieve effecten op de EHS en eventueel voorkomende beschermde soorten verwacht.
Figur 14: Kaartfragment Ruimtelijke Verordening Gelderland - Kaart EHS (bron: www.gelderland.nl)
Conclusie
Het plangebied valt onder het 'overig bebouwd gebied' en voor de bouwbestemmingen niet binnen de EHS-natuur. Gezien het feit dat het bestemmingsplan consoliderend van aard is, kan gesteld worden dat het niet in strijd is met de Ruimtelijke Verordening van Gelderland.
Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.
Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat voornamelijk goedkopere woningen moeten worden gebouwd, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten de stad of het dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan goedkopere woningen. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Er wordt bovendien rekening gehouden met een steeds groter wordende groep ouderen die het liefst zelfstandig wil blijven wonen. Verder zijn afspraken over de verhouding koop-huur. Voor het eerst zijn in het KWP3 afspraken gemaakt over de aantallen te bouwen woningen voor de komende drie jaar.
Dit heeft te maken met de grote problemen waar de bouw op dit moment mee kampt. De provincie biedt de gemeenten ondersteuning in het maken van die keuzes, om met het oog op morgen te kunnen blijven bouwen. In deze tijd van recessie moeten gemeenten immers keuzes maken en prioriteiten stellen. Het is een onmogelijke opgave om alle bouwplannen uit te kunnen voeren.
De gemeente Renkum valt onder de regio Arnhem-Nijmegen. Woningbouwplannen dienen zich te conformeren met het opgestelde afsprakenkader. De provincie, de gemeenten en de woningcorporaties hebben de afspraak gemaakt dat in de periode 2010 - 2019 in de regio 36.600 woningen netto worden toegevoegd.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard en is daarom niet in strijd met het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019.
Ontwerp Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de Omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samen-werking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebie-den: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 ha voor de te realiseren 5.300 ha nieuwe natuur. Nieuwvestiging en grootschalige ingrepen zijn alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn en wanneer een zwaarwegend maatschappelijk belang in het geding is.
De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Voor het veiligstellen van de biodiversiteit voor nu en voor toekomstige generaties wil de provincie de ontwikkeling van functiecombinaties van natuur met andere functies mogelijk maken wanneer deze substantieel bijdragen aan versterking van de ecologische samenhang van de natuur van het Gelders Natuurnetwerk en van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. De Groene Ontwikkelingszone bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan natuur die ruimtelijk vervlochten is met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. Ook weidevogelgebieden en Ganzenfoerageergebieden maken deel uit van de Groene Ontwikkelingszone. Deze liggen niet in het Gelders Natuurnetwerk.
Ontwerp Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. In dit kader merkt de provincie op dat besloten is de huidige Waterverordeningen die gelden per waterschap en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 op dit moment nog niet op te nemen in de Omgevingsverordening nu dit in verband met de afstemming met de diverse waterschappen meer tijd zal vergen. Opname van de waterschapsverordeningen en de Vaarwegverordening in de huidige verordening zal echter wel onderwerp zijn van een verder ontwikkeltraject.
Wonen
Wat betreft het aspect wonen wordt in de omgevingsverordening gesteld dat de in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Het Gelders Natuurnetwerk bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse EHS en anderzijds uit het zoekgebied van 7300 ha voor 5300 ha nieuwe natuur. In een bestemmingsplan worden in een gebied gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk geen bestemmingen toegestaan waardoor de kernkwaliteiten van het gebied significant worden aangetast. Nieuwe ontwikkeling zijn slechts onder bepaalde voorwaarden toegestaan.
De Groene Ontwikkelingszone bestaat uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse EHS. Het beleid met betrekking tot de Groene Ontwikkelingszone is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones, waaronder landgrensoverschrijdende klimaatcorridors. Uitbreiding van een landelijke ontwikkeling dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de Groene Ontwikkelingszone kan worden toegestaan, indien is aangetoond en verzekerd dat de activiteit ruimtelijk aanvaardbaar is en landschappelijk wordt ingepast en de activiteit de kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone per saldo versterkt.
Ter inzage legging
Van 21 mei 2013 tot en met 2 juli 2013 lagen de ontwerpomgevingsvisie en ontwerpomgevingsverordening ter inzage. Onder andere de gemeente Renkum heeft daartegen een zienswijze ingediend. De zienswijze van de gemeente Renkum was met name gericht op de daarin opgenomen begrenzing van de opvolger van de EHS, te weten het 'Geldersnatuurnetwerk' en de 'Groene Ontwikkelingszone'. Het westelijke gedeelte van het terrein van Jan Pieter Heije is niet in de EHS van 1 juli 2009 gelegen maar is nu wel in de ontwerpomgevingsvisie opgenomen in de Groene Ontwikkelingszone'. De gemeente Renkum heeft gevraagd dit gebied niet op te nemen in de Groene ontwikkelingszone maar om ter plaatse de begrenzing van de EHS te blijven volgen. Op de navolgende afbeelding is deze situate weergegeven.
Figuur 15: Gelders Natuurnetwerk en Goene Ontwikkelingszone met globale ligging plangebied (rood, bron: Omgevingsverordening Gelderland)
Het Regionaal Plan Stadsregio Arnhem Nijmegen 2005-2020 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa', heeft de formele status van 'Regionaal Structuurplan', conform artikel 36 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Binnen de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het plan, conform artikel 9.1.2 van de invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (IWro), de status gekregen van provinciale structuurvisie, conform artikel 2.2 Wro. De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in dit plan de gemeenschappelijke beleidsambities vast voor de ontwikkeling van de regio. De Stadsregio zet met dit plan in op het verbeteren van de bestaande kwaliteiten in stad en land boven nieuw ruimtebeslag. Er worden vier doelstellingen onderscheiden:
Doelstelling van de regiovisie voor wonen is het voor iedere (toekomstige) inwoner van de stadsregio een juiste woning beschikbaar hebben met betrekking tot prijs, eigendomssituatie, aard & type en locatie. Voor de periode 2010 – 2015 is vooralsnog een opgave van circa 15.500 woningen opgenomen. Binnen de 'Contour woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. De programmering van de woningbouw dient plaats te vinden met in achtneming van de in de per gemeenten vastgestelde kwalitatieve afspraken en inspanningsverplichtingen in de Concessies Wonen.
Het terrein Jan Pieter Heije heeft betrekking op het vierde speerpunt. De regio moet gaan voorzien in meer kwaliteit en een grotere variatie in woonmilieus in stad en land. Door consumentgerichte, aantrekkelijke woningen, een groene en veilige leefomgeving, een ruim aanbod van voorzieningen en een eigen identiteit kan de regio de concurrentie met andere regio's aan. De kwaliteit van de woonomgeving in brede zin is immers een belangrijke vestigingsfactor voor bewoners en bedrijven. Dit legt de basis voor een sociaaleconomisch vitaal stedelijk netwerk.
DUBO-convenant
Duurzaam bouwen houdt in dat op zodanige wijze wordt gebouwd en het beheren van gebouwen en gebouwde omgeving dat de schade aan het milieu in alle fasen, schaalniveaus en sectoren van het bouwproces zoveel mogelijk beperkt wordt. De fasen van het bouwproces omvatten de levensloop: van ontwerp tot en met sloop van het gebouwde. Bij schaalniveaus gaat het om locatiekeuze tot en met inrichting van gebouwen. De verschillende sectoren omvatten woningbouw, utiliteitsbouw en grond-, weg- en waterbouw. Vanuit de Stadsregio (2000) is een convenant gesloten tussen gemeenten, waterschappen en diverse organisaties ten behoeve van het duurzaam bouwen (DUBO). Er zal gebouwd worden volgens het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw/ Woningbouw/ Nieuwbouw en volgens het pakket Duurzame Stedenbouw uit het convenant. Onderhavig plan sluit aan op de randvoorwaarden, zoals deze gesteld zijn in het convenant.
Conclusie
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en past binnen het regionaal beleid van het Regionaal Plan 2005-2020. De gemeente Renkum zorgt gemeentebreed voor het behalen van bovengenoemde normen. Daarnaast wordt aangesloten op de eisen die volgen uit het DUBO-convenant.
In de woonvisie 2010-2014 verwoordt de gemeente Renkum haar doelen en ambities op gebied van wonen. Deze woonvisie is een vervolg op de woonvisie 2005-2009. De woonvisie 2005-2009 is geëvalueerd. Daarnaast is voor het actualiseren van de woonvisie een werkbijeenkomst georganiseerd. Het resultaat van de werkbijeenkomst en de evaluatie is vastgelegd in de nota Rode Draad. De Rode Draad vormde het vertrek voor de woonvisie 2010-2014. In de woonvisie 2010-2014 staan de volgende vier thema's centraal:
De woonvisie 2010-2014 geeft de gewenste ontwikkeling van het wonen in de gemeente Renkum in hoofdlijnen weer. In de woonvisie heeft de gemeente aangegeven hoe zij vorm wil geven aan haar rol (de regie): hoe gaat de gemeente zich inzetten om het woonbeleid te realiseren, hoe wordt de samenwerking met andere partijen georganiseerd en hoe wordt gemonitord. Voor het uitvoeren van het beleid is dan ook een uitvoeringsprogramma opgezet.
Conclusie
Het bestemmingsplan is een consoliderend plan en is niet in strijd met de uitgangspunten uit de woonvisie. In voorliggend plan zijn geen mogelijkheden voor nieuwe woningen opgenomen. Ten slotte staat dit bestemmingsplan ook het gestelde in de Ruimtelijke Visie niet in de weg aangezien het plan gericht is op beheer van de bestaande situatie.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijke beleid.
