Artikel 3.3 Algemene vrijstellingsbepalingen
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:
-
1. de in deze voorschriften opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte, de maximumgoothoogte, het maximumvloeroppervlak en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de voorschriften vastgelegde maten;
-
2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, mits:
1. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons of galerijen;
2. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
- een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
- het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
- geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
- de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
-
3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
- kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3 , en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3 ;
- sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de op de plankaart aangegeven maximumbouwhoogte;
- geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
-
4. de in deze voorschriften opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte en maximum aantal bouwlagen voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras voor woondoeleinden tot een maximum van 1,20 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
a. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en er geen beperking in het gebruik voor wat betreft de onderliggende bestemming ontstaat
b. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.