Plan: | Buitengebied, Schoolbeekweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0164.BP0137-0301 |
Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming gewijzigd voor een perceel aan de Schoolbeekweg; Perceel sectie K nummer 3118. De bestemming wordt gewijzigd van "Agrarisch met waarden - agrarische functie met landschapswaarden" naar "Wonen" en "agrarisch met waarden - agrarische functie met landschapswaarden" om zo de realisatie van een compensatiewoning in het kader van Rood voor Rood mogelijk te maken.
Op de locatie Bentelosestraat 77 in Ambt Delden (gemeente Hof van Twente) wordt 850 m2 landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Ter compensatie hiervan wordt er een woningbouwkavel gerealiseerd op het perceel links van de Schoolbeekweg 48 en wordt er een financiële bijdrage gedaan in het gemeentelijke Bomenfonds. Voor de bouwlocatie aan de Schoolbeekweg is een landschapsplan gemaakt, waarin het plan ruimtelijk wordt onderbouwd. Voor het perceel waar gesloopt wordt in de gemeente Hof van Twente wordt ook een passend bestemmingsplan gemaakt.
De bovenstaande afspraken zijn op 18 december 2019 vastgelegd in een Rood voor Rood overeenkomst.
Het bestemmingsplan Buitengebied, Schoolbeekweg bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied Buitengebied, Schoolbeekweg aangegeven.
Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeert momenteel het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld door de raad op 21 september 2010. Het perceel heeft de bestemming "Agrarisch met waarden - agrarische functie met landschapswaarden". Op onderstaande afbeelding is een fragment van de verbeelding opgenomen.
Verder vigeert er op deze locatie het Parapluplan Parkeren Hengelo, dat door de raad is vastgesteld op 22 mei 2018. Dit bestemmingsplan regelt voor nagenoeg het gehele grondgebied van de gemeente Hengelo het parkeerbeleid.
Er is gesloopt op de locatie Bentelosestraat 77 te Ambt Delden (gemeente Hof van Twente). Hiervoor heeft de gemeente Hof van Twente in totaal 1500 m2 aan sloopvouchers afgegeven. Hiervan heeft initiatiefnemer een sloopvoucher van 850 m2 aangekocht. Op de slooplocatie heeft de gemeente Hof van twente al een nieuw bestemmingsplan vastgesteld (bestemming wonen), waarmee op het perceel een goede ruimtelijke kwaliteitsverbetering is gerealiseerd.
De op het onderstaande overzichtskaartje rood gemarkeerde opstallen zijn gesloopt.
Het compensatiekavel is gelegen aan de Schoolbeekweg, ten zuiden van het Twentekanaal, nabij Nouryon en attractiepark de Waarbeek. Het compensatiekavel sluit aan bij een bestaand bebouwingslint in het landelijk gebied met een overwegende woonfunctie. Aan de noordzijde, nabij de Schoolbeek, zijn in het verre verleden 3 woonhuizen gebouwd. Relatief dicht bij elkaar en met de voorgevel in één lijn. In het buitengebied een ongewone situatie. Een bijzonderheid zelfs. Ruimtelijk zou dit lint van 3 woningen eenvoudig kunnen worden uitgebreid met een vierde of vijfde woning. De karakteristiek zou daardoor niet veranderen. Dat gebeurt nu niet. Op wat grotere afstand wordt nu een woonhuis toegevoegd. Tussen dit nieuwe woonhuis en het laatste woonhuis uit het rijtje (nr 48) wordt nog een ondergeschikt bouwwerk ingevoegd: de kapschuur. De afstand van de nieuwe bebouwing t.o.v. de Schoolbeekweg is gelijk aan de afstand van de bestaande bebouwing van de woningen nummer 44 tot en met 48 tot de weg. Daarmee wordt een ruimtelijke koppeling gelegd met de bestaande bebouwing. Dat een grotere afstand wordt aangehouden van de nieuw te bouwen bebouwing tot aan de bestaande bebouwing maakt niet allleen de sprong in de tijd zichtbaar, maar vormt ook eenn einde aan het lint. In de verdere toekomst is zuidelijker dan de geplande nieuwbouw ruimtelijk géén nieuw toe te voegen bebouwing meer wenselijk.
Bij het vaststellen van de uitgangspunten voor de landschappelijke inpassing is gekeken naar de historische ontwikkeling, landschapstype en de huidige situatie.
Het historische landschap
In de ruimtelijke basis van de landschapsplannen staat zowel het huidige landschap als het historische landschap centraal. Het centraal stellen van beide leidt tot een plan waarin de karakteristieken en historische elementen een plek vinden.
Ten behoeve van het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit worden oude structuren behouden en/of teruggebracht. De indeling van het landschap zoals het in 1900 was vormgegeven is een streefjaar voor de huidige landschapsplannen. Agrariërs maakten in deze tijd strategische keuzes voor het vestigen van hun bedrijven.
De historische kaart van rond 1900 geeft duidelijk weer dat het gebied van oudsher voornamelijk bestond uit natte heide met omliggend het kleinschalige hoevenlandschap. De Schoolbeekweg was destijds ook al aanwezig als een rechtlijnige structuur in het landschap.
Het huidig landschap
Het huidige landschap op de planlocatie kenmerkt zich door een variatie van gras- en bouwland afgewisseld met bospercelen. De structuren van het historische landschap zijn op sommige plekken nog terug te vinden. De kleinschaligheid is echter verdwenen door de ontginning van het gebied.
Het plangebied bestaat nu uit een wat lager liggend graslandperceel dat aan de westzijde deels begrensd wordt door een bosperceel en verder vrijwel geheel omringd wordt door bouwland.
De kleinschalige structuur van het oude hoevenlandschap ten noorden van het plangebied is helemaal verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor voornamelijk woonfuncties en bouwland.
Het perceel is op dit moment in gebruik als grasland en binnen het perceel bevindt zich een natuurlijk poel.
Uitgangspunten
Uit de landschapsanalyse en het landschapsbeleid komen de volgende uitgangspunten voor het landschapsplan:
- de herkenbaarheid van het landschap moet meer ingebed worden;
- Bij het perspectief ‘wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ staat het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Dit betekend dat verschillende functies in harmonie worden ontwikkelt;
- Gebiedskenmerken versterken en behouden;
- De inrichting van het erf volgt de vormen van het landschap;
- De erf- en landschapsbeplanting spelen een belangrijke rol, maar zijn sober en ingetogen;
- Onderhoudsvriendelijkheid staat voorop.
Erfstructuur
Onder erfstructuur kan verstaan worden de ordening van de gebouwen ten opzicht van elkaar, ten opzichte van de weg en ten opzichte van het landschap. De nieuw te bouwen woning met bijgebouw worden aansluitend op de reeds aanwezige lineaire structuren van de Schoolbeekweg en de reeds aanwezige woningkavels gesitueerd.
Ontsluiting
Het erf zal worden ontsloten op de Schoolbeekweg.
Beplanting
Het compensatiekavel bevindt zich op een locatie waar een grote hoeveelheid aan landschapselementen aanwezig is. Naast de bestaande landschapselementen zal de locatie ruimtelijk en landschappelijk gezien nog extra ingepast worden door de toevoeging van haagstructuren, bomen en boomgroepen. Een sterke verwevenheid van het aanwezige landschap en het erf staat voorop.
Erfverharding
De erfverharding rondom de woning en het bijgebouw zal aansluiten bij het materiaalgebruik van de te realiseren opstallen. De uitwerking in materialen is een essentieel onderdeel van het ontwerp. Bij realisatie zal de initiatiefnemer op zoek gaan naar hoogwaardige materialen die de gewenste sfeer en uitstraling aan het erf geven.
Inrichtings- en beplantingsplan
De voorgestelde inrichting bepaalt in hoge mate de gewenste sfeer. De landschappelijk context en de erfinrichting vormen de basis.
