direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broekstraat 8/8A, Klarenbeek
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0285.20309-OW00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het perceel Broekstraat 8/8A in Klarenbeek is een verzoek ingediend voor het wijzigen van de bedrijfsmatige bestemming naar een woonbestemming. Bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn beëindigd. Het perceel is verkocht en de toekomstige eigenaren willen de woning met bijbehorend perceel voor reguliere bewoning gebruiken. Daarnaast wordt verzocht een schuur op het perceel te kunnen (blijven) gebruiken voor de stalling van caravans.

1.2 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan Buitengebied en de eerste en tweede herziening daarop. Het perceel heeft de bestemming Bedrijf met de aanduiding 'opslag'. Binnen de bestemming is één bedrijfswoning toegestaan. Een deel van de gronden rondom de huidige bedrijfskavel heeft een agrarische bestemming. De volgende dubbelbestemmingen zijn van ook toepassing op het plangebied: Waarde - Archeologie 4, Waarde - Archelogie 5 en Waarde - Landschap. Het plangebied ligt daarnaast in een gebied dat wordt aangeduid als Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied. Gebruik van de bedrijfswoning voor reguliere bewoning past niet binnen de bestemming.

1.3 Doel van het wijzigingsplan

Doel van dit wijzigingsplan is het wijzigen van de bestemming Bedrijf (met bedrijfswoning) naar Wonen. Planologisch wordt de bestemming daarmee in overeenstemming gebracht met het feitelijke en het beoogde toekomstige gebruik. Met de wijziging wordt reguliere bewoning van de bedrijfswoning mogelijk. Daarnaast wordt geregeld dat het gebruik van de loods voor caravanstalling kan worden voortgezet.

1.4 Ligging plangebied

De situering van het plangebied in de omgeving is opgenomen in Afbeelding 1. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Voorst. Aan de zuidkant van de Zutphenseweg, ten zuidoosten van de Rijksweg A1 en ten westen van de recreatieplas Bussloo. Het plangebied is kadastraal bekend als VOO00, sectie A, nummers 1830, 2047 en 2048. In Afbeelding 2 is een luchtfoto van het perceel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20309-OW00_0001.png"

Afbeelding 1 - ligging perceel in omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20309-OW00_0002.png"

Afbeelding 2 - luchtfoto perceel

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Ook vindt hier de ruimtelijke afweging van de voorgenomen ontwikkeling plaats. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders van diverse overheden. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Binnen het plangebied is een bedrijfswoning aanwezig die al lange tijd is opgedeeld in twee woongedeelten, nummer 8 en nummer 8a. Er is een grote loods aanwezig, met schuin achter de bedrijfswoning gesitueerd nog meer (bedrijfs)bebouwing. In Afbeelding 3 is een foto opgenomen die overzicht geeft van de perceelsinrichting en -opbouw.
Op het perceel vinden geen bedrijfsactiviteiten meer plaats, anders dan de stalling van caravans in de loods. De omgeving van het perceel kenmerkt zich als landelijke omgeving met verspreid liggende bebouwing. Het perceel ligt op ruim 350 meter van het meer gemengde gebied langs de Zutphenseweg, ten noorden van de locatie, waar meerdere bedrijven gevestigd zijn. Ten oosten van de locatie en de Broekstraat zijn nog enkele agrarische bedrijfsbestemmingen aanwezig. Overige omliggende percelen hebben overwegend een woonbestemming.

 
afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20309-OW00_0003.png"

Afbeelding 3 - overzichtsfoto perceel

2.2 Toekomstige situatie

Dit wijzigingsplan brengt ruimtelijk gezien weinig verandering met zich mee. Het gaat in dit geval om een wijziging van het toegestane gebruik. De nu van toepassing zijnde bedrijfsbestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming. De totale oppervlakte aan bebouwing blijft vooralsnog gelijk. De huidige bedrijfswoning wordt een gewone woning, waar net als in de bestaande situatie twee verschillende huishoudens komen te wonen. Het bewonen van een woning met meerdere huishoudens in van elkaar gescheiden woondelen past binnen het bestemmingsplan. De nieuwe eigenaren hebben nog wel verbouwplannen voor de beide woongedeelten. Op voorhand bestaan hiertegen geen bezwaren en biedt het bestemmingsplan (zowel in de huidige situatie als bedrijfswoning, als toekomstige situatie als reguliere woning) de mogelijkheid om de woning tot (in totaal) maximaal 750 m3 uit te breiden.

In het buitengebied is bij een reguliere woonbestemming per woning 100 m² aan bijgebouwen toegestaan. Deze oppervlakte wordt binnen het plangebied overschreden. In aanvulling op deze maximale oppervlakte aan bijgebouwen is onder de bestemming Wonen een saneringsregeling opgenomen. Dit houdt in dat als er in de bestaande situatie meer dan 100 m² aan legale bijgebouwen aanwezig is, deze oppervlakte mag blijven bestaan. Bij eventuele toekomstige sloop mag echter maximaal 50% van de te slopen oppervlakte worden teruggebouwd. Op de lange termijn zorgt deze regeling voor minder verstening van het buitengebied.

Net als in de huidige situatie wordt de grote loods in de toekomstige situatie (ook) gebruikt voor het stallen van caravans.

2.3 Ruimtelijke afweging

Het perceel Broekstraat 8/8a in Klarenbeek valt onder het bestemmingsplan Buitengebied. In dit bestemmingsplan is onder andere een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming Bedrijf naar de vervolgfunctie Wonen (artikel 4.5.1). Het is een bevoegdheid van het college waaraan uitvoering kan worden gegeven als in ieder geval:

  • sprake is van algehele beëindiging van het ter plaatse gevestigde bedrijf;
  • de vervolgfunctie milieuhygiënisch inpasbaar is;
  • het aantal woningen niet toeneemt.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan:

Er is sprake van algehele beëindiging van het ter plaatse gevestigde bedrijf

Bedrijfsactiviteiten op het perceel zijn al geruime tijd beëindigd. De nieuwe eigenaren kopen het perceel aan voor reguliere bewoning. Binnen de kaders die het bestemmingsplan onder de toekomstige bestemming Wonen biedt, is het eventueel mogelijk een aan huis verbonden beroep of bedrijf uit te oefenen. De stalling van caravans kan worden voortgezet. In het verleden is in algemene zin overwogen dat met de stalling van caravans een zeker maatschappelijk belang gemoeid is. Enige opslagcapaciteit dient tenslotte beschikbaar te zijn. Wanneer een agrarisch bedrijf stopt, waarbij al sprake was van gebruik van een schuur voor caravanstalling als nevenfunctie, kan deze nevenfunctie bij het wijzigen van de bestemming naar Wonen worden voortgezet. Overwogen is dat het niet bezwaarlijk is als deze mogelijkheid in dit geval bij een niet-agrarisch bedrijf ook wordt geboden. Dit onder de voorwaarden dat stalling uitsluitend plaatsvindt in de loods, er geen sprake is van opslag van risicovolle onderdelen van de caravans en dat de stalling in eigendom is en blijft bij één van de toekomstige bewoners van Broekstraat 8/8A. Ruimtelijk beperkt het effect van dit gebruik op de omgeving zich tot de verkeersbewegingen die hiermee gepaard gaan. Die zijn relatief beperkt en het perceel is goed ontsloten. Hiertegen bestaan dan ook geen bezwaren.

De vervolgfunctie is milieuhygiënisch inpasbaar

In de omgeving van het perceel zijn enkele bedrijven aanwezig. De nieuwe woonbestemming levert voor deze bedrijven geen belemmering op. Daarvoor is de afstand tussen het perceel en de bedrijven voldoende groot. In paragraaf 4.2.2 wordt hier nader op ingegaan. Ook zijn er geen andere milieuaspecten bekend die een wijziging van de bestemming in de weg staan.

Het aantal woningen neemt niet toe

In de bestaande planologische situatie is een bedrijfswoning aanwezig met bedrijfsgebouwen. De bedrijfswoning is opgedeeld in twee delen; Broekstraat 8 en Broekstraat 8A. De bedrijfswoning wordt met de wijziging van het bestemmingsplan een 'gewone' woning. Ook in de nieuwe situatie worden beide woongedeeltes in de woning door een afzonderlijk huishouden bewoond. Planologische is en blijft sprake van één (bedrijfs)woning. Er worden geen extra woningen mogelijk gemaakt.

Een woonbestemming ligt op deze locatie ruimtelijk meer voor de hand dan een (niet-agrarische) bedrijfsmatige bestemming. Qua inrichting verandert het perceel met de wijziging vooralsnog niet. Bijgebouwen komen onder de saneringsregeling te vallen. Dit houdt in dat bij eventuele toekomstige sloop en nieuwbouw per saldo een afname van bebouwing plaatsvindt, wat uit ruimtelijk/landschappelijk oogpunt een wenselijke ontwikkeling is.

Op voorhand bestaan geen ruimtelijke bezwaren tegen het wijzigen van de bestemming. Een bestemmingswijziging heeft geen gevolgen voor de bestaande waarden in het plangebied. De omgeving ondervindt bovendien geen (extra) hinder van de bestemmingswijziging.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beknopt het belangrijkste ruimtelijke beleidskader beschreven op de verschillende overheidsniveaus (rijk, provincie, regionaal en gemeente).

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Onderhavig plan draagt bij aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Het plan is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.

3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. De structuurvisie speelt in op een aantal ontwikkelingen en uitdagingen; krimp, groeiende mobiliteitsbehoefte, versterken internationale concurrentiepositie, koesteren en versterken ruimtelijke structuur, klimaatverandering, duurzame energie en het stelsel van regels en procedures. Een van de kernmiddelen die wordt ingezet om goed op deze ontwikkelingen en uitdagingen in te spelen is decentralisatie. Beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen wil het kabinet dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten krijgen de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven. Voor de periode tot 2028 richt het Rijk zich op drie doelen:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Voorliggend initiatief heeft geen relatie met één van de 13 nationale belangen.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen (zie afbeelding 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20309-OW00_0004.png" Afbeelding 4 - schema ladder voor duurzame verstedelijking

Met ingang van 1 juli 2017 is de nieuwe ladder in werking getreden. Ongewijzigd hierin is dat in de toelichting op bestemmingsplannen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden beschreven. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte moet worden onderzocht. In de wet is bovendien toegevoegd dat bij een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied goed gemotiveerd moet worden waarom deze niet in bestaand stedelijk gebied te realiseren is.

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er wel of geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkelingen in relatie tot de omgeving.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling zijn de SVIR en de Ladder voor duurzame verstedelijking op onderliggend plan niet van toepassing. Het Rijk heeft dan ook geen verdere bemoeienis met de planvorming. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Gelderse Omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De Omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

De titel van de Gelderse Omgevingsvisie is Gaaf Gelderland. Gaaf kent twee betekenissen. Enerzijds gaat gaaf in op de schoonheid van het landschap en de historie. Anderzijds heeft gaaf betrekking op de vernieuwing binnen Gelderland. De ambitie van Gelderland is het in stand houden van het landschap en de cultuurhistorische waarde. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

- Gezond en veilig. Dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

- Schoon en welvarend. Dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En, dat is het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Gezien de kleinschalige aard en omvang én de effecten van onderliggend plan past deze bestemmingswijziging binnen de kaders van de Omgevingsvisie. In dit geval gaat het enkel om een bestemmingswijziging waardoor de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning gebruikt mag worden en het voortzetten van de caravanstalling.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels beschreven die ervoor zorgen dat de Omgevingsvisie Gelderland ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. De Omgevingsverordening dient dan ook als een juridisch instrument en beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Daarmee dient de Omgevingsverordening als een toetsingskader bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan of een uitgebreide afwijkingsprocedure in het kader van de omgevingsvergunning.

De Omgevingsverordening Gelderland bestaat uit de volgende kaartlagen waaraan regels zijn verbonden: Windenergie, Landbouw, Glastuinbouw, Natuur, Landschap, Water en milieu, Erfgoed en Veilige Leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20309-OW00_0005.png"

Afbeelding 5 – uitsnede Omgevingsverordening Gelderland

Afbeelding 5 laat zien dat er verschillend provinciaal beleid van invloed is op het plangebied. Het plangebied valt binnen:

  • Overig gebied glastuinbouw
  • Tijdelijk verbodsgebied hervesting glastuinbouw
  • Tijdelijk verbodsgebied nieuwvestiging glastuinbouw
  • Tijdelijk verbodsgebied uitbreiding bestaande glastuinbouw

Bovenstaande regels uit de verordening hebben betrekking op glastuinbouwbedrijven, waarvan in dit wijzigingsplan geen sprake is. Het plan heeft dus geen raakvlakken met deze regels.

  • Intrekgebied

Daarnaast is het plangebied aangewezen als intrekgebied. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Het is daarom verboden om in een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.

Dit wijzigingsplan voorziet enkel in een wijziging van de bestemming. De woonbestemming heeft geen gevolgen voor het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening. Het plan om de bestemming Bedrijf in de bestemming Wonen te wijzigen is niet in strijd met provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (RSV) (vastgesteld 2007) en de Regionale Structuurvisie De Voorlanden (vastgesteld 2009) geven de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling op langere termijn, tot 2030. De RSV gaat over het zogenaamde bundelingsgebied van de drie steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied (grote delen van het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen).

De basis voor de inhoudelijke keuzes in de structuurvisie is de bestuurlijke doelstelling die door alle partners wordt gedragen als leidend beginsel voor het ruimtelijk beleid van de Stedendriehoek. De doelstelling die hierbij luidt is het behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van Intergemeentelijk Structuurplan. Dit betekent dat de structuurvisie richtinggevend is voor de ruimtelijke ontwikkeling. Gezien de kleinschalige aard en omvang van het plan is het wijzigen in een woonbestemming niet in strijd met regionaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst

De gemeenteraad heeft op 18 december 2017 de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst "Kwaliteit, Verbinding en Duurzaamheid" als structuurvisie vastgesteld. De visie volgt de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst uit 2005 op. De visie zet ambities neer, maar geldt ook als kader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Leidend is de Voorster identiteit: de diversiteit en kwaliteit van de landschappen in onze gemeente, de bijzondere monumenten en cultuurhistorie, de dorpse schaal van de kernen, de menselijke maat en de krachtige sociale samenhang in onze gemeente. Duurzaamheid is daar in de visie als vijfde element aan toegevoegd. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij deze identiteit en die -waar mogelijk- versterken.

Mensen wonen graag in de gemeente Voorst vanwege het groen, de rust, de ruimte, de cultuurhistorie en de afwisselende landschappen. Om dezelfde reden komen elk jaar vele toeristen de gemeente bezoeken. Een belangrijk deel van de lokale economie is direct verbonden met het landelijk gebied (veeteelt, land- en tuinbouw, landgoederen, recreatie en horeca). Het Voorster landschap is letterlijk en figuurlijk de drager van onze gemeenschap. Voorst wordt niet voor niets omschreven als 'het groene hart van de Stedendriehoek'. Te midden van de steden Deventer, Apeldoorn en Zutphen kenmerkt Voorst zich door haar landelijk ligging, de rust en stilte in een uitgestrekt landelijk gebied. De regio Stedendriehoek profileert zich sinds enkele jaren als Cleantech Regio. Vanuit een brede benadering van duurzaamheid richt zij zich onder andere op 'toekomstige binnensteden en dorpskernen'. Het gaat daarbij om het vergroten van de aantrekkelijkheid van stads- en dorpskernen om op die manier te zorgen voor vitale stads- en dorpskernen.

De verhouding tussen de verdichting in de kernen en de ruimte in het buitengebied is typisch voor de gemeente Voorst. Het leidt tot een omgeving en een landschap waarin mensen zich thuis voelen, waarin de menselijke maat leidend is.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de wijziging van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming. Gezien de kleinschalige aard en omvang van de ontwikkeling past het plan binnen de kaders van de Ruimtelijke Toekomstvisie Voorst.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden en onderzoek

4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ingrepen dient te worden onderbouwd of het voornemen 'redelijkerwijs uitvoerbaar' is. In dit hoofdstuk wordt per aspect (milieu, flora en fauna, archeologie, watertoets en economie) aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Als gevolg van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan onderzoek te worden verricht naar de geschiktheid van de gronden voor het beoogde doel. In het geval van een verontreiniging moet de mate van de omvang ervan worden vastgesteld, zodat beoordeeld kan worden of -en zo ja welke- kosten gemoeid zijn met het verwijderen of verminderen van die verontreiniging, zodat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving.

In dit plan vindt (vooralsnog) geen sloop en nieuwbouw plaats, de bestaande bebouwing krijgt de bestemming Wonen. De bestaande bedrijfswoning wordt daarbij als reguliere woning in gebruik genomen. Een verkennend bodemonderzoek is om deze reden niet noodzakelijk. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

4.2.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van voldoende ruimte tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen de milieubelastende en milieugevoelige functies.

Zowel een burgerwoning als een bedrijfswoning wordt aangemerkt als een geurgevoelig object. Niettemin moet bij dit wijzigingsplan beoordeeld worden of er door de wijziging geen (agrarische) bedrijven in de omgeving worden belemmerd en of er aan de Broekstraat 8/8a in Klarenbeek sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0285.20309-OW00_0006.png"

Afbeelding 6 - overzicht bestemmingen in de directe omgeving van het plangebied

Afbeelding 6 laat de ligging van het perceel zien ten opzichte van andere percelen/bestemmingen in de omgeving. De gele vlakken zijn woonbestemmingen, de paarse vlakken bedrijfsbestemmingen en in lichtgroen (voorzien van dikkere, hoekige lijnen) agrarische bouwpercelen. Aan de oostzijde zijn twee agrarische bedrijven aanwezig. Het gaat om relatief kleine bedrijven: een schapenhouderij op (kortste afstand) circa 110 meter en een gemengd veebedrijf (fokken en houden van rundvee) op circa 195 meter. Deze afstand is en blijft ruim voldoende om te voorkomen dat de functies elkaar belemmeren. De dichtsbijzijnde (niet-agrarische) bedrijfsbestemming ligt op circa 160 meter en is een inmiddels beëindigd bedrijf dat ook gewijzigd wordt naar een woonbestemming.

Voor caravanstalling geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Woningen in de omgeving liggen op ruimere afstand. Hier gaat dus (ook) geen belemmerende werking van uit.

Gezien de bestaande afstanden en de aard en omvang van het wijzigingsplan is geconcludeerd dat er geen (extra) beperkingen voor (agrarische) bedrijven ontstaan door de bestemmingswijziging, of dat woningen in de omgeving hier negatieve gevolgen van ondervinden. Bovendien wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied gegarandeerd.

4.2.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen rekening gehouden moet worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Door artikel 76 Wgh is het bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan verplicht, om bij de gronden die behoren tot een geluidszone, de grenswaarden in acht te nemen wat betreft de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Het plangebied is gesitueerd buiten de bebouwde kom. Er is sprake van een bestaande situatie waarbij de voormalige bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als burgerwoning. Het huidige woon- en leefklimaat blijft gehandhaafd. Er vinden vooralsnog geen bouwactiviteiten plaats en er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gecreëerd. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder voor vaststelling van dit wijzigingsplan is om deze redenen niet nodig.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer, in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'). In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Wet luchtkwaliteit bestaat uit in Europees verband vastgestelde normen voor maximumconcentraties voor een aantal luchtvervuilende stoffen. In Nederland kunnen met name fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NO2) problemen opleveren met betrekking tot overschrijding van de grenswaarden. Fijnstof wordt grotendeels veroorzaakt door grote industriële bronnen en het wegverkeer, NO2 wordt voornamelijk veroorzaakt door wegverkeer. Indien het uitoefenen van bevoegdheden zoals het vaststellen van bestemmingsplannen of het afwijken van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wabo gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan c.q. de afwijking per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan c.q. de afwijking niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Sinds 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Volgens het NSL draagt een project 'niet in betekenende mate' (Nibm) bij zo lang de concentratie fijnstof of stikstofdioxide niet meer dan 3% bedraagt. Volgens de regeling Nibm wordt die grens pas overschreden bij bijvoorbeeld woningbouwprojecten van meer dan 1500 woningen of kantoorlocaties met meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor ontwikkelingen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden.

Het wijzigingsplan heeft niet één van bovenstaande ontwikkelingen tot gevolg. Er kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit door de bestemmingswijziging in wonen 'niet in betekenende mate' verslechtert. Er wordt daarom niet verder ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

4.2.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport van deze stoffen. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven zoals LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn provincies en gemeenten verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Binnen het werkveld van de externe veiligheid wordt veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd. Het PR biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het GR legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal potentiële slachtoffers. Als een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Voor het plan is de Gelderse Risicokaart geraadpleegd. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die invloed hebben op het wijzigingsplan. Bovendien is er alleen sprake van een bestemmingswijziging van Bedrijf in Wonen, waarbij in beide situaties sprake is van één (bedrijfs)woning en caravanstalling (zonder opslag van risicovolle onderdelen). Dit brengt geen toename van het aantal personen en/of kwetsbare objecten met zich mee in de toekomstige situatie. De ruimtelijke situatie aan de Broekstraat 8/8A in Klarenbeek wijzigt niet ten opzichte van de bestaande situatie. Het aspect externe veiligheid levert zodoende geen belemmeringen op voor het wijzigen van de bestemming.

4.3 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient de natuurwetgeving beschouwd te worden. Deze wetgeving richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de nieuwe Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • 3. vereenvoudiging van de regels.

In tegenstelling tot de Natuurbeschermingswet 1998 is de bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen in de nieuwe Wet natuurbescherming. De wet gaat in op gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden of Nationaal Natuurnetwerk) en op soortbescherming.

De Wet natuurbescherming heeft de verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet overgenomen. Activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten zijn verboden. De verboden activiteiten zijn het op enige wijze verwijderen van beschermde inheemse planten van hun groeiplaats, een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten en/of nesten, holen of andere vaste rust- en verblijfplaatsen van deze dieren te verstoren. Opzettelijk verstoren van vogels is in sommige situaties wel toegestaan. Verstoren zonder dat er van tevoren een goed onderzoek naar beschermde soorten is uitgevoerd blijft strafbaar.

Het plan voorziet in de wijziging van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming. De locatie ligt niet in een gebied waarvoor gebiedsbescherming geldt. Er is geen sprake van sloop- en of bouwactiviteiten. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan is geen onderzoek naar aanwezige flora en fauna noodzakelijk. Wel geldt altijd de zorgplicht voor de aanwezige flora en fauna.

4.4 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. In het Verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behouden in de bodem (ter plaatse) niet mogelijk is;
  • In ruimtelijke ordening (planvorming) al vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden;
  • De bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

De bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door bodemverstorende activiteiten was in de Monumentenwet 1988 geregeld. Echter is deze wet per 1 juli 2016 vervallen. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet en deze treedt naar verwachting in 2022 in werking. Tot die tijd zijn de artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar deze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Hierbij wordt uitgegaan van het zo vroeg mogelijk betrekken van de archeologische waarden in het ruimtelijke ordeningsproces.

Specifiek voor bestemmingsplannen is hierop artikel 38a van de Monumentenwet van toepassing: “De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten”.

De archeologische verwachtingswaarden die gelden volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Voorst, zijn overgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied en hierin vertaald naar een dubbelbestemming. Het plangebied kent twee archeologische dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5). De voorschriften voor onderzoeksplicht bij eventuele ingrepen die bij deze archeologische verwachtingswaarden horen, worden overgenomen in dit wijzigingsplan.

Er vinden met dit wijzigingsplan geen ingrepen plaats, het betreft enkel een wijziging in gebruik. Voor deze ruimtelijke procedure is dan ook geen archeologisch onderzoek vereist.

 

4.5 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) kan beoordeeld worden welke waterthema's in het plan relevant zijn.

De toets is op 7 juli 2021 uitgevoerd (zie Bijlage 1, Watertoets). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap niet van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.

 

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In dit geval is van een dergelijk plan geen sprake. Kosten voor uitvoering van eventuele (toekomstige) bouwplannen en eventuele planschade zijn voor rekening van initiatiefnemer.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in een onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Het voormalige bouwvlak van de bedrijfsbestemming is omgezet in een bouwvlak behorende bij de bestemming Wonen. De gronden hier omheen behouden de huidige bestemming Agrarisch. Ter plaatse van de grote loods is een functieaanduiding 'caravanstalling' opgenomen. De volledige loods mag voor de stalling van caravans (en boten) gebruikt worden. Binnen de woonbestemming gelden de reguliere bouwregels voor de bestemming Wonen zoals deze in het moederplan Buitengebied staan: een maximale inhoud van de woning van 750 m³, maximale bouwhoogte 10 m, maximale goothoogte 4 m enzovoorts. De bestemming staat één woning toe, overeenkomstig met het bestaande aantal. Deze woning mag intern worden opgedeeld in meerdere eenheden, zoals tot op heden ook sprake is van bewoning door twee huishoudens. Bij sloop en nieuwbouw van bijgebouwen geldt bij een grotere oppervlakte dan 100 m2 (zoals op dit perceel het geval is) de saneringsregeling die in het moederplan is opgenomen.

De dubbelbestemmingen Waarde - Landschap, Waarde - Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5 zijn in dit wijzigingsplan opgenomen. Ook de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied is opgenomen. De dubbelbestemmingen en gebiedsaanduiding zijn in het geldende bestemmingsplan Buitengebied (en de daarop volgende herzieningen) ook van toepassing op de locatie en dienen ter bescherming en veiligstelling van archeologische, landschappelijke en ecologische waarden.

Het wijzigingsplan kent geen op zich staande regels. De geldende regels uit de bestemmingsplannen 'Buitengebied', 'Buitengebied, eerste herziening' en 'Buitengebied, tweede herziening' zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. In de regels is dan ook (slechts) een verwijziging naar deze bestaande en geldende regels opgenomen.

Hoofdstuk 6 Overleg en inspraak

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van (PM) gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens de inzagetermijn zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het plan naar voren te brengen. Hiervan is wel/geen (PM) gebruik gemaakt.