HOOFDSTUK
1 |
INLEIDENDE
REGELS |
In
deze regels wordt verstaan onder: |
|
Artikel
1 |
Begrippen
|
1.1 |
Plan:
|
het
bestemmingsplan TAM-omgevingsplan Test Schenkel Noord, bestaande uit een
toelichting, regels en verbeelding; met
identificatienummer NL.IMRO.0502.TAMopTSchenkelNrd-3001 van de gemeente Capelle aan den
IJssel; |
|
1.2 |
Aan-
en uitbouw: |
een
gebouw in één bouwlaag dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel
gelegen hoofdgebouw, dat wat afmetingen en functie betreft ondergeschikt is
aan het hoofdgebouw en aan dat hoofdgebouw is vastgebouwd; |
|
1.3 |
Aanduiding:
|
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar |
|
ingevolge
de regels bepalingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden; |
|
1.4 |
Aanduidingsgrens:
|
de
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; |
|
1.5 |
Aanduidingsvlak:
|
een
op de verbeelding aangegeven vlak waarop een aanduiding betrekking heeft; |
|
1.6 |
Aan
huis gebonden beroep: |
de
uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig,
ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte
omvang in een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend,
waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat qua
aard, ruimtelijke uitstraling en uitwerking in overeenstemming is met de
woonfunctie. Hieronder dienen niet te worden begrepen de uitoefening van ambachten
alsmede detailhandel; |
|
1.7 |
Ambacht:
|
het
bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen,
bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen
en/of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen die verband houden
met het ambacht; |
|
1.8 |
Antenne
(-installatie): |
een
bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van
telecommunicatie-dataverkeer, met inbegrip van de bijbehorende zijsprieten,
schotelantennes, panelen en technische installatie(s); |
|
1.9 |
Automatenhal/speelhal:
|
een
gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is
bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door
middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet
op de kansspelen; |
|
1.10 |
Bebouwing:
|
één
of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; |
|
1.11 |
Bebouwingspercentage:
|
een
op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte
aangeeft van het deel van het bouwvlak en indien geen bouwvlak aanwezig is
van het deel van het bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd. Indien
geen bebouwingspercentage wordt aangegeven mag het gehele bouwvlak bebouwd
worden; |
|
1.12 |
Bestemmingsgrens:
|
een
grens vormt van een bestemmingsvlak; |
|
1.13 |
Bestemmingsvlak:
|
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; |
|
1.14 |
Bijgebouw:
|
een
niet voor bewoning geschikt gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht
ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat
ten dienste staat van dat hoofdgebouw; |
|
1.15 |
Bouwen:
|
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en
het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats; |
|
1.16 |
Bouwgrens:
|
de
grens van een bouwvlak; |
|
1.17 |
Bouwlaag:
|
een
doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering
gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en
waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van
de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder; |
|
1.18 |
Bouwperceel:
|
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten; |
|
1.19 |
Bouwvlak:
|
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; |
|
1.20 |
Bouwwerk:
|
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond; |
|
1.21 |
Carport:
|
Een
bijgebouw, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk,
bestaande uit slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte, en uit ten hoogste
twee wanden, niet zijnde een voorwand, voorziene ruimte van lichte
constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling
voor een motorrijtuig; |
|
1.22 |
Detailhandel:
|
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter
verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen brandstoffen zijnde,
aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders
dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen; |
|
1.23 |
Evenementen:
|
gebeurtenissen,
gericht op een groot publiek, op het gebied van kunst, sport, ontspanning en
cultuur; |
|
1.24 |
Garage
op eigen erf: |
overdekte
stalling voor motorvoertuigen, welke op hetzelfde perceel is gelegen als het
hoofdgebouw; |
|
1.25 |
Gebouw:
|
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; |
|
1.26 |
Hoofdgebouw:
|
een
gebouw dat door zijn constructie, afmetingen of situering dan wel gelet op de
functie als het belangrijkste gebouw op een perceel valt aan te merken en
waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht; |
|
1.27 |
Hoogtescheidingslijn:
|
een
op de verbeelding aangegeven lijn die de scheiding vormt tussen de gedeelten
van een bestemmingsvlak, waarop verschillende hoogten zijn toegelaten; |
|
1.28 |
Horeca:
|
een
bedrijf, dat is gericht op het verstrekken van maaltijden en dranken voor
gebruik ter plaatse en af te halen maaltijden en zaalverhuur, met
uitzondering van seksinrichtingen; |
