direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuideropgaande, naast Zuideropgaande 127
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2025PB8023004-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Aanleiding en doel

1.1 Projectgebied

Initiatiefnemers wensen een nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken te bouwen op kadastraal perceel Hoogeveen L nr. 1910 en het perceel in te richten als woonerf. Dit kadastrale perceel is gelegen naast nummer 127.

1.2 Strijdigheid met tijdelijk deel omgevingsplan

Op de locatie is het omgevingsplan van de gemeente Hoogeveen van kracht. Op dit moment bestaat dit uit een tijdelijk deel, namelijk de verschillende bestemmingsplannen. De locatie is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Zuideropgaande 2011' dat is vastgesteld op 29 november 2012 en heeft een agrarische bestemming. Het bouwen van een woning voldoet niet bij recht aan het bestemmingsplan 'Zuideropgaande 2011'.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. De strijdigheden met het bestemmingsplan worden in subparagraaf 1.3.3 verder toegelicht. In voorliggend geval kan van het bestemmingsplan worden afgeweken en medewerking worden verleend via een omgevingsvergunning conform artikel 2.12 eerste lid onder a, sub 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide voorbereidingsprocedure). Deze afwijking van het bestemmingsplan moet gemotiveerd worden met een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'. De gemeente geeft aan dat de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening inzichtelijk moeten worden gemaakt. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.3 Leeswijzer

Bij het opstellen van deze onderbouwing is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven. Luchtfoto's en kaartmateriaal zijn, tenzij anders aangegeven, noordelijk gericht.

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en gewenste situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het geldende beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld en in hoofdstuk 5 is de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief aangegeven.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie en voorgenomen activiteiten

2.1 Omschrijving van huidige situatie

Het plangebied ligt in het bebouwingslint Zuideropgaande ten zuiden van Hollandscheveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2025PB8023004-ON01_0001.png"

Het plangebied is gelegen aan het Zuideropgaande, een typische rechte lange weg ontstaan tijdens de ontginning van het veengebied. De meeste kanalen zijn inmiddels gedempt. Desondanks is de oorspronkelijke kanalen- en wijkenstructuur vaak nog herkenbaar. Dwars op het Zuideropgaande ontstond het gehucht Zuideropgaande.

De bebouwing langs het Zuideropgaande ligt in gevarieerde rooilijn met de nok meestal haaks op de weg. De oorspronkelijke bebouwing is in de loop van de tijd aangevuld met nieuwbouw. De projectlocatie is in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. Tegenwoordig is het perceel in gebruik als weiland.

Afbeelding 2.2 toont een aanzicht van het plangebied vanaf het Zuideropgaande met op de achtergrond het woonerf Zuideropgaande 127a.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2025PB8023004-ON01_0002.png"

2.2 Huidig planologisch regime

De locatie is gelegen binnen het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Hoogeveen. Ter plaatse bestaat dit uit het bestemmingsplan 'Zuideropgaande 2011' dat is vastgesteld op 29 november 2012. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' en aanduiding 'wro zone wijzigingsgebied 2'. Het bouwen van een woning is niet toegestaan binnen het huidig planologisch regime.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2025PB8023004-ON01_0003.png"

Volgens het bestemmingsplan zijn Burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'Wro– zone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen in de bestemming Tuin, Water en Wonen, met de specifieke bouwaanduiding sba-2.

Onder de omgevingswet kan echter geen gebruik gemaakt worden van een wijzigingsbevoegdheid. Daarom moet worden afgeweken met een omgevingsvergunning conform artikel 2.12 eerste lid onder a, sub 3 Wabo. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient door middel van een ruimtelijke onderbouwing aangetoond te worden dat het voornemen in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

2.3 Omschrijving van gewenste activiteiten

Het initiatief voorziet in de bouw van een woning met bijbehorende bouwwerken en het inrichten van het perceel als woonerf. Afbeelding 2.4 toont een uitsnede van het opgestelde landschappelijk inrichtingsplan. Het inrichtingsplan is als Bijlage 1 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2025PB8023004-ON01_0004.png"

De woning wordt georiënteerd op het Zuideropgaande gebouwd met de nokrichting haaks op de weg zoals vereist. Het nieuwe erf zal deel gaan uitmaken van het omringende landschap. Het erf zal worden begrensd door een éénrijige beukenhaag.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale omgevingsvisie

Op 23 februari 2021 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koningrijksrelaties de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. In de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de inrichting van de fysieke leefomgeving meer over aan de decentrale overheden en komt de gebruiker centraal te staan.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem de fysieke leefomgeving. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt, bijvoorbeeld het reserveren van ruimte voor militaire activiteiten en het stellen van opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan, bijvoorbeeld het stimuleren van biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of het beschermen van werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is een ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners is op rijksniveau relevant.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren, dit is echter niet altijd mogelijk. In die gevallen dienen belangen te worden afgewogen. Hiervoor gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies te vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.

