Plannaam: TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Vreugdevuren
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.TAM00003-BP31
Type Plan: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

TAM- omgevingsplan hoofdstuk 22b Vreugdevuren

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Paasvuren zijn een eeuwenoude traditie die vooral in het noorden en oosten van Nederland en delen van Duitsland ontstoken worden. Het paasvuur werd oorspronkelijk ontstoken om de winter te verdrijven en vruchtbaarheid te brengen voor het nieuwe seizoen. Later werd het door het christendom overgenomen als symbool van het licht van Pasen.

Tijdens Pasen worden op 1e of 2e paasdag stapels snoeihout aangestoken als een soort vreugdevuur. Het bouwen van een paasbult is voor de gemeenschap een gezamenlijke activiteit waarbij jong en oud betrokken zijn. Het bevordert samenwerking, sociale cohesie en onderlinge verbondenheid. Het paasvuur is daarmee een belangrijk onderdeel van de lokale identiteit. Het draagt bij aan het behoud van immaterieel erfgoed en versterkt het gevoel van continuïteit met het verleden.

De paasvuren konden in het verleden soms tientallen meters hoog zijn. Tegenwoordig zijn de vuren aanzienlijk kleiner geworden vanwege milieuoverwegingen maar het bouwen van de paasbult en het ontsteken van het vuur blijven een belangrijke culturele gebeurtenis.

 

Door de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 zijn tientallen wetten en Algemene maatregelen van bestuur samengevoegd tot één wet en vier Algemene maatregelen van bestuur. Door het samenbrengen van diverse regelingen in de Omgevingswet hebben inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden. Een van de onderwerpen betreft het verbanden van afvalstoffen in de buitenlucht. Dit heeft effect op de traditionele paasvuren zoals wij deze kennen.

 

In tabel 1 "Verbranden snoeiafval voor en na 2024" zijn de wijzigingen weergeven.

 

Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet kon een gemeente op basis van een ontheffing van het stookverbod op grond van de Wet milieubeheer paasvuren mogelijk maken. Deze ontheffing kan echter onder de Omgevingswet niet meer gebruikt worden ten behoeve van paasvuren waarvoor snoeiafval is afgegeven en ingezameld. De Omgevingswet beschouwt dit snoeiafval als bedrijfsafvalstof. Hiervoor moet een omgevingsvergunning milieubelastende activiteit (hierna: mba) worden aangevraagd.

Daarnaast zijn er paasvuren op eigen terrein met snoeiafval afkomstig van eigen terrein. Dit zijn veelal kleinere, private paasvuren. Als toestemming voor deze paasvuren geldt nog steeds een stookontheffing op basis van de Wet milieubeheer.

 

Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet getoetst worden aan de beoordelingsregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl, afdeling 8.5.1). Uitgangspunt daarbij is dat afvalstoffen doelmatig worden beheerd en zoveel mogelijk worden gescheiden en hergebruikt.

Het verbranden van afvalstoffen wordt in alle gevallen gezien als niet doelmatig en is daarmee vanuit afvalbeheer en de milieubelastende activiteit niet te vergunnen. Ook kan niet worden voldaan aan de eisen die het Bkl stelt voor luchtkwaliteit. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet verleend kan worden.

Uit de toelichting bij de rijksregels en het Landelijke afvalbeheerplan (LAP of LAP3) volgt dat een gemeente in uitzonderlijke gevallen alsnog medewerking kan verlenen aan het verbranden van snoeiafval. Als voorbeeld worden paasvuren genoemd. Dat doet zij door beoordelingsregels te stellen in het omgevingsplan.

 

Om die reden is voorliggende tam-imroplan opgesteld, zodat het verbranden van afgegeven en ingezameld snoeifafval als openbaar publiek toegankelijk paasvuur met een omvang tot maximaal 900m3 bij de bron te reguleren valt.

 

 

 

Wettelijk kader voor 1 januari 2024

Wettelijk kader na 1 januari 2024

 

Het verbranden van afvalstoffen is een vergunningplichtige activiteit op basis van de Wet milieubeheer (artikel 10.63 lid 1 Wm).