|
1.29 |
Maatschappelijke
voorzieningen: |
het
verlenen van diensten in medische, sociale, educatieve, overheids, culturele,
religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die
een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van
seksinrichtingen; |
|
1.30 |
Nutsvoorzieningen:
|
voorzieningen
ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes,
gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties,
gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie; |
|
1.31 |
Onderkomens:
|
voor
verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken
voer- en vaartuigen, zoals woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans,
kampeerauto's, alsook tenten, schuiltenten, schuilhutten en keten, al dan
niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze
niet als bouwwerken zijn aan te merken; |
|
1.32 |
Parkeergarage:
|
overdekte
stalling voor meerdere motorvoertuigen, welke niet op eenzelfde perceel is
gelegen als een woning; |
|
1.33 |
Peil:
|
|
|
1.34 |
Scheidingslijn:
|
lijn
welke op de verbeelding is aangegeven en de grens vormt tussen verschillende
maximale hoogtematen en verschillende maximale bebouwingspercentages; |
|
1.35 |
Seksinrichting
en/of seksbedrijf: |
een
voor het publiek toegankelijke, (besloten) ruimte waarin bedrijfsmatig of in
een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht,
of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een
seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop,
seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, raamprostitutie en een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. Hieronder wordt mede
begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw,
welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt voor het
bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen
uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een
prostitutiebedrijf is hieronder begrepen; |
|
1.36 |
Stedenbouwkundig
beeld: |
het
door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa(’s) bepaald beeld
inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door
de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n); |
|
1.37 |
Straatmeubilair:
|
verkeersgeleiders,
verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-,
glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse
voorzieningen, kunstwerken, voorzieningen voor het stallen van fietsen,
speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede telefooncellen,
abri’s en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare)
nutsvoorzieningen; |
|
1.38 |
Verbeelding:
|
de
verbeelding van het bestemmingsplan Capelle aan den IJssel, genummerd
09S023BS, bestaande uit 1 kaartblad; |
|
1.39 |
Vrijstaand
bijgebouw: |
Een
bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of
daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere
tuinafscherming; |
|
1.40 |
Watergang:
|
Een
werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te
ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen
taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan; |
|
1.41 |
Weg:
|
een
voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder
begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende
bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeervakken en
-terreinen; |
|
1.42 |
Woning:
|
een
complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer
dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik
van bepaalde ruimten. |
|
Artikel
2 |
Wijze
van meten |
2.1 |
Bij
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: |
2.1.1 |
dakhelling:
|
Langs
het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. |
|
2.1.2 |
goothoogte
van een gebouw: |
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. |
|
2.1.3 |
inhoud
van een bouwwerk: |
tussen
de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of
het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. |
|
2.1.4 |
(bouw)hoogte
van een bouwwerk: |
vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals
schoorstenen, antennes, lifthuizen, technische ruimtes en naar aard daarmee
gelijk te stellen bouwonderdelen. |
|
2.1.5 |
oppervlakte
van een bouwwerk: |
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. |
|
2.1.6 |
hoogte
van een windturbine: |
vanaf
het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine. |
|
2.2 |
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken
of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters,
kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-
en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden. |
HOOFDSTUK
2 |
BESTEMMINGSREGELS
|
Maatschappelijk
|
|
3.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
De
voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
|
|
|
3.2 |
Bouwregels
|
Op
de als Maatschappelijk bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten
dienste van de in artikel 3.1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Met dien
verstande dat bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding
burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de waterbeheerder. Voor het
aan-, omleggen en/of dempen van watergangen geldt dat voorafgaand aan de
werkzaamheden toestemming verkregen dient te worden van de betrokken
waterbeheerder. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: |
|
3.2.1 |
Voor
het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
3.2.2 |
Voor
het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende
bepalingen: |
|
|
3.2.3 |
Bij
het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting
van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het
parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen
afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende
parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en
bezoekers, conform de parkeernormen van het college bouw
ziekenhuisvoorzieningen inclusief normcorrectie voor de minder gunstige
ligging ten opzichte van het openbaar vervoer. Ter indicatie zijn in bijlage
1 van deze regels de normen per 1 januari 2009 opgenomen. |
3.2.4 |
Bij
het oprichten van gebouwen hoger dan 30 meter boven peil dient er een
onderzoek te worden verricht naar het windklimaat. Burgemeester en wethouders
verlenen pas een bouwvergunning indien middels onderzoek kan worden
aangetoond dat er geen sprake is van windhinder. |
Sport
|
|
4.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
De
voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
|
|
|
4.2 |
Bouwregels
|
Op
de als Sport bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de
in artikel 4.1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Met dien verstande dat bij
planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding burgemeester en wethouders
advies inwinnen bij de waterbeheerder. Voor het aan-, omleggen en/of dempen
van watergangen geldt dat voorafgaand aan de werkzaamheden toestemming
verkregen dient te worden van de betrokken waterbeheerder. Hierbij gelden de
volgende voorwaarden: |
|
4.2.1 |
Voor
het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
-
de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt; |
|
-
de inhoud per bijgebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt. |
|
d. |
een
gebouw is voorzien van een plat dak of de dakhelling van het gebouw bedraagt
minimaal 35 graden en maximaal 65 graden. |
4.2.2 |
Voor
het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
|
|
|
4.2.3 |
Voor
het bouwen in nabijheid van waardevolle bomen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
4.2.4 |
Bij
het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting
van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het
parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen
afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende
parkeeraccommodatie. Er moet voldaan worden aan de normen uit de Nota
parkeernormen Capelle aan den IJssel (februari 2006) die in bijlage 2 van
deze regels zijn opgenomen. |
4.3 |
Ontheffing
van de bouwregels |
4.3.1 |
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid
4.2.1 en toe te staan dat er een tennishal wordt opgericht met een maximale
goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 m en 10 m onder de voorwaarden dat:
|
|
|
4.3.2 |
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid
4.2.1 en toe te staan dat er een clubgebouw inclusief kantine en kleedruimten
wordt opgericht met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 m
en 8 m onder de voorwaarden dat: |
|
|
4.3.3 |
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid
4.2.1 sub d en toe te staan dat er wordt afgeweken van de voorgeschreven
dakhelling onder de voorwaarden dat er geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van: |
|
|
4.3.4 |
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid
4.2.4 sub a indien zodanige maatregelen worden getroffen dat het voortbestaan
van de betrokken houtopstand / boom wordt gewaarborgd. Als voorwaarde voor
deze ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een bomeneffectanalyse van
een onafhankelijk boomtechnisch adviesbureau eisen. Deze analyse wordt in
ieder geval vereist indien: |
|
|
Verkeer
|
|
5.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
De
voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
|
|
|
5.2 |
Bouwregels
|
Op
de als Verkeer bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen
en ten dienste van de in artikel 5.1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Met
dien verstande dat bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding
burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de waterbeheerder. Voor het
aan-, omleggen en/of dempen van watergangen geldt dat voorafgaand aan de
werkzaamheden toestemming verkregen dient te worden van de betrokken
waterbeheerder. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: |
|
5.2.1 |
Voor
het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte van
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de
verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting ten hoogste
3 m is. |
Water
|
|
6.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
De
voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
|
|
|
6.2 |
Bouwregels
|
Op
de als Water bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, ten dienste van de in artikel 6.1 genoemde doeleinden worden gebouwd.
Met dien verstande dat bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding
burgemeester en wethouders advies inwinnen bij de waterbeheerder. Voor het
aan-, omleggen en/of dempen van watergangen geldt dat voorafgaand aan de
werkzaamheden toestemming verkregen dient te worden van de betrokken
waterbeheerder. |
|
6.2.1 |
Voor
het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte van
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 m is. |
Woongebied
|
|
7.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
De
voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor: |
|
|
|
7.2 |
Bouwregels
|
Op
de als Woongebied bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste
van de in artikel 7.1 genoemde doeleinden worden gebouwd. Met dien verstande
dat bij planvorming met gevolgen voor de waterhuishouding burgemeester en
wethouders advies inwinnen bij de waterbeheerder. Voor het aan-, omleggen
en/of dempen van watergangen geldt dat voorafgaand aan de werkzaamheden
toestemming verkregen dient te worden van de betrokken waterbeheerder.
Hierbij gelden de volgende voorwaarden: |
|
7.2.1 |
Voor
het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
7.2.2 |
Voor
het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende
bepalingen: |
|
|
7.2.3 |
Voor
het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw gelden
de volgende bepalingen: |
|
|
7.2.4 |
Voor
het bouwen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding carport gelden de
volgende bepalingen: |
|
|
7.2.5 |
Voor
het bouwen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding garage op eigen erf
gelden de volgende bepalingen: |
|
|
7.2.6 |
Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen: |
|
|
7.2.7 |
Voor
het bouwen in de nabijheid van waardevolle bomen gelden de volgende
bepalingen: |
|
|
7.2.8 |
Bij
het oprichten van gebouwen of het veranderen in gebruik dient de inrichting
van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het
parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen
afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende
parkeeraccommodatie. Er moet voldaan worden aan de normen uit de Nota
parkeernormen Capelle aan den IJssel (februari 2006) die in bijlage 2 van
deze regels zijn opgenomen. |
7.3 |
Nadere
eisen |
7.3.1 |
Burgemeester
en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing, ten behoeve van: |
|
|
7.3.2 |
Burgemeester
en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van
de bebouwing bestemd voor maatschappelijke doeleinden ten behoeve van
kinderopvang, ten behoeve van: |
|
|
7.4 |
Ontheffing
van de bouwregels |
7.4.1 |
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid
7.2.1 sub d, 7.2.2 sub c, 7.2.3 sub d en 7.2.5 sub e en toe te staan dat er
wordt afgeweken van de voorgeschreven dakhelling onder de voorwaarden dat er
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: |
|
|
7.4.2 |
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid
7.2.7 sub a. indien zodanige maatregelen worden getroffen dat het
voortbestaan van de betrokken houtopstand / boom wordt gewaarborgd. Als
voorwaarde voor deze ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een
bomeneffectanalyse van een onafhankelijk boomtechnisch adviesbureau eisen.
Deze analyse wordt in ieder geval vereist indien: |
|
|
7.5 |
Specifieke
gebruiksregels |
7.5.1 |
Het
is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op
een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming. |
7.5.2 |
Onder
verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening
wordt in ieder geval verstaan: |
|
|
7.5.3 |
Onder
verboden gebruik als bedoeld in lid 7.5.2 sub f en artikel 7.10 van de Wet
ruimtelijke ordening wordt in ieder geval niet verstaan, het gebruik van de
woning voor aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige
activiteiten in de categorie 1 van de Staat van de Bedrijfsactiviteiten,
onder voorwaarden dat: |
|
|
Leiding-Leidingstrook
|
|
8.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
De
voor Leiding aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, veiligstelling en onderhoud
van de op de plankaart aangeduide hogedruk gasleiding, 150 Kv ondergrondse
hoogspanningsleiding en waterleiding. |
|
8.2 |
Bouwregels
|
Op
en onder de in lid 8.1 genoemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met
uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de
bestemming. Hierbij dienen de volgende afstanden, gerekend vanaf het hart van
de leiding te worden aangehouden: |
|
|
|
8.3 |
Ontheffing
van de bouwregels |
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van lid 8.2 en bebouwing
toe te staan op de voorkomende overige bestemmingen indien door de bouw en
situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden
toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding. |
|
8.4 |
Aanlegvergunning
|
8.4.1 |
Het
is verboden op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking
van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders
(aanlegvergunning) de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden
uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze
gronden van toepassing zijnde bestemmingen: |
|
|
8.4.2 |
het
verbod als bedoeld in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken of
werkzaamheden die: |
|
|
8.4.3 |
De
werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar,
indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de
bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding. |
Waarde
-Archeologie |
|
9.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
De
voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aan de gronden
eigen zijnde archeologische waarden. |
|
9.2 |
Bouwregels
|
9.2.1 |
Rapport
archeologisch deskundige |
|
|
9.2.2 |
Mogelijke
voorwaarden te verbinden aan een bouwvergunning |
Burgemeester
en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan
een reguliere bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet de volgende regels
verbinden : |
|
|
|
9.3 |
Aanlegvergunning
|
9.3.1 |
Verbod
|
In
het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van
burgemeester en wethouders de hierna onder 9.3.2 genoemde werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten
uitvoeren die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en die tevens een
terreinoppervlak groter dan 200 m² beslaan. |
|
9.3.2 |
Het
vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden : |
|
|
9.3.3 |
Uitgezonderde
werkzaamheden |
Het
aanlegvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het
normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering
waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor
bestaande weg- en leidingcunetten. |
|
9.3.4 |
Vergunning
|
Aanlegvergunning
wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de
gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. |
|
9.3.5 |
Rapport
archeologisch deskundige |
Alvorens
de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de
aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een rapport van
een archeologisch deskundige te overleggen. |
|
9.3.6 |
Mogelijke
voorwaarden te verbinden aan aanlegvergunning |
Aan
een aanlegvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden: |
|
|
|
Waterstaat-Waterkering
|
|
10.1 |
Bestemmingsomschrijving
|
De
voor Waterstaat-Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor bescherming en
onderhoud van de waterkering. |
|
10.2 |
Bouwregels
|
10.2.1 |
Op
en in de voor Waterstaat-Waterkering bestemde gronden is het niet toegestaan
te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de in lid 10.1
bedoelde functie. |
10.2.2 |
Burgemeester
en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder 10.2.1 ten
behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge ter plaatse op de verbeelding
aangewezen andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de
betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de
waterkering. Burgemeester en wethouders winnen alvorens ontheffing te
verlenen advies in bij de waterbeheerder. |
10.3 |
Aanlegvergunning
|
10.3.1 |
Het
is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), op of in deze gronden de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren: |
|
|
10.3.2 |
De
onder lid 10.3.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, die: |
|
|
10.3.3 |
De
werken of werkzaamheden als bedoeld onder 10.3.1 zijn slechts toelaatbaar,
indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de
bedrijfsveiligheid van de betreffende waterkering. Burgemeester en wethouders
winnen alvorens een aanlegvergunning te verlenen advies in bij de
waterbeheerder. |
HOOFDSTUK
3 |
ALGEMENE
REGELS |
Artikel
11 |
Antidubbeltelregel
|
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. |
|
Artikel
12 |
Algemene
gebruiksregels |
12.1 |
Gebruiksregels
|
12.1.1 |
Het
is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen of laten
gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven
bestemming(en). |
12.1.2 |
Onder
verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening
wordt in ieder geval verstaan: |
|
|
Artikel
13 |
Algemene
ontheffingsregels |
13.1 |
Burgemeester
en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bepalingen van het
plan voor: |
|
|
13.2 |
De
onder 13.1 genoemde ontheffing mogen slechts worden verleend indien hierdoor
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden of aan
één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken. |
13.3 |
Bij
niet-naleving van de aan een ontheffing verbonden voorwaarden, wordt het
betrokken strijdige gebruik geacht plaats te vinden zonder ontheffing. |
Artikel
14 |
Algemene
wijzigingsregels |
14.1 |
Burgemeester
en Wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen, ten aanzien van de
plaats van de bestemmingsgrenzen, voorzover de afwijking van geringe aard is
en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op
praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de
aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen
van derden niet onevenredig worden geschaad. |
Artikel
15 |
Algemene
procedureregels |
Indien
Burgemeester en wethouders ontheffing als bedoeld in deze regels willen
verlenen, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen: |
|
|
|
HOOFDSTUK
4 |
OVERGANGS-
EN SLOTREGELS |
Artikel
16 |
Overgangsrecht
|
16.1 |
Overgangsrecht
bouwwerken |
16.1.1 |
Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard
en omvang niet wordt vergroot, |
|
|
16.1.2 |
Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met
maximaal 10%. |
16.1.3 |
Het
eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met
het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan. |
16.2 |
Overgangsrecht
gebruik |
16.2.1 |
Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet. |
16.2.2 |
Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het
eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en
omvang wordt verkleind. |
16.2.3 |
Indien
het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. |
16.2.4 |
Het
eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met
het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan. |
Artikel
17 |
Slotregel
|
Dit
plan wordt aangehaald als "bestemmingsplan Schenkel-Noord" |
|
Aldus
vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente |
|
Capelle
aan den IJssel, gehouden op 5 oktober 2009. |
|
De
griffier, De voorzitter, |
|
|
|
HOOFDSTUK
5 |
INLEIDENDE
REGELS |
In
deze regels wordt verstaan onder: |
|
Artikel
18 |
Begrippen
|
18.1 |
Aanduidingsgrens:
|
de
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. |
|
18.2 |
Aanduidingsvlak:
|
een
op de verbeelding aangegeven vlak waarop een aanduiding betrekking heeft. |
|
18.3 |
Ander
bouwwerk: |
een
bouwwerk, geen gebouw zijnde. |
|
18.4 |
Bebouwing:
|
één
of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. |
|
18.5 |
Bestemmingsgrens:
|
een
grens vormt van een bestemmingsvlak. |
|
18.6 |
Bestemmingsvlak:
|
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. |
|
18.7 |
Bouwen:
|
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en
het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats. |
|
18.8 |
Bouwgrens:
|
de
grens van een bouwvlak. |
|
18.9 |
Bouwperceel:
|
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten. |
|
18.10 |
Bouwperceelgrens
|
De
grens van een bouwperceel. |
|
18.11 |
Bouwvlak:
|
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. |
|
18.12 |
Bouwwerk:
|
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te
functioneren. |
|
18.13 |
Gebouw:
|
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. |
|
Artikel
19 |
Wijze
van meten |
19.1 |
Bij
toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: |
19.1.1 |
dakhelling:
|
Langs
het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. |
|
19.1.2 |
goothoogte
van een gebouw: |
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. |
|
19.1.3 |
inhoud
van een bouwwerk: |
tussen
de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of
het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. |
|
19.1.4 |
(bouw)hoogte
van een bouwwerk: |
vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals
schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
|
|
19.1.5 |
oppervlakte
van een bouwwerk: |
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. |
|
19.1.6 |
hoogte
van een windturbine: |
vanaf
het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine. |
|
19.2 |
Bij
de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken
of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters,
kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel-
en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden. |
HOOFDSTUK
6 |
BESTEMMINGSREGELS
|
HOOFDSTUK
7 |
ALGEMENE
REGELS |
Artikel
20 |
Antidubbeltelregel
|
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. |
|
HOOFDSTUK
8 |
OVERGANGS-
EN SLOTREGELS |
Artikel
21 |
Overgangsrecht
|
21.1 |
Overgangsrecht
bouwwerken |
21.1.1 |
Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard
en omvang niet wordt vergroot, |
c. |
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd; |
d. |
na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. |
21.1.2 |
Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met
maximaal 10%. |
21.1.3 |
Het
eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met
het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan. |
21.2 |
Overgangsrecht
gebruik |
21.2.1 |
Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet. |
21.2.2 |
Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het
eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en
omvang wordt verkleind. |
21.2.3 |
Indien
het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. |
21.2.4 |
Het
eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met
het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan. |
Artikel
22 |
Slotregel
|
Deze
regels worden aangehaald als "xxxxxxxx" |
|
Aldus
vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente |
|
xxxxxxx,
gehouden op …. |
|
De
griffier, De voorzitter, |