3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze samenleving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Het voornemen is om één woning te realiseren. Het Rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleine lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee geen Rijksbelangen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het Rijksbeleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro).

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit vaste jurisprudentie volgt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is.

Voorgenomen project is het realiseren van één woning. Hiermee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet doorlopen te worden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe is op 28 september 2022 vastgesteld door Provinciale Staten en vormt een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Langetermijn doelen op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, wonen, natuur en cultuur worden in de omgevingsvisie met elkaar verbonden.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Het plangebied ligt in de zone 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Over het realiseren van één woning binnen bestaand stedelijk gebied heeft de provincie geen specifieke regels gesteld. Daarmee raakt voorgenomen ontwikkeling geen provinciale belangen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleid/Programma's

Toekomstvisie 2018

In de toekomstvisie wordt aangegeven door de gemeente welke ontwikkelingen en opgaven er zijn op het gebied van bestuur, veiligheid, sociaal, omgeving en economie. Hoogeveen wil een goede woongemeente zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. Om aan de toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en wordt ruimte geboden voor specifieke woonwensen.

Structuurvisie 2.0 Hoogeveen (2018)

In 2012 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2015-2030 geactualiseerd tot Structuurvisie 2.0. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer. Dit wordt de fysieke structuurvisie genoemd.

In de structuurvisie wordt de manier waarop gemeente Hoogeveen ruimtelijke ontwikkelingen benaderd uitnodigingsplanologie benoemd. Dit betekent dat ze zich uitnodigend opstellen naar initiatiefnemers met alleen op hoofdlijnen ruimtelijke kaders, niet op details. Uitgangspunten zijn duurzaamheid, ambitie en kwaliteit.

Gelet op de ontwikkelingen, wil Hoogeveen bij de uitvoering van de woonopgave vooral aandacht hebben voor wervende woonmilieus in en om het stadscentrum en voor inbreiding in de stad. Daarnaast geconcentreerde groei van de dorpen en landelijk gebied.

Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vervangt de Welstandsnota uit 2007. Ruimtelijke kwaliteit van een gebouw of gebied gaat vooral over 'goed' en niet alleen over 'mooi'. Een 'goede' ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door drie factoren die vertaald zijn naar een drietal waarden, namelijk gebruikswaarde (functie), belevingswaarde (vorm) en toekomstwaarde (tijd).

  • Gebruikswaarde: een hoge score op deze waarde wordt bereikt als in elkaars omgeving gesitueerde functies elkaar versterken. Nabijheid, bereikbaarheid en toegankelijkheid zijn hierbij van belang.
  • Belevingswaarde: Een hoge score op deze waarde gaat over herkenbaarheid, identiteit, attractiewaarde, levendigheid, cultuur en eigenheid.
  • Toekomstwaarde: Dit gaat over de houdbaarheid van een plan op langere termijn en voor een gebouw geldt dat het zo in elkaar moet zitten dat het lange tijd mee kan en aangepast kan worden indien nodig.

In deze nota valt Zuideropgaande onder lintbebouwing. Het grootste deel van het grondgebied van Hoogeveen is gevormd door de hoogveenontginning. In deze ontginningen ligt de oorsprong van de kenmerkende rechthoekige orthogonale structuur van kanalen en wijken. De meeste kanalen zijn inmiddels gedempt. Desondanks zijn de oorspronkelijke kanalen en wijkenstructuur vaak nog herkenbaar. Deze linten liggen in het landelijk gebied. Waar het kanaal gedempt is ligt nu de weg met aan beide zijden bomenrijen.

Bebouwing in gevarieerde rooilijn met de nok meestal haaks op de weg. De oorspronkelijke bebouwing is in de loop van de tijd aangevuld met nieuwbouw, met behoud van enkele kenmerkende doorzichten naar het achterliggende landschap.

Woon(zorg)visie 2023-2026

Deze woon(zorg)visie speelt in op de sterk gestegen vraag naar woningen, de vergrijzing, de taakstelling voor statushouders en de zorgvraag. De ambitie is 1880 tot 2200 extra woningen te realiseren. Eerst wordt er gebouwd in bestaande dorpen en wijken, daarna is uitbreiding aan de grenzen van bestaande bebouwing richtpunt.

3.3.2 Conclusie

Het realiseren van dit initiatief draagt bij aan het uitvoeren van de gewenste woningbouw voor het Zuideropgaande en daarmee aan de gewenste geconcentreerde groei in het buitengebied. Het initiatief is voor welstand geweest en welstand heeft geoordeeld dat het ontwerp voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het initiatief draagt bij aan de doelstellingen van de woonzorgvisie. Dit voornemen voldoet aan de doelstellingen en criteria van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Fysieke leefomgeving

4.1 Stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden

Stedenbouwkundige kwaliteit is de kwaliteit van de gebouwde omgeving en de openbare ruimte. Deze kwaliteit heeft onder andere invloed op de herkenbaarheid en het gebruik van een gebied. Hij wordt beïnvloed door (maatschappelijke) ontwikkelingen als de druk op de woningmarkt, verdichting van stedelijke gebieden en energietransitie.

De beoordeling van de stedenbouwkundige kwaliteit is altijd gebiedsspecifiek. De waardering van een stedenbouwkundige omgeving wordt onder andere bepaald door:

  • De maat en schaal van de bebouwing
  • Afwisseling tussen bebouwd en onbebouwd
  • Herkenbaarheid door duidelijke routes en herkenningspunten
  • Benutten van cultuurhistorische waarden
  • Voldoende groen
  • Materiaalgebruik

Al deze elementen dragen bij aan de belevings- en gebruikswaarde, en daarmee de stedenbouwkundige kwaliteit van een gebied. Ook het voorkomen van leegstand en verloedering zorgt ervoor dat de kwaliteit van gebied behouden blijft. De stedenbouwkundige kwaliteit heeft een duidelijke relatie met andere omgevingsthema's zoals cultureel erfgoed en duurzame verstedelijking. Hieronder zal worden ingegaan op de verschillende thema's.

4.1.1 Landschappelijke waarden en inpassing

In Bijlage 1 is het landschappelijk inrichtingsplan opgenomen. Naast enkele solitaire bomen en een beukenhaag wordt ook een klein bosplantsoen aangelegd. Daarmee wordt de woning landschappelijk ingepast en past de ontwikkeling bij de geldende landschappelijke waarden.

4.1.2 Beeldkwaliteit/architectuur/Welstand

Het initiatief is voorgelegd aan de welstandscommissie. Deze heeft geoordeeld dat het ontwerp voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

4.1.3 Cultureel erfgoed

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan/ruimtelijke onderbouwing "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

De binnen de gemeente Hoogeveen aangewezen monumenten zijn op ruime afstand van het plangebied gesitueerd, zodat de voorgenomen ontwikkeling niet van enige invloed is op deze beschermde gebouwen. Op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Hoogeveen wordt het plangebied een basiswaarde toegekend voor de combinatie van 'ensemble historische geografie en bebouwing'. Bij basiswaarde wordt uitgegaan van respecteren van de bebouwing, maar wordt niet ingezet op actief beleid.

Het plangebied ligt in een gebied dat gewaardeerd wordt met 'basiswaarde'. Dit gebied strekt zich uit langs het Zuideropgaande, samen met het achterland en de Riegshoogtendijk als grens van de ontginning. Kenmerkend is de openheid tussen lintbebouwing langs de Zuideropgaande. De landschappelijke inpassing zorgt voor een versterking van het landschapsbeeld. De doorzichten naar het achterland zijn reeds geborgd in het beslisdocument 'Woningbouw Dorpen' waarop deze projectlocatie is aangemerkt als bouwmogelijkheid. Deze ontwikkeling doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden.

4.1.4 Archeologie

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Het plangebied is niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. En op de archeologische kaarten van gemeente Hoogeveen is het plangebied aangeduid met een lage archeologische verwachting wat zich vertaald in 'Archeologische waarde – 5'. Alleen bij ontwikkelingen groter dan 3 ha wordt onderzoek verlangd. Dat is hier niet het geval.

Dat laat onverlet dat er indien bij de uitvoering onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, deze direct gemeld dienen te worden .

4.1.5 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden geen belemmering vormen voor het initiatief.

4.2 Gezondheid

Gemeente Hoogeveen heeft in september 2022 de Nota Volksgezondheid vastgesteld. In de Nota volksgezondheid is het gezondheidsbeleid vastgelegd. Met deze nota bepaalt de gemeente de manier waarop problemen op het gebied van gezondheid het beste kunnen worden aanpakt. Hierbij is gekeken naar ontwikkelingen die van invloed zijn op de gezondheid van inwoners. Maar ook naar de punten die gemeente Hoogeveen wil verbeteren, zoals het versterken van sociale relaties en vitaal ouder worden.

4.2.1 Onderzoek

In de nabijheid van het plangebied zijn gronden aanwezig waarop gewasbeschermingsmiddelen gebruikt mogen worden. Het gaat om de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Hoogeveen, sectie M, nummers 3000, 6214 en 6215. Door initiatiefnemer en de eigenaren van deze percelen is een overeenkomst gesloten dat binnen een straal van 50 meter gerekend vanaf de kadastrale perceelsgrenzen van het plangebied géén gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Daarmee is geen sprake van gezondheidsrisico's in het plangebied.

4.2.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect gezondheid geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van weg-, rail- en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Een woning wordt aangeduid als een geluidsgevoelig object.

4.3.1 Wegverkeerslawaai
4.3.1.1 Onderzoek

Met dit project is sprake van de toevoeging van een geluidsgevoelig object. In het kader van wegverkeerslawaai is er door de RUD een berekening uitgevoerd en zijn de resultaten getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Er kan niet worden voldaan aan deze waarde, maar wel aan de maximaal toegestane 53 dB Lden. Er is een hogere grenswaarde procedure nodig. Er zijn voor deze locatie geen bron of overdrachtsmaatregelen mogelijk/wenselijk.

In het kader van de bouwvergunning, zal door middel van een berekening karakteristieke gevelwering (moeten) worden aangetoond dat voldaan wordt aan de technische eisen van het Bouwbesluit.

4.3.1.2 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit initiatief mits er een hogere waarde wordt vastgesteld.

4.3.2 Industrielawaai en milieuzonering
4.3.2.1 Onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen een geluidaandachtsgebied van een industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarmee niet van toepassing.

De beoogde woning is geen milieubelastende functie en zorgt niet voor een aantasting van het woon- en leefklimaat.

4.3.2.2 Conclusie

Vanuit milieuzonering is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.4.1 Onderzoek

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Er is sprake van een project dat 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij draagt aan de luchtverontreiniging.

4.4.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect lucht geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

4.5.1 Onderzoek

Voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) dienen tussen een veehouderij en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

In voorliggend geval bevindt zich een paardenhouderij op circa 100 meter afstand van het projectgebied (gemeten vanaf het bouwvlak). Het projectgebied ligt buiten de bebouwde kom. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.

4.5.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.6 Bodem

Bij het nemen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.6.1 Onderzoek

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Sigma Bouw & Milieu (Bijlage 2). In een rapport van 2 februari 2023 met nummer 22-M10611 wordt het volgende geconcludeerd:

"zintuiglijke waarnemingen:

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen of asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).

grond

bovengrond (0.0-0.5 m-mv)

De bovengrondmengmonsters MM1 en MM2 bevatten een verhoogd gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) t.o.v. de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0,5) wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieu-hygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek. ondergrond (0.5-2.0 m-mv)

Ondergrondmengmonster MM3 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

grondwater

peilbuis 1 (2.5-3.5 m-mv)

Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er voor deze stoffen uit milieu-hygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.

toetsing hypothese

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging.

De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk verhoogde gehalten t.o.v. respectievelijk de achtergrondwaarde en de streefwaarde. Deze licht verhoogde gehalten overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek."

4.6.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft. Het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, dient te worden bepaald.

4.7.1 Onderzoek

De ruimtelijke ontwikkeling ligt het dichtst bij de hoge druk aardgastransportleidingen A-594-02 en is deze leiding voor de risicobeoordeling maatgevend vanwege de ligging van de woning binnen de 100% letaliteitszone. Als een ruimtelijke ontwikkeling nabij een hoge druk aardgastransportleiding binnen het invloedsgebied plaatsvindt, dient het plan te worden getoetst aan het Bevb. Deze toetsing houdt in dat het plan aan het plaatsgebonden risico 10-6 wordt getoetst, de ligging ten opzichte van de belemmeringenstrook wordt beoordeeld en de gevolgen voor het groepsrisico moet worden beoordeeld en worden verantwoord.

Groepsrisico

Het gebied, waarin de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, kenmerkt zich als een gebied met een relatief lage bevolkingsdichtheid. Er is namelijk slechts sprake van lintbebouwing langs Zuideropgaande en verder in het buitengebied enkele verspreid liggende agrarische bedrijven met woning. De hoogte van het groepsrisico wordt door deze ruimtelijke ontwikkeling nagenoeg niet beïnvloed. Het ruimtelijk plan gaat namelijk over de inpassing van slechts één woning binnen de 100% letaliteitszone van de aardgasleiding A-594-02, waarvoor met een populatie van 2,1 personen wordt gerekend. De toename van zo'n kleine populatie heeft vrijwel geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. De hoogte van het groepsrisico is voor dit gebied dan ook lager dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico en de toename van het groepsrisico is minder dan 10% van de huidige bestaande bestemde situatie.

Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten en de bewoners zijn zelfredzaam. Er zijn meerdere vluchtroutes vanaf het perceel naar het Zuideropgaande wat ontsluit naar zowel noord als zuid.

Plaatsgebonden risico

De hoge druk aardgastransportleidingen NM-000612 heeft volgens de EV-signaleringskaart een PR10 dat buiten de belemmeringenstrook van de aardgasleiding ligt. Echter het plangebied ligt ruimschoots buiten deze PR-contour. Dit houdt in dat het PR10-6 geen beperking oplevert en dat het voornemen voldoet aan de grenswaarde van het PR10 -6 per jaar. Voor het initiatief is de grenswaarde van belang, omdat de woning wordt aangemerkt als een kwetsbaar object. In de afbeelding 4.1 is het PR10 -6 met de groene belijning getoond en de belemmeringenstrook is de paarse arcering langs de hoge druk aardgastransportleidingen. Het plangebied is met de rode ster aangegeven.

4.7.2 Conclusie

4.7.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.8 Verkeer en parkeren

Gemeente Hoogeveen heeft een parkeernota waaraan voldaan moet worden. De beleidsdoelen voor nieuwe woonontwikkeling zijn:

  • Voldoen op eigen terrein en/of in een centrale parkeervoorziening aan de gemeentelijke parkeernorm voor woonfuncties;
  • Het beslag op de openbare ruimte voor bezoekers parkeren wordt beperkt om een aangenaam leefklimaat te creëren.

Uitgangspunt is dat de parkeervraag in dorpen op eigen woonerf en op de openbare weg invulling krijgt. Voor wonen geldt een parkeernorm van 1,8 per wooneenheid.

4.8.1 Onderzoek

Voor deze ontwikkeling waar één woning mogelijk wordt gemaakt zijn dus twee parkeerplaatsen noodzakelijk. Deze worden aangelegd op eigen terrein, zie afbeelding 2.4.

Het Zuideropgaande is een weg die voldoende capaciteit heeft om de geringe verkeerstoename als gevolg van de toevoeging van één woning op te vangen.

4.8.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet natuurbescherming.

4.9.1 Onderzoek

Soortbescherming

De projectlocatie wordt in de bestaande toestand benut als weiland. Het is niet aannemelijk dat er bij de ontwikkeling van deze locatie flora- en/of fauna verjaagd, verstoord of anderszins belemmerd worden. Niettemin blijft de zorgplicht van toepassing. Initiatiefnemer dient deze in acht te nemen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is op ruime afstand gelegen van enig Natura 2000-gebied dan wel het Natuurnetwerk Nederland (NNN-gebieden), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Directe effecten (bijvoorbeeld geluidhinder) zijn dan ook niet te verwachten.

Voor de bouw van één woning aan het Zuideropgaande 127a in Hollandscheveld is het uitvoeren van een Aerius-berekening niet noodzakelijk. De nieuw te bouwen woning bevindt zich op ruime afstand van Natura 2000-gebieden, waardoor de stikstofdepositie als gevolg van zowel de bouwfase als ook de gebruiksfase van de woning verwaarloosbaar is. Gelet op de beperkte omvang van het project en de afstand tot beschermde natuurgebieden, zijn significante negatieve effecten uitgesloten.

4.9.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.10 Water

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

4.10.1 Onderzoek

In het kader van de Omgevingswet is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Vechtstromen is op 2 december 2025 geïnformeerd (Bijlage 3) over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis van deze toets is de korte procedure van toepassing waarmee de standaard waterparagraaf is opgenomen.

4.10.2 Standaard waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het initiatief.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.10.3 Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het initiatief loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het voornemen heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij het voornemen wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De beoogde functie heeft een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. Het advies is in bijlage 3 opgenomen.

Overwegingen

Het voornemen voorziet in de bouw van een woning met bijbehorende bouwwerken en het inrichten van het perceel als woonerf. Aan de voorzijde van het erf is een sloot gelegen. Het aflopende hemelwater van bebouwing en perceel kan op natuurlijke wijze infiltreren in het omliggende gazon

4.10.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.11 Trillingen

4.11.1 Onderzoek

Het plangebied ligt niet in de buurt van een spoorweg of industriële functie die trillingen kan veroorzaken.

4.11.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect trillingen geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.12 Milieueffectrapportage

Het bevoegd gezag moet zich ervan vergewissen of deze activiteit geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Beoordeeld moet dus worden of ervoor op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

4.12.1 Onderzoek

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is indien de volgende drempelwaarden worden overschreden sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht. 22

Gevoelig gebied

Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Er is in dezen geen sprake van een gevoelig gebied.

Milieugevolgen

In deze ruimtelijke onderbouwing zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat het initiatief geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.12.2 Conclusie

Het aspect 'milieueffectrapportage' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit initiatief.

4.13 Slagschaduw

4.13.1 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied staan geen windturbines. Van slagschaduw is dus geen sprake.

4.13.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect slagschaduw geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.14 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft een Milieuvisie opgesteld waarin aangegeven wordt dat het begrip duurzaam zich in de laatste jaren meer en meer ontwikkeld van een energiebesparingsmodel in duurzaam bouwen tot een begrip dat een evenwicht beschrijft tussen natuur, samenleving en economie. Onder de ambities van de gemeente valt een klimaatneutraal beleid. Eén van de middelen om klimaatbeleid te voeren is duurzaam bouwen.

De gemeente heeft zichzelf ten doel gesteld dat ze in 2050 klimaatrobuust is. De gemeente bereidt zich voor op extremere weersomstandigheden en samen met het waterschap is er een visie 'klimaatrobuust Hoogeveen' opgesteld. De gemeente heeft samen met het waterschap de verantwoordelijkheid voor het opvangen van het regenwater in het openbaar gebied, maar dat is slechts een beperkt deel van het water dat op het gemeentelijk grondgebied valt. Het grootste deel van het water valt op terreinen in eigendom van grondeigenaren, inwoners of bedrijven. Op deze terreinen is het mogelijk een deel van het water tijdelijk op te vangen.

4.14.1 Onderzoek

De landschappelijke inrichting draagt bij aan klimaatrobuust inrichten door het toevoegen van hagen en scheerhagen op het perceel die helpen het hemelwater vast te houden.

4.14.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect duurzaamheid geen belemmering vormt voor het initiatief.

Hoofdstuk 5 Financiële en maatschappelijke haalbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschade en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemer.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Informeren omgeving

Initiatiefnemer heeft de omwonenden van Zuideropgaande persoonlijk geïnformeerd en de plannen getoond. Allen hebben getekend voor gezien en er zijn geen negatieve reacties ontvangen.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro heeft het college het voornemen afgestemd met de provincie.

Procedure

Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig projectgebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden.

In voorliggend geval kan van het bestemmingsplan worden afgeweken en medewerking worden verleend via een omgevingsvergunning conform artikel 2.12 eerste lid onder a, sub 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide voorbereidingsprocedure).

Hoofdstuk 6 Afweging en conclusie

Het realiseren van een nieuwe woning met bijbehorende bouwwerken op kadastraal perceel Hoogeveen L nr. 1910 past binnen de relevante beleidskaders. Verder wordt er gelet op de conclusies die zijn getrokken in hoofdstuk 4 vanuit gegaan dat de ontwikkeling niet gepaard gaat met significante milieugevolgen, gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omliggende woonfuncties of de gebruiksmogelijkheden van omliggende bedrijven.

In voorliggend geval kan van het bestemmingsplan worden afgeweken en medewerking worden verleend via een omgevingsvergunning conform artikel 2.12 eerste lid onder a, sub 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide voorbereidingsprocedure).