Het verbranden van bedrijfsafvalstoffen is een vergunningplichtige activiteit (artikel 3.40e Besluit activiteiten leefomgeving). Onder bedrijfsafvalstoffen worden ook afgegeven of ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen verstaan. Snoeiafval dat wordt afgestaan of ingezameld voor een vreugdevuur wordt gezien als een bedrijfsafvalstof. Daarmee is sprake van een vergunningplicht.

Het college is bevoegd ontheffing te verlenen.

 

Een ontheffing is niet meer in de wet opgenomen.

 

Voor het verlenen van de ontheffing maakt het college gebruik van lokaal beleid.

Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet getoetst worden aan de beoordelingsregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl, afdeling 8.5.1).

Uitgangspunt daarbij is dat afvalstoffen doelmatig worden beheerd en zoveel mogelijk worden gescheiden en hergebruikt.

Het verbranden van afvalstoffen wordt in alle gevallen gezien als niet doelmatig en is daarmee vanuit afvalbeheer en de milieubelastende activiteit niet te vergunnen. Ook kan niet worden voldaan aan de eisen die het Bkl stelt voor luchtkwaliteit. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet verleend kan worden.

Uit de toelichting bij de rijksregels en het Landelijke afvalbeheerplan (LAP of LAP3) volgt dat een gemeente in uitzonderlijke gevallen alsnog medewerking kan verlenen aan het verbranden van snoeiafval. Dat doet zij door beoordelingsregels te stellen in het omgevingsplan. Als voorbeeld worden paas- en vreugdevuren genoemd.

 

Voor wat betreft luchtkwaliteit is in elk geval artikel 8.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit. Dit artikel bevat omgevingswaarden voor milieubelastende activiteiten met emissie naar de lucht. Niet alle in dat artikel opgenomen omgevingswaarden zijn van toepassing bij het verbranden van snoeiafval.

Tabel 1: Verbranden snoeiafval voor en na 2024.

1.1 Ligging plangebied

Het voorliggende tam- imro omgevingsplan vreugdevuren is van toepassing op het aangegeven gebied, afbeelding 1.1 plangebied.

 

 

[image]Afbeelding 1.1 plangebied.

 

 

Hoofdstuk 2 Regeling

 

 

2.1 Voorliggende regeling

Binnen Almelo worden al jaren private en openbare paasvuren ontstoken.Verder kent de gemeente Almelo geen andere vreugdevuren, om die reden wordt in dit plan uitsluitend gesproken over een paasvuur of paasvuren en niet over een vreugdevuur.

Dit omgevingsplan is uitsluitend opgesteld ten behoeve van het verbranden van afgegeven en ingezameld snoeifafval ten behoeve van een openbaar paasvuur. De regeling is niet van toepassing op paasvuren op eigen terrein met snoeiafval afkomstig van eigen tuin/ terrein. Dit zijn veelal de kleinere, private paasvuren. Als toestemming voor deze paasvuren geldt nog steeds een stookontheffing op basis van het stookbeleid en de Wet milieubeheer.Het is niet toegestaan om andere afvalstoffen te verbranden dan onbehandeld snoei- en takkenhout. Pallets of andere vormen van (voor) bewerkt hout zijn geen snoeiafval.

 

Naast het begripsmatig vastleggen van wat een paasvuur is, worden in voorliggend plan regels vastgelegd over het per kalenderjaar maximum aantal openbare paasvuren, gebouwd met afgegeven en ingezameld snoeiafval. Het totaal aantal openbaar voor publiek toegankelijke paasvuren, zijnde een evenement of vreugdevuren is gereguleerd tot maximaal 2 stuks per kalenderjaar.  Daarmee wordt voorkomen dat onbegrensde hoeveelheden snoeiafval ondoelmatig aangewend worden en heeft geen significantie effecten op de luchtkwaliteit.

 

Een aantal zeer droge (voor)jaren, nationale problemen rondom stikstof en aandacht voor beschermde dieren hebben geleid tot aanpassingen aan de paasvuren. De traditie van het paasvuur is daarmee met zijn tijd mee gegroeid en is doorontwikkeld tot het fenomeen zoals we dat nu kennen.

Sinds is 2015 een regionale werkwijze rondom de advisering van paasvuren afgesproken. Deze werkwijze is een belangrijke bron voor lokale beoordelingsregels zoals opgenomen in dit plan.

Om die reden worden regels gesteld over de weersomstandigheden bij ontsteken van het vuur en de luchtkwaliteit op dag van ontsteken.

Naast de bronmaatregelen stelt het plan regels over overdracht in de vorm van afstanden. Door voldoende afstand te houden van brandgevoelige objecten wordt de veiligheid voldoende gewaarborgd.

 

Met deze lokale regels wordt tot uitdrukking gebracht dat het verbranden van snoeiafval met Pasen een bijzondere omstandigheid is. Het plan voorziet alleen in mogelijkheid van het verbranden van ingezameld en afgegeven snoeifval met Pasen vanwege het het culturele en het lokale maatschappelijke belang. Het immateriele erfgoed en de gemeenschapszin weegt zwaar ten opzichte van de regels bij de milieubelastende activiteit.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat dit TAM-plan alleen toeziet op het ruimtelijk gebruik hierbij maakt het onderdeel milieuhygiene wel onderdeel van de beoordeling in het kader van de eftal maar dit leidt niet automatisch tot een omgevingsvergunning. Dit omdat paragraaf 3.2.15 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) aangeeft dat een omgevingsvergunning milieubelastende activiteit nodig is voor het verbranden van afvalstoffen buiten een installatie, waaronder een paasvuur valt.

 

Van de regels in artikel 3.40e van het Besluit activiteiten leefomgeving mag worden afgeweken omdat de wet flexibiliteit biedt om maatwerk te leveren voor specifieke situaties. Dit kan nodig zijn wanneer de standaardregels niet goed aansluiten bij de omstandigheden van een bepaalde activiteit of locatie.

De mogelijkheid om af te wijken is bedoeld om pragmatische oplossingen te vinden die zowel de belangen van de initiatiefnemer als de bescherming van de leefomgeving in acht nemen. Het bevoegde gezag, zoals de gemeente of provincie, kan op basis van een gedegen motivering en onder bepaalde voorwaarden toestemming geven voor een afwijking.

 

Eventuele toestemmingsplan op basis van andere lokale regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening of andere regelgeving vallen buiten de reikwijdte van dit plan. Het ontsteken kan alleen doorgaan als voor alle benodigde toestemmingen en mba- vergunningen zijn verkregen.De mba vergunning / toestemming mag je voor meerdere jaren gebruiken. Het is niet noodzakelijk deze mba- vergunning opnieuw aan te vragen als het paasvuur op dezelfde plek en met dezelfde omvang wordt gehouden. Als een openbaar paasvuur ieder jaar op een andere locatie wordt gehouden moet de mba-vergunningen wel opnieuw worden aangevraagd.

 

 

Hoofdstuk 3 Onderzoek

 

3.1 Wettelijk toetsingskaders

 

Onder de Omgevingswet zijn de regels voor afgegeven en ingezamelde afvalstoffen opgenomen in Besluit activiteit leefomgeving (Bal). Op grond van het Bal wordt dit afgegeven en ingezamelde snoeihout beschouwd als afvalstof. Hiervoor geldt een omgevingsvergunningplicht mba. Het verlenen van vergunningen voor het verbranden van afvalstoffen is een basistaak die wordt uitgevoerd door Omgevingsdienst Twente (ODT).

In het landelijke Besluit kwaliteit leefomgeving staan beoordelingsregels waar de vergunningaanvraag mba aan moet worden getoetst. Belangrijke onderdelen zijn het nationaal geldende afvalbeheerplan (LAP3) en de luchtkwaliteit.

In het LAP3 staat dat het verbranden van afvalstoffen in de open lucht in principe ongewenst is. Achterliggende gedachte is dat afvalstoffen hoogwaardiger kunnen worden verwerkt. Daarbij komt dat verbranding negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Gemeenten worden in het LAP3 opgeroepen om terughoudend te zijn met het verlenen van vergunningen voor mba’s en dit te beperken tot uitzonderingssituaties. De gemeente heeft voor dit aspect beoordelingsruimte om de vergunning al dan niet te verlenen: het bestuursorgaan kan andere belangen (zoals cultureel erfgoed; sociaal-culturele aspecten) doorslag laten geven, mits dit deugdelijk wordt gemotiveerd. Paasvuren worden expliciet als voorbeeld aangehaald. Het is gewenst dat gemeenten in hun omgevingsplannen beleid (lees: algemeen verbindende voorschriften) vaststellen over het verbranden van afvalstoffen in de open lucht.

Voor luchtkwaliteit gelden (rijks)omgevingswaarden (lees: de ten hoogst toelaatbare concentraties in de buitenlucht) voor bepaalde stoffen. Een omgevingsvergunning mba kan alleen worden verleend als de geldende omgevingswaarden in acht worden genomen. Een activiteit kan alleen worden toegestaan op locaties waar aan de norm wordt voldaan, zolang de activiteit niet leidt tot overschrijding van omgevingswaarden.

 

3.2 Afvalbeheer

Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet getoetst worden aan de beoordelingsregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl, afdeling 8.5.1). Uitgangspunt daarbij is dat afvalstoffen doelmatig worden beheerd en zoveel mogelijk worden gescheiden en hergebruikt. Het verbranden van afvalstoffen wordt in alle gevallen gezien als niet doelmatig en is daarmee vanuit afvalbeheer en de milieubelastende activiteit niet te vergunnen. Ook kan niet worden voldaan aan de eisen die het Bkl stelt voor luchtkwaliteit. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet zomaar verleend kan worden.

Uit de toelichting bij de rijksregels en het Landelijke afvalbeheerplan (LAP of LAP3) volgt dat een gemeente in uitzonderlijke gevallen alsnog medewerking kan verlenen aan het verbranden van snoeiafval. Als voorbeeld worden paas- en vreugdevuren genoemd. Dat kan door beoordelingsregels te stellen in het omgevingsplan.

 

3.3 Luchtkwaliteit

De stoffen in de lucht die schadelijk kunnen zijn voor onze gezondheid zijn onder andere fijnstof en

stikstofoxiden. Fijnstof PM2,5, en PM10 en NO2 zijn categorieën van luchtverontreinigende deeltjes die in de lucht zweven. De aanduidingen " PM2,5" en " PM10" verwijzen naar de grootte van de deeltjes, waarbij PM staat voor Particulate Matter (deeltjes). PM2,5 zijn deeltjes met een diameter van 2,5 micrometer of kleiner, terwijl PM10 deeltjes zijn met een diameter van 10 micrometer of kleiner. Stikstofdioxide is een ander type luchtverontreiniging dat ontstaat door verbrandingsprocessen in voertuigen, industrieën en

verwarmingsinstallaties.

In de Omgevingswet is de belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit vastgelegd. Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.

In de luchtkwaliteitsregelgeving gaat het met name over fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). De concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) zijn maatgevend voor de beoordeling van de luchtkwaliteit. De Omgevingswet bevat de rijksomgevingswaarden voor deze stoffen, deze zijn gebaseerd op de EU-richtlijn luchtkwaliteit 2008/50/EG.

 

De World Health Organization (WHO) heeft in 2005 advieswaarden gepubliceerd die gezondheidskundige Grenzen aangeven voor de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Op 22 september 2021 zijn door de World Health Organization (WHO) nieuwe advieswaarden voor de luchtkwaliteit gepubliceerd, deze zijn aanzienlijk verlaagd ten opzichte van de eerdere richtlijnen uit 2005. De herziene advieswaarden zijn gebaseerd op recent wetenschappelijk bewijs dat sterke verbanden heeft aangetoond tussen luchtverontreiniging en gezondheidseffecten. De World Health Organization (WHO) heeft ook advieswaarden voor de luchtkwaliteit uitgebracht. Deze liggen lager dan de wettelijke normen in Nederland en zijn daarmee strenger.

 

De Europese Commissie heeft een voorstel gepubliceerd voor de nieuwe richtlijn luchtkwaliteit voor 2030. Het naleven van deze advieswaarden is belangrijk om de negatieve gezondheidseffecten van luchtverontreiniging te verminderen en de algehele kwaliteit van de lucht te verbeteren.

 

In vergelijking met de rest van Nederland is de luchtkwaliteit in Almelo en omgeving vrij goed, en op sommige aspecten worden zelfs bijna de zeer strikte WHO-normen gehaald.

(bron mer beoordeling gebiedvisie Bornerbroek/ atlas van de leefomgeving)

 

In februari 2025 heeft de gemeente Almleo het Schone Lucht akoord ondertekend,

Dit n.a.v de uitkomsten van het rapport ‘Luchtkwaliteit en Gezondheid in Overijssel over de luchtkwaliteit in 2019 van de GGD IJsselland en GGD Twente van oktober 2022. De GGD riep daarin op om gezondheid mee te laten wegen in ruimtelijke plannen en beleid en benoemt de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Het streefdoel van het SLA 2030 is de World Health Organization (WHO) norm (advieswaarden voor luchtkwaliteit) uit 2005. In de gemeente Almelo liggen de waarden al onder de WHO norm uit 2005, en daarmee wordt dus al voldaan aan het doel van het SLA 2030. Neemt niet weg dat geen rekening moet worden gehouden met het gezondheids aspect van de paasvuren, om die reden is in de regels op genomen dat op de dag van ontbranding geen bijzondere lokale omstandigheden zijn die de bestaande luchtkwaliteit al significant beïnvloeden zoals dichte mist of ernstige smog.

 

 

3.4 Onderzoek luchtkwaliteit

 

Onder de Omgevingswet vallen vreugde- en paasvuren onder de milieubelastende activiteit het verbranden van afvalstoffen. Dit volgt uit paragraaf 3.2.15 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Uit deze paragraaf volgt ook dat een omgevingsvergunning milieubelastende activiteit nodig is. Bij het verrichten van deze activiteit moet worden voldaan aan de regels met betrekking tot Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). De regels uit het Bal met betrekking tot emissies naar de lucht (emissiegrenswaarden) zijn niet van toepassing omdat hier sprake is van diffuse emissie. Daarnaast moet bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden getoetst aan de omgevingswaarden uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Bij de verbranding van hout zitten in de emissies naar de lucht zeer veel verschillende stoffen. In dit onderzoek zijn alleen de volgende stoffen getoetst: stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10, PM2,5), benzeen (C6H6), formaldehyde (CH₂O) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). Voor PAK is uitgegaan van benzo(a)pyreen (BaP) (C20H12).

 

Ten behoeve van het ontsteken van paasvuren/ vreugdevuren in Twente heeft een beoordeling luchtkwaliteit plaatsgevonden. Dit onderzoek is uitgevoerd door Antea in opdracht van de Twentse gemeenten en de gemeente Deventer ( bijlage 1). Buiten de stoffen die standaard in luchtkwaliteitsonderzoeken beoordeeld worden (NO2, PM10 en PM2,5) heeft het onderzoek geprobeerd inzicht te geven in de verspreiding van meer schadelijke stoffen die vrijkomen bij houtstook, zoals benzeen, benzo(a)pyreen (als indicator voor PAK’s) en formaldehyde.

In het onderzoek is de uitstoot van de bovenstaande zes stoffen onderzocht voor het verbranden van grote hoeveelheden hout in de context van een paasvuur. De impact van de paasvuur verbranding is geëvalueerd op het niveau van een enkel vuur, op het niveau van alle vuren in een enkele gemeente simultaan, en op het niveau van alle vuren in alle deelnemende gemeentes simultaan. Zie de onderstaande figuur voor het beschouwde gebied.

 

 [image]

 

Figuur 1-1: Kaart van gemeentes waarin Paas- en vreugdevuren beschouwd zijn.

 

 

De conclusie van het onderzoek is dat paasvuren een cumulatief effect hebben, waarbij vuren die benedenwinds staan van andere vuren te maken hebben met verhoogde concentraties van luchtverontreinigende stoffen, tot op het punt dat de jaargemiddelde immissiegrenswaarde voor PAK’s in het beschouwde moment overschreden wordt in het westen van het beschouwde gebied. De daadwerkelijke concentraties van luchtverontreinigende stoffen ter plekke zal dus sterk afhankelijk zijn van de windrichting. Daarnaast is de onderzochte set aan paasvuren niet compleet: vuren in Drenthe, Gelderland en Duitsland kunnen een meetbaar effect hebben in Overijssel mits de wind uit de daarvoor juiste richting komt.

Concentraties luchtverontreinigende stoffen kunnen in de praktijk dus hoger uitvallen, afhankelijk van de windrichting en de hoeveelheid paasvuren die bovenwinds te vinden zijn.

 

De paasvuren afzonderlijk kunnen aan alle gestelde waarden kunnen voldoen, zelf aan de waarden die gesteld worden voor het jaar 2030. Op het moment dat in de gehele regio alle vuren worden aangestoken is er sprake van een overschrijding de immissiegrenswaarde voor PAK’s. Daarnaast worden sterk verhoogde benzeen- en fijnstofconcentraties benedenwinds verwacht, alhoewel deze geen gestelde normen zullen overschrijden. Deze overschrijding betreft echter slechts een enkele dag, terwijl de waarden waaraan getoetst zijn jaargemiddelde concentraties betreffen. De verhoogde concentraties zijn in die context dus niet gewenst, maar zouden pas een overschrijding vormen als een heel jaar concentraties op dit niveau gemeten zouden worden. Wat luchtkwaliteit betreft zou een parallel getrokken kunnen worden met Oud & Nieuw, gezien dit ook een enkele dag in het jaar betreft waarin verhoogde concentraties luchtverontreinigende stoffen wijdverspreid present zullen zijn.

 [image]

Figuur 1-2: NO2-concentratie

 

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen significante belemmering vormt voor de eventuele vergunningverlening. Alleen in het geval van PAK’s wordt de jaargemiddelde immissiegrenswaarde overschreden binnen de beschouwde tijd (8 uur op 20 april). Deze concentratie zou echter het gehele jaar aan moeten houden om een probleem te vormen wat luchtkwaliteit betreft, wat niet het geval is. Daarmee kan gesteld worden dat het planvoornemen om maximaal twee openbare paasvuren binnen Almelo toe te staan naar verwachting niet leidt tot een permanente toename van luchtverontreiniging.

 

 

3.5 Stikstof wet natuurbescherming

Bij de organisatie van een evenement moet onderzocht worden of dat evenement voldoet aan de regels voor natuurbescherming die onderdeel maken van de Omgevingswet. 

De Omgevingswet reguleert o.a de flora- en fauna-activiteiten, zoals het beschermen van soorten en het reguleren van handel, exoten, populatiebeheer, jacht en schadebestrijding en activiteiten die betrekking hebben op Natura 2000-gebieden (gebiedsbescherming).

 

De omgevingswet verbiedt om beschermde plant- en diersoorten opzettelijk te verstoren, te beschadigen en de voortplantings- en rustplaatsen te vernielen. Een ontheffing soortenbescherming voor dit verbod is niet mogelijk. Een evenement moet aantoonbaar voldoen aan de ‘zorgplichtvereisten’ uit de wet. Dat betekent dat maatregelen getroffen moeten worden om negatieve effecten op beschermde soorten te voorkomen.

Gebiedsbescherming richt zich op de bescherming van leefgebieden en aangewezen soorten binnen Natura 2000-gebieden. Naast verstoring van soorten of betreding van kwetsbare vegetaties kan het hier ook om indirecte effecten gaan door bijvoorbeeld de neerslag van stikstof.

Bij soortenbescherming gaat het om overtredingen van in de wet opgenomen verbodsbepalingen voor beschermde soorten. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het plukken van beschermde planten, het verstoren van broedende vogels, het verwijderen van nesten van vogels en het verstoren of vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen.

In het algemeen is in de Omgevingswet het voorzorgsbeginsel opgenomen om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

 

Voor het opbouwen van de paasvuren telt dan ook dat dit zo kort mogelijk voor het onsteken moet plaatsvinden zodat geen dieren in de bult gaan nestelen of zich in gaan verstoppen en zo min mogelijk verstoring plaatsvindt.

 

Als een evenement wordt georganiseerd, moet tevens worden nagaan of het evenement (in de omgevingswet wordt dit het project genoemd) stikstofneerslag zal veroorzaken of dat andere effecten optreden, zoals verstoring door aanwezigheid van mensen, licht en geluid op in het gebied aanwezige beschermde soorten.

Door Provincie Overijssel is een tool beschikbaar gesteld voor organisatioren van paasvuren ter beoordeling van de stikstofdepostie op een Natura 2000-gebied. Een organisator van een paasvuur kan op twee manieren aantonen aan tonen dat een paasvuur geen effect heeft op een Natura 2000-gebied.

 

 

 [image]

Tabel paasvuren verkregen 2025 (voor meeste actuele tabel kunt u contact opnemen met het Overijssel loket)

 

 

 

De eenvoudigste manier is om te toetsen met behulp van de tabel die opvraagbaar is via het Overijssel loket. Met het volume snoeihout (in m3) en de afstand van de locatie tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn twee opties mogelijk. De tabel laat zien dat het paasvuur geen effect heeft (groen). Het paasvuur kan doorgaan op de locatie en in de omvang die getoetst is. Er is dan geen AERIUS-berekening nodig. Een positieve tabeltoetsing geeft aan dat paasvuur zeker door kan gaan. Een effect is dan op basis van tabeltoetsing uitgesloten.  

 

Bij een negatief resultaat van tabeltoetsing (rood) is er wel een AERIUS-berekening nodig. Op basis van de tabel kan een effect namelijk niet worden uitgesloten. Of er daadwerkelijk een effect is of niet, dat moet blijken uit een AERIUS-berekening. Die kan en zal in veel gevallen gunstiger uitpakken dan tabeltoetsing. Op basis van deze tabel is de inhoudsmaat van een paasvuur op maximaal 900m3 gesteld.

Hoofdstuk 4 Overleg

 

4.1 Vooroverleg

Bij het wijzigen van het omgevingsplan is de Omgevingswet de basis. Er is contact geweest met de aanvrager van de het paasvuur van De'boake-bouwers' over het verloop van de procedure en de effecten van het plan. Daarnaast zijn in het kader van vooroverleg hde overlegpartners op de hoogte gebracht dat het omgevingsplan ter inzage is gelegd. De overlegpartners hebben aangegeven geen inhoudelijk bezwaren te hebben tegen het plan.

 

4.2 Regionaal overleg

Door de Omgevingswet en de wijziging die deze met zich mee heeft gebracht ten aan zien van het ontsteken van paasvuren is in de regio Twente inclusief Deventer samen met de ODT en GGD een werkgroep gevormd. Dit nadat door de bouwers van de vuren diverse vragen hadden aan de gemeenten over de vergunningverlening. In deze werkgroep is gekeken naar de mogelijheden voor vergunningverlening voor het ontsteken van een paasvuur met Pasen 2025.

Deze werkgroep heeft geresulteerd in een beoordeling op basis van luchtkwaliteit en de daarvoor opgenomen toetsing aan de Rijksomgevingswaarden.

Buiten de stoffen die standaard in luchtkwaliteitsonderzoeken beoordeeld worden (NO2, PM10 en PM2,5) is door de GGD de wens uitgesproken om inzicht te krijgen in de verspreiding van meer schadelijke stoffen die vrijkomen bij houtstook, zoals benzeen, benzo(a)pyreen (als indicator voor PAK’s) en formaldehyde. Dit verzoek is meegenomen. Hiermee zijn paasvuren regionaal eenduidig onderzocht.

 

 

4.3 Zienswijzen

Het ontwerp 'TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Vreugdevuren met identificatienummer NL.IMRO.0141.TAM00003-BP21 van de gemeente Almelo heeft vanaf 2 januari 2025 tot en met 12 februari 2025 ter inzage gelegen als onderdeel van het omgevingsplan. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingekomen.

 

Na vaststelling van het wijzigingsbesluit wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.