De hieronder benoemde letters komen overeen met nummer op de inrichtingsschets die in Bijlage 1 landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen. De elementen A t/m D zijn bestaande elementen, de elementen J t/m K betreft de nieuwe woning met bijgebouw en de daarbij behorende erfverharding. De nieuwe beplantingselementen (E t/m I en M) worden hieronder verder beschreven.
Poel (E)
Binnen het plangebied is een poel aanwezig. Deze poel zal gedempt worden en gecompenseerd worden door een nieuw te graven poel in de nabijheid van het nieuwe compensatiekavel. De poel heeft een natuurlijk karakter en is door de lage ligging van het perceel een passende landschapselement. Poelen hebben een landschappelijke waarde en worden onder ander aangelegd als broedplaats voor amfibieën en insecten en vertegenwoordigen dus ook een grote natuurlijke functie. De vrijkomende grond zal in de direct omgeving verwerkt worden.
Beeldbepalende bomen (F)
Binnen het plangebied worden 4 beeldbepalende bomen ingepast. Beeldbepalende bomen creëren een groot effect. Deze bomen zijn beeldbepalend door hun verschijning. Dit is het geval wanneer de betreffende boom voor een groot deel zichtbaar is vanuit de openbare ruimte.
Beelbepalende bomen:
- Soort: Quercus robur (zomereik)
- Formaat: 20-25 cm. omtrek met kluit
- Aantal: 4 st.
Omheining (G)
Het perceel van de initiatiefnemer zal in gebruik genomen worden voor beweiding met paarden. Een geschikte omheining voor paarden moet aan allerlei zaken voldoen. De omheining moet stevig genoeg zijn om de paarden binnen de weide te houden. Daarnaast moet het veilig zijn voor de paarden, zodat ze zich niet verwonden wanneer ze langs het hekwerk schuren of eraan proberen te knagen. Het is ook belangrijk dat de omheining goed in de omgeving past, het weiland zal daarom omheind worden met een eiken hekwerk van inlands eikenhout. De palen worden h.o.h. 3 meter geplaatst en de omheining wordt voorzien van 2 planken.
Borders met haagbeplanting (H)
De compositie van de vaste plantenborders zal zorgvuldig afgestemd worden op bloei en bladvorm om zo door alle seizoenen heen te kunnen genieten van de tuin en de erf hiermee een passende karakter te geven. De vaste plantenborder zullen omzoomd worden met ligusterhagen.
- Soort: Ligustrum ovalifolium (liguster)
- Formaat: 40-60 cm.
- Verband: 5 st./m1
Haag (I)
Ter hoogte van het erf zal langs de Schoolbeekweg een meidoornhaag aangeplant worden. Een meidoornhaag heeft een natuurlijk karakter. De ideale hoogte van de meidoornhaag ligt tussen de 60 cm en de 200 cm. De meidoornhaag is goed toepasbaar in het landelijk gebied.
- Soort: Crataegus monogyna (meidoorn)
- Formaat: 80-100 cm, 3-jarig
- Verband: Driehoeksverband in 2 rijen
- 5 st./m1
- Aantal: 400 st.
Singelbeplanting (M)
Langs de zuidgrens van het plangebied zal een singel aangeplant worden. Deze singel heeft een waarde voor flora en fauna en zorgt daarnaast voor schaduwplekken binnen het weiland voor de paarden. De singel zal uitgevoerd worden als berkensingel met ondergroei bestaande uit gemengd bosplantsoen.
Berken
- Soort: Betula pendula (ruwe berk)
- Betula pubescens (zachte berk)
- Formaat: 20-25 cm. omtrek met kluit
- Verband: h.o.h. 8 meter
- Aantal: 6 st.
Gemengd bosplantsoen
- Soort: Acer campestre (veldesdoorn)
- Corylus avellana (hazelaar)
- Ligustrum ovalifolium (liguster)
- Formaat: 80-100, 3-jarig
- Verband: Wildverband 1:1,5
- Aantal: 100 st.
Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.
Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk to 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het Barro doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor het bestemmingsplan Buitengebied, Schoolbeekweg.
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden" komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Gelet op het geringe aantal van één woning is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Het Nationaal Waterplan doet geen sprecifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor het bestemmingsplan Buitengebied, Schoolbeekweg.
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.
De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening heeft de status van:
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:
De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Dit vereiste is wettelijk geborgd in de Wet ruimtelijke ordening en derhalve zal aan deze eis in de toelichting van het voorliggende plan worden voldaan.
De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties.
Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte.
De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen.
De woning wordt opgericht met toepassing van de Rood voor Rood regeling. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt elders landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist om afname.
Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Buitengebied, Schoolbeekweg is hierna in kaart en tekst weergegeven. Voor het plangebied geldt het ontwikkelingsperspectief: Wonen en werken in een kleinschalig mixlandschap: Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied. Ruimte bieden voor ontwikkelingen binnen een stevig landschappelijk raamwerk die stad en land verbinden.
Uitsnede kaart Ontwikkelingsperspectief (2017 Mixlandschap)
Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelperspectief
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Het initiatief behelst het toevoegen van een Rood voor Rood woning. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op functies die als passend binnen het ontwikkelingsperspectief worden beschouwd. Er is geen sprake van belemmeringen van het voornemen op omliggende (agrarische) bedrijven. Het voorgenomen plan past, gelet op de ruimtelijke kwaliteitsverbetering en het toestaan van een functie die als passend wordt aangemerkt, binnen het ontwikkelingsperspectief.
De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:
Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'beekdalen en natte laagtes'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. De locatie van het compensatiekavel ligt op beekeerdgronden en wordt omschreven als beekdalen en natte laagtes. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. De locatie aan de Schoolbeekweg ligt zoals de benaming al zegt in het beekdal van de Schoolbeek. De Schoolbeek loopt, samen met de Makkenbroekenbeek (Twekkelerbeek) en de Strootsbeek (later Elsbeek) van oost naar west door Twekkelo. De beken slingeren op een redelijk natuurlijke wijze door het landschap.
Natuurlijke laag (beekdalen en natte laagtes)
Op basis van de laag van het agrarisch cultuurlandschap is er sprake van 'jonge heide en broekontginningslandschap'. Het plangebied ligt in een gebied dat aangemerkt wordt als jong heide- en broekontginningsplandschap. De grote oppervlakte aan (voormalige) natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbetering en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht.
Ten opzicht van het omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Een van de ontwikkelingen die plaatsvindt binnen dit landschapstype is de transformatie van landbouwerven tot burgererven en de introductie van het hobby-vrijetijds/woon landschap met de bijbehorende vormen van grondgebruik en dierhouderij.
Ontwikkelingen in het agrarische ontginningsplandschap dragen bij aan het behoud en de versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en kenmerkende ruimtematen. Ontwikkelingen passen binnen het stevige landschappelijk raamwerk met ontginningslinten, erven en de kenmerkende ruimtematen. Het toevoegen van een rood voor rood woning aansluitend aan het bebouwingslint is passend.
Laag van het agrarische cultuurlandschap (jonge heide en broekontginningslandschap)
Op basis van de laag van de beleving is hier van toepassing 'stads- en dorpsranden'. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan een aantrekelijke mix van woon-, werk- en recreatiemilieus. Het initiatief draagt bij aan die aantrekkelijke mix.
Laag van de beleving (stads en dorpsranden)
De stedelijke laag is niet van toepassing op het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.
Voor de toetsing van nieuwe initiatieven in bestaand stedelijk gebied is het 'afwegingskader voor nieuwe woningbouwinitiatieven' van toepassing. Het afwegingskader is gericht op het beoordelen van de bijdrage van een plan aan de ruimtelijke en volkshuisvestelijke opgave van de stad. Voor ontwikkelingen in het buitengebied zijn specifieke beleidskaders van toepassing gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, waaronder het Rood voor Rood beleid. Bij ontwikkelingen in het kader van Rood voor Rood gaat het doorgaans om kleine aantallen woningen. In het woningbouwprogramma is rekening gehouden met dit soort kleinschalige ontwikkelingen onder de noemer 'kruimelgevallen'.
Uitgangspunt en voorwaarde voor rood voor rood is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door sloop van landschapsontsierende bebouwing. De realisatie van dit doel wordt nagestreefd door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en door overige verbeteringen m.b.t. de ruimtelijke kwaliteit. Om de genoemde doelstelling te bereiken kunnen op planologisch verantwoorde locaties één of meerdere bouwkavels voor een woning toegekend worden, terwijl de deelnemer aan de Rood voor Rood regeling uit de getaxeerde waarde daarvan, het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bijdrage voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit moet bekostigen.
Bij overige verbeteringen gaat het om aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door bijvoorbeeld verbetering van de beeldkwaliteit, de landschappelijke kwaliteit, verbetering van cultuurhistorische waardevolle bebouwing of elementen en de realisatie van nieuw groen. De verbeteringen moeten op de locatie zelf of elders plaatsvinden, een en ander conform het beleid Investering Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)'.
Het gemeentelijk beleid sluit qua systematiek zoveel mogelijk aan bij de provinciale criteria. Met voorliggend plan wordt voldaan de de regeling. Er is in totaal 850 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt (sloopvoucher gemeente Hof van Twente), waarna een compensatiewoning van 750 m3 mag worden gebouwd. Ook wordt er een financiële bijdrag gedaan in het gemeentelijk Bomenfonds, omdat er op eigen terrein of in de directe omgeving niet voldoende geïnvesteerd kan worden in de ruimtelijke kwaliteit.
Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.
Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.
Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.
Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.
Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.
Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3 Archeologie en cultuurhistorie.
Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.
Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.
De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.
Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/ locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.
Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; een met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en een met het toetsingsniveau. Voor de locatie Schoolbeekweg geldt typologie "buitengebied" en toetsingsniveau "middel".
Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren. Voor het plangebied is de digitale watertoets doorlopen. Het Waterschap Vechtstromen geeft een positief advies voor deze locatie. Het toetssresultaat is opgenomen als Bijlage 2 toetsresultaat watertoets in de toelichting.
Vanaf 1 januari 2017 bestaat de Nederlandse natuurwetgeving uit de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt de drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. De bevoegdheid is geheel bij de betreffende provincie, waarin de activiteit zich plaatsvindt, komen te liggen. De bescherming van soorten is verdeeld in drie categorieën: soorten van de Vogelrichtlijn, soorten van de Habitatrichtlijn en overige soorten.
Daarnaast geldt voor alle soorten de zorgplicht. De bescherming van soorten gaat uit van de intrinsieke waarde van alle dieren en planten. De mens moet daar zorgvuldig mee omgaan. Daarom is de zorgplicht in artikel 1.11 van de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving en voor Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat iedereen naar redelijkheid nadelige effecten:
De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.
De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.
Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.
In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.
Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Natura 2000-gebieden
Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 4 kilometer afstand van het plangebied.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.
Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.
Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort. Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten. De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.
In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.
- Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.
- Een WABO omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.
- Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfsplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
- Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Op basis van het aanwezige biotoop, het huidige gebruik, de resultaten uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) en de eigen gemeentelijke databank met natuuronderzoeken worden negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten niet verwacht. De Wet natuurbescherming vormt derhalve geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied, Schoolbeekweg.
In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.
Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 3.3.4 Nota Archeologie 2010. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is hieronder opgenomen.
Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.
Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type erf, ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.
Het plangebied Schoolbeekweg ligt binnen een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde (zie kaart archeologische verwachtingswaarde). Geomorfologisch gezien ligt het plangebied in een dal dat wordt gevormd door beekdalen en overige laagten. Vanwege de natte omstandigheden zijn de beekdalen zijn in het verleden niet regelmatig gebruikt. Hoofdzakelijk kunnen hier archeologische resten worden aangetroffen die in verband staan met beekdal gebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten.
Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen terreinen van archeologische waarde geregistreerd. In de directe nabijheid (<150 m) van de deelgebieden zijn geen archeologische waarnemingen bekend.
In het plangebied zijn geen archeologische onderzoeken uitgevoerd. Direct ten zuiden van het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de aanleg van een zout-transportleiding. Grenzend aan het plangebied is één boring gezet, hieruit kwam naar voren dat er sprake is van een bodemopbouw die bestaat uit onverspoeld dekzand op leem. De bodemopbouw bleek verstoord tot in de C-horizont (het moedermateriaal). Er is ter plaatse geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart geldt er bij gebieden met een lage verwachting geen onderzoeksplicht. Er hoeven - ten aanzien van archeologie – geen specifieke planregels opgenomen te worden. Het is dan niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit et laten voeren om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.
Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.
De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.
Het plangebied ligt in de voormalige marke van Twekkelo. De marke Twekkelo bestaat uit verschillende dicht bij elkaar gelegen essen, die oppervlakkig gezien, de indruk maken van één aaneengesloten es, omdat de boerderijen er ringvormig omheen liggen. Men kent o.a. de Twekkeler es, de Grote es en de Lutje es, terwijl de marke verdeeld is in de Mensinghoek en de Gerinkhoek. Naast de door de gemeenschap gevormde essen zijn de kampen karakteristiek voor het Twekkelo. Toen na 1400 de bevolking toenam en aan de essen geen ruimte meer was voor nieuwe boerderijen, ontgonnen kleine boeren stukjes grond bij de beekdalen en maakten daar hun eigen kleine es voor eigen gebruik. Deze individuele essen werden kampen genoemd. Toen de grond schaars werd ging men over tot het exploiteren van ook de lager gelegen vochtige terreinen. Deze zogenaamde maten werden gebruikt om plaggen te steken en vee te weiden. Het verschil in hoogte tussen de kampen en de maten werd daardoor alleen maar groter en die verschillen zijn nog steeds medebepalend voor het landschap. Nog steeds vinden we de voor een kleinschalig landschap karakteristieke houtwallen om de maten en kampen. Deze houtwallen hielden het vee binnen en het wild buiten. Daarnaast dienden ze als windsingels en leverancier van brand- en geriefhout.
Op historisch kaartmateriaal is de Schoolbeekweg al vanaf halverwege de 19e eeuw herkenbaar. Aan het begin van de 20e eeuw is te zien dat het plangebied deel uitmaakt van een redelijk nat beekdal. In onderstaande afbeelding is te zien dat een deel van het plangebied nat is (blauw gestreept) en een klein deel uit heide bestaat (rode stippen).
Situatie plangebied rond 1905
Doordat in het gebied geen grootschalige (stedenbouwkundige) ingrepen hebben plaatsgevonden heeft het gebied voor een groot gedeelte nog zijn oorspronkelijke karakter behouden.
Zoals vermeld zijn enkele historisch-geografische kenmerken en structuren in het plangebied aanwezig. Met het voorgenomen plan zal de oorspronkelijk structuur van het plangebied niet worden aangetast. Derhalve heeft het plan geen negatief effect op de cultuurhistorische waarde.
Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink ca. 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld (W). Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit. Binnen het plangebied zelf zijn geen gebouwde monumenten en objecten aanwezig. Het erfgoed staat op de Cultuur Historische waardenkaart (www.hengelo.nl/cultuurwaarden).
Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden geen specifieke aanbevelingen.
Er moet voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies, zoals woningen, scholen en zorginstellingen. Door voldoende ruimtelijke scheiding moet worden voorkomen dat:
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009) worden voor een groot aantal bedrijfstakken en milieubelastende activiteiten richtafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden richtafstanden in nieuwe situaties. Als wordt voldaan aan de geadviseerde afstanden tussen een bedrijf en een gevoelige functie, mag er in zijn algemeenheid van worden uitgegaan dat een bedrijf in redelijkheid aan de milieuregels kan voldoen en dat ontoelaatbare (milieu)hinder bij woningen en andere gevoelige functies worden voorkomen.
Het plan betreft het mogelijk maken van één woning. Rondom om het plangebied zijn enkele bedrijven aanwezig. Geen van de bedrijven heeft een invloedgebied tot over het plangebied. Er is ter plaatse dan ook geen sprake van een ontoelaatbare verstoring van het goede woon- en leefklimaat. Evenmin worden door het mogelijk maken van een woning bedrijven in de omgeving in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.
In het kader van de bestemmingsplanherziening is een bodemtoets uitgevoerd. Het betreft een deel van perceel K 3118 (ca. 1,35 ha). Het betreffende perceel is rood omkaderd (1.300m2) in onderstaande afbeelding. De bestemming van de bovenvermelde deel van het perceel wordt gewijzigd naar de bestemming wonen.
Ten behoeve van de bestemmingswijziging is binnen het deelgebied een bodemonderzoek uitgevoerd (Rapport Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 Schoolbeekweg 50 - Hengelo; Kruse Groep; 20024810; 21 april 2020). Op basis van het verkennend bodemonderzoek kan worden gesteld dat de onderzoekslocatie nagenoeg vrij is van verontreinigingen. In de bovengrond, in de sliblaag ter plaatse van boring 2 en in het grondwater zijn lichte verhogingen. Deze verhogingen geven geen aanleiding voor vervolgonderzoek.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat het terrein geschikt is voor de bestemmingswijziging en het beoogde gebruik (zie Bijlage 3 Bodemrapport).
De 'Nota geluid' van de gemeente Hengelo heeft als uitgangspunt dat de geluidbelasting het goede woon-en leefklimaat niet mag verstoren. Dit betekent niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van bijvoorbeeld de binnenstad of bewoners langs een drukke invalsweg zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden. Daarom zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden:
Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan worden toegestaan.
De Wet geluidhinder definieert zones langs industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Bij het realiseren van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen een zone moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd en moet de wettelijke geluidgrenswaarde in acht worden genomen.
Het plangebied ligt in het gebiedstype 'buitengebied'. De Schoolbeekweg heeft geen doorgaande functie en kent een heel lage verkeersintensiteit. Zonder berekening kan dan ook worden gesteld dat kan worden voldaan aan de ambitiewaarde van 43 dB uit het gemeentelijk geluidbeleid en aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor wat het verkeerslawaai betreft is er dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De zone van het geluidgezoneerde industrieterrein Twentekanaal loopt door het plangebied. Het vlak met de bestemming wonen, waarbinnen de woning gebouwd kan worden, ligt in zijn geheel buiten deze zone. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.
Het plangebied ligt niet binnen de zone van één van de spoortrajecten door Hengelo. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.
Het plangebied ligt buiten de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.
In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen die het bevoegd gezag bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten in de besluitvorming moet betrekken.
Indien het project:
is luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.
Een woningbouwplan draagt op grond van de ministeriële regeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit als minder dan 1500 woningen worden gerealiseerd. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering.
Het plangebied ligt op ruim 4 km van het Lonnekermeer, een Natura 2000-gebied. De woning zal geen gasaansluiting krijgen. Ook de verkeersbewegingen ten gevolge van 1 woning zullen niet significant bijdragen (zie Bijlage 4 Aeriusberekening).
De stikstofemissie in de bouwfase is niet in de beoordeling betrokken; dat gebeurt bij de beoordeling van de aanvragen voor omgevingsvergunningen voor het bouwen.
Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.
De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Aan het plaatsgebonden risico is een wettelijke contour verbonden waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden geprojecteerd. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen dodelijk wordt getroffen door een incident met gevaarlijke stoffen.
Beoordeling
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle bedrijven met een invloedsgebied tot over het plangebied. Ook bevinden zich in de omgeving geen transportassen waarover substantiële hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Op circa 100 meter van het plangebied ligt een gasleiding. De woning zal dan ook niet relevant bijdragen aan een toename van het groepsrisico.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig.
Het plangebied ligt op ruim 7 kilometer afstand van het radarstation Twente. Om een ongestoord functioneren van de radar- en communicatieapparatuur te waarborgen, gelden op grond van artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening in de omgeving van het radarstation beperkingen met betrekking tot de bouwhoogte. De beperkingen gelden voor een gebied met een straal van 15 kilometer, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit gebied mag de bebouwingshoogte niet hoger zijn dan de denkbeeldige lijn die met 0,25 graden oploopt vanaf de radarantenne. De radarantenne ligt op 71 meter boven NAP. Ter plaatse van het plangebied mag de bouwhoogte daarom niet hoger zijn dan 102 meter boven NAP. Het maaiveld ligt op circa 20 meter boven NAP. De maximale bouwhoogte blijft dan ook ruim onder het radarverstoringsgebied.
Ook de hoogtebeperking vanwege de vliegveiligheid die geldt op grond van het Luchthavenbesluit Twente Airport vormt geen belemmering. Het plangebied ligt binnen de zone waarvoor een hoogtebeperking geldt van 150 tot 160 meter boven NAP.
Uit de Wet milieubeheer in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) volgt dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject” (kolom 1 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer) beoordeeld moet worden of er zodanige belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten dat het nodig is om eerst een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Bij de beoordeling moeten de criteria worden betrokken uit bijlage III van de mer-richtlijn.
De omvang van het project ligt ruim onder de drempelwaarden genoemd in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer waarboven een formele mer-beoordeling nodig is.
Op grond van artikel 7.19 Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan beslissen of er vanwege belangrijke nadelige milieugevolgen van het plan een milieueffectrapport nodig is. Bij deze afweging moet rekening worden gehouden met de relevante criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn:
Het plangebied ligt aan de rand van Hengelo. Het betreft voormalige landbouwgrond. Het gebied kent geen bijzondere natuurwaarden of bijzondere natuurlijke hulpbronnen. Het ligt niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Het plangebied ligt op ruim 4 km van het Natura 2000 gebied Lonnekermeer.
Met het plan wordt slechts één reguliere woning mogelijk gemaakt. De betreffende gronden waren voorheen in gebruik waren als landbouwgrond. De nieuwe woning wordt een grondgebonden woning met tuin. Ten opzichte van het eerdere gebruik, is het dan ook niet te verwachten dat het plan substantiële negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit. Bovendien dient ter compensatie 850 m2 aan stalruimte te worden gesloopt.
Het bouwbesluit stelt in afdeling 5.2 eisen aan de milieubelasting van de toe te passen materialen. Om die reden is het niet aannemelijk dat er als gevolg van de toe te passen bouwmaterialen belangrijke nadele milieugevolgen zijn te verwachten. Op grond van de gaswet is het niet toegestaan om de nieuw te bouwen woningen aan te sluiten op het aardgasnet. In de gebruiksfase zal dan ook weinig verbranding van brandstoffen plaatsvinden en is de emissie van stikstofoxiden gering. De extra verkeersbewegingen ten gevolge van één woning zullen geen significante stikstofdepositie geven op het Natura 2000-gebied Lonnekermeer.
Gelet op:
wordt geconcludeerd dat het plan naar verwachting geen zodanig belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld.
De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een Rood voor Rood overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente Hengelo vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat er een bedrag gestort moet worden in het gemeentelijke Bomenfonds en dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.
Gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden zijn bestemd voor agrarisch gebruik en hobbymatige agrarische activiteiten. Het gedeelte van het perceel gelegen rondom de Rood voor Rood woning is voorzien van deze bestemming. Op het perceel bevind zich een schuilstal. Deze is voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden-schuilstal".
De locatie voor de nieuw te bouwen Rood voor rood woning is voorzien van de bestemming Wonen. Het bouwvlak is voorzien van de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - rood voor rood". Een maximale goot- en bouwhoogte zijn aangegeven op de verbeelding.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
In dit artikel zijn regels met betrekking tot de vrijwaringszone-bodemdaling opgenomen.
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
In dit artikel zijn regels opgenome omtrent parkeren, laden en lossen.
Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invulling van het gebied, zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleginstanties. In het verslag vooroverleg voorontwerp bestemmingsplan buitengebied, Schoolbeekweg zijn de vooroverlegreacties en een reactie daarop van de gemeente opgenomen. De vooroverlegreacties hebben niet geleid tot aanpassingen in het plan.
De volgende stappen zullen worden ondernomen: