Plan: | Spoorfietsen |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0164.BP0126-0101 |
Initiatiefnemer wenst het huidige spoorfiets-traject met ongeveer 300 meter in zuidelijke richting te verlengen (tot aan de Bruninksweg in Twekkelo), zodat het eindpunt in Twekkelo beter zichtbaar en bereikbaar wordt en ook beter in te richten is voor mindervaliden. Daarnaast wil initiatiefnemer twee authentieke zoutboortorens en een voormalige zoutwagon plaatsen, die gebruikt gaan worden als trekkershut en is het gewenst om de bestaande stallingsruimte nabij het startpunt (FBK-stadion) te voorzien van dichte wanden. De voorgestelde initiatieven passen niet in het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de initiatieven mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan Spoorfietsen bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Het plangebied Spoorfietsen is op de onderstaande afbeelding globaal aangegeven met een groene kleur. Het betreft meerdere kleine locaties in Twekkelo en een locatie nabij het FBK-stadion.
Voor de gronden die binnen dit plan zijn gelegen vigeren momenteel de bestemmingsplannen:
- Buitengebied, vastgesteld door de raad op 21 september 2010
- Hengelo Zuid, Veldwijk e.o., vastgesteld door de raad op 26 maart 2013
Tussen 200.000 en 125.000 v. Chr. is door het landijs de stuwwal bij Enschede gevormd. De gevolgen daarvan zijn in het landschap nog altijd zichtbaar. De sluis bij de Waarbeek, een Rijksmonument uit 1936, kent bijvoorbeeld een voor Nederland opmerkelijk hoogteverschil van 9 meter.
Mensen hebben zich al vroeg in het gebied gevestigd. Dat blijkt uit bijzondere vondsten die rond de spoorlijn zijn gedaan. Zo lagen er tot het begin van de twintigste eeuw nog grafheuvels langs de spoorlijn, daarin is onder meer een bronzen ring gevonden van 800 voor Chr. In 1935 vindt men tijdens het graven van het Twentekanaal een schedel uit ca. 300 voor Chr.
Bewoners in het gebied beheren vanaf de middeleeuwen samen in een “marke” de woeste gronden (bossen, venen, graslanden en heidevelden). Deze marken zijn de voorlopers van de huidige gemeenten. Twekkelo was zo'n marke, in totaal waren er 60 in Twente. Met bemeste heideplaggen maakt men de schrale zandgronden vruchtbaarder, waardoor de kenmerkende bolle essen ontstaan. De landbouw levert maar weinig op, zodat men op natte gronden vlas gaat telen. Thuiswevers maken daar linnen van. Zo ontstaat de basis voor de textielindustrie.
Industrialisatie
Door de afsplitsing van België raakt Nederland de Vlaamse textielindustrie kwijt en moet men op zoek naar een alternatief. De keuze valt op Twente. Ondernemende families brengen tijdens de industriële revolutie de Twentse economie tot grote bloei. Door de slechte transportverbindingen is het vervoer erg duur. Vervoer over water is het goedkoopst, maar geschikte waterwegen zijn er nauwelijks. Wegen zijn grote delen van het jaar onbegaanbaar. Al zeer vroeg zijn er plannen voor het aanleggen van een spoorlijn.
In 1884 wordt het netwerk van de Geldersch-Overijsselsche Lokaalspoorweg-Maatschappij (GOLS) geopend, 19 jaar nadat de eerste spoorlijn in Twente een feit was. Fabrikanten uit Twente en de Achterhoek realiseren hiermee een kortere, goedkopere route voor de aanvoer van kolen uit het Ruhrgebied en een doorgaande spoorverbinding met Amsterdam. Twente ontwikkelt zich in recordtijd van een lastig bereikbare en achtergebleven regio tot een belangrijke economische motor van de Nederlandse economie.
Op lokaalspoorlijnen wordt met lagere snelheid gereden, waardoor deze eenvoudiger en goedkoper kunnen worden aangelegd. In het begin is niet iedereen overtuigd van het nut van deze verbinding, die grotendeels over de heidevelden loopt. Daarom krijgt deze al snel de bijnaam “Schaddenspoor” (Schadden zijn heideplaggen). In werkelijkheid blijken de GOLS-lijnen van groot belang voor de industriële ontwikkeling van Twente. Ook maken de lagere tarieven het treinreizen voor een groter deel van de bevolking betaalbaar.
Om het drukke treinverkeer in goede banen te leiden, leggen de spoorwegen al vroeg telegraafverbindingen aan. Deze bovengrondse lijnen volgen het spoortraject en worden later ook voor de stroomvoorziening gebruikt. Door de vele spoorlijnen wordt Hengelo ook een knooppunt op het gebied van communicatielijnen. Op aandringen van prominente fabrikanten vestigt zich al in 1900 een elektriciteitscentrale in Hengelo. Daaruit ontwikkelt zich een bloeiende elektrotechnische industrie.
Invloed op het landschap
Door de uitvinding van kunstmest verandert de landbouw totaal, de heidevelden zijn niet meer nodig en worden ontgonnen. Zo ontstaat een groot deel van het kenmerkende Twentse coulisselandschap. Andere heidevelden worden omgezet in productiebos. Dat hout wordt onder andere in de mijnen gebruikt en gaat als retourlading mee in de kolenwagons.
Nadat de marken zijn opgeheven gaat Twekkelo op in de gemeente Lonneker. In die grote plattelandsgemeente ontstaan nieuwe vormen van samenwerking. Zowel de eerste coöperatieve landbouw organisatie als de eerste coöperatieve bank van Nederland. In 1934 fuseert de gemeente Lonneker met Enschede en in 1937 wordt een groot deel van Twekkelo bij de gemeente Hengelo gevoegd.
De vondst van de zoutlaag leidt tot het ontstaan van de zoutindustrie. Vanaf 1918 is er een fabriek in Boekelo, in 1937 wordt in Hengelo een nieuwe fabriek geopend aan het dan net geopende Twentekanaal. Om het pekelwater op te pompen worden zoutboortorens gebouwd, 75 in totaal. Zeven van deze iconische bouwwerken zijn bewaard gebleven.
Mensen uit heel Nederland vinden in de bloeiende industrie een baan. De steden in Twente groeien snel. Kunstenaars gaan er als reclametekenaar aan de slag. Zij leggen ook het Twentse landschap vast. De beroemdste van hen is Piet Mondriaan, die rond 1907 een aantal keren op een boerderij bij De Waarbeek heeft verbleven en er met de fiets op uittrekt.
Verdwijnen van de lokaalspoorlijnen
In de jaren '30 heeft Twente veel last van de economische crisis, veel mensen verliezen hun baan. Het Twentekanaal wordt aangelegd, deels als werkverschaffingsproject. Reizigersvervoer wordt op de meeste lokaalspoorlijnen gestaakt vanwege de opkomst van het wegvervoer. Slechts een deel van het goederenvervoer blijft bestaan. De ondergang van de Twentse textielindustrie en het vrijwel verdwijnen van het kolenvervoer maakt ook dit vervoer onrendabel. Op vrijwel alle resterende lijnen wordt in 1972 het goederenvervoer beëindigd.
Een nieuwe toekomst
Een deel van de oude GOLS lijn in Hengelo blijft echter nog tot eind 2013 in gebruik voor het zoutvervoer. Sinds 2016 is het mogelijk om te spoorfietsen. Op deze manier kan een belangrijk stuk cultuurhistorie behouden blijven. Het streven is om de lijn zo veel mogelijk in oude glorie te herstellen, bijvoorbeeld door het terugbrengen van oude spoorse elementen zoals andreaskruisen, hekjes, telegraafpalen en waarschuwingsbordjes. Het behoud van de spoorverbinding dient ook een ecologisch doel, de spoorbermen hebben grote waarde voor planten en dieren. Zelfs de telegraaflijnen zijn een geliefde zitplaats voor zwaluwen. Zo wordt de geschiedenis levend gehouden.
Twekkelo is een authentiek Twents landschap dat wordt omgeven door respectievelijk de industrie van Enschede (ZO) en die van Hengelo (NW). Verder begrenzen het Twentekanaal (NO) en het landgoederengebied bij Boekelo (ZW) het gebied. Het noordelijke deel (Driene) vormt een buffer tussen de stadsrand van Hengelo en het bosrijke gebied in gemeente Enschede. Het meest zuidelijke deel van Twekkelo, ligt grotendeels binnen het Natuurnetwerk Nederland.
De ondergrond van Twekkelo kan worden onderscheiden in een oostelijk en een westelijk deel. Oostelijk de esgronden/enkeerdgronden en westelijk de vlakkere en schrale podzolgronden. Beide delen worden doorsneden door lager gelegen beekdalgronden. Op de overgangen van de essen naar de beken liggen verspreide erven van voor 1850, zoals langs de Drieneresweg.
Het verschil in ondergrond leidde onder andere tot een andere ontginningsgeschiedenis. Het oostelijk deel was als ontgonnen toen het westelijk deel nog grotendeels woeste grond was. Op kaarten van omstreeks 1900 zijn in het westelijke deel de eerste structuren zichtbaar van de latere, grootschalige en rechtlijnige ontginningen. De wegen vormen een grofmazig netwerk. De beekdalen werden ontwaterd en de eerste singels werden aangeplant. De oostzijde bestaat uit een mozaïek van essen (op de hogere gronden) en weilanden (in de lager gelegen beekdalen).
Het zuidelijke deel van Twekkelo is bosrijk en daar bevinden zich meerdere landgoederen. Sommige gronden zijn nooit ontgonnen voor landbouw of bosbouw. De vuilstort van Twence wordt op zo'n onontgonnen locatie ontwikkeld. Door de schaalvergroting in de landbouw zijn de landschapskenmerken verder vervaagd. Het gebied is momenteel een recreatief interessant fiets- en wandelgebied.
Het spoorfietsen heeft zich in 3 jaar ontwikkeld tot een waardevolle toevoeging aan het toeristisch, recreatief en educatief aanbod in Hengelo. Dit blijkt onder andere uit het feit dat in 2018 ruim 8000 bezoekers zijn ontvangen. Spoorfietsen is een kleinschalige toeristische voorziening die qua aard en schaal goed past in Twekkelo.
Verlenging spoorfietstraject
Het huidige spoorfietstraject loopt vanaf het FBK-stadion, tot aan het pad naar het erf van Reef in Twekkelo. Het traject heeft nu een lengte van 2,1 kilometer. Dit is betrekkelijk kort, maar voldoende om de beleving te ervaren. Gemiddeld doen mensen 15 tot 20 minuten over een enkele reis. Met een aanvullende wandeling of een bezoek aan een theetuin/pluktuin blijkt het erg in de smaak te vallen. Gebleken is dat bezoekers het traject aan de korte kant vinden. Ook is het huidige eindpunt nogal “verstopt” en bevindt het zich niet aan een openbare weg. Ook laat de toegankelijkheid voor mindervaliden aan het eindpunt te wensen over.
Initiatiefnemer heeft de wens de spoorlijn met ongeveer 300 meter in zuidelijke richting te verlengen tot aan de Bruninksweg in Twekkelo, nabij de Zuivelhoeve. Deze verlenging lost een aantal problemen op. Het eindpunt wordt beter zichtbaar en is ook beter in te richten voor mindervaliden. Tevens is het beter mogelijk om arrangementen te ontwikkelen. Het nieuwe eindpunt maakt namelijk een goede aansluiting mogelijk op aanvullend vervoer, zoals bijvoorbeeld een historische bus of huifkar. Bij het nieuwe eindpunt komt een vehoogd platform (perron), met daarop een klein afdak waaronder bezoekers kunnen schuilen wanneer het regent.
"De laatste 70 meter van het spoortraject (na het nieuwe perron tot aan de Bruninksweg) wordt tijdens rijdagen slechts als opstelspoor gebruikt. Bezoekers stappen bij het perron af, vlak voor het draaiplateau. Om ook de laatste fiets te kunnen draaien, moeten alle voorgaande fietsen via het draaiplateau naar het opstelspoor worden gebracht. Voor de terugreis worden de spoorfietsen weer langs het perron geplaatst. Beide handelingen worden door het personeel van het spoorfietsen verricht. Dit laatste deel van het spoor wordt dus niet door bezoekers gebruikt.
Trekkershutten in zouttorens en wagon
Initiatiefnemer heeft de beschikking gekregen over twee authentieke zoutboortorens. Deze zouttorens wil initiatiefnemer plaatsen op twee locaties nabij de spoorfietslijn om te laten gebruiken als luxe trekkershut / natuurhuisje. De zouttorens worden geplaatst op locaties waar oorspronkelijk ook zouttorens hebben gestaan, nl. in het "bosje" aan de Rougoorweg en op een perceel tussen de spoorlijn en de Grote Veldweg. Ook heeft initiatiefnemer het plan om een voormalige zoutwagon te plaatsen op een zijspoor (ter hoogte van Mensinkweg en Grote Veldweg) om te laten gebruiken als trekkershut / natuurhuisje. Voor het beheer van de trekkershutten wordt een beheerder aangetrokken.
De beheerder van de spoorwagon en de zouttorens is voornamelijk bezig met gastheerschap. Dat wil zeggen het ontvangen van de gasten, klaar staan voor vragen, houden van toezicht en bij het uitchecken weer controle. Omdat de verblijven niet in een bestaand woonhuis zijn, is vaak extra toezicht nodig, omdat een dergelijke situatie makkelijker tot vervuiling leidt. De verblijven zullen ook niet altijd volop bezet zijn. Daarom is het noodzakelijk dat op zulke momenten iemand extra toezicht houdt. Ook kan de beheerder eventuele klachten van omwonenden behandelen en zo nodig optreden.
Stallingsruimte startpunt
Bij het startpunt nabij het FBK stadion bevindt zich de stallingsruimte voor de spoorfietsen. Dit is in de huidige situatie een open overkapping. Initiatiefnemer heeft de wens om de stallingsruimte nog iets te kunnen vergroten en dicht te kunnen maken met wanden.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om de bovenstaande initiatieven mogelijk te maken.
Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.
Het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid van het rijk staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. De SVIR schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk to 2028 en de ambitie tot 2040. Uitgangspunt van de SVIR is decentraal wat kan, centraal wat moet. Bij het bepalen van wat centraal moet, zijn 13 rijksbelangen omschreven. Een rijksverantwoordelijkheid is slechts dan aan de orde, als:
Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. In het bestemmingsplan Spoorfietsen zijn geen nationale belangen aanwezig.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen
Het Barro doet geen specifieke beleidsuispraken die van belang zijn voor het bestemmingsplan Spoorfietsen.
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden, en zijn de zogenaamde "treden"komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Het project spoorfietsen is geen stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing op het bestemmingsplan Spoorfietsen.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Het Nationaal Waterplan doet geen specifieke beleidsuitspraken die van belang zijn voor het bestemmingsplan Spoorfietsen.
Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.
De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening heeft de status van:
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:
De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Dit vereiste is wettelijk geborgd in de Wet ruimtelijke ordening en derhalve zal aan deze eis in de toelichting van het voorliggende plan worden voldaan.
De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties.
Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte.
De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen.
Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor Spoorfietsen is hierna in kaart en tekst weergegeven.
Uitsnede kaart Omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven
In de Groene Omgeving gaat vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van natuur en landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving worden drie ontwikkelingsperspectieven onderscheiden, ieder met een eigen accent:
Het plan ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie "Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen" voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:
Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Het is gewenst in dit ontwikkelingsperspectief de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, nadrukkelijk te verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.
Schaalvergroting in de landbouw en opwekking van hernieuwbare energie krijgen ruimte in het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap, onder de voorwaarde van zorgvuldige inpassing in het kleinschalige landschap. Ook verbreding van economische activiteiten op het erf, bijvoorbeeld met zorg, recreatie of landwinkels, krijgt de ruimte. Door directe verkoop bij de boer ontstaan korte ketens en meer waardering voor het agrarisch product.
Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel. Het project Spoorfietsen past binnen het ontwikkelingsperspectief.
Ook het Ontwikkelingsperspectief voor de stedelijke omgeving "bijzondere gebiedscondities benutten, Stads- en dorpsrandgebieden" is van toepassing. Recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stads- en dorpsrandgebieden de kwaliteit en aantrekkelijkheid verhogen. Het project Spoorfietsen past binnen dit beleidsuitgansgpunt.
De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:
Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen
Op basis van de natuurlijke laag is er sprake van 'dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord. Voor dit landschapstype geldt dat ze een beschermende bestemmingsregeling krijgt, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jong heide en broekontginningslandschap
Op basis van de laag van het agrarisch cultuurlandschap ligt het project Spoorfietsen in het "Jong heide- en broekontginningslandschap". Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginnings landschappen, moeten deze bijdragen aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
Stedelijke laag: Spoor met stations
Voor wat betreft de stedelijke laag is het gebiedstype "spoor met stations" van toepassing. Elke stad, elk dorp bouwt voort op zijn karakteristieke structuur en ligging in en aan het landschap. Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van bestaande paden en routes; waar mogelijk worden ontbrekende schakels toegevoegd en nieuwe mogelijkheden benut. Het regionale en lokale wegenpatroon blijft zich voegen in de structuur van stad, dorp en landschap.
Laag van de beleving: Stads- en doprsranden en Bakens in de tijd: Historische infrastructuur
Op de laag van de beleving ligt het project spoorfietsen in "stads- en dorpsrandgebieden" en "Bakens in de tijd - historische infrastructuur". Binnen deze laag dragen projecten bij aan het versterken van bestaande gebiedskenmerken en het creëren van nieuwe omgevingskwaliteiten, aan vergroting van de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap en aan herstel van discontinuïteiten in landschappelijke structuren. Hierbinnen past het uitbreiden van de historische spoorlijn, met bijbehorende voorzieningen. De historie wordt zichtbaar, door recreatieve routes (via de spoorlijn) te ontwikkelen.
Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland 15 jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van 'de verstoorder betaalt'. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Erfgoedwet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over 'behoud in situ'. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.
Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van bouw-, aanleg- en sloopvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.
Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier een invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.
Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.
Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.
Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.
Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.
Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018' Gemeente Hengelo vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.
Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.
De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.
Cultureel erfgoed is tegenwoordig meer dan alleen de monumenten. Archeologie, funerair erfgoed, religieus en agrarisch erfgoed, maar ook cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het culturele erfgoed.
We bedoelen dan het culturele erfgoed in de ruimtelijke en gebiedsgerichte zin. De vernieuwde monumentenzorg richt zich op voorkantsturing, kennisvergaring, analyse en cultuurhistorische afweging vooraf in planprocessen.
Vanaf 2010 heeft de modernisering in de monumentenzorg voor nieuwe inzichten gezorgd: van behoud en conservering naar behoud door ontwikkeling. Herbestemming is hierbij het toverwoord in deze tijd van toenemende leegstand. Herbestemming is algemeen goed geworden en nu, anno 2017, vindt er een verschuiving plaats naar behoud door bewustwording.
De gemeente Hengelo vindt haar cultureel erfgoed belangrijk en wil haar kernkwaliteiten in de toekomst behouden. Hengelo is in het heden en verleden stad van verbindingen, de centrale plek in deze regio: het spoorwegnetwerk en de postweg van Deventer naar Münster liepen via Hengelo. De voormalige E8 die via de Deldenerstraat en de Europatunnel werd verbonden met het industriële hart van de stad.
Nu zijn Hart van Zuid en het Twentekanaal als drukke transportader hier het bewijs van. Hengelo; hart van Twente! Hengelo is de stad van het industriële erfgoed, zoals Tuindorp 't Lansink, maar zeker ook stad van de wederopbouwperiode. Het is nu juist deze wederopbouwperiode waar het Rijk al zijn aandacht aan besteedt. De bouwwerken uit deze periode staan onder grote druk, terwijl ze de basis hebben gevormd voor de nieuwe welvaartsstaat van na de Tweede Wereldoorlog. Dat Hengelo hoog scoort met twee belangrijke wederopbouwgebieden (binnenstad en Klein Driene) en drie rijksmonumenten (stadhuis, Europatunnel en Raphaëlkerk) bewijst dat de gemeente Hengelo nog iets bijzonders in handen heeft wat onze identiteit versterkt: Hengelo; wederopbouwstad van nationaal belang!
Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.
Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.
In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.
De Nota Vrijetijdseconomie geeft de koers voor toeristisch/recreatief Hengelo voor de komende tien jaar aan. Het biedt een kader voor bestaande activiteiten en nieuwe initiatieven en geeft aan welke acties moeten worden ondernomen om de gewenste visie te realiseren.
Hengelo beschikt over een breed palet aan toeristische en recreatieve voorzieningen. De nadruk ligt hierbij op het dagrecreatieve aanbod en is vooral te vinden in de binnenstad en directe omgeving ervan. Grotendeels zijn dit voorzieningen die behoren bij een stad van zo'n 80.000 inwoners. Voor een deel overstijgen deze voorzieningen die van een stad als Hengelo. Omdat ze niet alleen voor Hengelo van betekenis zijn, maar ook voor de regio en/of omdat ze op een kwalitatief goed niveau opereren.
Hengelo richt zich op het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad, geconcentreerd in de binnenstad. Om dit te bereiken is het nodig om een duidelijk en herkenbaar beeld van Hengelo neer te zetten. Een beeld dat Hengelo past; het DNA van Hengelo. Daarnaast is het nodig om de basisinfrastructuur op orde te houden en de aantrekkelijke bezienswaardigheden aantrekkelijk te houden en te laten zien.
Hengelo heeft de volgende missie:
Hengelo is een aantrekkelijke plaats om te bezoeken, te verblijven, te ontmoeten en te waarderen.
Daarbij is de volgende ambitie geformuleerd:
De inwoners en (regio)bezoekers meer belevingswaarde bieden, waardoor ze vaker en langer aan Hengelo gebonden worden. Hierdoor wordt de locale economie gestimuleerd.
Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/ locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.
Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; een met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en een met het toetsingsniveau.
De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:
De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.
Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidwerings-eis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. De eisen die aan de bodemkwaliteit worden gesteld verschillen per bestemming. Voor Wonen gelden bijvoorbeeld strengere normen dan voor Industrie. Een bodemverontreiniging hoeft niet altijd belemmerd te zijn voor het opnemen van een (woon)bestemming en het is niet nodig om elke bodemverontreiniging weg te nemen.
Op grond van (bedrijfs)activiteiten in het verleden kan een locatie verdacht zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor de totstandkoming van een bestemmingsplan worden de verdachte locaties geïdentificeerd en wordt geïnventariseerd of er (aanvullend) bodemonderzoek noodzakelijk is. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan een bodemonderzoek nog wel nodig zijn bij het aanvragen van een omgevingsvergunning.
Het Hengelose bodembeleid is afgestemd met andere Twentse gemeenten en richt zich op behoud van de goede bodemkwaliteit in de regio. Dit beleid is beschreven in de Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitsnormen zijn afgestemd op de locatiespecifieke kenmerken in Hengelo en zijn onderverdeeld in de klassen: Schoon, Wonen met tuin, Stedelijk wonen, Tuindorp en Industrie. Voor elke klasse zijn lokale maximale waarden bepaald die vastliggen in de bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaart geldt net als meer verordeningen ed naast het bestemmingsplan (voor grondverzet met name).
De Omgevingsvisie Overijssel biedt aan gemeenten beleidsruimte voor ruimtelijke ontwikkelingen. Beleidsruimte die ook ontwikkelingen in de groene ruimte (onder voorwaarden) mogelijk maakt. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (hierna: KGO) is hét kwaliteitsinstrument voor het landelijk gebied en biedt de gemeente veel ruimte voor maatwerk. Kort gezegd houdt KGO in dat in het buitengebied grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.
Om de investering in ruimtelijke kwaliteit meetbaar te maken en om rechtsongelijkheid, althans de schijn daarvan, te voorkomen, is een rekenmethode opgesteld die als beleidslijn dient voor dergelijke initiatieven in het buitengebied. Met deze rekenmethode kan worden bepaald wat de investering in ruimtelijke kwaliteit moet zijn om het gevraagde evenwicht te krijgen, waardoor de gewenste ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Op basis van de Wabo wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Hierin wordt voor o.a. het taakveld "bouwen" van de afdeling Handhaving de prioriteiten aangegeven. Het accent is komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid). Voor wat betreft het toezicht op overtredingen van de voorschriften uit dit bestemmingsplan moet worden opgemerkt dat geen object- en gebiedsgericht toezicht wordt uitgevoerd. Er wordt enkel gecontroleerd wanneer hiervoor een duidelijke aanleiding is zoals een klacht of een handhavingsverzoek.
Op basis van de missie en visie kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het handhavingsprogramma als volgt worden samengevat:
Het bestemmingsplan past binnen de vastgestelde beleidskaders.
Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren. Voor het plangebied is de digitale watertoets doorlopen. Het waterschap vechtstromen geeft een positief advies voor deze locatie. Het toesresultaat is opgenomen als Bijlage 1 toetsresultaat watertoets in de toelichting.
De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.
De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.
Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.
In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.
Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming
Natura 2000-gebieden
Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op bijna 5 kilometer afstand van het plangebied.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.
Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.
Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort.
Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.
De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.
In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.
Op basis van het aanwezige biotoop, het huidige gebruik, de resultaten uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), de uitgevoerde Bomen Effect Analyse (BEA) en de eigen gemeentelijke databank met natuuronderzoeken worden negatieve effecten op beschermde plant- en diersoorten niet verwacht. De Wet natuurbescherming vormt derhalve geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.
Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is in onderstaande afbeelding opgenomen.
Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde met de vijf deelgebieden van het plangebied globaal zwart omlijnd.
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.
Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type erf, ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.
De vijf deelgebieden van het plangebied Spoorfietsen liggen allemaal binnen een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding in paragraaf 5.3.2). Geomorfologisch gezien ligt het plangebied in een zone met dekzandwelvingen en -vlakten. Het betreft een relatief vlak gebied tussen de hogere dekzandruggen en lage gebieden waar vooral kleinere en wat lagere dekzandopduikingen aanwezig waren. Dergelijke gebieden kennen niet de lange bewonings- en gebruikscontinuïteit van hogere en grotere dekzandruggen maar werden in tijden van grotere bevolkingsdruk benut. Dergelijke gebieden hebben dan ook een middelhoge verwachtingswaarde.
Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen terreinen van archeologische waarde geregistreerd. In de directe nabijheid (<150 m) van de deelgebieden zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Op zo'n 200 m ten westen van het noordelijke deelgebied (het startpunt aan de Kuipersdijk) zijn ter hoogte van Het Berflo enkele vondsten bekend. In de jaren '70 van de vorige eeuw zijn op een kunstmatig opgeworpen heuvel (mogelijke grafheuvel) archeologische resten aangetroffen die samenhangen met een urnenveld uit de late bronstijd – vroege ijzertijd. Zo zijn er onder meer crematieresten, als urnen en bronzen ringen aangetroffen. Tevens is de waarneming van een stenen hamerbijl uit het laat neolithicum A hier geplaatst. Kanttekening bij deze vindplaats is echter dat de vondsten administratief geplaatst zijn, waarmee niet bekend is of de vindplaats op exact de juiste plek geregistreerd is.
In het plangebied zijn geen archeologische onderzoeken uitgevoerd.
Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart geldt een onderzoeksplicht indien bij bodemingrepen dieper dan 40 cm wordt gegraven en over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 bij een hoge archeologische verwachting en bij meer dan 5.000 m2 bij een middelhoge verwachting. Voor de verwachtingswaarde 'bufferzone' geldt een vrijstellingsgrens van 250 m2. Vrijstelling van archeologisch onderzoek geldt voorbodemingrepen met oppervlaktes en dieptes die onder de bovengenoemde diepte- en oppervlaktegrenzen liggen. De zones met deze verwachtingswaarden moeten in het bestemmingsplan met de medebestemming "archeologische waarde middelhoog" en "archeologische waarde hoog", “archeologische waarde bufferzone” worden aangeduid. Voor deze bestemmingen gelden bestemmingsregels. Voor deze bestemmingen dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden indien bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen uit komen.
Voor het plangebied geldt dat ingrepen met een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld onderzoeksplichtig zijn. Omdat de omvang van de diverse deelgebieden niet boven de 5.000 m2 uit komt hoeven er geen planregels opgenomen te worden voor wat betreft archeologie.
Het laten uitvoeren van een archeologisch onderzoek om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken is dan ook niet noodzakelijk.
Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.
De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.
Het plangebied ligt in de voormalige marke van Groot Driene en Twekkelo.
Groot Driene marke behoorde oorspronkelijk tot de voormalige gemeente Lonneker. De oorsprong van Driene gaat terug tot in ieder geval het eind van de 10e eeuw. In de bronnen wordt vanaf het eind van de 18e eeuw onderscheid gemaakt tussen Dryne en Kleine Dryne. De marke was opgedeeld in verschillende 'hoeken': de Bergerinkhoek, de Morshoek, de Dorperhoek, de Anninkshoek en de Nijhofshoek. In 1881 heeft de gemeente Hengelo voor het eerst een stukje van de gemeente Lonneker geannexeerd. Op 1-5-1937 vond een volgende grenscorrectie plaats van de, inmiddels, gemeente Enschede naar de gemeente Hengelo, met o.a. het resterende deel van de huidige wijk Groot Driene.
Het gedeelte van het plangebied ten zuiden van het Twentekanaal ligt in de voormalige marke van Twekkelo. De marke Twekkelo bestaat uit verschillende dicht bij elkaar gelegen essen, die oppervlakkig gezien, de indruk maken van één aaneengesloten es, omdat de boerderijen er ringvormig omheen liggen. Men kent o.a. de Twekkeler es, de Grote es en de Lutje es, terwijl de marke verdeeld is in de Mensinghoek en de Gerinkhoek. Naast de door de gemeenschap gevormde essen zijn de kampen karakteristiek voor het Twekkelo. Toen na 1400 de bevolking toenam en aan de essen geen ruimte meer was voor nieuwe boerderijen, ontgonnen kleine boeren stukjes grond bij de beekdalen en maakten daar hun eigen kleine es voor eigen gebruik. Deze individuele essen werden kampen genoemd. Toen de grond schaars werd ging men over tot het exploiteren van ook de lager gelegen vochtige terreinen. Deze zogenaamde maten werden gebruikt om plaggen te steken en vee te weiden. Het verschil in hoogte tussen de kampen en de maten werd daardoor alleen maar groter en die verschillen zijn nog steeds medebepalend voor het landschap. Nog steeds vinden we de voor een kleinschalig landschap karakteristieke houtwallen om de maten en kampen. Deze houtwallen hielden het vee binnen en het wild buiten. Daarnaast dienden ze als windsingels en leverancier van brand- en geriefhout.
In 1881 wordt de eerste lokaalspoorlijn geopend, het is een traject van 8 kilometer tussen Haarlem en de jonge badplaats Zandvoort. In hetzelfde jaar richt de Winterswijkse textielfabrikant Jan Willink de Geldersch Overijsselsche Lokaal Spoorweg (GOLS) op. Zijn doel is de aanleg van een lokaalspoornetwerk dat gevoed wordt door de hoofdlijn Winterswijk-Zutphen, die in 1878 op zijn initiatief tot stand is gekomen. Een van de lijnen moet Winterswijk verbinden met de Twentse industrie. In 1879 vraagt hij een concessie aan voor de een lokaalspoorweg van Winterswijk naar Hengelo via Neede.
Op 15 oktober 1884 worden de GOLS lijnen tussen Hengelo en Ruurlo, met de zijtak van Neede naar Winterswijk geopend. Daarmee zijn het de eerste lokaalspoorlijnen in Twente en de tweede van Nederland. Ook zijn het de eerste lokaalspoorlijnen die speciaal voor de industrie zijn aangelegd. En de GOLS de eerste lokaalspoorwegmaatschappij die exploitatie overlaat aan een andere maatschappij. Die constructie zal later bij vrijwel alle andere lokaalspoorwegen worden gevolgd. In 1885 opent de GOLS aansluitende spoorlijnen tussen Winterswijk en Zevenaar met een zijtak tussen Doetinchem en Ruurlo. In hetzelfde jaar wordt ook de zijtak tussen Boekelo en Enschede geopend. Daarmee was er 130 kilometer spoor aangelegd, waarmee de GOLS lijnen waren voltooid. Het was daarmee het eerste lokaalspoornetwerk van Nederland.
Tot 1910, dus 25 jaar lang, was het zelfs het grootste lokaalspoornet van Nederland. In latere jaren legden andere maatschappijen een aantal aansluitende lokaalspoorlijnen aan. Daarmee kreeg Twente binnen Nederland een verhoudingsgewijs omvangrijk lokaalspoornet, dat ook relatief succesvol is geweest.
Doordat in het gebied geen grootschalige ingrepen hebben plaatsgevonden heeft het gebied voor een groot gedeelte (met name ten zuiden van het Twentekanaal) nog zijn oorspronkelijke karakter behouden.
Situatie rond 1968, waarop de twee terug te plaatsen boortorens rood zijn omlijnd.
In de directe omgeving van het plangebied hebben meerdere zoutboortorens gestaan (zie zwarte blokjes in bovenstaande afbeelding. De boortorens werden gebruikt voor het omhoog pompen van water uit de zoutlagen, die de Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie na het verkrijgen van de boorconcessie in 1933 in het zoutwinningsgebied bij Hengelo plaatste. Inmiddels zijn de meeste boortorens vervangen door lage pompgebouwtjes. De twee boortorens die in het plangebied hebben gestaan zijn tussen 1978 – 1988 gesloopt.
Binnen het voorloggende bestemmingsplan bestaat het voornemen om twee zoutboortorens die elders gestaan hebben (nummers 23 en 25) op de in bovenstaande afbeelding omcirkelde gebieden terug te plaatsen. Daarmee krijgt het landschap een deel van zijn originele karakter weer terug.
Zoals vermeld zijn nog veel historisch-geografische kenmerken en structuren in het plangebied aanwezig. Middels het voorliggende bestemmingsplan zullen deze elementen verder versterkt worden.
Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), ca. 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 3 met de status voorgedragen), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink ca. 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden (W) opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit.
De spoorlijn met dijklichaam, ten zuiden van de Pruisische veldweg, zal op korte termijn aangewezen worden als gemeentelijk monument. Kenmerkend aan de zoutboortorens zijn de volgende zaken:
De zoutboortorens bestaan uit een geteerde houten toren die zich naar boven verjongt onder een getoogd dakje. De toren is samengesteld uit een houten gebintwerk, geplaatst op betonnen poeren en bekleed met staande houten delen. De vloer is met oorspronkelijke klinkers bestraat. In de toren rechtgesloten houten vensters met roedenverdeling.
De zouttorens zijn van cultuur-, architectuurhistorisch en stedenbouwkundig belang vanwege:
De zoutboortorens zullen als trekkershut in gebruik worden genomen.
Met de voorgenomen status van de spoorlijn als gemeentelijke monument en het terugplaatsen van de zoutboortorens 23 en 25 op een locatie waar oorspronkelijk ook zoutboortorens hebben gestaan worden de cultuurhistorische kenmerken van het gebied versterkt. Aanvullende maatregelen ter bescherming van de cultuurhistorie worden voorlopig niet noodzakelijk geacht.
In de omgeving worden geen bedrijfsactiviteiten verricht die een belemmering vormen voor de voorgenomen activiteiten, het railfietsen en het plaatsen van boortorens als trekkershutten. Voor wat betreft de voorgenomen activiteiten zelf, is geluid het belangrijkste milieuaspect. Andere aspecten zijn niet aan de orde, ervan uitgaande dat vanuit de trekkershutten het afvalwater op een verantwoorde wordt afgevoerd.
Het railfietsen en het gebruik van boortorens als trekkershut zijn geen activiteiten waarop het Activiteitenbesluit van toepassing.
Beide boortorens worden geplaatst op ruime afstand van nabijgelegen woningen, respectievelijk afstanden van ca. 80 en 140 meter. De boortorens zijn bestemd voor overnachtingen. Bij normaal gebruik zullen de omliggende woningen hiervan geen (geluid)hinder ondervinden. Wel is het wenselijk dat de verhuurder in de huurovereenkomsten vastlegt dat (luidruchtige) feesten niet zijn toegestaan.
Ook het railfietsen op zichzelf zal geen heel hoge geluidniveaus met zich meebrengen. De woning bij het eindpunt van voorgenomen verlenging ligt echter wel op korte afstand. Het is niet uitgesloten dat hier af en toe enige hinder zal worden ondervonden door luidruchtige bezoekers. Het is aan de exploitanten om bezoekers zo nodig daarop aan te spreken.
In beginsel kan één en ander dan ook goed worden ingepast. Wel is belangrijk dat er overleg is met de bewoners van de naast het eindpunt gelegen woning over de manier waarop één en ander wordt ingericht, hoe eventuele klachten worden opgepakt e.d. en dat daarover goede afspraken worden gemaakt.
Voor het bestemmingsplangebied Spoorfietsen is met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Hengelo is een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging binnen het betreffende plangebied.
Binnen het ontwikkelgebied zijn vier deelgebieden die, in het kader van wijziging van bodemgebruik, zijn beoordeeld. Deze deelgebieden zijn :
a) Verblijfruimte in zoutboortoren aan Rougoorweg (K585);
b) Verblijfruimte in wagon op spoor parallel aan Grote Veldweg (K3151);
c) Verblijfruimte in zoutboortoren aan Rougoorweg (K3145/K3160);
d) Spoorlijn ten zuiden van verbindingspad tussen de Mensinksweg en de Twekkelerweg 350 te Hengelo.
Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitsgegevens en historische gegevens in het plangebied.
De deelgebieden
a) Verblijfruimte in zoutboortoren aan Rougoorweg (K585) - Uit de inventarisatie blijkt dat ter plaatse van ontwikkeling a) vermoedens van stortactiviteiten. Op basis van bodemonderzoek (1990) vastgesteld dat hier geen aanwijzingen voor zijn. Op basis van beschikbare bodemgegevens is er geen belemmering voor de wijziging van gebruik van natuur naar recreatie.
b) Verblijfruimte in wagon op spoor parallel aan Grote Veldweg (K3151) - Uit de inventarisatie blijkt dat de bodem ter plaatse van deze ontwikkeling op basis van historische gegevens als verdacht wordt aangemerkt (spoorlijn).
c) Verblijfruimte in zoutboortoren aan Rougoorweg (K3145/K3160) – Uit de inventarisatie blijkt dat ter plaatse van deze ontwikkeling er op basis van beschikbare bodemgegevens geen belemmering is voor de wijziging van gebruik van natuur naar recreatie/verblijf.
d) Spoorlijn ten zuiden van verbindingspad tussen de Mensinksweg en de Twekkelerweg 350 te Hengelo - Op basis van beschikbare bodemgegevens is er geen belemmering is voor de wijziging van gebruik van agrarisch/openbaar naar spoor/infra.
Voor de ontwikkeling van de deelgebieden a) b) en c) zal een omgevingsvergunning onderdeel bouwen moeten worden aangevraagd. Hiervoor zal een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
De ontwikkeling van het plan betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening, alsmede de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is in een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente Hengelo vastgelegd. In deze overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. In verband hiermee kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. Aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.
Het huidige spoorlijn wordt verlengd tot aan de Bruninksweg. De verlengde spoorlijn wordt net zoals de huidige spoorlijn bestemd tot "verkeer-railverkeer". De gronden ter plaatse van de nieuw te plaatsen zouttorens houden dezelfde bestemming als welke ze hadden in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, echter nu met een specifieke aanduiding "specifieke vorm van natuur - trekkershut" dan wel "specifieke vorm van agrarisch - trekkershut". De wagon, die op het bestaande spoor wordt geplaatst als trekkershut krijgt de bestemming "verkeer-railverkeer" met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-railverkeer-wagon". Ter plaatse van de bestaande stallingsruimte bij het FBK stadion is een bouwvlak geplaatst.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
De "wijze van meten" geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.
De gronden die in het bestemmingsplan Buitengebied zijn voorzien van de bestemming "agrarisch met waarden - agrarische functie met landschapswaarden" hebben in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming "agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden" behouden. Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden mag, naast het al toegestane gebruik, een voormalige zoutboortoren worden geplaatst, die gebruikt mag worden als trekkershut.
De gronden die in het bestemmingsplan Buitengebied zijn voorzien van de bestemming "natuur" hebben in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming "natuur" behouden. Op de gronden met de bestemming Natuur mag, naast het al toegestane gebruik, een voormalige zoutboortoren worden geplaatst, die gebruikt mag worden als trekkershut.
De gronden waar de doortrekking van de spoorlijn plaats vindt krijgen, conform de huidige spoorlijn in het bestemmingsplan Buitengebied, de bestemming Verkeer - Railverkeer. Ook de locatie waar het perron gepland is krijgt deze bestmming, met daarop de aanduiding perron. Bij het startpunt bij het FBK stadion krijgt de spoorlijn ter plaatse van de huidige stallingsruimte een bouwblok, zodat hier een dichte stallingsruimte kan worden opgericht.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
In dit artikel zijn regels met betrekking tot de vrijwaringszone-bodemdaling opgenomen.
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.
Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Voor het bestemmingsplan Spoorfietsen zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleginstanties. Ook de Vereniging Behoud Twekkelo zal gevraad worden om een vooroverlegreactie.
De volgende stappen zullen worden ondernomen: