De op de plankaart voor LEIDING - HOOGSPANNINGSVERBINDING en bijbehorende
leidingzone aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden
aangewezen basisbestemmingen, tevens bestemd voor (een) leiding(en) ten behoeve
van het transport van elektriciteit met daarbijbehorende andere-bouwwerken
en voorzieningen.
Op de tot LEIDING - HOOGSPANNINGSVERBINDING bestemde gronden mogen
ten dienste van de basisbestemming uitsluitend aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen
en andere-bouwwerken worden gebouwd, met inachtneming van het daaromtrent
bepaalde in de betreffende artikelen.
Ten dienste van de leiding mogen andere-bouwwerken worden gebouwd, met dien
verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 40 m mag bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in
artikel 8.2.1 en toestaan dat hoofdgebouwen worden gebouwd ten dienste van en
conform de basisbestemming, voor zover uit overleg met de leidingbeheerder blijkt
dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de hoogspanningsleiding geen
bezwaar bestaat.
Bij gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid is de in artikel 13 opgenomen
procedure van toepassing.
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 10 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwer- pen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestel- de in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
1. verbod tot bouwen op verontreinigde grond;
2. invloed van de omgeving op een bouwwerk;
6.6.1 Vrijstelling
6.5.3
4. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
5. ligging van de voorgevelrooilijn;
6. ruimte tussen bouwwerken;
7. bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en on- dergrondse hoofdtransportleidingen;
6.4.4 Toetsingscriteria
Artikel 11 Algemene gebruiksbepalingen
1. Voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen geldt met uitzondering van het bepaalde in afzonderlijke bestemmingen en het Besluit bouwvergunningsvrije en licht- bouwvergunningplichtige bouwwerken het volgende voorschrift:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen oneven- redige aantasting plaatsvindt van:
- het straat-, bebouwingsbeeld en/of het landschapsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie,
ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1 voor het bou- wen van erf- en terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
Artikel 12 Algemene vrijstellingsbevoegdheid
1. Het is verboden de onbebouwde grond en/of de daarop aanwe- zige bebouwing te gebruiken of laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
a. Onder verboden gebruik in verband met alle bestemmin- gen wordt in ieder geval verstaan:
- een gebruik van de gronden voor onderbouw, an- ders dan ten behoeve van een woning;
- een gebruik van de gronden als stort- en/of op- slagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
- een gebruik van de gronden, gelegen buiten de op de plankaart aangegeven bouwpercelen en bouw- vlakken, als paardenbak;
- een gebruik voor (detail)handel, met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde goe- deren als ondergeschikte nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf;
- een gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein, groepskampeerterrein en/of natuurkampeerterrein, met uitzondering van de in bijlage III genoemde adressen waarop zodanig gebruik is toegestaan;
- een gebruik voor motor-, water- en modelvliegtuig- sport;
- een gebruik voor een seksinrichting.
b. Onder verboden gebruik in verband met de bestemmin- gen 'agrarisch gebied', 'agrarisch gebied met landschap- pelijke waarden', 'bos' en 'wonen' wordt in ieder geval verstaan een gebruik van vrijstaande recreatiewoningen voor permanente bewoning;
c. Onder verboden gebruik in verband met de bestemming 'water' wordt in ieder geval verstaan een gebruik als lig- plaats voor woonschepen;
d. Onder verboden gebruik in verband met de bestemming 'wonen' wordt in ieder geval verstaan een gebruik van de gronden als paardenbak.
2. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het be- paalde in lid 1 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verle- nen van het bepaalde in lid 1 onder a, derde gedachtestreepje en lid 1 onder d, ten behoeve van het gebruik van gronden be- horende bij woningen, waaronder begrepen bedrijfs- en dienst- woningen, niet zijnde recreatiewoningen, als paardenbak en het aldaar bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste daarvan, mits:
a. het ten hoogste één paardenbak betreft bij eenzelfde wo- ning of bedrijf;
b. door middel van onderzoek aangetoond is dat er geen reële mogelijkheden zijn om de paardenbak binnen het bouwvlak dan wel het bestemmingsvlak te realiseren;
c. de paardenbak in de nabijheid van de desbetreffende wo- ning respectievelijk de hoofdbebouwing van het desbetref- fende bedrijf wordt gesitueerd;
d. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 8 m en van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m bedraagt, en
e. de ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 13 Algemene procedurebepaling
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen oneven- redige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en/of bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie,
ontheffing te verlenen van de voorschriften van het plan ten be- hoeve van:
a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m² en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprich- ten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen, voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigin- gen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de plankaart;
c. het overschrijden van de op de plankaart en in de voor- schriften aangegeven maten, minimale en maximale af- metingen van bebouwing met maximaal 10%, uitgezon- derd de oppervlaktematen zoals opgenomen in tabel 13;
d. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van palen en masten, met een bouwhoogte van maximaal 15 m, mits de noodzaak in het kader van de bedrijfsvoering wordt aangetoond.
2. Ontheffingen als bedoeld in lid 1 kunnen niet worden verleend voor:
a. bouwwerken, in de bestemming 'natuur';
b. recreatiewoningen;
c. verkooppunten voor motorbrandstoffen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 14 Strafbepaling
Artikel 15 Overgangsbepalingen
Artikel 16 Slotbepaling
Bijlagen
Bijlage I Lijst 'Bestaande bedrijven'
Bijlage II Lijst 'Voormalige meergeneratiewoningen'
Bijlage III Lijst 'Bestaande nevenactiviteiten op agrarische bedrijven'
Bijlage IV Lijst 'Kleinschalige nevenactiviteiten'
Bijlage V Lijst 'Intensieve veehouderij met bouwvlakvergroting' Bijlage VI Lijst 'Nieuwvestiging bedrijven'
Bijlage VII Lijst 'Staat van bedrijfsactiviteiten' Bijlage VIII Kaart 'Gebiedsvisie'
Kaart 'Archeologische waarden'
Bijlage 1 Lijst van bedrijven, categorie 1 en 2
Bijlage 2 Lijst van niet publiekgerichte bedrijfsmatige bedrijven aan huis
Naar vorige |
Niveau omhoog
Naar boven |
Naar volgende |