Op 22 september 2011 heeft het College van Burgemeester en wethouders de Ruimtelijke Visie Renkum (ver)bindt 2025 vastgesteld. De visie geeft inzicht in de (fysiek-ruimtelijke) ontwikkelingen op het gehele grondgebied van de gemeente in de komende 15 jaar. Ten behoeve van onderhavig plangebied zijn in de visie geen concrete ontwikkelingen aangegeven. Wel geldt een aantal algemene aspecten zoals het verhogen van de kwaliteit van dorpsentrees en toegangswegen, het vergroten van de toegankelijkheid van het bosgebied en het streven naar een sterkere visuele relatie met het buitengebied.
Conclusie
Het bestemmingsplan is een consoliderend plan en is niet in strijd met de uitgangspunten uit de Ruimtelijke Visie. In voorliggend plan zijn geen mogelijkheden voor nieuwbouw opgenomen en is gericht op beheer van de bestaande situatie.
Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het gemeentelijke beleid.
In het kader van het bestemmingsplan dient de uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond ten aanzien van verschillende sectorale aspecten, zoals bodem, lucht, geluid, water en archeologie en cultuurhistorie.
Onderhavig bestemmingsplan is beheersgericht van aard en er worden derhalve geen nieuwe grote ontwikkelingen toegestaan. In de vigerende bestemmingsplannen, zoals genoemd in paragraaf 1.3 is in het verleden reeds geconcludeerd dat de ontwikkelingen mogelijk waren en geen milieu- en omgevingsaspecten belemmerden.
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Gezien het feit dat onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe milieuhindergevoelige functies toestaan en enkel de bestaande situatie vastlegt, is er geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd.
Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, welke binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, wordt via de bouwverordening in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zorggedragen voor een goede bodemkwaliteit.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
Op 15 november 2007 is de 'Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)' in werking getreden. Vanaf dat moment zijn in de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Nieuw zijn het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet langer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Aangezien het bestemmingsplan consoliderend van aard is en er in principe geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd, kan worden gesteld dat het milieuaspect 'lucht' geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies toelaat, is geen akoestisch onderzoek verricht.
In het geval van bestaande situaties waar geen nieuwe functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit. Indien derhalve een bestaande woning of een ander geluidsgevoelig object een uitbreiding wenst te realiseren, dan wordt via de omgevingsvergunning voor het bouwen in een aanvaardbaar binnenniveau van het geluid voorzien.
Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies toelaat vormt het milieuaspect 'geluid' geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met plan mogelijk worden gemaakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast.
Voorliggend bestemmingsplan heeft een beheersgericht karakter en maakt geen nieuwe bedrijven en/of milieuhindergevoelige functies mogelijk. Het plan heeft dan ook geen nieuwe belemmeringen op het gebied van bedrijvigheid tot gevolg. Op basis van het beheersgerichte karakter wordt de bestaande situatie vastgelegd en voorzien van een ruimtelijk-juridisch kader en daarmee integraal beheerst. Hierdoor komt het voor dat bedrijven en woningen die (van oudsher) vlak bij elkaar zijn gelegen overeenkomstig zijn bestemd, ondanks het feit dat zij op grond van de ruimtelijke milieuregelgeving (bijvoorbeeld de richtlijnen van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering') verder van elkaar af dienen te zijn gesitueerd.
Via de Wet milieubeheer wordt hinder op gevoelige functies voorkomen. In het plangebied komen op het gebied van de milieuzonering en de mogelijkheden in het kader van de Wet milieubeheer geen problemen voor.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de eisen die vanuit het aspect bedrijvigheid worden gesteld.
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico met 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen, die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt.
Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen, die van belang zijn ten behoeve van het aspect externe veiligheid, kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen.
Figuur 16: Uitsnede Risicokaart Nederland, met globale aanduiding plangebied (blauw)
Zoals op de voorgaande uitsnede van de Risicokaart Nederland is te zien bevinden er zich in de buurt van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. Ten oosten van het plangebied ligt wel een risicovolle transportroute. Dit betreft een buisleiding van de Nederlandse Gasunie. Het terrein Jan Pieter Heije is daarnaast gelegen in een gebied waar eventueel natuurbranden kunnen voorkomen. Voorliggend plan heeft echter een beheersgericht karakter en maakt geen nieuwe activiteiten met risico's op zware ongevallen nabij deze objecten mogelijk. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan aan de normen voor externe veiligheid voldoet.
De uitvoering van het bestemmingsplan ondervindt geen belemmering van het milieuaspect externe veiligheid.
In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.
Provinciaal beleid
Het provinciale beleid voor grondwaterbeschermingsgebieden is opgenomen in paragraaf 2.4.3. van de structuurvisie. Grondwaterbeschermingsgebieden worden begrensd door de zogenaamde 25-jaarszone. Er geldt een 'standstill, step forward'-beginsel, wat betekent dat nieuwe bestemmingen met grotere grondwaterrisico's dan bestaande niet acceptabel zijn, en dat uitbreiding van bestaande activiteiten geen hoger risico mag opleveren. Er wordt gestreefd naar vermindering van risico's. Het beleid voor grondwaterbeschermingsgebieden is tevens opgenomen in artikel 16 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Op de navolgende afbeelding staat een uitsnede van de functiekaart van het Waterplan weergegeven.
Figuur 17: Uitsnede functiekaart Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het plangebied heeft op grond van het Waterplan deels de basisfunctie 'landbouw'. Binnen deze functie komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op:
Daarnaast wordt het plangebied op de functiekaart van het waterplan deels weergegeven met de basisfunctie ecologische hoofdstructuur - verweven. In het bijbehorende beleidsdocument wordt verder niet ingegaan op deze basisfunctie.
Waterschap Vallei & Eem1
Waterbeheersplan Waterschap Vallei & Eem 2010-2015
In het Waterbeheersplan 2010-2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze periode. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming van het beheersgebied tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het gebied. Het programma Voldoende en schoon water gaat over de waterhuishouding. De inzameling, het transport en de behandeling van afvalwater noemen we de afvalwaterketen. Deze keten bestaat uit: rioolstelsels met huisaansluitingen, leidingen, putten, pompen, riooloverstorten, meet- en regeltechnieken; transportsystemen met gemalen en persleidingen; een rioolwaterzuiveringsinstallatie met een effluentlozing op oppervlaktewater.
Een belangrijk onderwerp in alle programma's is de klimaatverandering. Het Waterschap zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende jaren intensief blijven volgen en maatregelen nemen om ook op de lange termijn het gebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de zuiveringen op peil te houden. Het vaststellen van ruimtelijke plannen, vooral voor stedelijke ontwikkelingen, vraagt een proactieve rol van het waterschap. Door in de planontwikkelingsfase al om tafel te zitten met gemeenten, projectontwikkelaars en bouwpartijen is er voor het watersysteem veel te bereiken, zowel in nieuw stedelijk gebied als in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast adviseert het waterschap gemeenten via de watertoets.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Renkum is voortvarend aan de slag gegaan met het afkoppelen van verhard oppervlak, één van de doelstellingen van het beleid van de hogere overheid. Sinds 2000 is in totaal ruim 50 hectare verhard oppervlak (wegen, parkeerplaatsen, daken) afgekoppeld van de riolering. Dit is ruim 20% van het totale aantal wegen in de gemeente. De gemeente voldoet hiermee ruimschoots aan de wettelijke verplichting om voor 2010 49 hectare verhard wegoppervlak af te koppelen van het riool.
Conclusie
Ten aanzien van het terrein Jan Pieter Heije kan worden gesteld dat er met dit plan geen nieuwe planologische kaders worden geboden waarmee uitbreiding van bebouwing en derhalve uitbreiding van verhard oppervlak plaatsvindt. De bestaande (planologische) situatie wordt van een actueel juridisch-planologische regeling voorzien. Om die reden heeft dit bestemmingsplan geen (nadelige) invloed op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
Gesteld kan worden dat het plan voor wat betreft het aspect 'water' uitvoerbaar is.
Archeologie
Voor dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij het landelijke beleid. Dit beleid is gericht op het behoud van cultuurhistorische (archeologische, bouwkundige, stedenbouwkundige en historisch geografische) waarden door ze in ruimtelijke ontwikkelingen te respecteren en zo mogelijk nog beter tot hun recht te laten komen.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de gemeentelijk Archeologische Beleidsadvieskaart weergegeven.
Figuur 18: Uitsnede Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Renkum, met globale aanduiding plangebied (blauw)
Op basis van de gemeentelijke Archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied deels een middelmatige en deels een hoge archeologische verwachting. Het oostelijke deel van het plangebied is bebouwd en ondiep verstoord. Voor het westelijke deel geldt dat het gebied niet bebouwd en ondiep verstoord is. Gebieden die in het kader van archeologie bescherming behoeven (middelhoge en hoge verwachtingswaarden), zijn op de verbeelding door middel van een dubbelbestemming aangeduid.
In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan is geen archeologisch bodemonderzoek uitgevoerd, omdat met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Gebieden die in het kader van archeologie bescherming behoeven (middelhoge en hoge verwachtingswaarden), zijn op de verbeelding door middel van een dubbelbestemming aangeduid.
Cultuurhistorie
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In en rond het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Daarnaast is onderhavig plan conserverend van aard. Er worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.
Conclusie
In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Nederlandse wetgeving maakt voor bescherming van natuur onderscheid in de bescherming van gebieden en van soorten.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de haalbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen tevens de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn op nationaal niveau. Er mogen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, waarvan op voorhand duidelijk is dat deze op bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden of op streng beschermde planten of dieren. Daarnaast is de ook de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Hiermee wordt de gebiedsbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet biedt een beschermingskader voor natuurwaarden (leefgebieden en soorten) in (ontwerp-)Natura 2000-gebieden en bepaalt dat projecten en andere handelingen in en nabij beschermde gebieden dienen te worden getoetst op (mogelijke) negatieve effecten op deze waarden.
Het terrein Jan Pieter Heije ligt deels in het ontwerp-Natura 2000-gebied de Veluwe (volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn). Dit ontwerp is in januari 2007 ter inzage gegaan en tot op heden niet vastgesteld. De gemeente heeft destijds een zienswijze ingediend om het terrein Jan Pieter Heije uit het ontwerp-Natura 2000-gebied te halen en die grens gelijk te trekken aan de EHS (zie de EHS van 1 juli 2009). Op die zienswijze is nog geen antwoord geformuleerd.
Voor zover de bestemmingen op het terrein Jan Pieter Heije gelegen zijn binnen de begrenzing van het ontwerp-Natura 2000-gebied zijn deze drastisch aangepast ten opzichte van de voorheen geleden bestemmingsplannen. Nu is zoveel mogelijk rekening gehouden met de begrenzing van het ontwerp-Natura 2000-gebied door grote delen in het westen van het plangebied als 'Bos' te bestemmen en door binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling' te werken met meerdere bouwvlakken met elk een eigen maximale te bebouwen oppervlakte. Door met verschillende bouwvlakken te werken kan voorkomen worden dat gedeelten die zijn gelegen in het ontwerp-Natura 2000-gebied volledig bebouwd kunnen worden. Daarnaast heeft een groot gedeelte van het terrein binnen het ontwerp-Natura 2000-gebied de bestemming 'Groen - Maatschappelijk' gekregen in plaats van de oude maatschappelijke bouwbestemming met bouwvlakken.
Dat een gedeelte van het terrein op de kaart van het ontwerp-Natura 2000-gebied de Veluwe deels is opgenomen wil niet meteen zeggen dat het terein ook gelegen is in het ontwerp-Natura 2000-gebied. Dit omdat bebouwde gebieden met erven en terreinen textueel geëxclaveerd zijn van het ontwerp-Natura 2000-gebied. Geconstateerd kan worden dat het gebied wat buiten de EHS is gelegen maar wel binnen de kaart van het ontwerp-Natura 2000-gebied de Veluwe is gelegen, tekstueel geëxclaveerd is van het ontwerp-Natura 2000-gebied. Dit gezien het parkachtige karakter, de bebouwing en het gebruik van het betreffende plangedeelte.
In voorliggend (conserverend) bestemmingsplan zijn alleen bestaande planologische bouw- en gebruiksrechten opgenomen en is er geen sprake van ontwikkelingsmogelijkheden die negatieve gevolgen hebben voor beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet. Sterker nog. Het gebied wat in de EHS en het ontwerp-Natura 2000-gebied is gelegen heeft de bestemming 'Bos' gekregen. De voorheen geldende maatschappelijke (bouw)bestemming is vervallen. Voor het gebied wat buiten de EHS is gelegen maar op de kaart wel binnen het ontwerp-Natura 2000-gebied is gelegen geldt dat ook hier grotendeels de voorheen geldende maatschappelijke (bouw)bestemming is vervallen. Dat gebied heeft deels de bestemming 'Groen - Maatschappelijk' gekregen zonder bouwmogelijkheden. Hiermee is maximaal tegemoet gekomen aan de ligging in het nog ter discussie staande ontwerp-Natura 2000-gebied de Veluwe en rekening gehouden met de bestaande situatie op het terrein.
Voor beheersgerichte (onderdelen van) bestemmingsplannen, met geen of slechts geringe ontwikkelingsmogelijkheden, kan in het algemeen gesteld worden dat de uitvoerbaarheid niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, zoals vogels en vleermuizen, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd.
Anders ligt het voor (onderdelen van) bestemmingsplannen die een wijziging van het grondgebruik inhouden of bijvoorbeeld het slopen dan wel oprichten van nieuwe bebouwing en/of infrastructuur. Hiervoor dient een toets flora en fauna te worden uitgevoerd. In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Sterker nog grote delen met een bouwbestemming zijn wegbestemd. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is flora- en faunaonderzoek nodig voor een omgevingsvergunning voor het slopen en/of bouwen. In het kader van dat vergunningstraject zal onderzocht moeten worden op de sloop gevolgen heeft voor de flora en fauna. Voor het bestemmingsplan is dat onderzoek niet (direct) van belang.
Historische onderzoeken
In het verleden zijn in het kader van de inmiddels uitgevoerde herinrichting van het terrein Jan Pieter Heije (slop en herbouw) enkele flora- en faunaonderzoeken uitgevoerd. Dit betreft de volgende onderzoeken:
Deze onderzoeken zijn voor dit bestemmingsplan niet (meer) relevant.
Actualiserend onderzoek
In 2007 is door BILAN een quickscan uitgevoerd voor het terrein Jan Pieter Heije voor de sloop en nieuwbouw op het terrein. Dit onderzoek is inmiddels mogelijk verouderd. Door Ekoza is in april 2013 een update van de quickscan uitgevoerd voor de sloop en nieuwbouw van de schoolgebouwen op het terrein. Dit onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan toegevoegd.
De conclusies uit de quickscan van 2007 blijven in grote lijnen onveranderd:
Een verschil met de quickscan van 2007 is dat nader onderzoek naar broedvogels en standvogels niet nodig is in deze fase, uitgezonderd voor huismussen die wel gebruik kunnen maken van de schoolgebouwen.
De schoolgebouwen zijn in deze quickscan grondig gecontroleerd op (sporen van) steenmarter. Deze zijn niet aangetroffen. Men kan redelijkerwijs ervan uitgaan dat de steenmarter geen gebruik maakt van de gebouwen. Voor gierzwaluwen zijn de gebouwen niet geschikt.
Wel verdwijnen door de sloop mogelijk verblijfplaatsen van de beschermde diersoorten vleermuizen en huismus. Om dit uit te sluiten dan wel aan te tonen dient, in het kader van de sloop- en bouwvergunning van de scholen, nader onderzoek te worden verricht naar deze soortgroepen. In september 2013 is door Ekoza nader onderzoek verricht (rapport van oktober 2013) naar de aanwezigheid van vleermuizen en huismussen in de te slopen schoolgebouwen Drempel 1 en 2 en de bomen ter plaatse van het nieuw te bouwen schoolgebouwen op de locatie van Drempel 1 en 2. Uit het nadere onderzoek, welk onderzoek als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd, blijkt dat er geen huismussen en vleermuizen zijn aangetroffen, waardoor er geen belemmeringen zijn voor de sloop van de schoolgebouwen. Overigens is de Update Quickscan en het (nadere)onderzoek echter niet van belang voor het voorliggende bestemmingsplan.
De westelijke rand van het terrein Jan Pieter Heije ligt in de EHS. De begrenzing van de EHS is in hoofdzaak aangehouden voor de begrenzing van de bestemming 'Bos' in het plangebied van het bestemmingsplan. Daarmee hebben de gronden in de EHS een passende bestemming gekregen.
Binnen de EHS-gebieden geldt een 'nee-tenzij' benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Zoals gezegd zijn alleen bestaande planologische bouw- en gebruiksrechten opgenomen. Gezien het consoliderende karakter van voorliggend bestemmingsplan, is er geen sprake van negatieve effecten op eventueel voorkomende soorten of de aangrenzende EHS of het gebied wat in de EHS ligt.
Ecologisch gezien zijn er hiermee geen beperkingen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Figuur 19: Ligging plangebied EHS met globale aanduiding plangebied (rood, bron: Ruimtelijke Verordening Gelderland)
De bestaande infrastructuur wordt in dit plan conform het huidige gebruik van de gronden bestemd. Veelal betreft het de algemene maatschappelijke bestemmingen. Daar waar wegen gelegen zijn buiten deze bestemming hebben deze wegen de bestemming 'Verkeer' gekregen. Wat betreft verkeer en parkeren doen zich geen problemen voor die voorliggend plan onuitvoerbaar maken.
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. In voorliggend bestemmingsplan wordt de bestaande situatie vastgelegd. Van bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro is dan ook geen sprake. De ontwikkeling van dit bestemmingsplan brengt hierdoor voor de gemeente alleen plankosten met zich mee. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.
Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is namelijk goed verzorgd op deze manier.
De regels, die voor het plangebied zijn opgesteld, zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn stringent en strak gesteld waar nodig. Bij de opzet van deze beheersregels is een motivering opgenomen in de toelichting die in de dagelijkse praktijk goed is uit te leggen. In deze motivering wordt ook ingegaan op de mogelijkheden om alsnog af te wijken van dit plan na een ruimtelijk-juridisch afwegingsproces. Zo wordt recht gedaan aan de praktijk dat een bestemmingsplan (ook dit bestemmingsplan!) een momentopname is. De mogelijkheden voor een goede handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan zijn daarmee gewaarborgd.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, alleen indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Het bestemmingsplan betreft de herziening van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen voor het terrein Jan Pieter Heije welke gebied voornamelijk in eigendom is bij Pluryn. De bestaande bouwrechten en planologische bestemmingen zijn zoveel mogelijk overgenomen en vertaald naar de huidig voorgeschreven bestemmingen. Verder is het plan aangepast aan de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Dat wil zeggen dat grote delen van de maatschappelijke (bouw) bestemmingen omgezet zijn naar groene bestemmingen zoals 'bos'. Daardoor is een groot oppervlak wat tot op heden bebouwd dan wel gebruikt kon worden voor de maatschappelijke functies terugegeven aan de natuur.
Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende eindbestemmingen: Bos, Groen - Maatschappelijk, Maatschappelijk - Zorginstelling en Verkeer. Daarnaast kent het bestemmingsplan de volgende dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie hoge verwachting, Waarde - Archeologie middelhoge verwachting.
Bos
De bestaande bosgebieden hebben een passende, beschermende regeling gekregen binnen de bestemming 'Bos'. De gronden in deze bestemming zijn veelal gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur en in het ontwerp-Natura 2000-gebied de Veluwe. Deze gronden zijn bestemd voor bos, het behoud en herstel en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende ecologische, natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden en morfologie, en de instandhouding herstel en/of ontwikkeling van de daar voorkomende waterlopen, watergangen, waterpartijen, infiltratievoorzieningen, waterberging en waterhuishoudkundige werken.
Met deze bestemming woorden de genoemde waarden optimaal beschermd evenals de aanwezige dan wel benodigde watervoorzieningen.
Aangezien de bossen ook een recreatieve functie (met name wandelen) hebben is in deze bestemming opgenomen dat ondergeschikte extensieve recreatie toegestaan is met de bijbehorende wandelpaden.
Groen - Maatschappelijk
De bestemming 'Groen - Maatschappelijk' is toegekend aan de binnen het plangebied voorkomende grotere groenvoorzieningen, voornamelijk bestaand uit bos/bomen en struiken of grasland, welke ook een functie hebben voor de maatschappelijke functies op het terrein. Groenvoorzieningen op het terrein Jan Pieter Heije die geen maatschappelijke functie (meer) hebben, dan wel welke teruggegeven zijn aan de natuur, en die gelegen zijn in de Ecologische Hoofdstructuur, categorie 'natuur' hebben de bestemming 'Bos' gekregen.
De bestemming 'Groen - Maatschappelijk' geldt met name voor de onlangs aangelegde groenstrook achter de woningen aan de Wolterbeekweg in het oosten en het grote grasveld in het noorden tussen de Utrechtseweg en het hoofdgebouw. Deze gronden zijn eigendom en in gebruik door de maatschappelijke functies op het terrein Jan Pieter Heije en zijn bestemd voor groenvoorzieningen, parken, bos, (wandel)paden, maatschappelijke voorzieningen, speelvoorzieningen, watervoorzieningen, agrarisch gebruik en plantsoenen. Binnen de bestemming 'Groen - Maatschappelijk' mogen geen gebouwen worden opgericht. Ter plaatse van het grasveld in het noorden, tussen de Utrechtseweg en het hoofdgebouw, is de aanduiding 'evenemententerrein' opgenomen. Dit grasveld wordt regelmatig gemaaid en is en wordt niet agrarisch gebruikt en ook nooit geweest. Wel is het de wens dit agrarisch te gaan gebruiken ten behoeve van de bewoners van het terrein. Dit terrein wordt al tientallen jaren gebruikt om enkele evenementen voor de maatschappelijke functies op het terrein te organiseren, zoals de jaarlijkse kermis/circus voor de bewoners van het terrein. Ook wordt dit grasveld ieder jaar gebruikt voor de airborne-activiteiten in de gemeente en de regio. Dan worden op het grasveld gedurende enkele dagen tenten opgeslagen en voormalige militaire voertuigen gestald. Met de aanduiding 'evenemententerrein' welke specifiek voor de bestaande evenementen is geschreven worden deze activiteiten planologisch vastgelegd.
Maatschappelijk – Zorginstelling
De algemene bestemming 'Maatschappelijk – Zorginstelling' is in de gemeente toegekend aan bestaande en reeds planologisch bestemde maatschappelijke voorzieningen met een specifiek zorg- en woonzorgcomponent, zoals internaten en woonzorgcentra. Binnen deze bestemming zijn de percelen bestemd voor diverse maatschappelijke functies, zoals een school, jeugdopvang, internaten, onderwijs, kinder(dag)opvang, zorgwonen, begeleid wonen, woonzorgcentrum, gezondheidszorg, creativiteitscentrum en welzijns- en zorginstellingen. In de begrippen is een omschrijving opgenomen voor maatschappelijke voorzieningen - zorginstelling. Binnen deze bestemming zijn de percelen daarnaast bestemd de bijbehorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en bouwwerken. De bestaande bouwrechten uit de vorige bestemmingsplannen zijn gerespecteerd. Gebouwen mogen alleen gebouwd worden binnen het bouwvlak. De maximale goot- en bouwhoogte en oppervlakte zijn opgenomen op de verbeelding. De bestaande bouwrechten en gebruiksrechten uit de vorige bestemmingsplannen zijn zo veel mogelijk gerespecteerd. Wel zijn de bouwrechten in het meest westelijk plandeel verdwenen en verplaatst naar het oostelijke deel.
In de bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling' zijn meerdere bouwvlakken opgenomen. Met name de delen ten westen van de noord-zuid-gelegen hoofdlaan zijn meerdere bouwvlakken opgenomen. Dit is gedaan vanwege de ligging van dat gedeelte in het ontwerp-Natura 2000-gebied. Door binnen de bestemming 'maatschappelijk - Zorginstelling' te werken met meerder bouwvlakken met elk een eigen maximale te bebouwen oppervlakte kan voorkomen worden dat alle bebouwing gebouwd zou kunnen worden binnen het gedeelte wat is gelegen in het ontwerp-Natura 2000-gebied.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan wegen en paden met bermen en groenstroken die buiten het gebied met de bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling' zijn gelegen. In de bestemming 'Maatschappelijk - Zorginstelling' zijn namelijk al verkeersvoorzieningen toegestaan. In de bestemming 'Verkeer' zijn naast de wegen en paden ook andere functies toegestaan zoals waterhuishoudkundige voorzieningen en groenvoorzieningen. Op de percelen met deze bestemming zijn alleen kleine gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer, wegverkeer of nutsvoorzieningen toegestaan.
Het plan bevat ook twee zogenaamde dubbelbestemmingen, te weten: Waarde - Archeologie hoge verwachting en Waarde - Archeologie middelhoge verwachting. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over “onderliggende” materiële bestemmingen heen en houden beperkingen in voor de bouw-, aanleg- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen dus een specifiek ruimtelijk belang en zijn voor zover deze betrekking hebben op archeologie al eerder in het gemeentelijk beleid, waaronder de gemeentelijke bouwverordening, vastgelegd. Hierna worden de dubbelbestemmingen beschreven.
Waarde – Archeologische verwachting
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' en 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' zijn, conform gemeentelijk beleid opgenomen ter bescherming van de in grond potentieel (te verwachten) aanwezige archeologische relicten. De gebieden met deze bestemmingen hebben een beschermingsregime gekregen met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' is het verboden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de eindbestemmingen te bouwen indien de oppervlakte meer dan 200 m² betreft en de ondergrondse diepte (in de grond) meer dan 0,3 meter bedraagt. In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachting' geldt hetzelfde maar dan voor een oppervlakte van meer dan 500 m². Dit ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de ondergrond.
Een dezelfde bepaling geldt ook voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Voor beide archeologische dubbelbestemmingen geldt verder dat het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning af kan wijken voor het bouwen of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden overeenkomstig de regels van de eindbestemmingen. Dat wil zeggen dat op die manier gebouwd kan worden met een grotere oppervlakte en een grotere ondergrondse diepte indien op basis van bijvoorbeeld een ingesteld archeologisch onderzoek geen archeologische waarden aanwezig zijn of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van de gronden waarop gebouwd gaat worden, dan wel dat de archeologische waarden anderszins veilig worden gesteld.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan 'Jan Pieter Heije 2013' verzonden aan de gebruikelijke partners. Van de volgende instantie is een reactie ontvangen:
Onderstaand is deze reactie weergegeven en van antwoord voorzien.
Provincie Gelderland
Inhoud reactie:
De provincie Gelderland geeft aan dat het provinciale ruimtelijke beleid is vastgelegd in de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005 (hierna: structuurvisie) en de verschillende uitwerkingen en herzieningen daarvan. Verder gelden er verschillende thematische structuurvisies. Een gedeelte van het provinciale beleid is op grond van de Wro-agenda vastgelegd in de Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: verordening). De verordening stelt eisen ten aanzien van de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen.
De provinciale afdelingen hebben geconstateerd dat in het bestemmingsplan Jan Pieter Heije 2013 aanleiding geeft om te adviseren over de volgende provinciale belangen.
Ecologische hoofdstructuur
Het plangebied is deels gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het provinciale beleid voor de EHS is opgenomen in (de in 2009 herziene) paragraaf 2.7 van de structuurvisie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de EHS met de functies 'natuur', 'verweving' en ecologische verbindingszones. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit betekent dat bestemmingsplanwijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. De wezenlijke kenmerken of waarden zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur (2006). Het beleid voor de EHS is tevens opgenomen in artikel 18 van de verordening.
De provinciale afdelingen hebben geconstateerd dat het hiervoor genoemde beleid goed is verwerkt in het plan.
Natura 2000
Het plangebied is deels gelegen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe. De provinciale afdelingen hebben geconstateerd dat in de plantoelichting ruime aandacht is besteed aan dit aspect en het plan voldoende rekening houdt met de mogelijke gevolgen ervan voor het Natura 2000-gebied.
Advies
Gelet op het vorenstaande adviseren de provinciale afdelingen om het plan verder in procedure te brengen.
Beantwoording en conclusie:
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Jan Pieter Heije 2013' heeft vanaf 4 september 2013 gedurende zes weken, dus tot en met 15 oktober 2013 ter inzage gelegen. In de genoemde periode zijn geen zienswijzen ingediend. In de Staatscourant van woensdag 4 september 2013 en in het huis-aan-huis-blad Hoog en Laag van woensdag 4 september 2013 is de ter inzage legging bekend gemaakt. Ook op de gemeentelijke website is deze bekendmaking gepubliceerd. Het bestemmingsplan heeft in deze periode analoog ter inzage gelegen in de bibliotheek te Renkum en in het gemeentehuis. Het bestemmingsplan was ook digitaal in te zien op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website www.renkum.nl.
Voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 24 juli 2013 de kennisgeving op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de Staatscourant en in de Hoog en Laag.
De gemeenteraad heeft in de vergadering van 18 december 2013 een amendement aangenomen waarmee een wijziging is doorgevoerd in het vastgestelde bestemmingsplan. De wijziging heeft betrekking op het vervallen van de mogelijkheid om 'speelvoorzieningen' toe te staan in de bestemming 'Groen - Maatschappelijk' maar dan alleen in de strook met deze bestemming gelegen achter de woningen aan de Wolterbeekweg.